Belichtingstechniek Jan Hoekstra Leeuwarden, 6 januari 2005
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1. Inleiding. 1.1. Algemeen. Hoofdstuk 2. Wat is licht. 2.1. Algemeen, 2.2. Het oog. Hoofdstuk 3. Kleurenleer. 3.1. Algemeen. 3.2. Additief mengen. 3.3. Subtractief mengen. 3.4. Ordenen van lichtkleuren. Hoofdstuk 4. Lichtbronnen. 4.1. Algemeen. 4.2. Temperatuurstralers. 4.3. Kleurtemperatuur. 4.4. Continu- en discontinu kleurenspectrum. 4.5. Kleurweergave-index Ra. 4.6. Amberdrift. 4.7. Gasontladingslampen. 4.8. Mired shift. Hoofdstuk 5. Filters. 5.1. Algemeen. 5.2. Source C / tungsten 3200˚K. 5.3. Transmission. 5.4. Absorptie. 5.5. Tristimulus value’s. 5.6. Chromatische coördinaten. 5.7. Stop value. Hoofdstuk 6. Theaterlicht. 6.1. Algemeen. 6.2. De horizonbak. 6.3. De PC (plano-convex) 6.4. De Fresnel 6.5. De profielspot. 6.6. De PAR blazer. 6.7. Bewegend licht. Hoofdstuk 7. Invalshoeken. 7.1. Algemeen. 7.2. Lichtrichtingen. Hoofdstuk 8. Belichtingsmethoden. 8.1. Algemeen. 8.2. Engelse methode. 8.3. De driepuntsbelichtingsmethode. 8.4. Europees- of Duitse methode. 8.5. Contrast belichtingsmethode. 8.6. Hoofd- en invullichtmethode. 8.7. Engels totaal. 8.8. Ingestoken totaal. Hoofdstuk 9. Het lichtontwerp. 9.1 Algemeen. 9.2. Lichtplan. 9.3. Stellijst. 9.4. Standenlijst. Hoofdstuk 10. Proces van ontwerpen. 10.1. Algemeen. 10.2. Voorbereiding. 10.3. Ontwerpen. 10.4. Uitvoering. 10.5. Reflectie achteraf. Bronvermelding.
3 3 4 4 5 8 8 8 10 10 14 14 14 15 17 18 19 19 19 22 22 23 23 24 24 24 24 26 26 26 28 29 31 33 34 36 36 37 41 41 41 42 43 44 44 45 45 46 46 46 49 50 52 52 52 54 62 62 64
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
2
Hoofdstuk 1. Inleiding. 1.1. Algemeen. Wil je iets met licht gaan doen binnen de theatertechniek of in de popwereld is het van belang dat je iets meer weet over licht dan dat je het in en uit kunt schakelen. Deze reader gaat over belichtingstechniek. Een techniek die verder gaat dan het verlichten van een voorstelling. Grofweg worden de volgende onderwerpen behandeld: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is licht. Kleurenleer. Lichtbronnen. Filters. Het maken van een lichtontwerp.
De schrijver van deze reader heeft niet de pretentie een reader te hebben samengesteld die uitputtend is. Het doel van deze reader is dusdanig veel informatie te verschaffen dat cursisten van o.a. de MBO opleiding Podium- en Evenemententechniek aan de slag kunnen met op hun vak gerichte prestaties en BPV-stages. Natuurlijk kan deze reader ook worden toegepast voor alle opleiding waarbinnen het belichten van een voorstelling een rol vervult.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
3
Hoofdstuk 2. Wat is licht. 2.1. Algemeen. Licht wordt gevormd door elektromagnetische golven (zie figuur 1). Deze verplaatsen zicht met een snelheid van ongeveer 300.000.000 M/s door de atmosfeer. Het aantal trillingen per seconde, de frequentie (f) in Hertz (Hz), varieert van 1 tot miljoenen trillingen.
Figuur 1 Elektromagnetische golf. Maar een beperkt stukje van dit hele frequentiegebied wordt door ons gezien als zichtbaar licht (zie figuur 2).
Figuur 2 Frequentiespectrum. Het betreft het frequentiegebied van 400000GHz tot 750000GHz. Frequenties onder de 400000GHz worden o.a. gebruikt voor radio, magnetrons en draadloze computernetwerken. Frequenties boven de 750000GHz worden o.a. gebruikt voor Röntgen. Omdat het werken met de hierboven genoemde grote getallen erg lastig is worden de frequenties omgerekend naar golflengtes (λ). De lengte van een golf wordt bepaald door de snelheid van het licht en de duur van de golf. Als je deze twee gegevens hebt kun je de afstand berekenen die één golf heeft afgelegd nadat deze is ontstaan. De tijd van één golf kan worden afgeleid uit de frequentie. Als je weet hoeveel trillingen per seconde plaatsvinden gedurende één seconde kun je ook bepalen hoelang één trilling duurt n.l. T=1/f.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
4
De formule voor het berekenen van de golflengte wordt dan: λ = 1/f x 300.000.000 (m) Als we deze formule toepassen op de frequenties behorende bij licht we uitkomen op de volgende golflengtes: 400000GHz -> 750nm (nanometer) 750000GHz -> 400nm
Figuur 3 Spectrum van licht. Elke kleur heeft zijn eigen golflengte (zie figuur 3). In de grensgebieden bevindt zich het infrarood- en ultraviolet licht. Infrarood vertegenwoordigt warmte. 2.2. Het oog. Licht is onzichtbaar. Dat is prettig, anders waren wij niet instaat om überhaupt ook maar iets te zien. Je kunt dus dwars door lichtbundels kijken. Licht wordt pas zichtbaar als het wordt gereflecteerd. Het oog is een prachtig instrument waarmee wij licht kunnen zien. Hiervoor is het oog uitgerust met een scherm, het netvlies (de retina), waarop het beeld wordt geprojecteerd. Dit netvlies bestaat uit een groot aantal kegeltjes (6 miljoen) en staafjes (120 miljoen). Deze zijn allen verbonden via zenuwen met onze hersenen en zorgen ervoor dat de hersenen het beeld kunnen “zien”. De staafjes zijn alleen gevoelig voor helderheidsverschillen en kunnen dus geen kleuren onderscheiden. De staafjes zijn wel het meest gevoelig. Dat betekent dat als er weinig licht is deze nog instaat zijn helderheidsverschillen te onderscheiden. Vandaar dat je s’avonds op straat nagenoeg geen kleuren kunt onderscheiden en alles als het ware zwart/wit ziet. De kegeltjes kunnen kleur en kleurverschillen onderscheiden. Nu kunnen de kegeltjes niet alle kleuren onderscheiden. Er zijn kegeltjes die sterk gevoelig zijn voor rood (617nm), groen (518nm) en blauw (448 nm). Dit noemen we de primaire kleuren. Elke kleur binnen het gehele kleurenspectrum kan worden samengesteld door deze drie primaire kleuren additief in een bepaalde verhouding met elkaar te mengen (zie figuur 4). Additief betekent het mengen van licht in verschillende kleuren. Verder in deze reader wordt daar dieper op ingegaan.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
5
Figuur 4 Mengen van primaire kleuren tot alle kleuren uit het spectrum. De hoeveelheid rood, groen en blauw nodig is om een bepaalde kleur uit het zichtbare spectrum te krijgen is proefondervindelijk (zie figuur 5) bepaald. Met behulp van een prisma is men instaat om binnen het zichtbare spectrum alle kleuren apart te projecteren op een scherm. Op een tweede scherm worden de kleuren rood, groen en blauw additief op dusdanige wijze gemengd zodat, voor het oog, exact dezelfde kleur ontstaat. De verhoudingen tussen de primaire kleuren worden genoteerd en verwerkt tot de grafiek zoals aangegeven in figuur 4.
Figuur 5 RGB verhouding bepalen.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
6
Worden de drie primaire kleuren in de juiste verhouding gemengd ontstaat de kleurindruk wit. De staafjes en kegeltjes zijn niet evenredig verdeeld over het netvlies. De staafjes bevinden zich aan de buitenrand en het midden terwijl de kegeltjes zicht vanaf het midden tot aan het centrum (fovea centralis) bevinden (zie figuur 6).
Figuur 6 Doorsnede van het oog. Dit betekent onder andere dat kleurherkenning alleen maar plaatsvindt in het centrum van het oog. Je hebt misschien wel eens gemerkt dat als je in het donker een bepaald object probeert te zien deze duidelijker wordt als je er iets naast kijkt. Dit komt doordat de kegeltjes minder gevoelig zijn voor licht dan de staafjes. Juist deze staafjes bevinden zich buiten het centrum van het oog. Zoals eerder genoemd kunnen we de kegeltjes verdelen in drie groepen n.l. de kegeltjes die gevoelig zijn voor rood, de kegeltjes die gevoelig zijn voor groen en de kegeltjes die gevoelig zijn voor blauw. Nu is het aantal kegeltjes niet evenredig verdeeld over de drie verschillende kleuren. De verdeling is als volgt: • • •
64% roodgevoeling, 32% groengevoelig, 2% blauwgevoelig.
Door dat de kegeltjes voor de kleur blauw gevoeliger zijn voor licht dan die voor de kleuren rood en groen wordt een groot deel van het tekort opgeheven. Daarnaast is er in de hersenen ook nog een soort equalizer die er voor zorgt dat de gevoeligheid voor elke primaire kleur nagenoeg gelijk is. De groen- en rood gevoelige kegeltje bevinden zich exact in het centrum van het oog, de fuvea centralis. De blauwgevoelige kegeltjes bevinden zich rond de dit centrum. Zodra een object met alleen maar de primaire kleur blauw wordt belicht is het lastig voor het oog deze scherp te zien. Het beeld wordt geprojecteerd op het netvlies. Voor dit projecteren is het oog uitgerust met een bolle lens. Spieren zorgen ervoor dat de vorm van de lens kan worden aangepast. Op deze wijze kan het beeld worden scherpgesteld. Voor het regelen van de binnenkomende hoeveelheid licht is het oog uitgerust met een iris. Een iris is te vergelijken met een poort, gate, die meer of minder kan worden geopend. De opening wordt de pupil genoemd. Bij veel licht is de iris sterk gesloten, dus de pupil erg klein. Bij weinig licht is de iris volledig geopend en is de pupil groot.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
7
Hoofdstuk 3. Kleurenleer. 3.1. Algemeen. Onze ogen meten de hoeveelheid rood, groen en blauw in het opgevangen licht en leiden hieruit de kleur af. Alle beschikbare kleuren kunnen worden samengesteld door deze primaire kleuren in verschillende verhoudingen te mengen. Dit mengen kan op twee manieren plaatsvinden n.l.: • •
additief, subtractief.
Er zijn verschillende methodes waarmee men kleuren ordent zodat elke kleur kan worden beschreven met één of meerdere nummers. 3.2. Additief mengen. Additief wil zeggen dat het licht van verschillende lichtbronnen met elkaar wordt gemengd. De helderheid van de verschillende kleuren wordt bij elkaar opgeteld en levert de nieuwe kleur op. Bij deze vorm van kleuren mengen is altijd energie nodig. En het resultaat levert altijd een hogere helderheid op dan de afzonderlijke lichtbronnen. In de juiste verhouding ontstaat de kleurindruk wit (zie figuur 7).
Figuur 7 Additieve menging. Indien twee primaire kleuren worden gemengd ontstaan zogenaamde secondaire kleuren (zie figuur 8). De secondaire kleuren zijn: • • •
blauw+groen -> cyaan rood+blauw -> magenta rood+groen -> geel
Cyaan
Magenta
Geel
Figuur 8 Secondaire kleuren. Het additief mengen van secondaire kleuren leidt altijd tot de kleur wit met een kleurzweem die bepaald wordt door de kleur die in beide kleuren voorkomt (zie figuur 9). Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
8
Cyaan + Magenta
Magenta + Geel
Cyaan + Geel
Figuur 9 Additief mengen van complementaire kleuren. Naast het additief mengen van licht op het podium (zie figuur 10) door het gebruik van meerdere lichtbronnen met verschillende kleuren kom je additief mengen van de kleuren RGB ook tegen in computerschermen en/of TV schermen. De hieronder getoonde RainbowPAR van het merk ShowTec bevat drie hoog rendement halogeenlampen van elk 500W die zijn voorzien van een rood, groen en blauw kleurfilter. Door deze lampen elektronisch te mengen kunnen alle kleuren binnen het spectrum worden samengesteld.
Figuur 10 RainbowPAR.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
9
3.3. Subtractief mengen. Bij subtractieve kleurmenging wordt door middel van selectieve absorptie, bepaalde kleuren worden tegen gehouden, de kleur samengesteld. Dit betekent dat de helderheid van het licht na menging altijd afneemt. Dit principe wordt toegepast bij het gebruik van kleurfilters. Het subtractief mengen van primaire kleuren levert altijd zwart op (zie figuur 11).
Figuur 11 Subtractieve kleurmenging. Subtractieve menging van twee complementaire kleuren levert altijd als resultaat de gezamenlijke kleur op. Dit is altijd een van de drie primaire kleuren (zie figuur 12). Het subtractief mengen van de drie complementaire kleuren levert zwart op. • • •
Cyaan – Geel = Groen Cyaan – Magenta = Blauw Magenta – Geel = Rood
Figuur 12 Subtractief mengen van complementaire kleuren. 3.4. Ordening van lichtkleuren. Een kleur kan worden beschreven als de volgende drie gegevens zijn bepaald: • • •
de kleurtint (hue) de kleurverzadiging, intensiteit (saturation) helderheid (brightnesslevel, value)
Binnen de meeste computer programma’s van Microsoft kan dit worden toegepast voor het selecteren van kleuren (zie figuur 13).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
10
Figuur 13 HSL methode. Naast de HSL-methode kun je binnen computerprogramma’s ook gebruik maken van de zogenaamde RGB-methode. Hierbij wordt de intensiteit van elke primaire kleur aangegeven op een schaal van 0 tot en met 255. Door gebruik te maken van RGB waarden kan elke kleur met drie getallen worden aangegeven (zie figuur 14). De RGB waarden 255, 0, 0 levert bijvoorbeeld de primaire kleur rood op.
Figuur 14 RGB-methode. Een groot aantal natuurkundigen hebben geprobeerd een ordening te maken in de verschillende kleuren. Binnen de belichtingstechniek wordt veel gebruik gemaakt van de CIE-kleurendriehoek. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
11
Figuur 15 CIE kleurendriehoek. De CIE kleurendriehoek is een driehoek waarbij alle zichtbare kleuren, de spectraalkleuren, vanaf de linker hoek via de top tot aan de rechterhoek langs de opstaande zijden worden weergegeven. In het centrum bevindt zich het absolute witpunt. Op dit punt zijn alle kleuren even sterk vertegenwoordigd. Dit punt wordt ook we Source C genoemd. De driehoek is binnen een grafiek geplaatst met een X- en een Y-as. Elke kleur kan nu worden aangegeven door middel van zijn X-Y coördinaten. Dit worden de chromatische coördinaten genoemd. Absoluut wit heeft bijvoorbeeld de coördinaten X=0,33 en Y=0,33. Primair Rood heeft de coördinaten 0,68 – 0,32. Binnen de CIE kleurendriehoek wordt geen waarde meegegeven voor de helderheid van de kleur. Indien het een kleurenimpressie betreft van een reflectie wordt hiervoor een waarde gegeven tussen 0 en 100. Wordt een kleur gereflecteerd door een stuk absoluut wit papier is de reflectiefactor hoog. In het meest ideale geval 100. Nemen we een grijs stuk papier dan loopt de reflectiefactor terug. Bij zwart is de reflectiefactor 0. Indien we door het absoluut witpunt een lijn trekken en die aan weerszijden de omtrek van de driehoek laten snijden zijn de punten bepaald van de twee kleuren die gezamenlijk wit vormen. Deze kleuren zijn complementair aan elkaar. Als voorbeeld de kleuren geel en blauw (zie figuur 16).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
12
Figuur 16 Kleuren mengen. De rode lijn snijdt het witpunt E. De coördinaten voor kleur 1 zijn 0,07 – 0,21. Voor kleur 2 zijn deze 0,56 – 0,45. Deze vertegenwoordigen respectievelijk de kleuren blauw en geel en vormen gezamenlijk de kleur wit.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
13
Hoofdstuk 4. Lichtbronnen. 4.1. Algemeen. Er zijn vele soorten lichtbronnen. Variërend van de zon, een kaars t/m de meest geavanceerde gasontladingslampen. In dit hoofdstuk ga ik niet alle beschikbare lampen bespreken maar beperk ik mij tot de twee meest toegepaste n.l. de halogeenlamp en haloïde metaaldamplamp. Wel bespreek ik de volgende begrippen: • • • • •
kleurtemperatuur, continu- en discontinu kleurenspectrum, kleurweergave-index Ra, spectrale energie-/lichtverdeling, amberdrift.
4.2. Temperatuurstralers. Alle materialen die warmte afgeven produceren elektromagnetische straling. Deze straling is langgolvig en bevindt zich in het infrarode gebied. Zodra de temperatuur gaat toe nemen neemt de golflengte af. Op een gegeven moment wordt de golflengte dusdanig kort dat de straling in het zichtbare deel van het spectrum terecht komt. Oftewel het materiaal wordt roodgloeiend tot witheet en straalt dus licht uit. Nu zijn er verschillende manieren om materialen te verhitten. Bij een kaars gebeurt dit door het verbranden van kaarsvet. De temperatuur van de vlam loopt op tot ongeveer 1800˚C en geeft een geelachtig licht af. Binnen de belichtingstechniek wordt de temperatuur van een lichtbron in ˚K (Kelvin) aangegeven. De temperatuur wordt aangegeven vanaf het absoluut nulpunt (-273˚C). Voor de kaars betekent dit een vlamtemperatuur van ongeveer 2000˚K. In moderne temperatuurstralers wordt een wolfraamdraad (tungsten) verhit met behulp van een elektrische stroom (zie figuur 17).
Figuur 17 Werking gloeilamp. Als dit verhitten gebeurt in de open lucht zou door de aanwezige zuurstof het draadje zeer snel verbranden. Vandaar dat het draadje, dit wordt het filament genoemd, in een glazen bol geplaatst waaruit de zuurstof is vervangen door een ander gas zoals b.v. stikstof. Het aantal branduren neemt hierdoor zeer sterk toe tot ongeveer 1000 uur. De temperatuur van het filament in een gloeilamp op volle sterkte is ongeveer 2500˚K. Het licht van een gloeilamp is dus ook “witter” dan een kaars. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
14
Een belangrijk punt bij het gebruik van lampen, gebaseerd op het elektrisch verhitten van een gloeidraad, is het rendement. Dit is de verhouding tussen de opgenomen hoeveelheid energie en het de afgegeven hoeveelheid licht. Als een gloeilamp van 100 Watt wordt gebruikt wordt ongeveer 5 Watt (5%) daadwerkelijk omgezet in licht. De rest gaat als warmte verloren! Ondanks het feit dat door het verdringen van de zuurstof uit de glazen bol er voor zorgt dat het draadje niet direct verbrand verlaten onder invloed van de hitte wolfraammoleculen in de vorm van gas het gloeidraadje. Bij afkoeling slaan deze moleculen neer op die delen die het snelst afkoelen. Dit is over het algemeen het glas. Er ontstaat een glimmende bijna spiegelende laag aan de binnenkant van het glas die het doorlaten van licht enigszins belemmerd. Ook wordt uiteindelijk het gloeidraadje dusdanig dun dat deze knapt. Om dit te voorkomen is men gaan experimenteren met verschillende soorten vulgas. Door het vulgas te gaan mengen met gassen uit de groep halogenen zullen de wolfraammoleculen die het gloeidraadje hebben verlaten bij afkoeling weer neerslaan op de gloeidraad. Dus niet op het glas! De gloeidraad blijft nu langer heel, zo’n 2000 branduren, en het glas van de bol blijft helder. Dit type lamp noemen we halogeenlampen. Door deze constructie is het mogelijk de stroomsterkte op te voeren waardoor de temperatuur van de draad toeneemt en het licht witter wordt. De temperatuur is gemiddeld 3200˚K. Te temperatuur van de glazen bol zou hierdoor zo sterk toenemen dat deze zou gaan smelten. Vandaar dat bij halogeenlampen gebruik wordt gemaakt van kwartsglas. Dit glas is veel harder en heeft een veel hoger smeltpunt. Belangrijk is om te weten dat deze lamp niet met de vingers mag worden aangeraakt. Als er verontreinigheden op het glas achter blijven zal, doordat het glas op die plek minder kan afkoelen, de spanning in het glas daar sterk toenemen en daardoor kan het glas breken.
Figuur 18 Halogeenlamp. Door de verhoging van de temperatuur neemt ook het rendement toe. Bij een halogeen lamp van 100W wordt ongeveer 20W (20%) daadwerkelijk omgezet in licht. 4.3. Kleurtemperatuur. In het voorgaande kun je lezen dat er duidelijk een relatie bestaat tussen de temperatuur van de gloeidraad en de “witheid” van het licht. Hoe hoger de temperatuur des te witter het licht. Binnen de belichtingstechniek wordt het begrip kleurtemperatuur dan ook gebruikt als maat voor de witheid van het licht. Ook wanneer we te maken hebben met lichtbronnen die anders dan door verhitting van materiaal licht produceren wordt het begrip kleurtemperatuur gebruikt. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
15
Om een standaard te ontwikkelen voor de relatie temperatuur en de witheid van het licht heeft men in het laboratorium een opstelling gemaakt waar heel nauwkeurig het kleurenspectrum kan worden bepaald bij een gegeven temperatuur in ˚K. Hiervoor wordt een zogenaamde zwarte straler of black body gebruikt (zie figuur 19).
Figuur 19 Zwarte straler of black body. Dit apparaat bestaat uit een bol die van binnen volledig mat zwart is. De temperatuur binnen deze bol kan door verhitting zeer hoge waarden aannemen. Via een opening in de bol kan de vrijgekomen elektromagnetische straling vrijkomen en kan het kleurenspectrum worden bepaald. Door de verschillende spectra in één grafiek te plaatsen krijg je een indruk van de witheid (zie figuur 20).
Figuur 20 Spectrale energieverdeling van de zwarte straler. Een kaars heeft ongeveer een gloeitemperatuur van 2000˚K. Nu gaan we een beetje sjoemelen want een kaars of lamp geeft over het algemeen meer spectrale energie af dan de zwarte straler. Dit betekent dat voor een kaars de 2000˚K lijn iets hoger zou komen te liggen. Dit maakt voor het schatten van de “witheid” niet zoveel uit. Binnen het zichtbare deel van het spectrum bevindt zich de energie zich aan de rode kant van het spectrum (zie figuur 21). Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
16
Figuur 21 Spectrale energie van een kaars. Een kaars geeft dus veel infra-rood (warmte) en een rood/oranje-achtig licht af. Kijken we naar de energieverdeling van een halogeenlamp (3200˚K) dan loopt de grafiek veel verder door in het zichtbare deel van het spectrum. Dus bevat het zichtbare licht meer groen en blauw waardoor het licht witter wordt. Daglicht (zonlicht) heeft een kleurtemperatuur van ongeveer 6000˚K en bevat dus ook meer blauw. Daardoor lijkt het licht nog veel witter. “Wit” met een lage kleurtemperatuur wordt vaak als “warm” ervaren terwijl het “wit” met een hoge kleurtemperatuur vaak als “koel” wordt ervaren. Figuur 22 laat het verloop van warm wit naar koel wit zien binnen de CIE kleurendriehoek.
Figuur 22 Kleurtemperatuur binnen de CIE kleurendriehoek. 4.4. Continu- en discontinu kleurenspectrum. Zoals is hoofdstuk 2 aangegeven is licht onzichtbaar. Het wordt pas zichtbaar als het wordt gereflecteerd. Welk deel van het spectrum dat wordt gereflecteerd wordt bepaald door de aanwezige kleuren in het object en de aanwezige kleuren in het licht. Willen we een zo eerlijk mogelijke weergave hebben van de kleur van een object zullen alle kleuren in de gebruikte lichtbron evenredig aanwezig moeten zijn. Als voorbeeld een kastje met de kleur bruin. Bruin bestaat uit de kleuren groen en diep rood (zie de doorgetrokken lijn in figuur 23). Indien de lichtbron die het kastje belicht de spectraalkleuren blauw, groen en rood bevat komt op ons dit over als wit. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
17
Toch, doordat de spectrale energie in de kleur diep rood niet aanwezig is, zal de kleur van het kastje groen overkomen.
Figuur 23 Reflectie op een bruin oppervlak. Als we het spectrum van deze lichtbron bekijken spreken we over een discontinu spectrum. Een lichtbron met een discontinu spectrum kan dus praktisch nooit een eerlijke kleurweergave leveren. Dit is ook één van de redenen waarom tijdens het kopen van kleding klanten met de kleding naar buiten lopen om de kleur te beoordelen. Bij een continu kleurenspectrum bestaat het spectrum uit een vloeiende lijn. Als voorbeeld het kleurenspectrum van een gloeilamp (zie figuur 24).
Figuur 24 Kleurenspectrum gloeilamp. Een gloeilamp geeft een geelachtig licht maar alle kleuren zijn aanwezig zodat na reflectie op een object de kleur goed wordt weergegeven. Natuurlijk iets warmer van tint. 4.5. Kleurweergave-index Ra. De kleurweergave-index Ra is een waarde van 0 t/m100 die de kleurechtheid na reflectie van een kunstmatige lichtbron aangeeft. Als referentie wordt altijd uitgegaan van een zwarte straler als lichtbron. Ten eerste wordt de kleurtemperatuur bepaald van de lichtbron. Dit gebeurt proefondervindelijk. Het licht van de lichtbron wordt geprojecteerd op een vlak. Daarnaast wordt het licht van de zwarte straler geprojecteerd. De temperatuur van de zwarte straler wordt opgevoerd totdat het licht, de kleur, van de zwarte straler overeenkomt met die van de te meten lichtbron. Daarna wordt met behulp van 14 kleurenkaartjes de reflectie van het licht van de lichtbron vergeleken met de reflectie van het licht uit de zwarte straler. Voor de mate van kleurafwijking t.o.v. de reflectie van de zwarte straler worden strafpunten toegekend. Er onstaat dus een lijst met 14 eventuele strafpunten. Deze worden gemiddeld. Dit gemiddelde aantal strafpunten wordt in mindering gebracht Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
18
op het maximale aantal punten van 100. Hoe lager het resultaat des te minder de kleurechtheid na reflectie. Temperatuurstralers zoals gloeilampen, halogeenlampen en de zon hebben altijd een Ra van 100. Zij hebben allen een continu kleurenspectrum. 4.6. Amberdrift. Bij temperatuurstralers, zoals een halogeenlamp, wordt de kleurtemperatuur bepaald bij het nominale vermogen dat de lamp opneemt bij normaal gebruik. In theaters wordt het licht vaak met behulp van dimmers geregeld. Als het vermogen wordt verminderd zal de temperatuur van de gloeidraad gaan afnemen. Dit heeft tot gevolg dat daardoor de kleurtemperatuur zal gaan afnemen oftewel het witte licht zal steeds roder worden. Ook zal de kleur blauw het eerst verdwijnen uit het licht zodat objecten met de kleur blauw minder duidelijk worden weergegeven. Dit verschuiven van het spectrum richting rood noemen we amberdrift. Bij het kiezen van kleurfilters en het vermogen van de armaturen dient hiermee rekening gehouden te worden. 4.7. Gasontladingslampen. Bij gasontladingslampen wordt een ander principe toegepast om elektromagnetische straling op te wekken. Bij dit type lampen wordt door middel van een hoge spanning gas geleidend gemaakt zodat deze stroom kan geleiden. Dit proces noemen we ioniseren. Op het moment dat het toegepaste gas gaat geleiden wordt elektromagnetische straling opgewekt (zie figuur 25).
Figuur 25 Ioniseren van gas. Afhankelijk van het toegepaste gas, de druk waaronder het gas zich bevindt en de toegevoegde metalen bevindt de uitgestraalde elektromagnetische energie zich binnen het zichtbare spectrum. Een bekend voorbeeld van een gasontladingslamp is de TL-buis zoals die ook vaak thuis wordt toegepast. De TL-buis is een lage druk gasontladingslamp waarin een mengsel van edelgassen wordt aangevuld met een kleine hoeveelheid kwik. Zodra de TL-buis is ontstoken straalt de ionenstroom elektromagnetische straling uit met een golflengte van zo’n 253 nm. De straling bevindt zich buiten het zichtbare gebied aan de ultraviolette kant. Door de glaswand te voorzien van fluorescerend poeder wordt de straling geconverteerd naar een zichtbaar licht. De kleur die daarbij vrijkomt wordt voor het grootste deel bepaald door het toegepaste poeder (zie figuur 26).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
19
Figuur 26 De TL-buis. Voor de verschillende kleuren is een nummersysteem opgezet. Kleur 29 heeft bijvoorbeeld een warme tint. De kleurtemperatuur van een TL-buis is relatief hoog en wordt o.a. bepaald door het toegepaste fluorisentiepoeder. Daarnaast heeft TL-licht een discontinu spectrum (zie figuur 27) zodat de kleurweergave index over het algemeen beduidend lager is dan 100.
Figuur 27 Kleurenspectrum TL buis kleur 11 (daglicht). Als voorbeeld de specificaties van een Philips TL-buis van het type TL-D 30W/33-640 SLV zoals die in elke bouwmarkt te verkrijgen is en veel thuis wordt toegepast: • • • • •
Nominaal lampvermogen Kleurcode Kleurweergaveindex Lichtkleur Kleurtemperatuur
30W 33-640 Ra = 63 Koudwit 4100˚K
Bij hoge druk gasontladingslampen bevindt de opgewekte elektromagnetische straling zich in het zichtbare deel van het spectrum. Ook hier geldt dat de druk en de combinatie van verschillende gassen de kleurtemperatuur bepaald en de kleurweergave index. Als voorbeeld de Philips CDM-SA/T zoals die wordt toegepast in de scanner van het type MX-4 van Martin (zie figuur 28).
Figuur 28 Philips CDM-T 150W
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
20
• • • • •
Nominaal lampvermogen Kleurcode Kleurweergaveindex Lichtkleur Kleurtemperatuur
150W 942 Ra = 96 Koudwit 4200˚K
Een belangrijk nadeel van gasontladingslampen als het gaat om het gebruik binnen theater en popbelichting is dat deze lampen niet kunnen worden gedimd door het verlagen van de elektrische stroom. Het dimmen gebeurt over het algemeen door gebruik te maken van elektrisch bedienbare lamellen die meer of minder worden gesloten. Een voordeel van deze manier van dimmen is dat de lichtintensiteit wel afneemt maar niet de kleurtemperatuur. Dit type lampen kennen dus geen amberdrift zoals deze wel voorkomt bij de temperatuurstralers. Naast het niet elektrisch kunnen dimmen heeft een gasontladingslamp tijd nodig om volledig op temperatuur te komen. Afhankelijk van de omgevingstemperatuur en type lamp kan dit variëren één tot 3 minuten. In combinatie met temperatuurstralers komt het licht van een gasontladingslamp over het algemeen koel over. Er zijn gasontladingslampen met een kleurtemperatuur die overeenkomt met die van een halogeenlamp, ongeveer 3200˚K, maar deze hebben een duidelijk lagere kleurweergave index. Het is ook mogelijk om de kleurtemperatuur te verlagen door het gebruik van filters. De kleurweergave index blijft dan nagenoeg gelijk. Daarover later meer. 4.8. Mired shift. Om de kleurtemperatuur van verschillende lampen m.b.v. filters op elkaar aan te passen wordt er gebruik gemaakt van het begrip: mired shift. Hierbij wordt de verschuiving in kleurtemperatuur aangegeven in het aantal mireds. De kleurtemperatuur aangegeven in mireds kan als volgt worden berekend: 1.000.000 / kleurtemperatuur (°K) = resultaat (mireds) Voorbeeld: Kleurtemperatuur: 4300°K
Gevraagd: aantal mireds 1.000.000 / 4300 = 233 mireds
De verschuiving in kleurtemperatuur (mired shift) bereken je als volgt: Mired shift = gewenste kleurtemperatuur (mireds) – oorspronkelijke kleurtemperatuur (mireds) Stel je wilt de kleurtemperatuur van een 1kW halogeenlamp (3200°K) aanpassen aan de kleurtemperatuur van een HMI lamp (4400°K). De verschuiving in mireds bereken je dan als volgt: Mired shift = (1.000.000 / 4400) - (1.000.000 / 3200) = 227 - 313 = -86 Je moet dus op zoek naar een correctiefilter met een mired shift zo dicht mogelijk bij de -86. Bij Lee filters is dat b.v. kleur L202. Dit is een daylight tot tungsten correctiefilter met een mired shift van -78.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
21
Hoofdstuk 5. Filters. 5.1. Algemeen. Filters worden gebruikt om het kleurenspectrum van een lichtbron aan te passen. Dit kan nodig zijn om kleurtemperaturen te verhogen en/of te verlagen, accenten te leggen of creatief kleuren toe te passen binnen een voorstelling. In de hoofdstuk 10 wordt daar dieper op ingegaan. De werking van kleurenfilters is gebaseerd op selectieve transmissie. Dit betekent dat delen van het kleurenspectrum van een lichtbron worden doorgelaten. De rest wordt geabsorbeerd door het filter materiaal en omgezet in warmte. Er zijn drie typen filters. Glasfilters, foliefilters en dichroitische filters. De meest toegepaste zijn de foliefilters. De volgende onderwerpen komen aan bod: • • • • •
selectieve transmissie, transmissiefactor Y%, absorptie A chromatische kleurcoördinaten X – Y Stop value
De voorbeelden die worden gebruikt zijn gebaseerd op de gegevens van LEE.
Figuur 29 Filterinformatie LEE. Als je op de WEB-site van LEE filters de informatie van een specifiek filter opvraagt krijg je de informatie zoals hierboven gepresenteerd. De volgende gegevens worden genoemd:
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
22
• • • • • •
source C / tungsten 3200˚K transmission absorption, tristimulus values, chromaticity coordinates, stop value.
5.2. Source C / tungsten 3200˚K. In hoofdstuk 4, over lichtbronnen, heb je kunnen lezen dat de kleurtemperatuur van een lamp nogal bepalend is voor de kleurweergaven. Des te lager de kleurtemperatuur des te geler het licht. Vandaar dat de eigenschappen van LEE-filters voor twee kleurtemperaturen worden weergegeven. De gegevens genoemd bij source C zijn bepaald uitgaande van de absoluut witte kleur. Dit komt ongeveer overeen met een kleurtemperatuur van 6774˚K. De gegevens genoemd bij tungsten 3200˚K zijn bepaald door gebruik te maken van een halogeenlamp met een kleurtemperatuur van 3200˚K. Tungsten staat voor wolfraam gloeidraad. 5.3. Transmission. Aan de ene zijde van het filter wordt elektromagnetische straling (I0) aangeboden. De verhouding tussen de aangeboden energie en de doorgelaten energie (I) wordt transmissie genoemd (zie figuur 30).
Figuur 30 Transmissie. Tussen de 400 en 750 nm wordt in stappen van 1 nm met de volgende formule de transmissie bepaald. Tnm=I/ I0x100% De resultaten worden verwerkt in een grafiek (zie figuur 31).
Figuur 31 Selectieve transmissie. De grafiek geeft een duidelijk beeld van welke kleuren worden doorgelaten. Vanaf ongeveer 670 nm komen we terecht in het infrarode gebied. Dit gebied vertegenwoordigt warmte. De filters worden dusdanig geconstrueerd dat de energie in dit gebied zoveel mogelijke wordt door gelaten. Energie die door het filter wordt geabsorbeerd wordt omgezet in warmte. Hoe minder energie wordt geabsorbeerd des te langer de levensduur van het filter.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
23
Op de specificaties van een filter wordt vaak het gemiddelde van de verschillende transmissiewaarden aangegeven. Volgens een formule worden alle, per golflengte bepaalde transmissies, gemiddeld en procentueel aangegeven. Bijvoorbeeld Y%=1.3. 5.4. Absorptie. De absorptie van een filter is de waarde die een maat is voor de hoeveelheid elektromagnetische energie die door het filter wordt tegengehouden en wordt omgezet in warmte. Hoe meer energie wordt tegengehouden des te warmer het filter. De absorptie wordt volgens de volgende formule berekend: A=log(I0/I) oftewel A=log(1/(T/100%)) 5.5. Tristimulus value’s. De Tristimulus waarden zijn gebaseerd op het gegeven dat er in het oog drie typen ontvangers aanwezig zijn voor het zien van kleur. Dit zijn namelijk de rood-, groen- en blauwgevoelige kegeltjes. De Tristimulus waarden X, Y en Z vertegenwoordigen de hoeveelheid rood, groen en blauw die voorkomen in de aangeboden kleur. In Europa wordt van deze waarden niet veel gebruik gemaakt. Daar kiest men eerder voor de CIEkleurendriehoek. 5.6. Chromatische coördinaten. Dit zijn de coördinaten waarmee binnen de CIE-kleurendriehoek (zie figuur 32) de juiste kleur kan worden gevonden. Hierbij gaat men uit van het gereflecteerde licht op een absoluut wit oppervlak gebruikmakend van een source C lichtbron of een gloeilamp met een kleurtemperatuur van 3200˚K.
Figuur 32 LEE101 Yellow X=0,45 Y=0,5 source C. 5.7. Stop value. De stop value geeft de hoeveelheid lichtenergie aan die nodig is om de geabsorbeerde energie te compenseren. Hierbij gaat men uit van de lichtbron zonder filter. De transitie waarde is hierbij 100%. Er wordt immers geen licht tegengehouden. Plaatsen we nu een filter voor de lichtbron dan vertegenwoordigt elke halvering van de lichtenergie één stop. Oftewel willen we het verlies van één stop compenseren dan zal het gefilterde licht tweemaal zo sterk moeten zijn. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
24
Als voorbeeld nemen we LEE181 Congo blue. Deze kleur heeft een stop value van 7 uitgaande van een source C lichtbron. Dit betekent dat de lichtenergie met een factor 2x2x2x2x2x2x2 = 27 = 128x afneemt door het gebruik van dit filter. Deze factor wordt filterfactor genoemd. De stop value kan ook worden afgeleid uit het gemiddelde van de transmissie waarde. Bij het filter LEE181 is Y% = 0,78. Dit betekent dat 0,78% wordt doorgelaten door het filter. Willen we dit compenseren zodat de lichtintensiteit van het ongefilterd licht gelijk is aan het gefilterd licht zal het gefilterd licht moeten worden versterkt tot 100%. In formulevorm: Filterfactor = 100%/0,78% = 128,2x ≈ 128x Stop value is dan log128 / log 2 =7. Nog een paar voorbeelden: LEE106 Primairy red Y% = 9.32 Fiterfactor = 100%/9.32% = 10,72 Stop value = log10,72 / log2 = 3,4 ≈ 3⅓ LEE101 Yellow Y% = 80% Filterfactor = 100%/80% = 1.25 Stop value = log1,25/log2 = 0,32 ≈ ⅓ De stop value kan gebruikt worden om te bepalen hoeveel er gecompenseerd moet worden om de lichtintensiteiten van de verschillende lichtbronnen gelijk te houden. De vraag is natuurlijk of dit binnen het lichtontwerp altijd noodzakelijk is.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
25
Hoofdstuk 6. Theaterlicht. 6.1. Algemeen. Voor het belichten van voorstellingen, dans, toneel, muziek, enz., heeft de belichter verschillende lampen ter beschikking. De verschillende typen lichtbronnen zijn in hoofdstuk 4 al besproken. In dit hoofdstuk worden de verschillende armaturen besproken. De belangrijkste zijn: • • • • • •
De horizonbak De PC-spot (Plano Convex) De Fresnelspot De profielspot De Par-Blazer Bewegend licht (moving lights)
6.2. De horizonbak. De horizonbak is een armatuur zonder lenzen meestal voorzien van een buisvormige halogeenlamp (zie figuur 33).
Figuur 33 Horizonbak Deze armatuur wordt veelal gebruik om het horizondoek, de backdrop, egaal te verlichten. Om die reden is deze spot uitgerust met een a-symetrische parabolische spiegel (zie figuur 34 en 35).
Figuur 34 a-Symetrische spiegel.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
26
Figuur 35 a-Symetrische spiegel. De spiegel is dusdanig samengesteld dat het gedeelte van het horizondoek dat zich het dichtst bij de lamp bevind, door de constructie van de spiegel, het minst wordt belicht. De meeste lichtenergie gaat naar het meest veraf gelegen gedeelte van het doek. Op deze wijze wordt het doek egaal belicht. In theaters worden horizonbakken vaak uitgevoerd met vier elementen (zie figuur 36). Deze elementen worden voorzien van de primaire kleuren (L106 rood, L139 groen en L119 blauw) en L101 geel of open wit.
Figuur 36 Horizonbak met vier elementen. Met behulp van deze kleuren zijn in principe alle kleuren samen te stellen. Een goedkope variant van de a-symetrische horizonbak is de bouwlamp (zie figuur 37). Deze lamp heeft een symmetrische spiegel en kan om die reden niet gebruikt worden als horizonbak. Toch, door bouwlampen boven en onder het horizondoek te plaatsen, is een heel goed resultaat mogelijk.
Figuur 37 Bouwlamp. Bouwlampen zijn over het algemeen niet voorzien van kleurfilterhouder en/of barndoors.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
27
6.3. De PC (plano-convex). De plano-convex kortweg de PC is een eenvoudige armatuur bestaande uit een lamp met spiegel en een halfbolle lens (zie figuur 38).
Figuur 38 De plano-convex (PC) Het licht uit de lamp wordt door de lens gebundeld tot een keurig ronde bundel. Door het verschuiven van de lamp/lens ten opzichte van de lens kan de grootte van de bundel worden bepaald (zie figuur 39).
Figuur 39 Stralengang PC. De lamp en de spiegel zijn gezamenlijk op een verschuifbare voet geplaatst. Door het verschuiven van de lamp/spiegel richting de lens wordt de bundel vergroot. Het verschuiven van de lamp/spiegel richting de achterzijde van de armatuur verkleind de bundel. Indien de lens helder is geslepen, je kunt er goed doorheen kijken, wordt bij het vergroten van de afstand tussen de lens en de lamp/spiegel op een gegeven moment het filament van de lamp duidelijk geprojecteerd. Om dit te voorkomen wordt de vlakke zijde van de lens, tijdens de fabricage, voorzien van kleine druppeltjes glas. Hierdoor wordt de bundel egaler en wordt het filament bij een smalle bundel niet scherp geprojecteerd. Deze lenzen worden pebble-convex of soft-convex genoemd. De vorm van de bundel is rond met onscherpe randen. De kwaliteit van de lens is sterk bepalend voor het rendement van de lamp en de homogene verdeling van het licht. Zoals je kunt zien is de lens vooral in het midden nogal dik. Indien het gebruikte glas niet echt zuiver is zal veel van de lichtenergie worden geabsorbeerd. Daarnaast is de dikte van het glas in het midden van de lens nogal wat groter ten opzichte van de buitenrand. Dit heeft tot gevolg dat midden van de geprojecteerde bundel minder helder is dan de buitenranden. De kwaliteit, en dus ook de prijs, van de PC wordt dus voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van de lens. Bij gebruik van verschillende kwaliteiten PC’s met gelijke vermogens kan het rendement wel 30% verschillen.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
28
De PC wordt vooral gebruikt voor het uitlichten van vlakken op relatief grote afstanden. Denk hierbij aan het belichten vanuit de zaalbrug of vanuit het proscenium. Het afsnijden van de bundel, of het begrenzen van de randen van de bundel, kan door gebruik te maken van barndoors (zie figuur 40). Met behulp van deze kleppen is het mogelijk om het licht bijvoorbeeld af te snijden ter hoogte van de podiumrand.
Figuur 40 Barndoors (kleppen). 6.4. De Fresnel. Een belangrijk nadeel van de hierboven genoemde PC is de dikte van de lens. Deze heeft tot gevolg dat het rendement van de lamp laag wordt en het te belichten vlak in het midden minder helder is dan de buitenrand. Daarnaast moet de armatuur relatief lang zijn om bij een niet al te dikke lens toch een smalle bundel te kunnen krijgen. Vooral het lage rendement was voor de wis- en natuurkundige Augustin Jean Fresnel (1788–1827) een reden om te gaan zoeken naar een alternatieve lens die deze problemen niet kent. In 1822 werd de fresnel-lens uitgevonden. Het principe van deze lens berust op het feit dat de mate van breking van het licht wordt bepaald door de bolling van convex-zijde ten opzichte van de plano-zijde en niet de dikte van de lens. Met dit in gedachte is Augustin Jean Fresnel een plano-convex lens gaan uithollen (zie figuur 41).
Figuur 41 Van PC naar Fresnel. Hierdoor wordt de dikte van de lens overal redelijk gelijk en een stuk dunner. Hierdoor neemt het rendement sterk toe. Doordat de dikte van de lens nu nagenoeg op alle plekken van de lens gelijk is wordt de bundel homogener. De volgende stap die Augustin Jean Fresnel nam was het in concentrische ringen zagen van de uitgeholde plano-convex lens en deze ringen in elkaar te schuiven. Hierdoor ontstond de huidige Fresnel-lens. Het fabricage proces, uithollen, zagen en verlijmen van de concentrische ringen, van een fresnellens is een langdurig en duur proces. Alleen bij toepassingen waarbij een zeer hoog rendement is gewenst wordt dit op de hierboven besproken wijze gedaan. Denk hierbij onder andere aan vuurtorens (zie figuur 42).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
29
Figuur 42 Fresnel-lens in vuurtoren. Voor armaturen binnen de belichtingstechniek wordt meestal gebruik gemaakt van gegoten fresnellenzen. Deze lenzen zijn minder nauwkeurig maar beduidend goedkoper (zie figuur 43).
Figuur 43 Fresnel-lens in spot. De stralengang is vergelijkbaar met de PC (zie figuur 44).
Figuur 44 Stralengang fresnel. Belangrijk nadeel van gegoten fresnel-lenzen is de onnauwkeurigheid van de opstaande randen van de concentrische ringen. Hierdoor ontstaat strooilicht. Dit wordt ook wel spil- en/of spreidlicht genoemd. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
30
De rol van de fresnel is gelijk aan die van de PC. De armatuur wordt toegepast voor het uitlichten van (speel-)vlakken maar dan op relatief korte afstand. Door het aanwezige strooilicht wordt de fresnel meestal niet toegepast vanuit de zaalbrug. Het aanwezige publiek wordt dan ongewenst belicht. Natuurlijk kan een groot deel van dit strooilicht worden verminderd door gebruik te maken van barndoors. Voor zowel de PC als de fresnel geldt dat er veel licht energie verloren gaat binnen de armatuur. Dit komt doordat de spiegel niet instaat is al het geproduceerde licht naar voren te reflecteren. Dit heeft tot gevolg dat veel licht tegen de binnenwand van de armatuur komt. Deze is over het algemeen mat zwart gespoten waardoor het licht volledig wordt geabsorbeerd en wordt omgezet in warmte (zie figuur 45).
Figuur 45 Absorbtie lichtenergie. 6.5. De profielspot. De profielspot wordt vaak toegepast in situaties waarbij effectlicht of speciaaltjes noodzakelijk zijn. Hierbij moet je denken aan het projecteren van beelden op het achterdoek of het “in de schijnwerpers zetten” van een artiest. De profielspot bestaat uit een vaste lamp geplaatst binnen een ellipsvormige spiegel (zie figuur 46). Alle geproduceerde lichtenergie gaat naar voren. Let wel, de bundel kent, in tegenstelling tot een PC of Fresnel, een brandpunt. Deze bevat zeer veel geconcentreerde energie die, zodra deze buiten de lamp komt, brandgevaar kan opleveren!
Figuur 46 Profielspot. Bij de hierboven getoonde profielspot van Selecon wordt het licht via een spiegel naar voren gereflecteerd. Deze speciale spiegel, een koudlicht spiegel, heeft tot doel het zichtbare licht te scheiden van de warmte (zie figuur 47).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
31
Figuur 47 Koudlichtspiegel. Doordat warmte zich bevindt aan de infrarode kant van het kleurenspectrum wordt ook een deel van het rood niet gereflecteerd waardoor de lichtbundel witter wordt. Daarnaast zullen alle in de lichtstraal geplaatste objecten zoals b.v. kleurfilters minder warm worden. De lichtbundel passeert daarna één of meerdere bolle lenzen. Indien meerdere lenzen worden gebruikt kunnen zowel de grootte als de scherpte van de bundel worden ingesteld. Zodra de bundel scherp wordt gesteld bestaat de kans dat de rand van de bundel gaat verkleuren. Deze wordt enigszins blauw. Dit komt door een lensfout die in principe altijd aanwezig is. De buitenrand van een bolle lens is erg dun en dit geeft een afwijking in de breking van het licht. Dit wordt in de praktijk vaak op gelost door “iets door de scherpte” te gaan scherp stellen. Dat wil zeggen dan indien de bundel op zijn scherpst is wordt de lens nog iets verder verplaatst zodat de bundel iets minder scherp is. De blauwe rand zal verdwijnen. Met behulp van een profielspot kunnen allerlei effecten worden gerealiseerd. Hiervoor kunnen verschillende objecten binnen de stralengang van de spot worden geplaatst. Met behulp van messen (zie figuur 48) is het mogelijk vierhoeken te projecteren.
Figuur 48 Messen / Snijden Door middel van deze messen is het bijvoorbeeld mogelijk om een opgehangen reclamebord zeer nauwkeurig te belichten waardoor het lijkt of dit een lichtbak is. Ook het schijnsel van maanlicht door een zolderraam kan met behulp van messen natuurtrouw worden gerealiseerd. Naast messen kan ook een iris worden geplaatst. Dit is een diafragma, net als in een fototoestel, waarmee de bundelgrootte kan worden aangepast. Het belangrijke voordeel van het aanpassen van de bundelgrootte door middel van een iris is dat de intensiteit en de scherpte van de bundel niet veranderd tijdens het aanpassen van de bundelgrootte. Ook kunnen verschillende motieven worden toegepast. We noemen dit gobo’s. Met behulp van een gobo is het mogelijk om de naam van een bedrijf te projecteren of een mooi motief (zie figuur 49). Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
32
Figuur 49 Gobo's. Het stellen van de lamp binnen de reflector is bij deze armatuur van groot belang. Gebeurt dit niet op de juiste wijze krijg je enkele lichtvlekken binnen de bundel (zie figuur 50).
Figuur 50 Positioneren van de lamp. 6.6. De PAR-blazer. De PAR-blazer is een lamp zijn oorsprong in de vliegtuigindustrie vindt. Voor het landingslicht heeft men een lamp ontwikkeld die veel gericht licht geeft. De lamp, spiegel en lens is samengesmolten tot een compleet geheel (zie figuur 51).
Figuur 51PAR-blazer Door het gebruik van de parabolische spiegel wordt al het opgewekte licht volledig naar voren gestraald. Samen met de lens vormt deze lamp een lichtbron met een zeer hoge lichtopbrengst. De lamp wordt geplaatst in een eenvoudige armatuur. Eigenlijk niet meer dan een zwart gespoten kachelpijp. Veel licht voor weinig geld. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
33
De lichtbundel van een par is onscherp en ovaalvormig (zie figuur 52).
Figuur 52 Bundel van de par. Door de lamp in zijn geheel te verdraaien kan het ovaal horizontaal of verticaal gesteld worden. De par is met drie verschillende bundelgroottes te verkrijgen n.l. narrow, wide en flood. Oftewel smal, medium en breed. Benamingen die ook wel worden toegepast zijn: narrow, medium en wide. Het verwarrende is dat wide nu twee verschillende bundelgroottes aangeeft. Dus goed kijken naar de specificaties! Par-lampen werden tot voor kort het meest toegepast bij popconcerten. Bij concerten vormt het licht een belangrijk onderdeel van de show. De grote hoeveelheid licht in combinatie met de lage prijs maakt dat deze ruim ingezet kunnen worden (zie figuur 53).
Figuur 53 Gebruik parren tijdens een concert. Ook in theaters wordt de par steeds meer toegepast. Voornamelijk als tegenlicht kan, vooral door zijn hoge lichtopbrengst, deze lamp erg goed worden toegepast. 6.7. Bewegend licht. Bewegend licht is ontstaan door de wens om met minder lampen toch verschillende speciaaltjes te kunnen realiseren. In het begin werden speciale adapters, de zogenaamde yokes, geleverd waar bestaande armaturen in gehangen konden worden zodat deze op afstand konden worden gesteld (zie figuur 54).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
34
Figuur 54 Yoke. Op dit moment is bewegend licht een eigen richting uit gegaan en zijn er speciale armaturen voor ontwikkeld. Veel van de technieken uit de conventionele belichting zijn verwerkt in bewegend licht. Denk aan scherpstellen, kleurenfilters, gobo’s, irissen, enz. Al deze parameters zijn op afstand instelbaar. Naast deze standaard parameters zijn deze armaturen vaak uitgerust met een groot aantal voorgeprogrammeerde effecten. Grofweg zij er twee typen te onderscheiden n.l.: de moving head en de scanner (zie figuur 55). Bij de moving head wordt de armatuur in zijn geheel bewogen. Dit betekent dat een vrij grote massa moet worden bewogen. Dit maakt de armatuur enigszins traag. Vandaar dat voor snelle bewegingen beter gebruik kan worden gemaakt van een scanner. Bij een scanner wordt een spiegel gebruikt om de bundel te bewegen. Door de lage massa van de spiegel gaat dit een stuk sneller.
Moving Head
Scanner Figuur 55 Bewegend licht.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
35
Hoofdstuk 7. Lichtrichtingen. 7.1. Algemeen. Licht kan vanuit verschillende posities een object of persoon belichten. Elke positie heeft zijn eigen dramatische effect. In dit hoofdstuk worden de verschillende lichtrichtingen besproken. Hierbij wordt uitgegaan van het volgende lichtplan (zie figuur 56).
Figuur 56 Lichtplan lichtrichtingen. We kennen de volgende lichtrichtingen: • • • • • • • •
Front laag. Front 90°. 45°/45° front. 90° zijlicht. 45° zijlicht. Toplicht. 45° tegen. 90° tegen.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
36
7.2. Lichtrichtingen. Front laag Front laag wordt ook wel voetlicht genoemd. Het is geen natuurlijke vorm van belichting. Deze vorm van belichting heeft een sterk dramatisch effect. Wordt o.a. gebruikt voor het versterken van griezelige scènes’s maar ook het reflecteren van zonlicht op b.v. een wit scheepsdek geeft het zelfde effect.
Front 90° Front 90° haalt de diepte uit het belichte object. Dit is vaak een ongewenst effect maar in bepaalde situaties kan het als invullicht de hardheid uit de belichting halen. Ook hier hebben we te maken met een onnatuurlijke belichting.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
37
45°/45° front 45°/45° frontlicht is een heel natuurlijke vorm van belichten. Vooral als een van de lampen als hoofdlicht wordt gebruikt komt dit aardig overeen met het beschijnen van het object door de zon. De expressie van het gezicht is goed zichtbaar. Natuurlijk frontlicht dat wordt gebruikt voor het totaal is veelal gebaseerd op deze vorm van belichting.
90° zijlicht Zijlicht versterkt sterk de contouren van het lichaam. De zichtbaarheid van de anatomie van het lichaam wordt sterk vergroot. Deze lichtrichting wordt veel toegepast bij pop- en dansvoorstellingen waarbij juist de beweging van het lichaam zichtbaar moet zijn en gezichtsuitdrukkingen minder van belang zijn. Als de spot d.m.v. barndoors de vloer niet beschijnt lijkt het belichte object te zweven.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
38
45° zijlicht Zijlicht versterkt sterk de contouren van het lichaam. De zichtbaarheid van de anatomie van het lichaam wordt sterk vergroot. Deze lichtrichting wordt veel toegepast bij pop- en dansvoorstellingen waarbij juist de beweging van het lichaam zichtbaar moet zijn en gezichtsuitdrukkingen minder van belang zijn. 45°zijlicht komt natuurlijker over dan 90°zijlicht. Deze twee lichtrichtingen worden vaak gezamenlijk gebruikt.
Toplicht Toplicht heeft net als laag frontlicht een sterk dramatisch effect. Het geeft gewicht aan het belichte object. Indien toegepast bij personen lijkt deze zwaarder. Wordt regelmatig in combinatie met zijlicht toegepast bij dansvoorstellingen.
45° tegenlicht Tegen licht haalt personen of objecten los van het achterdoek. Belangrijk is daarbij dat het toegepaste vermogen beduidend hoger is dan het frontlicht. Het toneelbeeld wordt “drie dimensionaler”.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
39
90° tegenlicht Laag tegenlicht heeft nagenoeg geen effect. Als de acteur uit het licht stapt wordt het publiek verblind. Het effect wordt o.a. toegepast in combinatie rook in b.v. scène’s waarbij de acteurs vanuit een vel verlichte ruimte, misschien de hemel?, het toneel op lopen.
Totaaltje Totaaltje waarbij gebruik wordt gemaakt van 45°/ 45° frontlicht, toplicht en 45° tegenlicht. Dit levert een goed uitgebalanceerd geheel.
Met dank aan Armando van den Hoonaard.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
40
Hoofdstuk 8. Belichtingsmethoden. 8.1. Algemeen. Door gebruik te maken van de in het vorige hoofdstuk genoemde lichtrichtingen kan een voorstelling of concert worden belicht. In de afgelopen jaren zijn er door verschillende lichtontwerpers methoden ontwikkeld die gezien worden als standaarden die gebruikt kunnen worden als uitgangspunt voor het maken van een lichtontwerp. De meest voorkomende methoden zijn: • • • • • • •
Engelse methode. Driepunts belichtingsmethode. Europees- of Duitsemethode. Contrast-belichtingsmethode. Hoofd- en invullichtmethode. Engels totaal. Ingestoken totaal.
8.2. Engelse methode.
Figuur 57 Engelse methode. Bij de Engelse methode wordt elk speelvlak belicht door 6 lampen. 45°/45° frontlicht en 45°/45° tegenlicht en 90° zijlicht. De grootte van het speelvlak wordt bepaald door de bundelgrootte van één spot. Hierbij moet je dus denken aan ongeveer 2x2 meter. Bij een beetje podium heb je dus al gauw zo’n 100 lampen nodig. De methode geeft de lichtontwerper wel de mogelijkheid om op een groot aantal plaatsen op het podium een goed uitgebalanceerde belichting te realiseren maar ook speciaaltjes zijn goed te realiseren. Voor de natuurlijke belichting kunnen de 45°/45° front- en tegen lampen worden gebruikt terwijl voor het contrast het 90° zijlicht kan worden gebruikt. Een probleem vormen de lampen die gebruikt worden voor het 90° zijlicht. Voor speelvlakken die zich in het midden van het podium bevinden kunnen deze nagenoeg niet worden toegepast of ze moeten verwerkt worden in decorstukken. Het zijlicht zal dus gerealiseerd moeten worden vanuit de coulissen. In Engeland wordt deze methode ook wel “De Methode” genoemd. Door de grote hoeveelheid lampen en de complexiteit van het plaatsen wordt deze methode over het algemeen alleen in theaters toegepast waar stukken soms wel 3 tot 4 jaar achter elkaar op de planken wordt gezet. In Engeland komt dit regelmatig voor. Voor reizende gezelschappen en op locaties waar een stuk maar kort speelt levert deze vorm van belichting te veel werk en kosten met zich mee. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
41
8.3. De driepuntsbelichtingsmethode.
Figuur 58 Driepuntsbelichting. Bij driepuntsbelichting wordt het aantal lampen per speelvlak terug gebracht tot drie. 45°/45° front en 45° tegen. De twee frontlampen zorgen voor de natuurlijke belichting van het gezicht terwijl het tegen zorgt voor diepte. Indien een van de frontlampen wordt gebruikt als hoofdlicht (keylight) en de tweede als invullicht (fill-light) wordt de indruk gewekt dat de acteur door de zon wordt belicht. Driepuntsbelichting wordt regelmatig binnen een totaalontwerp toegepast als speciaaltje. Een variant op deze vorm van belichting is wordt in figuur 59 weergegeven:
Figuur 59 Driepuntsbelichting 2. Door deze vorm van belichting wordt meer contrast aangebracht in het beeld.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
42
8. 4. Europees- of Duitsemethode.
Figuur 60 Europees- of Duitse methode. Bij deze methode gaat men uit van een totale belichting van het toneel. Het podium wordt gezien als één groot speelvlak. Rond dit speelvlak worden onder een hoek van 45° lampen geplaatst. Deze steken recht in op het podium. Door deze vorm van belichting worden alle delen van het podium uitgebalanceerd belicht. Door de lichtsterkte van de verschillende lampen te variëren kunnen delen van het podium worden geaccentueerd. Doordat, vooral in het front, het licht recht de acteur belicht komt deze vorm van belichting enigszins onnatuurlijk over. Doordat de acteur vanuit vier punten wordt belicht wordt dit ook wel de vierpuntsbelichtingsmethode genoemd. Indien het podium te groot is voor deze vorm van belichting wordt het podium verdeeld in stroken. Deze stroken, ook wel plannen genoemd, worden elk vanuit vier punten belicht (zie figuur 61).
Figuur 61 Europees- of Duitse methode 2. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
43
De verschillende plannen worden geteld vanuit de lichtrichting. Dus plannummering verschilt dus voor het front- en het tegenlicht. 8.5. Contrast belichtingsmethode.
Figuur 62 Contrast belichtingsmethode. Bij de contrast belichtingsmethode gaat het vooral op de contouren van het lichaam en minder om de gezichtsuitdrukkingen. Deze methode wordt dan ook veel toegepast bij dansvoorstellingen. Door gebruik te maken van zij- en toplicht wordt de anatomie van het lichaam geaccentueerd. Vanuit het front wordt een beetje invullicht toegepast om de zichtbaarheid van het gezicht enigszins te vergroten. Verder dient het frontlicht voor het ontvangen van het applaus. 8.6. Hoofd- en invullicht.
Figuur 63 Hoofd- en invullicht. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
44
Bij de hoofd- en invulbelichtingsmethode wordt uitgegaan van een aanwezige lichtbron zoals b.v. een kaars of schemerlampje. Het licht dat door dit soort lampen wordt geproduceerd is dusdanig zwak dat theaterspots nodig zijn om het effect van deze lampen te versterken. Het hoofdlicht wordt gebruik om het lichtschijnsel te ondersteunen. Het invullicht verhoogt de zichtbaarheid van het te belichten object. Per speelvlak zijn er dus minimaal 4 lampen noodzakelijk. Deze methode kan erg goed worden toegepast bij voorstellingen in op een vlakke vloer. 8.7. Engels totaal.
Figuur 64 Engels totaal. Bij een Engels totaal wordt uitgegaan van één punt in het front van waaruit op natuurlijke wijze het licht, b.v. zonlicht, het podium wordt belicht. Hier voor kunnen bijvoorbeeld de drie lampen aan de rechter zijde van het podium genomen worden. De andere drie lampen worden gebruikt als invullicht. Van belang is dat de clusters van drie lampen zich gegroepeerd aan de linker- of de rechterkant van het podium bevinden. Elke lamp binnen het cluster vertegenwoordigt als het ware een deel van één grote lichtbron. Indien het podium te diep is wordt het podium verdeeld in stroken, plannen, en wordt het Engels totaal nogmaals herhaald. 8.8. Ingestoken totaal.
Figuur 65 Ingestoken totaal. Het ingestoken totaal lijkt sterk op de Europees- Duitse methode. Hierbij ontbreekt echter het tegenlicht.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
45
Hoofdstuk 9. Het lichtontwerp. 9.1. Algemeen. Een lichtontwerp bestaat uit drie onderdelen n.l.: • • •
Lichtplan, Stellijst, Standenlijst.
Door het toenemende gebruik van computers, bij het maken van het lichtontwerp, en het gebruik van geautomatiseerde lichttafels is de vorm van het lichtontwerp nogal veranderd. Tijdens het ontwerpen kun je al sneller in het “net” werken en je kunt gemakkelijker experimenteren zonder dat je dat veel extra tekentijd kost. Ook de gebruikte symbolen zijn realistischer. Door gebruik van simulatieprogrammatuur kan de lichtcomputer geprogrammeerd worden zonder dat er ook maar één lamp aanwezig hoeft te zijn. Toch de drie hierboven genoemde onderdelen zullen, in welke vorm dan ook, aanwezig moeten zijn voor het goed documenteren van het lichtontwerp. 9.2. Lichtplan. Het lichtplan is een 2 dimensionale voorstelling van de locatie met daarin aangegeven de ophangpunten voor het licht. Op een lichtplan worden de volgende gegevens vastgelegd: Per armatuur: • De plaats van het armatuur. • Het type armatuur (Fresnel, PC, enz). • De kring (kanaal) waarop het armatuur moet worden aangesloten. • Het DMX adres. • Het type lamp (halogeen of gasontlading). • Het vermogen. • Gebruikte kleurfilter. • Bij gebruik van een statief/toren de hoogte. Bij het belichten van een voorstelling op locatie, dus een ruimte waar geen theaterfaciliteiten aanwezig zijn: • De plaats van dimmers. • De plaats van breakoutboxen. • De loop van de kabels. • De plaats van spanningsverdeelpunten. Een duidelijke legenda. Voor het tekenen van de verschillende armaturen kan gebruik worden gemaakt van DIN-symbolen. Het volgende overzicht toont de DIN-symbolen voor de verschillende armaturen (figuur 66):
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
46
Figuur 66 DIN Symbolen
Figuur 67 Lichtplan. Figuur 67 toont een lichtplan. Dit plan werd toegepast tijdens een jubileumconcert van het muziekkorps de Lofstem te Suameer. Tijdens dit concert speelde het volledige korps en waren er solo optredens van gasten. Naast het totaal waren er speciaaltjes nodig voor een 5 mans band Di Gojim en Piter Wilkes, een Friese volkszanger. Zie figuur 68.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
47
Figuur 68 Jubileum Lofstem.
Figuur 69 Legenda. Figuur 69 toont de legenda. Omdat, door het gebruik van de computer, de symbolen steeds vaker afwijken van de DIN-standaard is het van belang dat door gebruik te maken van een legenda duidelijk wordt gemaakt wat de verschillende symbolen voorstellen. Per onderdeel wordt de relevante informatie duidelijk aangegeven. Zo worden voor de dimmerpacks en het bewegende licht de DMX adressen genoemd. Daarnaast wordt voor het conventionele licht het vermogen, de kleur, het type lamp en het vermogen genoemd (figuur 70).
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
48
Figuur 70 Details lichtplan. 9.3. Stellijst. Een stellijst beschrijft hoe de verschillende spots moeten worden gesteld. Hiervoor worden lichtbundels op de vloer getekend (figuur 71). Om te voorkomen dat er een wirwar van bundels ontstaat worden er meerdere tekeningen gebruikt om het geheel weer te geven. Als een bundel niet op de grond wordt geprojecteerd maar op b.v. de achtermuur, wordt hiervan een tekening gemaakt.
Figuur 71 Stellijst zijlicht. Ook kom je, voornamelijk in de pop- en discowereld, stellijsten tegen waarbij de richting wordt aangegeven door middel van pijlen (figuur 72). Er zijn dan minder tekeningen nodig waardoor het maken van een stellijst een stuk sneller gaat.
Figuur 72 Slellijst met pijlen.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
49
9.4. Standenlijst. Een standenlijst beschrijft per scène de lichtsterkte van de verschillende spots. Tevens wordt de fadetijd vermeld. De fade-tijd geeft de tijd aan waarin de scène inkomt of uit gaat. Het in elkaar overvloeien van twee scènes wordt een crossfade genoemd. De eerste stand in een stuk wordt de inloopstand genoemd. Dit is het eerste beeld waarmee het publiek wordt geconfronteerd. De laatste stand wordt de uitloopstand genoemd. Dit is vaak de stand waarbij de artiesten hun “applaus halen”. De que geeft het moment aan waarop een stand moet worden ingeschakeld. Dit kan een passage uit het script zijn, maar ook een gebeurtenis die op het podium plaatsvindt. Per spot wordt de lichtsterkte aangegeven in percentages. Als een spot uitstaat blijft het veld leeg. Als een spot op volle sterkte moet branden wordt dit aangegeven met FF. FF is een hexadecimaal getal dat de waarde 255 aangeeft. 255 is de maximale waarde die door een DMX lightcontroler naar de dimmer kan worden gestuurd en betekent dat deze 100% moet uitsturen. Door middel van streepjes onder de dimmer waarden wordt aangegeven dat de instelling is gewijzigd t.o.v. de vorige stand. Het onderstaande voorbeeld beschrijft vier standen. Stand 21: Channel: GM 13 14 15 FF 30% 70% Fade-in: 3s, Fade-out: 5s.
16
17 FF
18
19
20 FF
21
22
23 90%
24
Que: Scéne 32:Moment waarop de inbreker zijn voet door het raam steekt…. Stand 22: Channel: GM 13 14 15 FF 70% 70% Fade-in: 4s, Fade-out: 2s.
16
17 __
18
19 50%
20 FF
21
22 60%
23 90%
24
19 50%
20 FF
21
22 60%
23 90%
24 70%
20
21 FF
22 40%
23 90%
24 70%
Que: Scéne 33:Als de politieman roept: blijf staan…. Stand 23: Channel: GM 13 14 15 FF 60% FF Fade-in: 2s, Fade-out: 5s.
16
17 50%
18
Que: Scéne 34: Moment waarop de kluisdeur open gaat. Stand 24: Channel: GM 13 14 15 FF 60% FF Fade-in: 6s, Fade-out: 1s.
16 80%
17 50%
18
19 __
Que: Scéne 35: Scéne 34: Op het moment dat de klerk zegt: “Nog even niet!” Deze manier van het noteren van standen werkt goed als er alleen maar gebruik wordt gemaakt van conventioneel licht binnen statische standen, of te wel standen waarbinnen geen veranderingen voorkomen. Bij het gebruik van bewegend licht of het gebruik van chasers, b.v. een looplicht, wordt het lastig om bovenstaande manier van noteren te gebruiken. Je zult dan per scène moeten beschrijven hoe het licht moet worden ingesteld. Natuurlijk kan het statische deel zoals hierboven worden vastgelegd maar het dynamische deel moet worden omschreven.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
50
Voorbeeld: Stand 25: Channel: GM 13 14 15 FF 60% FF Fade-in: 6s, Fade-out: 1s.
16 80%
17 50%
18
19 __
20
21 FF
22 40%
23 90%
24 70%
Moving Head 1, O/W, Gobo:”Sterrenhemel”, Gobo: langzaam draaiend linksom, Prisma, bewegen van homeposition naar kist. Que: Scéne 36: Scéne 34: Op het moment dat Marthijs de kist opent….
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
51
Hoofdstuk 10. Het proces van ontwerpen. 10.1. Algemeen. Het belichten van een show, of het nu een musical, popconcert of serieus toneel betreft, vereist een gedegen voorbereiding. De belichting zal het effect van de een scène of van de muziek moeten versterken of deze aanvullen. Belangrijk is het je te realiseren dat de belichting een onderdeel vormt van de totale kunstvorm. Het is dan ook van groot belang om je, als lichtontwerper, te verdiepen in de voorstelling en samen met andere betrokkenen te gaan zoeken naar de beste oplossing. Daarbij loop je vaak tegen praktische uitdagingen aan zoals b.v. de locatie, beschikbare spanning en het beschikbare budget. Belangrijk is dat je goed luistert. Over het algemeen is de regisseur de persoon die de artistieke leiding heeft en verantwoordelijk is voor de manier waarop het verhaal wordt verteld. Hiervoor maakt deze o.a. gebruik van acteurs, decorbouwers, geluidstechnici, grimeurs en belichters. Vaak schetst een regisseur sferen. Eventueel gebruik makend van een schetsboek geeft hij aan welke sfeer verwacht wordt bij een bepaalde scène. Jij bent diegene die deze sferen moet vertalen naar een lichtontwerp. Overleg tussen decorbouwers, kledingmakers, grimeurs, jij als belichter en de regisseur is van essentieel belang. De kleur van een decorstuk kan volledig in het niet vallen op het moment dat het met de verkeerde kleur wordt belicht. Het magische van een scène verdwijnt indien er een verkeerde lichtrichting wordt gekozen. Voor het maken van je lichtontwerp kun je gebruik maken van de basis lichtrichtingen, de beproefde belichtingsmethoden en je kennis over de verschillende lampen en kleurenfilters. Hierin bestaan geen wetmatigheden. Het is verstandig om deze kennis als startpunt te gebruiken voor het ontwikkelen van je lichtontwerp. Het proces voor het ontwikkelen van een lichtplan kent een aantal logische stappen. Deze stappen zullen in dit hoofdstuk worden besproken. Tevens wordt aandacht besteed aan de reflectie achteraf. Door gestructureerd te kijken naar de afgelopen productie leer je van je fouten en groei je in je ontwikkeling als belichter. De hier beschreven procedure kan voor elk type voorstelling (toneel, musical, popconcert, enz.) worden toegepast. Deze procedure is afgeleid van de procedure beschreven in het boek “Discoverings Stagelighting” van Francis Reid. Grofweg bestaat het gehele proces uit drie fasen. Elk van deze fasen kent één of meerdere logische stappen en beslismomenten. Deze fasen zijn: 1. 2. 3. 4.
Voorbereiding. Ontwerpen. Uitvoering. Reflectie.
10.2. Voorbereiding. De voorbereiding bestaat uit de volgende stappen: • • • •
Initiële tekst-/muziekstudie. Vooronderzoek achtergronden, voorgeschiedenis, enz. Bepalen van de productiestijl. Analyse van de productie.
Initiële tekst-/muziekstudie. Het maken van een lichtontwerp is een creatief proces waarbij je met vele factoren rekening moet houden. In eerste instantie heb je te maken met een regisseur die al gedurende een langere tijd met beelden in zijn hoofd rond loopt. Deze “beelden” moeten, samen met de decorontwerpers, kostuumontwerpers, geluidsontwerpers, vertaald worden naar reële scènes. Om goed binnen dit team te kunnen overleggen is het belangrijk om je te verdiepen in het script. Dit begint met het lezen van de synopsis, een korte samenvatting van het verhaal, en daarna het bestuderen van het complete script. Bij een musical komt daar nog bij dat je gaat luisteren naar de muziek. Misschien is het mogelijk leessessie’s bij te wonen. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
52
Naast het feit dat na het lezen het verhaal kent, ben je ook instaat om opmerkingen over kleur, sfeer, enz. te plaatsen binnen de tijd. Dit is een goede start voor het samenstellen van het uiteindelijke lichtontwerp. Vooronderzoek achtergronden, voorgeschiedenis, enz. Natuurlijk afhankelijk van het stuk, popconcert of musical is het van belang om te achtergronden te achterhalen over het onderwerp waarover de voorstelling gaat. Betreft het een serieus toneelstuk, zoals bijvoorbeeld “Wie is er bang voor Virginia Wolf” (Edward Albee), probeer dan te achterhalen of het al eerder op de planken is gebracht. Zo ja, probeer dan aan de hand van videobeelden of ander materiaal te achterhalen op welke wijze het stuk is gebracht. Bij veel popconcerten wordt tegenwoordig gewerkt volgens een bepaald thema. Denk hierbij aan de Merlin-tour van Kayak waarbij aspecten van het verhaal rond Koning Arthur werden gebruikt. Daarnaast kan het geen kwaad je te verdiepen in de muziekstijl waartoe de muziek die de band speelt behoord. Alle informatie kan bijdragen in het tot stand komen van het lichtontwerp. Bepalen van de productiestijl. Nu komt het aan op communiceren. Samen met anderen van het technische team zul je moeten achterhalen welke productiestijl wordt toegepast. Hierbij heb je vaak te maken met een regisseur die duidelijk beelden in zijn hoofd heeft van hoe de productie moet worden neer gezet. Vaak worden in het gesprek begrippen gebruikt die op de juiste wijze moeten worden geïnterpreteerd. Als de regisseur spreekt over donker hoeft dat niet altijd te betekenen dat het licht een aantal procenten minder moet. Het kan ook betekenen dat er gebruik moet worden gemaakt van koude kleuren. Belangrijke vraag die als eerste moet worden beantwoordt is: Welke rol gaat het licht spelen binnen het stuk? Voor het beantwoorden van deze allesomvattende vraag moeten nadenken over de volgende onderwerpen: • • • • • • • • •
Hoe natuurlijk moet het stuk belicht worden? Hoe selectief moet de belichting kunnen plaatsvinden? Welke sfeer moet het beeld uitstralen? Moet het beeld hard, contrastrijk zijn of juist zacht en diffuus? Hoe scherp moeten contouren worden afgesneden? Moet er veel kleur worden toegepast? Zijn er projecties noodzakelijk? Zijn er speciale effecten noodzakelijk? Hoe dynamisch moet de belichting zijn?
Het is niet verstandig om deze vragen direct te stellen. Over het algemeen blokkeert dit het gesprek. Je zult dus zelf de juiste antwoorden moeten vinden door het gesprek aan te gaan. Bij onduidelijkheden moet worden doorgevraagd. Analyse van de productie. Zodra begonnen is met de repetities kun je beginnen met de analyse van de productie. Maak tijdens de repetities aantekeningen en kleine schetsjes. Probeer de volgende vragen te beantwoorden: • • • • • •
Hoe kan het podium worden verdeeld in verschillende speelvlakken? Moeten de speelvlakken verdeeld worden in sub-deelvlakken? Hoe moet het podium worden verdeeld uitgaande van het kleurgebruik? Hoeveel verschillende kleuren zijn noodzakelijk voor de juiste kleurcombinaties? Komt de verdeling in speelvlakken overeen met de verdeling in kleurvlakken? Zijn er speciale effecten nodig?
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
53
10.3. Ontwerpen. In de voorbereidende fase heb je veel informatie verzameld. Je hebt een duidelijk beeld van de intentie van het stuk. Nu kun je beginnen met ontwerpen. Deze fase kan worden verdeeld in twee belangrijke aspecten n.l. een creatief aspect en een financieel aspect. Twee aspecten die op elkaar afgestemd moeten worden. Het ontwerp wat uiteindelijk wordt ingehangen blijft in principe tot en met de technische doorlopen in concept. Tijdens de technische doorloop zullen standen worden aangepast, timingen worden gewijzigd en eventueel lampen worden verhangen. Creatief aspect. Het is natuurlijk lastig om als nuchtere Hollander geen rekening te houden met beschikbaar materiaal en/of financiële middelen maar in dit stadium is het van belang te zoeken naar de meest ideale oplossing. Natuurlijk ga je voor een basisschool groep acht musical niet uit van 30 movingheads en 12 profielspots, enz. Maar laat je creativiteit in eerste instantie niet teveel beperken. Voor het maken van doordachte keuzes is kennis over de eigenschappen van licht noodzakelijk. Vier controleerbare eigenschappen zijn: • • • •
Intensiteit. Kleur. Verdeling, compositie. Verandering, beweging.
Intensiteit. Over het algemeen wordt er bij een voorstelling uitgegaan van donker. Door gebruik te maken van gordijnen, doeken en andere verduisteringsmiddelen wordt de locatie volledig verduisterd. Uitgaande van deze situatie wordt de belichting ontworpen. Als eerste is het van belang dat alles wat zichtbaar moet zijn zichtbaar wordt gemaakt. Daarbij hoeft het gehele toneel niet in het licht te baden. Ogen wennen immers aan het donker. Wel moet je rekening houden met de afstand van het publiek tot het podium. Publiek dat zicht dicht bij het podium bevindt, wordt meer “omringd” door het licht en zal een grotere intensiteit ervaren. De pupillen sluiten zich meer en de dieptescherpte wordt groter. Bij het publiek achter in de zaal vormt het toneelbeeld maar een klein deel van het totale beeld waarbij alleen het toneel wordt belicht. Hierdoor is de totale intensiteit een stuk lager waardoor de pupillen zich meer zullen openen. Dit heeft als nadeel dat het licht vanaf het podium te fel kan lijken. Dit kan vermoeiend werken. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat het oog zich aanpast aan lichtintensiteit. Deze “gewenning” kost tijd. De adaptatie van het oog aan de nieuwe lichtsterkte kan een aantal seconden in beslag nemen. Voor het leggen van accenten kan gebruik worden gemaakt van intensiteitverschillen. Het oog zal binnen beeld altijd trekken naar het meest heldere punt. Hierdoor heb je de mogelijkheid om de aandacht van het publiek te richten op bepaalde punten binnen de voorstelling. Bij een stuk waarbij tekst een belangrijke rol speelt kan op deze wijze de aandacht gericht worden op de sprekende/zingende acteur. De “verstaanbaarheid” kan hierdoor sterk worden vergroot. Intensiteitverschil kan ook een statusverschil aangeven. Gevoelsmatig zal een persoon die wordt belicht met de hoogste intensiteit als belangrijker, machtiger worden beschouwd. Vooral bij concerten wordt deze eigenschap toegepast. Door gebruik te maken van een volgspot of een speciaaltje wordt een solist of zanger boven de band uitgetild. Indien het stuk een natuurlijk karakter heeft of wanneer er meerdere personen aan het spreken zijn moet je zien te voorkomen dat door teveel “lichte” plekken in het beeld het geheel op een lappendeken gaat lijken. Dit is erg verwarrend voor het publiek en levert een zeer onrustig beeld op. Pas deze eigenschap dan subtiel toe. Bij het gebruik van licht ontstaat er schaduw. Bij natuurlijke belichting door de zon wordt de schaduw bepaald door het direct invallende licht. De zon belicht gemiddeld het object onder een hoek van 45° waardoor de lengte van de schaduw nagenoeg overeenkomt met de hoogte van het object. Dit wordt door ons als “natuurlijk” ervaren. Neemt de lengte toe, vooral als ook nog de intensiteit en de kleurtemperatuur afneemt, dan wordt dat veelal ervaren als een tijdsverloop (ondergaande zon). In de natuur is de schaduw nooit echt hard. Door omliggende reflecterende oppervlakten wordt het object ook indirect belicht. Dit verzacht de schaduw (invullicht). Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
54
Moet een stuk op natuurlijke wijze worden belicht zul je meerdere lampen moeten gebruiken om dit vanuit een zwarte doos situatie te realiseren. Eén lamp vertegenwoordigt de zon terwijl meerdere lampen zorgen voor het verzachten van de schaduw. Een belichtingsmethode die hiervoor geschikt is, is b.v. een Engels totaal (hoofdstuk 8). Bij het gebruik van meerdere lampen ontstaat halfschaduw (figuur 73).
Figuur 73 Schaduw en halfschaduw. Indien een object wordt belicht vanuit meerdere punten ontstaat schaduw en halfschaduw. Figuur 73 laat drie lichtbronnen zien, rood, groen en blauw. De schaduw wordt getoond aan de linker zijde. Het zwarte gedeelte is de werkelijke schaduw. De secondaire kleuren geel en cyaan en de primaire kleuren rood en blauw vormen de halfschaduw. Vooral met het gebruik van extreme kleuren kan een halfschaduw een kleur bevatten die niet goed past binnen het plaatje. Over het kleurgebruik later meer. Kleur. Kleur speelt een zeer sterke rol in de emotionele beleving van het beeld. Alles wat we waarnemen heeft in meer of mindere mate kleur. Welke kleur welke emoties oproepen wordt sterk bepaald door de cultuur waarbinnen men is opgegroeid maar ook door persoonlijke ervaringen. Kleuren kunnen daarom op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Je kunt je “groen en geel” ergeren. Hierbij hebben de kleuren groen en geel een negatieve klank. Wordt groen en geel samen met rood gebruikt tijdens een reggae-concert geeft dat een zuidelijk warme sfeer. Een groot aantal mensen hebben geprobeerd associaties met kleuren te beschrijven. Een lijstje gemaakt door Leonardo da Vinci ziet er als volgt uit: • • • • • • • • • • • •
Blauw oneindigheid, de hemel, ruimte, geestelijke liefde, medidatie, eeuwigheid. Bruin soliditeit, materie, geborgenheid, ondergang, naderend einde, herfst. Geel tijd, zon, maan en sterren, zomer, rijpe oogst, goud, gewin, verstand. Geel/Groen verdorvenheid, verloren zuiverheid, valsheid, haat, afgunst, ziekte, verraad. Grijs armoede, ontmoediging, ouderdom, theorie. Groen kracht van ontkiemend zaad, lente jeugd, onervarenheid, macht, vrede en welvaart, hoop, vredige rust, autonomie. Groen/Blauw standvastigheid, duurzaamheid. Oranje gezelligheid, gretigheid, weelde, feest. Rood onrust, oorlog, revolutie, bloed, hartstocht, offer, ego, energie, beweging. Violet waaierigheid, gezag, rouw, tweeslachtigheid, geheim, conflict, labiliteit. Wit ongereptheid, volmaaktheid, goddelijke reinheid, onschuld, licht van geest, vrede en leegte. Zwart macht van duisternis, dood, rouw, verderf, vernietiging.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
55
Om een kleur zichtbaar te maken moet het object de kleur bevatten. De aanwezige kleur wordt gereflecteerd terwijl de rest door het object wordt geabsorbeerd en wordt omgezet in warmte. We noemen dit selectieve reflectie. Nu bezitten alle objecten in meer of mindere mate kleur. Door gebruik te maken van verf, schmink of gekleurde doeken kunnen kleuren worden aangepast. Een tweede belangrijke voorwaarde is dat het licht waarmee het object wordt belicht ook de juiste kleur bevat. Een groen object belicht met een rode lamp zal er donkergrijs uit komen te zien. Als lichtontwerper moet je goed overleg voeren met de decorontwerpers en de mensen van de grime. Een foute keuze van kleur kan een effect volledig te niet doen (figuur 74).
Figuur 74 Foute kleurkeuze. Op de eerste foto zie je de acteur die door de grimeur lijkbleek is geschminkt. Op de tweede foto zie je dezelfde persoon belicht met een theaterspot met daarin kleurfilter L151. Een kleurfilter dat veel gebruikt wordt om een warme sfeer op het podium te krijgen. Je ziet dat door het gebruik van dit filter het effect van de grime volledig wegvalt. Welke kleuren je gaat toepassen binnen je ontwerp wordt voor een grootdeel bepaald de sfeer die gecreëerd moet gaan worden, de kleuren die worden toegepast in kleding, decor en schmink. Een zeer creatief proces waarbij veel overleg nodig is met de verschillende disciplines binnen de voorstelling. Er zijn wel een aantal richtlijnen die je kunt gebruiken tijdens het maken van keuzes. 1.
McCandless. Als je goed kijkt naar objecten, personen en in het bijzonder gezichten die in een natuurlijke omgeving worden belicht, bijvoorbeeld de zon, zul je zien dat een deel van het gezicht direct wordt belicht, vaak onder een natuurlijke hoek van zo rond de 45°. We noemen dit de key-light. Het schaduw deel van het gezicht wordt vanuit diverse hoeken belicht met gereflecteerd licht. Dit noemen we fill light. Er ontstaan geen scherpe schaduw gebieden, alleen intensiteitverschillen (zie figuur 75). In een theater wordt vaak uitgegaan van een zwarte doos. Gebruik je, voor het belichten van een persoon, één theaterspot onder een hoek van 45° krijg je te maken met zeer donkere schaduw gebieden. Voor het invullen van de natuurlijke reflectie zul je meerdere lampen moeten gaan gebruiken. De driepuntsbelichtingsmethode is hier bijvoorbeeld geschikt voor. Stanley McCandless, in de jaren ’20 docent belichtingstechniek op de Yale School of Drama in America, heeft zicht sterk bezig gehouden met de natuurlijke weergave van beelden vanaf het podium. Eén van de, door hem ontwikkelde, technieken is het podium in verschillende speelvlakken te verdelen. Elk vlak wordt belicht met minimaal twee spots. Elke spot wordt 45°/ 45° front (zie hoofdstuk 7) ingehangen. Eén spot aan de linkerzijde terwijl de tweede aan de
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
56
rechterzijde wordt geplaatst. Op deze wijze kan elk speelvlak natuurlijk worden belicht. Een tweede door McCandless ontwikkelde techniek is het gebruik van afwisselend warm- en koudlicht binnen het ontwerp. Zonlicht wordt vaak geassocieerd met warmte. Het zonlicht straalt een warm licht af. Schaduwgebieden komen vaak ietwat kouder over. Door dit effect te gaan versterken krijgt het beeld meer diepte. Voor de key-light wordt filter toegepast met een warme kleur bijvoorbeeld L152 terwijl de fill-lights worden voorzien van een koude kleur bijvoorbeeld L202. Deze techniek wordt de McCandless methode genoemd.
Natuurlijk
Eén theaterspot
McCandlessmethode
Figuur 75 McCandless methode. De kleuren L152 en L202 zijn complementair aan elkaar. Dat betekent dat de mengkleur O/W, open wit, is. Het is leuk om te gaan experimenteren met verschillende warme- en koude kleuren. Als deze dan ook nog complementair aan elkaar zijn blijft de oorspronkelijke kleur van het belichte object zichtbaar. De mengkleur wordt wel als tegenlicht toegepast. Figuur 76 toont een Engels totaal waarbij de McCandless methode is toegepast.
Figuur 76 Engels totaal McCandless methode. Figuur 77 toont de hoofd- en invullicht methode waarbij de McCandless methode is toegepast.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
57
Figuur 77 Hoofd- en invullicht met McCandless. De hierboven getoonde methode wordt ook wel de dubbel McCandless methode genoemd. Vanuit welke richting je het beeld ook bekijkt, je hebt altijd te maken met een 45°/45° frontbelichting bestaande uit een warme kleur licht en een koude kleur licht. Immers L151 is warm t.o.v. O/W, terwijl O/W warm is t.o.v. L201. Door het gebruik van deze subtiele kleurverschillen blijft het beeld natuurlijk maar krijgt het meer diepte. 2.
Nacht. Naast dat de lichtintensiteit in de nacht beduidend lager is dan overdag zijn er een aantal specifieke eigenschappen te noemen die kenmerkend zijn voor het licht in de nacht. Het aanwezige licht wordt vaak ervaren als koud. Dit betekent dat je te maken hebt met een hoge kleurtemperatuur, zo rond de 7000°K. Is de lucht bewolkt, is het licht diffuus en is er nagenoeg geen schaduw. Bij volle maan en een heldere hemel hebben we te maken met schaduwgebieden die worden ingevuld door diffuus gereflecteerd licht. Door de lage lichtintensiteit is het voor het menselijk oog lastig om kleur te onderscheiden. De kleurgevoelige kegeltjes werken in het donker bijna niet meer dus wordt het beeld nagenoeg volledig door de staafjes geregistreerd. Deze staafjes bevinden zich rond de fuvea centralis dus niet in het centrum van het oog. Hierdoor is het lastig om in het donker een scherp beeld te krijgen van een object vooral als je probeert daar recht naar te kijken. Voor creëren van een nachtelijke sfeer wordt vaak gebruik gemaakt van de kleur blauw. Blauw licht wordt over het algemeen als koud licht ervaren. Daarnaast is het zo dat de blauw gevoelige kegeltjes zich buiten de fuvea centralis bevinden waardoor een beeld in deze kleur minder scherp wordt gezien. Figuur 78 toont een gezicht geplaatst binnen een nachtelijke sfeer.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
58
Figuur 78 Nacht. Hierbij is uitgegaan van een heldere hemel met volle maan. Als key-light een 45°/45° front met kleur L201. Als invullicht is gebruik gemaakt van L119, primair blauw. 3.
Kleurcombinaties. Stanley McCandless zag zich zelf als een soort schilder die gebruik maakte van verschillende kleuren licht om een sfeer te creëren. De keuze van kleuren en kleurcombinaties is een onderdeel van een creatief proces waarbij je o.a. rekening moet houden met de tijd waarin het stuk speelt, trends, maatschappelijke aspecten, culturele achtergronden en de gevoelswaarden die worden toegekend aan een specifieke kleur. Keuzes worden veelal gemaakt in overleg met de creatief leider zoals bijvoorbeeld de regisseur. Hier ligt dus heel veel creatieve ruimte. Toch zijn er wel een aantal handvatten te geven die eventueel kunnen worden gebruik voor het kiezen van kleuren. Maatschappelijk-cultureel. Als wij een stadion vol met oranje fans zien zitten versterkt dat ons nationalistisch gevoel. Een gevoel van trots, eenheid, enz. Ook is oranje, voor ons als Nederlanders, een kleur een sterk wordt geassocieerd met het koninklijk huis. Het nationalistische gevoel wordt ook versterkt door de kleurcombinatie rood, wit en blauw, onze nationale vlag. Voor andere landen geldt dit natuurlijk ook. Italie: oranje, groen en wit. Duitsland: zwart, rood en geel. Tijd waarin het stuk speelt. Eenmaal in de zoveel tijd wordt er onderzoek verricht naar de lievelingskleuren van mensen. Deze lijst is sterk onderhevig aan de tijd waarin het onderzoek wordt verricht. In de jaren ’60 waren de kleuren natuurlijk. Het land was in wederopbouw en er werd hard gewerkt. Degelijkheid was belangrijk. Witte wanden en plafonds, vloerbedekking met natuurlijke kleuren zoals b.v. creme, beige, enz. In de jaren ’70 werden de trends sterk beïnvloed door dat men inzag dat er meer is dan alleen werken. In die tijd kende de hippiebeweging een groot aantal aanhangers. Veel toegepaste kleuren in de huiskamers waren oranje, paars, grasgroen en bruin. Kleuren die binnen de hippiebeweging werden toegepast waren helder en kleurrijk. Veel verzadigde kleuren zoals rood, blauw, geel, groen, enz. Tradities. Ook tradities kunnen veel invloed hebben op de keuze van kleuren. Binnen de katholieke kerk wordt veel gebruik gemaakt van de kleuren rood, paars en goud/geel. De kerstman en sinterklaas zijn onlosmakelijk verbonden met de kleuren rood en wit.
4.
Natuurkundige overwegingen. De kleur van een object wordt pas zichtbaar nadat het d.m.v. een lichtbron wordt verlicht. Voorwaarde daarbij is dat het licht de kleur van het object in zich heeft. We noemen dit selectieve reflectie. Maak je gebruik van een theaterspot met halogeenlamp, een temperatuurstraler met een continu kleurenspectrum, krijg je een goede kleurweergave. Wel zal de lage kleurtemperatuur van lamp, ten opzichte van daglicht, de kleur warmer doen lijken. Dit kan eventueel worden opgelost door gebruik te maken van correctiefilters (conversiefilters). Bij deze filters worden alle kleuren volgens een lineaire transmissiegrafiek doorgelaten. Bij een tungsten to daylight filter wordt er meer blauw door gelaten terwijl bij een daylight to tungsten correctiefilter meer rood wordt doorgelaten. Figuur
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
59
79 toont de gegevens van de correctiefilters L201 en L205.
L205
L201 Figuur 79 Correctiefilters.
Op deze wijze kunnen lichtbronnen met verschillende kleurtemperaturen op elkaar worden aangepast. De kleur van een object wordt versterkt door een filter te gebruiken die de nadruk legt op die specifieke kleur. Een brievenbus rood kastje zal roder lijken als deze wordt belicht met b.v. een spot met filter L106. De kleur raakt verzadigd. Wordt er gebruik gemaakt van meerdere lichtbronnen met verschillende kleurfilters ontstaan er automatisch mengkleuren. Je kunt gebruik maken van de CIE kleurendriehoek om vooraf te bepalen of de mengkleur past binnen het beeld wat je wilt bereiken. Als de mengkleur gewenst is kun je deze zelfs gaan versterken door een filter te zoeken met dezelfde kleur en deze toe te passen als b.v. zijlicht.
Figuur 80 Mengkleur. Hierboven (figuur 80) een voorbeeld waarbij in het front gebruik werd gemaakt van L152 met in het tegen L119. De mengkleur komt aardig overéén met L111. Vanuit de zijkant van het podium werd deze kleur versterkt door gebruik te maken van een spot met dit kleurfilter. Verdeling, compositie. Er zijn geen wetten die aangeven hoe je het lichtplan moet maken. Je kunt eventueel gebruikmaken van bestaande belichtingsmethoden en/of richtrichtingen als uitgangspunt. Vaak kan de belichting worden verdeeld in een totaaltje en één of meerdere speciaaltjes. Voor een totaaltje kun je bijvoorbeeld uitgaan van een Engels totaal terwijl je voor een speciaaltje gebruik kunt maken van driepuntsbelichting of een toplicht. Zie hiervoor de hoofdstukken 7 en 8. Verandering, beweging. Het adaptieve vermogen van het oog is groot. Door de pupilgrootte te variëren maar ook door de manier waarop het beeld in de hersenen wordt verwerkt wordt het beeld dat wij zien steeds in intensiteit aangepast. Langzame veranderingen in de intensiteit zullen door het publiek niet worden Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
60
opgemerkt. Dit betekent dat als er binnen een lichtontwerp een verandering in intensiteit zichtbaar moet worden gemaakt deze snel moet zijn. Bij grote intensiteitverschillen zal direct na de verandering de zichtbaarheid van het beeld sterk verminderd zijn. Of het publiek moet wennen het donker of is tijdelijk verblind door het licht. Andersom geldt dat als er binnen een scène belicht wordt met lage intensiteit gedurende deze scène de intensiteit langzaam met een aantal procenten moet afnemen om de indruk te wekken dat er weinig licht aanwezig is. Wordt dit niet gedaan zullen de ogen wennen aan het licht en neemt de waargenomen lichtintensiteit toe. Ga bewust met intensiteitveranderingen om. Te snelle wisselingen tussen licht en donker kunnen vermoeiend werken. Ook teveel of te weinig licht werkt vermoeiend. Dit betekent niet dat er niet geflasht mag worden of gebruik mag worden van een strobo-light. Bij dance- en/of popfestivals is dit nagenoeg onontbeerlijk. Beweging kan op verschillende manieren worden gerealiseerd binnen een lichtontwerp. Door spots achtereen volgend te laten oplichten wordt beweging gesuggereerd. Een bekend voorbeeld hiervan is het looplicht. Als een aantal spots vanuit verschillende posities vanuit het front op oplopende hoogte zijn geplaatst, kan op deze wijze een opgaande zon worden gesimuleerd. Door gebruik te maken van een volgspot kan de bundel worden bewogen. Op deze wijze kunnen artiesten worden gevolgd. Door gebruik te maken van bewegend licht, zoals moving heads en scanners, kunnen de meest wilde bewegingen worden toegevoegd aan het toneelbeeld. Kabbelend water kan worden gesimuleerd door gebruik te maken van langzaam roterende glasgobo’s. Financieel aspect. Het maken van een lichtontwerp is een creatief proces waarbij niet altijd stil wordt gestaan bij budgetten, beschikbare middelen enz. Eigenlijk is dat wel prettig omdat het remmend zou kunnen werken. Binnen deze fase heeft de regisseur een sterk sturene rol. Deze heeft duidelijke beelden en ideeën in zijn hoofd en staat er over het algemeen op dat deze worden gerealiseerd. Tijdens de gesprekken die je als belichter voert is het belangrijk dat je goed luistert. Stel vragen die er op gericht zijn een zo goed mogelijk beeld te krijgen van wat de regisseur nu daadwerkelijk bedoeld. Draag niet direct allerlei technische oplossingen aan. Wel kun je, met de techniek in je achterhoofd, een aantal ideeën aandragen die passen bij een beeld dat door de regisseur wordt geschetst. Ter verduidelijking een voorbeeld: Tijdens de voorbespreking van de musical Marthijs wordt een scène besproken waarbij, volgens de regisseur, de hoofdrolspeler midden op het podium zit tussen een vijftal brandende kaarsen die één voor één worden uitgeblazen. De laatste brandende kaars verlicht een korte tijd een vlinder. Daarna een blackout. Een prachtige dramatische scène. Lastig te realiseren. In ieder geval geven kaarsen weinig licht. Ga je uit van werkelijke kaarsen dan zul je minimaal per kaars drie spots moeten gebruiken om het schijnsel van de kaarsen te moeten versterken. Daarnaast is het erg lastig brandende kaarsen op afstand te doven. Om over het brandgevaar nog maar niet te spreken. Vanuit de belichter wordt aan de regisseur gevraagd welk dramatisch effect het doven van de kaarsen moet opleveren. Hierbij wordt aangegeven dat het vooral gaat om het steeds kleiner worden van het wereldje rond de hoofdrolspeler. Waarbij, na het doven van de eerste vier kaarsen, de aandacht wordt gericht op de vlinder. Het enig overgebleven vriendje. De lichtontwerper doet een voorstel de kaarsen te vervangen door zeer sterke smalle lichtbundels die vanuit de lucht recht naar beneden schijnen. Deze bundels worden door het gebruik van rook duidelijk zichtbaar. Uiteindelijk is er in het lichtontwerp gebruik gemaakt van 4 scanners om de sterke smalle lichtbundels te maken. Deze waren voorzien van HMI lampen met een hoge kleurtemperatuur. Nadat je alle informatie hebt ontvangen maak je het lichtplan. Maak dit lichtplan zonder rekening te houden met budget en/of beschikbare middelen. De kans is dus groot dat het plan dat je voorlegt veel te kostbaar zal zijn. Toch is dit plan de vertaling van de ideeën zoals die zijn aangedragen door de regisseur. Biedt naast het meest ideale plan dan ook een goedkoper alternatief plan aan en beargumenteer duidelijk waar je concessies hebt gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp. Eventueel biedt je ook nog een low budget plan aan. Laat de keuze duidelijk bij de regisseur. Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
61
10.4. Uitvoering. De uitvoering bestaat uit de volgende stappen: • • • • •
Inhangen, stellen. Technische doorloop. Dress rehearsal Generale repetitie. Première.
Inhangen, stellen. De lampen worden ingehangen. Filters worden geplaatst en er wordt gesteld volgens de stellijst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een “runner”. Dit is een persoon die de positie inneemt van een acteur. De bekabeling wordt aangebracht en de dimmers worden geplaatst en geadresseerd. Technische doorloop. Tijdens de technische doorloop worden de scènes gespeeld ten dienste van de techniek. Door dit te doen kunnen de verschillende scène rustig worden geprogrammeerd. Dit proces wordt sterk gestuurd door de techniek. Scènes worden herhaald, halverwege afgebroken enz. Over het algemeen is deze doorloop voor de acteurs niet de meest plezierige. Er moet vaak lang worden gewacht. Dress rehearsal. Bij de dress rehearsel komt voor het eerst alles samen. Decor, schmink, licht, geluid en spel. Deze repetities worden gebruikt om ervaring op te doen en eventuele technische problemen op te lossen. Generale repetities. De laatste repetitie voor de première. Traditioneel moet deze niet te goed verlopen immers een slechte generale geeft een goede première. Première. De “toy toy”-tjes worden uitgewisseld en iedereen wenst elkaar succes met de voorstelling. 10.5. Reflectie achteraf. Nadat de voorstelling is afgelopen is het belangrijk rustig terug te kijken naar de afgelopen periode. Dit doe je om de volgende keer nog professioneler, nog beter aan de slag te kunnen. We noemen dit reflecteren achteraf. Je beschouwt daarin vooral je rol als belichter/lichtontwerper. Daarbij beperk je je niet alleen tot allerlei technische zaken maar ook het sociaalcommunicatieve neem je daarin mee. De volgende vragen kunnen je daarbij helpen: • • • • • • • • • • •
Werd de voorstelling belicht zoals je dat zelf van te voren in gedachte had? In welke mate kwam het uiteindelijke resultaat overeen met de doelen die je zelf had gesteld? Was je instaat om flexibel te reageren op veranderingen die tijdens het verloop van de repetities zich voordeden? Was je instaat om met de door jou gekozen type theaterspots de wensen van het productieteam te vervullen? Was je instaat om gemakkelijk nieuwe ideeën te ontwikkelen of bleef je hangen in standaard oplossingen? Waren er meer compromissen noodzakelijk, door gebrek aan tijd of middelen, dan voorspeld? Bij gebrek aan tijd. Ontstond dit gebrek doordat je de klus onderschatte? Gebrek aan kennis en/of voorbereiding? Hadden de andere productie onderdelen, bijvoorbeeld decor of geluid, invloed op de tijd? Had het tekort aan tijd te maken met defecten aan apparatuur? Ontstonden er ook problemen doordat er weinig of geen goede posities beschikbaar waren voor het front of house licht? Maakte je voldoende gebruik van de beschikbare inhangmogelijkheden voor het front-licht? Blokkeerden acteurs en decorstukken bruikbare belichtingsposities? Werd er voldoende gebruik gemaakt van posities op het podium? Kwam elke lamp goed tot zijn recht?
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
62
• • • • • • • • •
Bij gebruik van bewegend licht. Leverde deze lampen een positieve bijdrage aan de totale belichting? Bij afwezigheid van bewegend licht. Zou het gebruik van bewegend licht een grote positieve bijdrage hebben geleverd aan het lichtontwerp? Daarbij natuurlijk rekening houdend met de eventuele extra kosten. Was het licht natuurlijk? Of was het te natuurlijk? Had de belichting nog meer kunnen betekenen voor het bepalen van de sfeer? Was de keuze van kleuren de juiste? Werden contouren teveel of juist te weinig geaccentueerd? Werden uitdrukkingen vervlakt of juist versterkt door de gebruikte belichting? Was de zichtbaarheid van de acteurs goed? Heb je voldoende initiatieven genomen tijdens overleg? En de allesomvattende vraag: Wat had je anders gedaan als je het over had mogen doen?
Door deze vragen bewust te beantwoorden krijg je een duidelijk beeld van de manier waarop jij je rol als belichter/ontwerper hebt uitgevoerd.
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
63
•
Voor het samenstellen van deze reader zijn de volgende internetsites en boeken bestudeerd:
Internetsites: http://www.leefiters.com http://www.tiffen.com/camera_filters.htm http://hyperphysics.phy-astr.gsu.edu/hbase/hframe.html http://www.kennislink.nl/ http://www.mts.net/~william5/sld.htm http://www-saps.plantsci.cam.ac.uk/articles/broad_light.htm#intense http://mediatheek.thinkquest.nl/~lla129/index2.htm http://members.chello.nl/r.kox1/licht/ http://www.rosco.com/us/technotes/index.asp Boeken: Belichtingstechniek voor podium en disco Michael Ebner ISBN 90-5381-141-9 Licht Faszination Max Keller ISBN 3-7913-2093-9 Stage Lighting Step by Step Graham Walters ISBN 0-7136-4639-x Handboek Theaterbelichting “Tussen licht en donker” Hugo van Uum ISBN 90-6403-2335 Ontwerpen met Theaterbelichting Ronald Kox Discovering StageLighting Francis Reid ISBN 0-240-51545-5 Reader Lichtontwerp Roelof van der Schaaf
Belichtingstechniek. Leeuwarden, 6 januari 2005 Jan Hoekstra
64