DINO-gebruikersdag 2012 Bent u klaar voor de overgang van DINO naar BRO? gehouden op donderdag 27 september 2012, bij de Geologische Dienst Nederland - TNO, Utrecht
Verslag van vragen en antwoorden Aan het einde van de bijeenkomst besloot de middagvoorzitter Dirk van Barneveld (ministerie van I en M) om ruimte te geven aan de zaal, voor het stellen van vragen. Die bleken er te zijn en wel in die mate dat de resterende tijd ermee werd gevuld. Van een discussie kwam het derhalve niet meer. Onderstaand het verslag van de vragen die de inleiders voorgelegd kregen en hun antwoorden erop. Helemaal onderaan de vraag die bezoekers, onder wie veel vertegenwoordigers van overheden, misschien wel het meest stelden deze dag, vaak informeel, tussen de bedrijven door: ‘Wat moet ik doen?’ 1. Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de data in DINO en straks in de Basisregistratie Ondergrond (BRO)? Stephan Gruijters (TNO) zet uiteen dat TNO ‘bronhouder’ zal `ijn van alle data die uit de tijd voor de invoering van de BRO stammenten. Voor data die na de invoering aan de BRO toegevoegd worden, zullen de aanleverende overheden bronhouder zijn. Iemand die meent dat data van bijvoorbeeld een sondering niet kloppen, kan bij TNO een ‘terugmelding’ doen. TNO neemt dan voor zover het zelf geen bronhouder van deze data is contact op met de bronhouder: de overheidsorganisatie die de sondering heeft aangeleverd, met het verzoek er nog eens naar te (laten) kijken. TNO opereert derhalve als tussenpersoon. (Zie ook vraag 13: het ‘zelfreinigend vermogen’ van het systeem.) Vraag 2. Heeft Rijkswaterstaat (Rws) zijn data al in DINO zitten? Nog niet. Kees Tjaden (Rws) herhaalt wat hij in zijn inleiding al aangaf: de komst van de BRO heeft Rijkswaterstaat aangezet tot een inventarisatie, met vragen als: wat hebben we aan data en hoe geschikt zijn ze? Rws heeft een alternatieve wijze van digitaliseren voorgesteld: pdf’s maken van het vele, papieren Rws-materiaal en die op coördinaten toevoegen aan DINO. Het bleek geen optie en straks bij de BRO al helemaal niet, omdat daarmee zou worden ingeboet op eenduidigheid (en daarmee het gebruikersgemak) waar het systeem nu juist op geënt is. Tjaden vreest dat het digitaliseren van alle oude data een hoop tijd zal nemen. Nieuwe boringen gaat Rws al wel digitaal aanleveren.
Vraag 3. In DINO zitten gegevens die confidentieel zijn. Gaat dat veranderen? De BRO straks is immers voor iedereen beschikbaar… Stephan Gruijters (TNO) stelt dat wat dat betreft alles bij het oude blijft: Data die nu confidentieel is blijft dat ook. De BRO brengt daar geen verandering in. Vraag 4. Bij registratiesystemen die al operationeel zijn, de GBA bijvoorbeeld, wordt geregeld een wijziging doorgevoerd. Maar: één ding veranderen levert vaak een domino-effect op. Aan gebruikerskant is dat belastend, omdat daar dan van alles moet worden aangepast. Kunnen BRO-protocollen daarom langjarig ongewijzigd blijven? Mirian van Ansem (Oranjewoud) bevestigt dat een van de andere systemen al aangepast is, in dat geval om wat nieuwe processen en bijbehorende data een plek te geven. Stephan Gruijters (TNO) ziet het niet snel van wijzigingen komen, gegeven het vele contact dat voorafgaat aan het vaststelen van elk ‘datatype’, niet in de laatste plaats met gebruikers. Blijkt desondanks dat bijvoorbeeld bij sonderingen (een van de twintig datatypes) een bepaald facet node gemist wordt in de praktijk, dan zal, na afstemming met de stakeholders, met een update gekomen worden. Vraag 5. Gaat Wiertsema en Partners ‘webservices’ bouwen (interfaces waarmee de BRO makkelijk inzetbaar wordt voor specifieke, vaak wat complexere taken)? Kees-Jan van der Made (Wiertsema en Partners) zegt dat niet van plan te zijn. ‘We zitten niet in de verkoop van webservices.’ Vraag 6. Is het niet beter om meer modulair werken: de BRO te beginnen met één datatype en er geleidelijk andere datatypen aan toe te voegen? Waarom zo’n haast? Stephan Gruijters (TNO) wijst erop dat de BRO juist modulair wordt gebouwd, en dat precies vandaag een mijlpaal is bereikt in het proces: het gereedkomen van de documentatie en de benodigde ICT voor het eerste datatype: sonderingen. (De twee catalogi over sonderingen kwamen tijdens zijn inleiding voorhanden, vers van de pers.) Daarmee is het eerste datatype op een haar na klaar. De overige kennen een vergelijkbaar traject en zullen naar verwachting sneller gaan nu het traject voor de eerste keer doorlopen is. Vraag 7. De digitale countdown (waarvan een display voor in de zaal is geplaatst) komt uit op 1 januari 2014. Dan is de BRO een jaar te vroeg klaar… Stephan Gruijters (TNO) spreekt van een formele deadline die met het ministerie van IenM is afgesproken: vanaf 1 januari 2014 kunnen partijen aansluiten op de BRO voor bepaalde datatypen. Deze deadline is bewust een jaar voor de verwachte invoering van de BRO gezet om iedereen te laten wennen aan de nieuwe situatie.,
Paul Schaminée (Deltares) ziet de BRO noch het op tijd gereedkomen ervan als een probleem. Wel: hoe krijgen gebruikers op tijd de juiste tools om met de BRO te kunnen werken? We moeten vooral voorkómen, stelt hij, dat iedereen zelf ‘webservices’ gaat bedenken. Deltares wil ze graag maken (Schaminée heeft er tijdens zijn inleiding één laten zien). Maar, dan moeten er wel partijen zijn die ervoor betalen. Daarbij denkt hij aan Rijkswaterstaat (die even later enthousiast reageert), Prorail, een paar adviesbureaus en de VNG. Schaminée roept: ‘Wie doet er mee…?!’ Vraag 8. Kan ik papieren rapporten van sonderingen opsturen naar TNO? Stephan Gruijters (TNO) klip en klaar: nee. DINO en straks ook de BRO is juist bedoeld om alles wat digitaal aan data voorhanden is bij organisaties voor iedereen digitaal beschikbaar te maken. Het digitaliseren dienen organisaties zelf te doen dan wel te laten doen. Overigens wordt het merendeel van de data ook al bij de inwinning digitaal opgeslagen. Vraag 9. Kun je met de uitvoerder van een sondering afspreken dat die de registratie in de BRO doet? Volgens Stephan Gruijters (TNO) kan dat. En nog eens eenvoudig ook, voegt Kees Tjaden (Rws) toe: je neemt het gewoon op in het contract. Kees-Jan van der Made (Wiertsema en Partners) zegt dat, als hij opdrachtgever was, zou willen dat het bij de prijs in zit. En dat je bij de factuur meteen een bevestiging van de registratie aantreft. Vraag 10. Met de BRO raakt het melden van data over bodem en ondergrond bij wet verplicht. Geldt die verplichting iedereen? Stephan Gruijters (TNO) geeft aan dat de verplichting slechts voor de overheid geldt: voor ondergronddata in haar opdracht verkregen. Idealiter komen alle data over bodem en ondergrond in het systeem terecht, ‘hoe meer, hoe beter’. Alleen: in hoeverre zit een particulier die achterin de tuin een sondering heeft laten doen, te wachten op eventuele vragen over de kwaliteit van het onderzoek? ‘Vóór 1 januari 2015 (inwerkingtreding BRO) moeten we die vraag beantwoord hebben.’ Vraag 11. Had de BRO niet aangevuld kunnen worden met de WVO: de data over verontreinigde oppervlaktewateren? Stephan Gruijters (TNO) geeft aan dat het had gekund, maar dat de rijksoverheid als opdrachtgever op enig moment anders besloot. [We hebben straks met de BRO een breed scala aan informatie geharmoniseerd, gestandaardiseerd en gratis beschikbaar. De modulaire opbouw maakt eventueel gewenste uitbreidingen in de toekomst relatief eenvoudig.
Vraag 12. Als ik op basis van BRO-informatie in een weiland ga sonderen, kan ik zo maar dwars door een hoge drukgasleiding boren. Anders gesteld: waarom maakt de Wion (Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten) geen onderdeel uit van de BRO? Stephan Gruijters (TNO) verklaart dat die suggestie vaker is gedaan, maar dat op enig moment besloten is om datgene waar al een traject voor was, onder meer de Wion, buiten beschouwing te laten. Wat Gruijters betreft gebeurt het ooit alsnog, wanneer de BRO eenmaal staat. Tot aan die tijd zal voorafgaande aan elk onderzoek uit beide bronnen geput moeten worden. Op basis van x,y,z-coördinaten kunnen de gegevens uit beide systemen overigens goed gecombineerd worden. Vraag 13. Wat nu als een partij stelt dat er van een bepaalde meting niets klopt… Mooie vraag, vindt Stephan Gruijters (TNO). In dat geval is er, zoals gesteld bij het antwoord op vraag 1, sprake van een ‘terugmelding’, die BRO richting de eigenaar van de meting doorstuurt. Blijkt de kritiek terecht, dan wordt de meting overschreven. De informatie wordt zo steeds beter: het ‘zelfreinigend vermogen’ dat bewust is ingebouwd in de BRO. Vraag 14. Kees-Jan, een van jouw opdrachtgevers heeft een terugmelding ontvangen over een door jou uitgevoerde sondering. Kun jij iets voor je opdrachtgever betekenen? Kees-Jan van der Made (Wiertsema en Partners) acht de kans op zo’n melding klein. Je doet een meting niet alleen nauwkeurig, zegt hij, de uitkomst wordt ook nog eens vergeleken met alle metingen in de omliggende twee vierkante kilometer. En dat doen bij ons ervaren mensen, stelt Van der Made. Vraag 15. Zou je een contract tekenen dat je verplicht meldingen bij ontstane twijfel na te lopen? Kees-Jan van der Made (Wiertsema en Partners) antwoordt nee, zegt dat daarmee niets verandert met de huidige praktijk en wijst op een ander belang om zo min mogelijk fouten maken: ‘Het ergste wat je kan overkomen, is het vertrouwen van je opdrachtgever te verliezen.’ Mirian van Ansem (Oranjewoud) zegt dat in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) steeds meer objecten in onderzoek raken, maar dat je tegelijkertijd niet op elke willekeurige melding in zult willen en kunnen gaan. Stephan Gruijters (TNO) meent dat het zo’n vaart niet zal lopen. Je wilt als opdrachtgever iets over de bodem weten, met een bepaald doel.. Met andere woorden, je controleert als opdrachtgever de gegevens al voordat je ze gebruikt en aanlevert aan de BRO. Paul Schaminée (Deltares) wijst op een andere mogelijkheid: niet meteen een foute boring, maar een goedkope boring. Een geoefend oog ziet dat meteen, stelt hij.
Meest gestelde vraag: ‘Wat moet ik doen?’ Het was vermoedelijk de meest gestelde vraag tijdens deze editie van de DINO-gebruikersdag: ‘Wat moet ik doen?’ Of een variant erop: ‘Wat betekent de BRO voor mijn organisatie?’ Met de komst van de wet BRO, op 1 januari 2015, raken overheden verplicht om de BRO te raadplegen, bij elk project waar bodem en ondergrond mee gemoeid zijn. Verwacht wordt dat deze verplichting de projectkosten mogelijk iets zal drukken, doordat door het gebruikmaken van bestaande kennis minder nieuw onderzoek nodig zal zijn. Daarnaast zijn overheden vanaf 1 januari 2015 verplicht om resultaten van onderzoek in bodem en ondergrond te melden aan de BRO en wel op een vooraf afgesproken, specifieke wijze. Hoe dat moet, is tegen die tijd te vinden in uitgebreide documentatie. Een eerste onderdeel, over sonderingen, verscheen precies tijdens de DINO-gebruikersdag. Het idee achter een strakke aanlevering van data is dat eenduidige informatie gebruikersgemak oplevert en dat tal van geautomatiseerde toepassingen mogelijk worden, veelal via internet. Goed. Er is dus een verplichting tot raadplegen en een verplichting tot aanleveren. Maar wat betekent - vooral dat laatste concreet voor - bijvoorbeeld - een gemeente? Dat hangt af van de vraag hoe ver een gemeente al is. Een gemeente die alle data over de ondergrond nu al standaard aanlevert aan DINO, zal minder werk hebben dan een gemeente die dat niet doet, dat helemaal niet weet of beide. In het eerste geval beperkt de overgang naar BRO zich vooral tot het bekijken hoe data anders moeten gaan worden aangeleverd, daar afspraken over maken en de ICT erop aanpassen, wat kan met de documentatie die beschikbaar komt. Gemeenten aan de andere kant van het spectrum, die min of meer vanaf nul beginnen, zullen eerst moeten inventariseren wie intern allemaal met de bodem en ondergrond te maken heeft en voor wie zou dat een idee zou zijn. Daarna zal een ICT-slag nodig zijn, willen data uiteindelijk op een juiste wijze richting de BRO gaan. Daarbij lijken tips van inleider Mirian van Ansem (Oranjewoud) het overdenken waard: hang de overgang naar de BRO zo hoog mogelijk op in de organisatie, maak één iemand verantwoordelijk, et cetera (zie haar presentatie op de DINO-site). Tot zover de verplichtingen, zeg maar de BRO in enge zin. Mooier ware het als overheden zich geroepen voelen om ook oude, bij hen bekende data over de bodem door te geven aan de BRO. Nog mooier zou het zijn als niet alleen overheden dat deden, maar ook bedrijfsleven, particulieren, iedereen. Hoe meer gegevens, des te beter het systeem, zei Stephan Gruijters (TNO) tijdens zijn inleiding. Het is in het voordeel van eenieder die gebruikmaakt van de BRO en dat kunnen we allemaal zijn, door het openbare karakter ervan: óók een gemeente of provincie, die bijvoorbeeld
ondergrondmodellen wil afstemmen op de landelijke modellen uit de BRO en tijdens een publiekspresentatie mooie plaatjes wil laten zien, bijvoorbeeld van Geo-TOP. Dit model, dat de opbouw en samenstelling van heel Nederland op prachtige wijze weergeeft, onder meer in 3D, sprak zichtbaar tot de verbeelding van de kleine 200 bezoekers, veelal specialisten van overheden en het bedrijfsleven, die op 27 september jongstleden DINOgebruikersdag bezochten. Ga voor meer informatie over de BRO, over documentatie over sonderingen, over de DINO-gebruikersdag en nog veel meer naar: www.broinfo.nl Basisregistratie Ondergrond: de gegevens over de opbouw en het gebruik van onze ondergrond, efficiënt beheerd en voor iedereen direct toegankelijk. ---