Rijksarchief
in
Gelderland
ßbl
NEDERLANDS
ARCHIEVENBLAD TIJDSCHRIFT VAN DE VERENIGING VAN ARCHIVARISSEN IN NEDERLAND Z E S EN Z E S T I G S T E
[AARGANG
1962
N. V. E R V E N B. VAN D E R K A M P G R O N I N G E N
zzr f
NEDERLANDS
ARCHIEVENBLAD
TIJDSCHRIFT VAN DE
VERENIGING
VANARCHIVARISSEN
•
INNEDERLAND
ZES EN ZESTIGSTE JAARGANG i96z
GRONINGEN N.V. ERVEN B. VAN DER KAMP
V
Inhoud Mededelingen van het bestuur
.
.
.
.
.
.
1
62
Vereniging van Wetenschappelijke Archief ambtenaren in overheidsdienst
123 63
H. J. Bernsen, Het ontstaan en de organisatie van de streekarchivariaten in Noord-Brabant . . . . . . . .
11
J. H. van Mosselveld, De praktijk van een streekarchivariaat
17
.
Drs. J. Fox, Hugo de Groot en de gravin van Hohenlohe-Langenburg
30
Dr. G. A. W. Panhuysen, De 'Table ronde des Archives' te Warschau
43
Mr. J. H. de Vey Mestdagh, Archiefselectie in de loop der tijden
66
.
Dr. A. Johanna Maris, In memoriam Jhr. dr. B. M. de Jonge van Ellemeet
83
De Archiefwet 1962 in de Tweede Kamer
86
H. J. H. Bossink, Inventaris van het oud-archief der stad Woudrichem door mr. J. Geselschap . . . . . . . .
52
Dr. I. H. van Eeghen, Inventarissen van de familie-archieven Heshuysen Hooft en Hooft van Woudenberg, door mr. A. P. van Schilfgaarde
53
W. Ph. Coolhaas, A critical survey of studies on Dutch colonial history door dr. W. J. van Hoboken . . . . . . .
109
Mr. J. H. de Vey Mestdagh, Archief der familie de Vidal de Saint Germain, door mej. dr. I. H. van Eeghen . . . . . .
111
M. van Vliet, Het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, door mej. dr. M. K. E. Gottschalk
111
Mr. S. J. Fockema Andreae-F. J. L. Berkenvelder, Groninger Plakkaatboek 1594-1848, door mr. G. J. ter Kuile
113
J. A. ten Cate, Het archief van Vergaderingen en Convent te Albergen, door mr. T. J. Naudin ten Cate . . . . . . . .
145
I H. van Eeghen, Inventarissen van de archieven van de Directie van de Moscovische handel, Directie van de Oostersche handel en reederijen, Commissarissen tot de graanhandel en Commissie voor de graanhandel, . . . . . . . . door prof. dr. I. J. Brugmans
146
Mr. J. J. Beyerman, Grammofoonplaten en bandopnamen als (pseudo archiefstukken
125
E. P. Polak-De Booy, Dorsale notities op brieven van Hugo de Groot
127
Studiedagen voor Archiefambtenaren 1962
167
L. J. van der Klooster en A. J. H. Rozemond, Inleiding
167
J. E. Geselschap, Archieven van de St. Janskerk te Gouda — Regesten 1315-1572, door drs. J. Fox . . . . . . . .
149
Prof. dr. J. N . Bakhuizen van den Brink, De Archieven van de Neder landse Hervormde Kerk
169
Liber Recommendationis Conventus Werthensis o.f.m., uitgegeven door dr. Daniël van Wely o.f.m., door H. Th. Heyman . . . .
149
Drs. L. van Hommerich, Beheer van Diocesane Archieven der Rooms Katholieke Kerk . . . . . . . . .
183
Mr. F. J. W. Fabius, De ridderlijke Duitse Orde van verleden tot heden, door prof. mr. W. F. Prins . . . . . . . . .
152
Dr. A. J. van de Ven, De Archieven van de Oud-Katholieke Kerk
198
Alphonse Verkooren, Inventaire der chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d'Outre-Meuse. Introduction et tables par M. A. Grunzweig, door dr. F. Ketner . . . . . .
154
Drs. J. L. van der Gouw, mr. H. Hardenberg, dr. W. J. van Hoboken en dr. G. W. A. Panhuysen, Nederlandse Archiefterminologie, door dr. A. J. van de Ven . . . . . . . . . .
228
Dr. J. A. B. M. de Jong, Het Oud-archief der gemeente Nijmegen, door dr. A. Johanna Maris . . . . . . . . .
229
Berichten
233
.
Dr. W. J. Formsma, In memoriam Dr. H. P. Coster
211-
De Archiefwet 1962 in de Eerste Kamer
214
Kroniek
48,
104,
130,
220
Boekbesprekingen
50,
109,
145,
228
M. Colle-Michel, Les archives de la S. A. Cockerill-Ougrée des origines à nos jours, door dr. W. S. Unger H. Coppejans-Desmedt, Inventaris van het archief van de heerlijkheid en van de polder van Sint-Albert, door dr. W. S. Unger . . . .
50 51
Bladvulling
55, 114, 155,
82
i •
Dr. W. Moll f
Op 7 april 1962 overleed op 73-jarige leeftijd Dr. W. Moll, oud-archivaris van de gemeente 's-Gravenhage, erelid van onze vereniging, officier in de orde van Oranje-Nassau. De begrafenis vond plaats op 12 april 1962 te Eerbeek.
[1]
Mededelingen van het bestuur
Verslag der drie en tachtigste algemene vergadering, gehouden te Utrecht in Esplanade op 8 februari 1962
Samenstelling van het bestuur N.B. Het jaartal achter de naam geeft het jaar van aftreden aan Dr. W. J. Formsma, voorzitter (1966) Dr. M. P. van Buytenen, vice-voorzitter (1967) F. H. C. Weytens, secretaris (1965) Drs. A. van der Poest Clement, penningmeester (1963) Mej. mr. A. J. Versprille (1964) Dr. J. E. A. L. Struick, redacteur van het tijdschrift, adviserend lid (1964) Vertegenwoordiger uit het bestuur der afdeling van wetenschappelijke archiefambtenaren in overheidsdienst: J. Don
Dam, Th. J. van, Dr. Zamenhoflaan 67 te Enschede Haer, dr. C. van der, Louis Couperusstr. 17 te Haarlem Hovy, drs. J., Everard Meysterweg 62b te Amersfoort Y. M. Th. Verschueren, Burg. Freijterslaan 108 te Roosendaal Zonjee, J. L, Lorentzkade 418 te Haarlem-W. Bedankt hebben als lid mr. J. B. Barrau, C. Coosen A. P. Dees, mr. H. C. Hazewinkel en mej. G. C. Telders
De voorzitter dr. Formsma, opent om 11.15 de goed bezochte vergadering met een woord van welkom, waarbij in het bijzonder de heer F. Hinrichs genoemd wordt, hoofd van de Onderafdeling Archiefwezen en Geschiedenis ten Departemente, die wederom van zijn belangstelling blijk geeft. De presentielijst wordt getekend door 67 leden. Voor de jaarrede van de voorzitter zie men pag. 5. Na afloop hiervan stelt de voorzitter de vergadering voor de notulen van de laatst gehouden voorjaarsvergadering, zoals afgedrukt in het N.A.B., 1961, pag. 101, te aanvaarden, hetgeen geschiedt zonder opmerkingen. De secretaris doet voorlezing van ingekomen berichten van verhindering, waaronder een van de penningmeester drs. A. van der Poest Clement, wiens gezondheidstoestand nog steeds te wensen overlaat. Dit is mede de oorzaak dat de door het bestuur aangezochte leden der Kascommissie, de heren J. G. M. Boon en A. Graafhuis, niet met hun taak gereed zijn gekomen. In de verwachting dat de heer Van der Poest Clement van het voorjaar wederom in staat zal zijn de vergadering bij te wonen, stelt de voorzitter de leden voor het jaarverslag van de penningmeester en wat daarmee samenhangt, tot de a.s. voorjaarsvergadering uit te stellen, waartoe besloten wordt zonder stemming. Aan de orde is dan het voorstel tot verhoging der contributie van ƒ 10,— tot ƒ 12,50, dat nu evenmin kan worden toegelicht. Alhoewel enige leden, zoals drs. Brekelmans, hiertegen bezwaren inbrengen, meent de voorzitter het voorstel toch in behandeling te moeten brengen. Op zijn verzoek geeft de heer Boon, die inzage der stukken heeft gehad, te kennen dat z.i. aan een verhoging niet te ontkomen is. Mede gezien de matigheid der verhoging brengt de voorzitter het voorstel in stemming, nadat dr. Unger nog heeft opgemerkt dat dit al veel eerder had moeten gebeuren en dat voor een abonnement op het N.A.B, al ƒ 13.50 gevraagd wordt. Het voorstel om de contributie te verhogen tot ƒ 12,50 wordt zonder stemming aangenomen. De voorzitter richt zich nu tot dr. Van Hoboken, die vandaag aftreedt als lid van het bestuur. Spr. roemt de verdiensten van de scheidende ondervoorzitter, een man van gezag die het bestuur ongaarne uit zijn midden ziet vertrekken. De vergadering antwoordt met een hartelijk applaus. Aan de orde is dan de verkiezing van een nieuw bestuurslid. Als candidaat is door het bestuur gesteld dr. M. P. van Buytenen. De secretaris leest een op 7 februari ingekomen schrijven voor, ondertekend door mejuffrouw L. J. van der Haer en de heren Mensonides en Klomp alle te 's-Gravenhage, waarbij mr. K. Schaap als tegencandidaat wordt voorgesteld, een gemeente-archivaris die het dreigende overwicht van het rijksarchiefwezen kan compenseren. De voorzitter licht het bestuursvoorstel toe. In dit bestuur komen
[2]
[3]
Afdeling van wetenschappelijke archiefambtenaren J. Don, voorzitter W. Zondervan, vice-voorzitter Mr. H. J. Bernsen, secretaris Dr. S. Hart, penningmeester Mr. J. H. de Vey Mestdagh, lid Vertegenwoordiger uit het bestuur der Vereniging van Archivarissen in Nederland: F. H. C. Weytens Nieuwe leden Drs. G. van der Feyst, Berliozlaan 4 te Heemstede H. Knoester, Nachtegaalstraat 24 bis A te Utrecht W. L. A. Roessingh, Lange Smeestr. 21 bis te Utrecht A. de Vries, Bedumerstraat 130 te Groningen J. A. J. Becx, Ringbaan West 191 te Tilburg R. J. Jansen, Noorderspoorsingel 18b te Groningen Jhr. mr. G. F. Sandberg, Parklaan 2 te Middelburg W. J. E. van de Water, Goudreinetstraat 83 te 's-Gravenhage Aanvullingen en verbeteringen op de naamlijst der leden
geen controversen voor tussen rijk en gemeenten, zoals deze zich wel kunnen voordoen in het afdelingsbestuur, waar de verhoudingen anders liggen. Ook de vertegenwoordigers uit de gemeente-kring in het bestuur gaan volkomen akkoord met het voorstel. In het bestuur blijft een gemeente-archivaris zetelen, terwijl de redacteur en een vertegenwoordiger van het afdelingsbestuur, beide afkomstig uit gemeente-kring, de bestuursvergaderingen bijwonen. Mr. Aa heeft bezwaar tegen het Haagse voorstel. Dit leidt tot evenredige vertegenwoordiging. Drs. Mensonides wil slechts het gemeente-archiefwezen beter vertegenwoordigd zien. Redacteur en afdelingsvertegenwoordiger hebben geen stemrecht in het bestuur. Het is onnodig te zeggen dat het niet gaat tegen de candidaat van het bestuur als persoon. Spr. is het met de voorzitter eens dat de indiening van zijn voorstel op een nogal laat tijdstip is geschiedt, waarvoor hij zijn excuses aanbiedt. De heer Goudappel merkt op dat een jaar of wat geleden zich een soortgelijke kwestie heeft afgespeeld. Bij die gelegenheid is een tegencandidaat uit gemeente-kring gekozen. Dr. Van Hoboken zou die verkiezing niet als een precedent willen beschouwen. Spr. doet een beroep op de vergadering de meest geschikte candidaat te kiezen, onverschillig of hij een rijks- of gemeente-man is. Mr. Bernsen wil een principiële uitspraak, voordat tot verkiezing wordt overgegaan. Dr. Panhuysen meent hiertegen te moeten waarschuwen. Het is niet gewenst voor de toekomst een vaste gedragslijn vast te stellen. Men moet de vergadering vrijheid laten. De voorzitter is het met spr. eens. Het voorstel-Bernsen kan nu niet in stemming worden gebracht. Dit zou op een volgende vergadering moeten gebeuren. Spr. wil nu overgaan tot stemming. Er zal bij vrije keuze gekozen worden. Tot leden van het stembureau worden de heren Ten Cate en Klomp benoemd. Uitgebracht worden 65 stemmen, waarvan 44 op dr. Van Buytenen en 17 op mr. Schaap; 4 stemmen zijn blanco. De voorzitter stelt vast dat dr. Van Buytenen is gekozen en spreekt deze met enkele woorden toe. Aan de orde is dan een verzoek van de heer E. J. Th. A. M. van Emstede, streekarchivaris van Peelland te Deurne en in 1946 geroyeerd als lid (zie N.A.B. 51e jg, p. 2), om wederom als lid te worden aangenomen. De secretaris leest een schrijven voor van drs. P. Scherft te Middelburg, die van mening is dat, waar in 1946 een vijftal leden zijn geroyeerd om redenen die voor alle gelijkelijk golden, het toen genomen besluit niet voor een, met uitzondering der anderen, herroepen kan worden. De voorzitter geeft te kennen dat het bestuur deze aangelegenheid individueel wil behandelen. Bij een gemeenschappelijke behandeling is de mogelijkheid ingesloten dat men allen afwijst om een of meerdere te weren. Verscheidene sprekers voeren nog het woord voordat tot schriftelijke stemming wordt overgegaan. Als stembureau fungeren de heren W. L. A. Roessingh en H. W. van Veldhuizen. Voor toelating blijken 46 stemmen te zijn uitgebracht, tegen 14, 6 stemmen zijn blanco. De voorzitter stelt vast dat de heer Van Emstede is toegelaten als lid der vereniging. Als plaats waar de volgende jaarvergadering zal worden gehouden wordt Utrecht aangewezen. Collega's uit de Benelux-landen zullen voortaan worden uitgenodigd deel te nemen aan de studiedagen. Mr. Van 't Hoff vindt het jammer dat deze ook niet voor [4]
de vergaderingen worden uitgenodigd. De voorzitter is van mening dat de vergaderingen niet veel te bieden hebben voor buitenlanders. Rondvraag. Mejuffrouw Prins vraagt waar de voorjaarsvergadering gehouden zal worden. De voorzitter noemt Delft als een mogelijkheid. Dit moet ter plaatse nog besproken worden. Drs. Ten Cate zou gaarne zien dat de namen van tegencandidaten voor bestuursfuncties een maand voor de datum der vergadering aan de leden zouden worden medegedeeld. De voorzitter merkt op dat het bestuur daar niet veel aan kan doen. Men kan slechts verzoeken zo vroeg mogelijk mededeling te doen van eventuele tegencandidaten, zodat de leden tijdig op de hoogte kunnen worden gebracht. Om 1 uur zijn de agendapunten afgehandeld en kan de voorzitter het huishoudelijke deel der vergadering besluiten.
Geachte collega's Op 17 juni 1961 was het 70 jaar geleden, dat onze vereniging werd opgericht. Dit heugelijke feit is niet herdacht en zelfs, althans publiekelijk, onopgemerkt gebleven. Nu is in het algemeen een 70-jarig bestaan van een vereniging ook geen reden voor een grootse herdenking — men wacht liever tot de driekwart eeuw volbracht is — maar toch had ik dit lustrum op de ledenvergadering van 15 juni te Zutfen willen memoreren. Door familieomstandigheden heb ik echter tot mijn spijt deze bijeenkomst niet kunnen bijwonen. Nu, in dit jaaroverzicht, wil ik toch nog even de aandacht vestigen op dit historisch moment, ook al zal het mij niet voeren naar een terugblik. Wel heb ik nog eens de eerste aflevering van het Archievenblad opgeslagen en daarbij trof mij, dat na de algemene doelstelling als eerste programmapunt van de nieuwe vereniging stond aangegeven: Het streven naar een regeling van het archiefwezen bij de wet. Immers ook nu nog staat dit streven, gelukkig niet naar dezelfde wet, in het middelpunt van onze belangstelling. De eerste vergadering in het afgelopen jaar was dan ook aan dit onderwerp gewijd. Daar hield prof. mr. D. Simons een inleiding over 'De betekenis van artikel 4j° artikel 39 van het ontwerp-archiefwet 1959'. Ik zal hier op zijn boeiend betoog niet ingaan — u hebt het in het Archievenblad kunnen lezen — alleen wil ik wijzen op de twee oplossingen welke hij aangaf om de archivarissen zo veel mogelijk te bevredigen. De eerste zou zijn, om de afgedwaalde stukken, waarover het in de bewuste artikelen ging, door de overheid tegen schadeloosstelling te laten onteigenen. Als tweede mogelijkheid opperde spreker het denkbeeld, dat in de archiefwet aan de bezitters van bescheiden, behorende tot de overheidsarchieven, de verplichting zou kunnen worden opgelegd deze bescheiden een korte tijd af te staan ten einde daarvan fotokopieën of andere kopieën te doen maken. Ik weet niet of het aan deze rede van professor Simons te danken is geweest — noch in het voorlopig verslag van de bijzondere commissie belast met de voorbereidende behandeling van het ontwerp, noch in de memorie van antwoord van de staatssecretaris wordt zijn naam genoemd —, dat in het ontwerp van wet, thans 1962 geworden, een wijziging is gebracht die overeenkomt met de tweede, [5]
door professor Simons gegeven suggestie. In een nieuw artikel 4 wordt immers voorgesteld ieder die archiefbescheiden van de overheid onder zich heeft, te verplichten deze binnen 14 dagen, nadat hij een daartoe strekkende kennisgeving heeft ontvangen, aan de overheid af te staan ten einde hiervan een fotografische reproduktie te laten vervaardigen. In art. 39 wordt dan degene die aan deze verplichting niet voldoet, bedreigd met een boete van ten hoogste tweeduizend gulden. In zijn memorie van antwoord ontveinst de staatssecretaris zich niet, dat de archivarissen begrijpelijkerwijs de voorkeur zouden geven aan een regeling die zou kunnen verzekeren, dat de archiefbescheiden zelve voor goed onder hun berusting komen. Hij is echter van mening, dat dit nadeel in de gegeven omstandigheden moet worden geaccepteerd. Zo is inderdaad onze mening. Wanneer het ontwerp-archiefwet 1962 in behandeling zal worden genomen door de Tweede Kamer, is mij niet bekend. In het voorlopig verslag en in de memorie van toelichting wordt alleen gesproken over de bewuste twee artikelen die ik zo juist noemde en verder over de staatsrechtelijke kant van de verwerping van het vorige ontwerp door de Eerste Kamer. Wij weten, dat het bestuur van de S.O.D. alsnog zijn bezwaren tegen het ontwerp ter kennis heeft gebracht van de volksvertegenwoordiging. Naar het oordeel van dit bestuur valt in het ontwerp de nadruk te zeer op de oude archieven en wordt de betekenis van de jonge, nog niet overgebrachte archieven miskent. Men vreest, dat door het voorgestelde inspectiesysteem de invloed van de oud-archiefdienst op de lopende archieven, met name op het systeem van ordening daarvan, te groot zal worden. Deze vrees gaat zelfs zo ver, dat men het wetsontwerp in die zin omgewerkt wil zien, dat het slechts bepalingen bevat betreffende de oude archieven en dat daarnaast de zorg voor de lopende archieven moet worden geregeld. Dit zou feitelijk neerkomen op een verwerping van het huidige ontwerp. Ons bestuur, of eigenlijk ons vorig bestuur, want het geschiedde nog tijdens mijn voorganger, heeft deze zienswijze, die een stap achteruit zou betekenen, bestreden. Wij hebben de verwachting, dat het wetsontwerp bij de behandeling in de Tweede Kamer geen ingrijpende veranderingen zal ondergaan. Het voorgaande toont m.i. aan, dat er toch wel degelijk zakelijke geschilpunten zijn tussen onze vereniging en de S.O.D. en dat het niet zo is als de voorzitter van de S.O.D. op 18 oktober 1961 te Delft heeft gezegd, dat er in feite weinig is, dat de beide verenigingen scheidt. Wel ben ik van mening, dat deze geschilpunten bij een open positiebepaling niet behoeven te leiden tot een op wantrouwen berustende slechte verhouding. Ik wil hier nog gaarne aan toevoegen, dat mijn persoonlijke verhouding met de S.O.D. goed gebleven is. Ik hoop dan ook, dat na aanneming van het ontwerp-archiefwet 1962 een nauwer contact tussen beide verenigingen mogelijk zal zijn, zoals nu toch in de praktijk de samenwerking tussen registratoren en archivarissen in het algemeen goed is. Hoewel het ontwerp-archiefwet nog niet door de volksvertegenwoordiging is aanvaard, werkt men ten departemente van Onderwijs, K. en W. reeds aan de voorbereiding van een archiefbesluit, dat op deze wet moet volgen. Daartoe is een commissie in het leven geroepen waarin de volgende leden van onze vereniging zitting hebben: mr. H. Hardenberg, mr. S. J. Fockema Andreae, dr. W. J. van
Hoboken, dr. G. W. A. Panhuysen en ondergetekende, terwijl mr. J. H. de Vey Mestdagh optreedt als secretaris. Bovendien is het conceptbesluit vertrouwelijk ter inzage gesteld van ons bestuur, dat zich over de inhoud heeft beraden. Wij mogen er dus op vertrouwen, dat bij de totstandkoming van het besluit voldoende rekening wordt gehouden met onze wensen. Met de herziening der handleiding zijn we in een impasse geraakt. Mr. Fockema Andreae is te zeer door andere zaken in beslag genomen om zijn tijd te geven aan de samenstelling van dat gedeelte dat hij op zich had genomen. Op zijn medewerking mogen wij niet meer rekenen; wij kunnen niet eindeloos blijven wachten. Aangezien zijn aandeel o.a. de geschiedenis van de administratie betreft, op welk gebied slechts weinigen van ons deskundig zijn, is het moeilijk een plaatsvervanger te vinden, die dan bovendien nog moet instemmen met hetgeen reeds in concept gereed is. De heer Panhuysen en ik zullen ons echter zo spoedig mogelijk beraden over hetgeen ons nu te doen staat. Een wat vrolijker geluid kan ik laten horen over de werkzaamheden van het Nederlandse comité voor archiefterminologie. Dit is namelijk met zijn arbeid gereed gekomen. De resultaten zijn neergelegd in een boekje 'Nederlandse Archiefterminologie', dat als nr. 2 van de Archivistica, publikaties van de archiefschool, is verschenen. In 42 bladzijden geeft het een nieuwe lijst van termen met toelichting. Ongetwijfeld zal dit boekje weer zijn invloed uitoefenen op de inhoud van de nieuwe handleiding. We willen gaarne de voorzitter van dit comité, mr. Hardenberg, en de leden drs. Van der Gouw, dr. Van Hoboken en dr. Panhuysen, gelukwensen met het bereiken van dit mooie resultaat. Een belangrijke gebeurtenis in het leven van onze vereniging was de fusie van de afdeling van rijksarchiefambtenaren met die van gemeente- en waterschapsarchiefambtenaren tot één nieuwe afdeling van wetenschappelijke archiefambtenaren in overheidsdienst. Door deze samensmelting kan grotere kracht worden ontwikkeld voor de verbetering van de materiële positie van onze leden werkzaam in overheidsdienst. Het is te betreuren, dat de voorzitter van de nieuwe afdeling, de heer Van der Poest Clement, die zoveel voor deze fusie heeft gedaan, door ziekte verhinderd is geweest de activiteit te ontplooien die hij ongetwijfeld wenselijk zou achten. Gelukkig bezit de nieuwe afdeling in de heer Don een waardig plaatsvervanger, zoals reeds gebleken is tijdens de oprichtingsvergadering. De ziekte, welke de heer Van der Poest Clement tevens hinderde bij de vervulling van het penningmeesterschap onzer vereniging, is ook de oorzaak, dat de commissie tot bestudering van de mogelijkheden van een registratie van niet-publiekrechtelijke archieven (familiearchieven en daarmee samenhangende bedrijfsarchieven), ingesteld op de vergadering van 27 januari 1961 en bestaande uit de heren Van Schilfgaarde en Van der Poest Clement, nog niet met haar prae-advies gereedgekomen is. Op dezelfde vergadering vond een bestuurswisseling plaats. Dr. Panhuysen, die op zo voortreffelijke wijze gedurende zeven jaren onze vereniging geleid heeft, trad af en werd opgevolgd door ondergetekende. Dr. Struick werd daarop gekozen tot redacteur van het Archievenblad. Ook nu ik niet meer redacteur ben, wil ik
[6]
[7]
gaarne dit blad, dat intussen in een nieuw kleed gestoken is, in uw aandacht aanbevelen. N u de nieuwe reglementen, de staat van het archiefwezen en de ledenlijst gedrukt zijn, zal er weer meer ruimte zijn voor bijdragen van de leden. Aan de medewerkers intussen onze hartelijke dank. De voorjaarsvergadering te Zutfen en de daaraan vastgeknoopte bezichtiging van de stad en het kasteel De Voorst had dank zij de goede zorgen van mevrouw M. M. Doornink-Hoogenraad een geslaagd verloop. Daartoe droeg ook bij de lezing van mejuffrouw M. W. Jurriaanse, die evenals wijlen heer Jurriaan boeiend kan vertellen over verre reizen. Zij sprak over het congres van historici en archivarissen van de Indische Oceaan en vertoonde daarbij fraaie dia's van Madagascar, La Réunion en Mauritius. De Studiedagen zijn tot teleurstelling van velen dit jaar niet doorgegaan. De bedoeling was de kerkelijke archieven te behandelen, maar er bleken niet voldoende deskundige sprekers beschikbaar. Wij hopen dit jaar gelukkiger te zijn. Wel is bij ons de vraag gerezen of het mogelijk zal zijn elk jaar een geschikt programma samen te stellen naast die van de beide ledenvergaderingen. Het bestuur is verder van plan een vermeerderde herdruk te laten verschijnen van het Repertorium van Nederlandse archieven. Het boek is reeds lang uitverkocht, terwijl er nog wel vraag naar is. Bovendien zijn sinds het jaar van de druk, 1947, talrijke inventarissen in druk of gestencild verschenen. Jong zijn nog de werkzaamheden van de vereniging 'De Topografische Atlas'. Nu vooral bij de gemeentearchieven het beheer van deze 'atlassen' een steeds grotere plaats gaat innemen, ligt het voor de hand, dat onderling contact gezocht wordt. 'Een leidraad voor het samenstellen en beheren van topografische atlassen is de eerste vrucht van deze samenwerking geweest', kan ik met instemming citeren uit de laatste aflevering van het Archievenblad. Gaarne maak ik hier ook melding van de omzetting van het Bureau Archiefwezen en Geschiedenis van het Ministerie van O.K. en W. in een onderafdeling. Wij mogen hierin een aanwijzing zien van de groeiende belangstelling voor het archiefwezen in ons land. De heer F. Hinrichs, die tot referendaris benoemd, hoofd geworden is van deze onderafdeling, wensen wij hiermee van harte geluk. Om de studie voor wetenschappelijk archiefambtenaar aantrekkelijker te maken heeft het Rijk thans een krediet beschikbaar gesteld voor vergoedingen aan adspirant-archivisten en chartermeesters tijdens hun stage. Het is te hopen, dat daardoor een vlottere vervulling van de bestaande vacatures kan geschieden. Wat de uitbreiding van het aantal archivarisplaatsen betreft, trekken vooral de streekarchivarissen de aandacht. In 1961 werden opgericht de streekarchivariaten Dokkum c a . , archivaris de heer W. H. Keikes, de Noordelijke Kempen, archivaris de heer J. P. Rogier, het Land van Ravenstein en graafschap Megen, archivaris de heer M. F. J. A. Sluyters, en als jongste Tiel-Buren-Culemborg. De groei van dit instituut deed het bestuur besluiten het ontstaan en de werkzaamheden van de streekarchivariaten te behandelen op deze vergadering. Een gelukwens verdient de nog maar kort in functie zijnde archivaris van Amsterdam. Zijne Excellentie mr. Y. Scholten, staatssecretaris van O.K. en W., heeft
namelijk op 8 juni j.l. de eerste paal geslagen voor de uitbreiding van de gemeentelijke archiefbewaarplaats aan de Amsteldijk. Na voltooiing zal het gebouw een capaciteit hebben van 10 km planklengte. Rotterdam is niet achtergebleven. De raad van deze gemeente heeft een krediet van ƒ 3.000.000 toegestaan voor de bouw van een derde depot, waardoor voor 100 jaar bergruimte wordt verkregen. Ook in andere gemeenten kwam hier en daar archiefruimte beschikbaar, maar talrijk zijn in de jaarverslagen nog de klachten over gebrek aan bergingsmogelijkheid. Bij velen van ons zal in het afgelopen jaar de gedachte zijn opgekomen of de oorlogsdreiging reeds bepaalde voorzorgsmaatregelen vereist. De problemen zijn vele, maar het gevoel van machteloosheid mag niemand weerhouden serieus te overdenken wat hij in eigen omgeving kan doen en daarop de aandacht te vestigen van de overheid. De wenselijkheid van het vormen van schaduwarchieven dringt zich in elk geval op. Onze oud-voorzitter, dr. Panhuysen, woonde voor onze vereniging de Table Ronde des Archives bij te Warschau, waar als onderwerpen werden behandeld: les archives et le droit international, la collaboration internationale, les archives et les organisations internationales. Wij hopen zijn verslag binnenkort in het Archievenblad te mogen lezen. Internationaal contact onderhouden ook de Brabanders en Limburgers, met hun Belgische collega's. De Brabantse archivarissendag werd ditmaal gehouden in het Vlaemse huis te Anderlecht (Brussel). Collega mr. K. Schaap sprak op 28 februari 1961 te Utrecht op de ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging van Bedrijfsarchivarissen over 'De economisch-historische waarde van het moderne bedrijfsarchief'. Zelf hield ik voor de studiegroep van departementsarchieven met de heer H. H. M. Dinkgreve, chef van het bureau post- en archiefzaken der gemeente Amsterdam, in Den Haag een discussie over moderne archiefproblemen, waarbij hij het standpunt van de registrator en ik dat van de archivaris toelichtte. Voor dezelfde studiegroep hield mr. J. H. de Vey Mestdagh een inleiding over de principes van vernietiging van archieven. Ongetwijfeld hebben ook andere collega's zich geweerd bij het vervullen van spreekbeurten, maar ik beperk mij tot de genoemde, omdat zij gehouden zijn voor organisaties wier werkzaamheden ons het naast liggen. Over 'personalia' hebt u in het Archievenblad min of meer uitvoerige berichten kunnen lezen. Ik zal ze niet alle herhalen, maar mij tot enkele beperken. Mr. A. P. van Schilfgaarde trad af als rijksarchivaris in Gelderland en werd opgevolgd door drs. P. J. Mey. Bij zijn afscheid op 31 januari werd hem een hartelijke huldiging bereid. Mr. H. C. Hazewinkel werd als gemeentearchivaris van Rotterdam opgevolgd door drs. R. A. D. Renting. Ook zijn afscheid, op 28 april, vond plaats op een drukbezochte bijeenkomst. Wij hopen, dat zij onze vergaderingen zullen blijven bezoeken. Vreugde was er aan het gemeentearchief te Haarlem, waar de chartermeester, de heer Van der Haar, op 28 februari de doctorstitel verwierf op een proefschrift 'De diplomatieke betrekkingen tussen de Republiek en Portugal 1640-1661' en op
[8]
[9]
1 juni toen de archivaris, mejuffrouw dr. G. H. Kurtz, gehuldigd werd wegens haar 25-jarig ambtsjubileum. Tot officier in de orde van Oranje-Nassau werden benoemd: mejuffrouw E. H. Korvezee, rijksarchivaris in Noord-Brabant, en dr. F. Ketner, hoofdchartermeester bij het rijksarchief in Utrecht, tot ridder in de orde van Oranje-Nassau de heer P. G. C. G. van Hinsbergen, oud-hoofdarchivist bij het rijksarchief in Utrecht. De heer E. E. Huizinga, ambtenaar C bij het rijksarchief in Groningen, verkreeg een eremedaille van de orde van Oranje-Nassau. Allen wens ik van harte geluk. Verscheidene collega's gaven in het afgelopen jaar meer bekendheid aan het archiefwezen door het organiseren van tentoonstellingen en het publiceren van inventarissen. U kunt daarover lezen in het Archievenblad. Ook de mutaties en bevorderingen laat ik hier onvermeld. Alleen wil ik nog memoreren, dat twee van onze leden overgingen naar het bibliotheekwezen, namelijk de heren dr. C. Groeneveld en M. P. de Bruin. 13 leden traden tot onze vereniging toe, 4 bedankten. Verder overleed de nestor van onze vereniging de heer B. Lonsain, oud-hoofdarchivist bij het rijksarchief in Groningen, op 91-jarige leeftijd. Hij had nog onder jhr. mr. J. A. Feith gewerkt. Met 40 leden is onze vereniging gestart in 1891. Het nieuwe jaar gaan wij in met 1 erelid en 219 leden. Moge het voorspoedig zijn. Op 15 mei 1.1. is de archiefwet 1962 in de Tweede Kamer van de Staten Generaal zonder hoofdelijke stemming aangenomen, nadat een amendement betreffende de invorderbaarheid van afgedwaalde overheidsarchieven was verworpen. Een uitgebreider verslag zal in de volgende aflevering verschijnen. Red.
Het ontstaan en de organisatie van de streekarchiv ariaten in Noord-Brabant
Ik beschouw het als een voorrecht voor uw collegiale forum te mogen spreken over het instituut 'streekarchivariaat', niet omdat ik, zoals onlangs in een circulaire van een Brabantse streekarchivaris werd vermeld, de 'geestelijke vader' zou zijn van deze instellingen (de conceptie dateert van vóór mijn tijd), maar wel omdat ik de vroedmeester heb mogen zijn van alle Brabantse streekarchivariaten en meer nog omdat de besturen hiervan mij in de gelegenheid stellen als consultatiebureau te fungeren in de baby- en kleutertijd, maar vooral omdat ik onvoorwaardelijk geloof in dit systeem van archiefzorg voor middelgrote en kleine gemeenten. U zult mij hopelijk vergeven dat ik mijn functie speciaal bij de beschouwingen betrek, deze is nu eenmaal intensief met het onderwerp van deze voordracht verweven. Vervolgens zie ik mij door mijn beperkte ervaringen genoodzaakt mij tot Brabantse toestanden te bepalen. Inspectie is een noodzakelijk kwaad. Hoe meer ik het bestaansrecht hiervan kan ondergraven, hoe liever mij dit is. Verslijt u mij echter niet voor een ambtelijke zelfmoordenaar! Primair is dat zoveel mogelijk archieven een deskundig beheer krijgen. Het accent kan dan verlegd worden van inspecteur naar adviseur. Het eindpunt zal dan niet zijn de ambtelijke dood van de provinciale archiefinspecteur, maar de geboorte, liever, de erkenning, van de provinciale archiefadviseur. Geen gedachte meer aan een vreemde pottekijker, maar aan een deskundige medewerker. Als een toekomstige Archiefwet dit zou vastleggen, zou dit ideaal, ook formeel-wettelijk, zijn bereikt. Op intergemeentelijk terrein biedt de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1949 vele mogelijkheden. Datgene wat voor één gemeente niet of moeilijk is te verwezenlijken, kan in samenwerking tussen een aantal gemeenten wél tot stand gebracht worden. Deze wet blijkt in een grote behoefte te voorzien. We hebben leren kennen de gemeenschappelijke dienst voor Bouw- en Woningtoezicht, voor gasvoorziening, brandweer, vleeskeuring, gemeentereiniging, het woonwagenkamp, de schooltandarts, de vroedvrouw en zo voort. De gemeenten Putte en Huijbergen sloten reeds in 1953 een gemeenschappelijke regeling tot indienstneming van een gezamenlijke ambtenaar voor de leiding van de secretarieën, met name voor de registratuur en meer speciaal de financiële administratie. De Wet gemeenschappelijke regelingen maakte de weg vrij óók voor de intercommunale archivaris. In Noord-Brabant hebben de omstandigheden meegezeten. Sedert 1948 reeds opereerden een tweetal archief ambtenaren bij verschillende gemeenten tegelijk. In 1950 sproot een belangrijke suggestie uit de boezem van het provinciaal bestuur. De
[10]
[11]
:ll<ùi.;-%
SEEM»
§»Mi
zes leden tellende commissie van rapporteurs inzake de geldmiddelen der provincie (waaronder twee burgemeesters) merkte bij de post voor de archiefinspectie van de begroting voor 1951 in haar rapport van 21 december 1950 aan de Staten op: 'De commissie verzoekt de totstandkoming te bevorderen van gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten tot het op gezamenlijke kosten aanstellen van een wetenschappelijk ambtenaar, teneinde de archieven dier gemeenten te ordenen en in stand te houden. Behalve voor de grote gemeenten zijn de daaraan verbonden kosten voor iedere gemeente afzonderlijk te hoog. Gedeputeerde Staten antwoordden hierop onder meer: 'De vorm van gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten verdient zeker overweging. Het initiatief tot samenwerking in deze materie zouden wij in het algemeen aan de gemeentebesturen willen laten'. De gemeente Oosterhout c.s. trachtte hierop in te haken, en dit streven leidde, na vijf jaar moeizame voorbereiding, tot de oprichting met ingang van 1 oktober 1955 van het eerste streekarchivariaat gebaseerd op de Wet gemeenschappelijke regelingen. Gedeputeerde Staten honoreerden dit besluit met hun goedkeuring en bevorderden de bekroning hiervan met een subsidie van 10 % van de kosten voor de eerste periode van vijf jaar. En zij blijven dit doen bij de oprichting van nieuwe streekarchivariaten. Hoe is nu het streekarchivariaat bestuurlijk georganiseerd? Het instituut bezit krachtens de wet rechtspersoonlijkheid. Het kan dus zelfstandig rechtshandelingen verrichten en eigendommen verwerven. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de samenwerkende gemeenten. Er is wel eens een ernstige poging gedaan om ook de gemeentesecretarissen als stemhebbend lid in de commissie op te nemen. De streekarchivaris echter is een meervoudige gemeente-archivaris en behoort niet (ook niet verkapt) aan de gemeentesecretaris onderschikt te worden. Een compromis werd in dit geval gevonden door de secretarissen ais adviserend lid op te nemen. Aan de commissie wordt een deel van de taak van de gemeentebesturen gedelegeerd. Zij is allereerst belast met het toezicht op het beheer der archieven van de samenwerkende gemeenten en besteedt daaraan die zorg welke met het gemeenschappelijk beheer verband houdt, een en ander binnen het kader van de aan de colleges van burgemeester en wethouders toekomende bevoegdheden. Ter uitvoering van die taak kan de commissie voorschriften uitvaardigen. Onverkort blijven echter de bevoegdheid en de plicht van de colleges van burgemeester en wethouders tot het uitoefenen van die zorg voor hun archieven welke niet door de commissie wordt uitgeoefend. De commissie benoemt, schorst en ontslaat het archiefpersoneel en stelt er een instructie voor vast. De vaststelling van de instructies op de archiefbewaarplaatsen blijft bij de gemeenteraden. De archieven blijven namelijk bij de verschillende gemeenten. Daarom is opzettelijk niet de naam streekarchief gekozen. De herhaalde benaming streekarchief op de convocatie van deze vergadering dient u dus te lezen als streekarchivariaat. De indruk zou kunnen ontstaan dat de archieven gecentraliseerd worden, ook kan bij buitenstaanders de gedachte gewekt worden aan een archief dat van een streekorgaan afkomstig is. Uitdrukkelijk is gekozen voor een systeem waarbij de archivaris in voortdurend lijfelijk contact staat met de secretarieën van de deelnemende ge[12]
meenten. De commissie voert het financiële beheer van het streekarchivariaat. Zij stelt perodiek een werkplan vast voor het archiefpersoneel. Op het personeel zijn van toepassing de rechtspositieregelingen van de centrumgemeente waar de zet:l van het archivariaat is gevestigd. In het algemeen kan men stellen dat de Ie klas arch lef ambtenaar gesalarieerd wordt volgens de rijksschaal 112, de 2e klassers volgens schaal 103. De verdeling der kosten tussen de gemeenten is soms uitsluitend gebaseerd op het aantal 'mandagen' van het personeel in de verschillende gemeenten, soms is de verdeelsleutel samengesteld uit een combinatie van de normen werkdagen en aantal inwoners per gemeente. In sommige gevallen ligt de verhouding tussen beide factoren op 50 % — 5 0 %, in andere gevallen op 75 %—25 %. Een aparte regeling wordt getroffen tussen de gemeenten Oirschot en Best, aangezien het te Oirschot berustende archief van vóór 1820, in welk jaar Best een zelfstandige gemeente werd, een gemeenschappelijk belang vertegenwoordigt. Iedere gemeente kan uittreden, maar niet op kortere termijn dan een jaar. De andere deelnemers kunnen dan eventueel maatregelen nemen. De wet gemeenschappelijke regelingen voorziet in de mogelijkheid dat de opzeggende gemeente eventueel medeverantwoordelijk blijft voor de financiële gevolgen van de uittreding. Het streekarchivariaat Brabants Westhoek heeft bij de regeling uittreding in de eerste periode van 15 jaar uitgesloten. De stand van zaken in Noord-Brabant met haar 141 gemeenten is de volgende. Er zijn 8 streekarchivariaten in werking omvattende in totaal 47 gemeenten. Mei de 9 gemeenten die een eigen archivaris hebben betekent dit dat 40 % van de Brabantse gemeenten is voorzien van een permanent deskundig archiefbeheer. Het grootste archivariaat is de Kring Oosterhout met 10 gemeenten, hier heeft de archivaris een volledig bevoegde assistent. Het kleinste is Noord-Kempenland omvattende de gemeenten Oirschot, Best en Veldhoven. Men kan hierover van mening verschillen, maar ik geef de voorkeur aan een niet te groot aantal deelnemers, tot 5. Dan is de zaak voor de archivaris nog redelijk te overzien en wordt zijn tijd niet al te zeer versnipperd. Hij verschijnt bovendien met niet al te lange tussenpozen op de secretarieën. Het streven is uiteraard dat historisch verwante gemeenten tot een bondgenootschap besluiten, en zo mogelijk alle gemeenten die vroeger deel uitmaakten van een historische bestuurseenheid. Dit ideaal is soms bereikt bij voorbeeld in het Land van Ravenstein, dat bovendien het oude Graafschap Megen heeft opgenomen. Ook de negen en naar wij verwachten binnenkort alle tien de gemeenten van het Land van Cuijk leveren een gunstig samenspel. Minder gelukkig is in dit opzicht het archivariaat in de Kring Oosterhout dat heterogene gemeenten overkoepelt, het brengt zelfs deelnemers samen uit Brabant en het vroegere Holland (Geertruidenberg en Raamsdonk). Het gemeenschappelijk archivariaat NassauBrabant wordt gevormd door gemeenten waarvan verschillende geen, althans geen terzake doende, band met elkaar hebben, ook niet geografisch (Oud en Nieuw Gastel, Rijsbergen, Steenbergen, Zevenbergen en Zundert). Het zou van belang zijn om te gelegenertijd ruilverkaveling te overwegen. Maar dat alles acht ik in het huidige stadium secondair. Primair is de bereidheid tot samengaan, en die blijkt [13]
in Noord-Brabant in ruime mate aanwezig. En ook elders in den lande manifesteert zich dit, getuige de vier streekarchivariaten die sedert 1959 zijn ontstaan, twee in Gelderland en een in Utrecht en Friesland. Men heeft mij herhaaldelijk gevraagd hoe het komt dat juist in Brabant de bodem zo groeizaam blijkt voor streekarchivariaten. In een vergelijking met andere provincies kan ik niet treden, omdat ik daar de omstandigheden niet ken. Natuurlijk moet er van bovenaf voorzichtig aan gewerkt worden. Wanneer rijksarchivarissen en inspecteurs het instituut niet accepteren, het negeren of niet propageren kunnen zelfs initiatieven van gemeentezijde gemakkelijk doodlopen. Bepaal ik mij tot Noord-Brabant dan geloof ik dat de volgende gunstige factoren aanwezig waren en zijn. Het beginpunt lag, door bovenvermelde toevallige feitelijke omstandigheden, gunstig. Toen eenmaal twee archivariaten bijna gelijktijdig waren ontstaan fungeerden deze als de eerste schapen die over de dam waren. Het was zelfs zo dat in verschillende gevallen de eerste stoot niet vanuit de inspectie gegeven werd, maar door een burgemeester, een raadslid in de vergadering van de gemeenteraad, of zelfs een particulier. Belangrijk was ook de steun die door de provinciale overheid aan het idee en de verwerkelijking ervan werd gegeven. Daarenboven geloof ik dat de omstandigheid dat de heemkundebeweging in Brabant breed en diep heeft wortel geschoten een gunstig klimaat heeft geschapen. Hoe dit ook zij, op het ogenblik is 1 / 3 deel van de Brabantse gemeenten via de Wet gemeenschappelijke regelingen voorzien van een archivaris, en een naar schatting minstens even groot deel is hiertoe bereid zodra de mogelijkheid ervoor aanwezig is. Dit is helaas niet steeds het geval. Er zijn ook een aantal mislukkingen geboekt die niet publiek worden, want ze komen niet in de Staatscourant. Sommige gemeentebesturen weigeren omdat ze de woningbouw urgenter achten (hetgeen ik graag onderschrijf, alleen de vergelijking gaat mank), anderen wensen niet met bepaalde gemeenten samen te werken, weer anderen zijn bevreesd na verloop van tijd met een werkloze archivaris te blijven zitten, er zijn er die hun archief en hun geschiedenis niet belangrijk genoeg achten, sommige secretarissen menen dat hun secretarie deskundig genoeg is om de archiefzaken te behartigen, anderen zeggen: ons archief is toch al geordend? Ze mogen het voor mijn part allemaal menen. De meningen verdwijnen op de duur wel met de dragers ervan, terwijl bekeringen ook tot de mogelijkheden behoren. Een ommezwaai kan snel plaatsvinden. Zo zijn twee archivariaten gebouwd op aanvankelijke mislukkingen, het zaad was tóch ontkiemd. Zodra bovendien het ontbreken van een archivaris uitzondering wordt stijgt de kans op succes in de achtergebleven gebieden aanmerkelijk. Naast de vorming van nieuwe archivariaten komt de laatste tijd een tendens naar voren tot aansluiting bij reeds bestaande. Dit wordt in de hand gewerkt door de voltooiing van de ordeningsarbeid van de archivaris. Deze krijgt hierdoor tijd vrij voor de nieuwe gemeenten, zodat de uitbreiding voor een effectieve werkzaamheid verantwoord is. De streekarchivaris is een figuur die door zijn bijzondere omstandigheden min of meer afwijkt van de traditionele gemeente-archivaris. 1 Hij moet het simultaanspel beheersen in die zin dat hij niet alleen in één ge-
meente een aantal belangen in het oog dient te houden en te behartigen, maar hij moet dit in een veelheid van gemeenten doen. Daarbij moet hij de juiste dosering toepassen. 2 Hij moet ook in het bestuurlijke en collegiale vlak simultaanspeler zijn. Hij heeft evenveel superieuren en evenveel groepen medewerkers als er deelnemers zijn aan het streekarchivariaat. Op iedere secretarie kan het noodzakelijk of gewenst zijn om een speciaal beleid te voeren. 3 Hij mag beslist niet het type zijn van de ouderwetse archivaris-historicus, de man van de wetenschap, in het verleden levende, noch mag hij de intellectueel of de academicus zijn die met een aangemeten aureool de dorpssecretarieën doorkruist. Van de noodzakelijke samenwerking komt dan niets terecht. 4 Hij moet een zelfstandig werker zijn. Hij is gevestigd op een eiland met weinig of geen consultatieve mogelijkheden. 5 Hij moet naast de 100 regels in hun vele schakeringen ook de moderne archiefsystemen beheersen. Met name moet hij volledig inzicht hebben in de toepassing van het registratuursysteem van de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Of hij het er theoretisch mee eens is doet niet ter zake, uit praktisch en taktisch oogpunt dient hij realist te zijn. Hij krijgt eerder dan de archivarissen van de grote gemeenten het jongste archief onder zijn beheer en moet er stukken uit produceren. Hij moet in staat zijn in dit systeem controlerend en, waar nodig, corrigerend te werken. Immers, de meeste kleine secretarieën beschikken niet over een gediplomeerde registrator, en het verloop onder deze functionarissen is groot. 6 Hij moet de all-round oudheidkundige zijn van de streek. In de stad zijn veelal min of meer deskundigen voorhanden op het gebied van geschiedenis, genealogie, heraldiek, musea, architectuur, archeologie enz. De streekarchivaris is doorgaans de enige vraagbaak. Daarnaast zal hij het dilettantisme van de plaatselijke goden zo niet moeten bestrijden, dan toch zeker in goede banen trachten te leiden. 7 Hij moet een goed en vruchtbaar stylist zijn. Archiefordening ontsnapt aan de aandacht en de beoordeling van autoriteiten en publiek. Naar buiten maakt hij zijn functie voor een groot deel waar door het publiceren van wat de overheid en de bevolking interessant vinden. 8 Hij moet een goed organisator zijn, zowel vaktechnisch als in de 'aanverwante gebieden'. Organisatie van jubilea, tentoonstellingen, culturele kring, volksuniversiteit, lezingen, het zijn alle zaken waarbij men hem betrekt. Men zou na dit alles de vraag kunnen stellen of de figuur, zoals zo juist is geschetst, wel bestaat. Een mens is geen duizendpoot, noch een schaap met vijf poten, zelfs een archivaris is dit niet. Het kan zijn, maar de streekarchivaris moet van die vijf poten toch wel zoveel hebben, dat het er tezamen vier zijn, en wel van prima makelij. Helaas is de praktische conclusie op het ogenblik dat het gemakkelijker is om streekarchivariaten van stapel te laten lopen dan om ze te bemannen met volledig bekwame gezagvoerders. Een troost mag zijn dat, zoal in het verleden deze zorg heeft bestaan, de praktijk hieraan tot nog toe geen voedsel heeft gegeven. Ik moge deze voordracht besluiten met een triest, maar toch niet defaitistisch
[14]
[15]
geluid. U zult mij onmiddellijk begrijpen als ik in dit verband het woord waterschappen laat vallen. Voor zover daar nog archief over is moet men in het algemeen spreken over een desolate toestand, zowel wat de berging, als wat de ordeningstoestand betreft. Incidenteel wordt getracht de restanten van deze archieven veilig te stellen in de gemeentelijke archiefdepots. Een lichte verbetering treedt in door de samenvoeging van waterschappen, waardoor de behuizing en de financiële draagkracht groter worden. Uiteraard is aan de waterschappen gedacht bij de organisatie van streekarchivariaten, maar de Wet gemeenschappelijke regelingen laat ze niet als deelnemers toe. Toch heeft de Kring Oosterhout (en in navolging het streekarchivariaat De Liemers en Doesburg) de mogelijkheid tot samenwerking in de regeling opengelaten door middel van een speciale overeenkomst. Tevens vermeldt de regeling dat voor berging van waterschapsarchieven in de archiefdepots van de samenwerkende gemeenten in het algemeen geen vergoeding verschuldigd zal zijn. Sinds enige tijd worden door enkele grote waterschappen in het westen van Noord-Brabant ernstige pogingen in het werk gesteld om tot samenwerking op archiefgebied te komen. De besturen zoeken, in overleg met de commissie van een streekarchivariaat, naar een effectieve methode, maar het is duidelijk dat deze zaak organisatorisch niet eenvoudig, en financieel moeilijk ligt. Dames en heren, ik heb getracht u een schets te geven van het streekarchivariaat en de streekarchivaris, wat geschiedenis, wat organisatie, wat praktijk, en enige beschouwingen. Ik had het verhaal langer kunnen maken, maar dat mag ik niet. Ik had het interessanter en zelfs amusanter kunnen maken, maar dat mag ik helemaal niet, want bepaalde ervaringen lenen zich (althans nu nog) niet voor algemene bekendmaking. Ik hoop echter dat de voorgaande beschouwingen u voldoende inzicht hebben verschaft in de historische en organisatorische kanten van het onderwerp en dat deze, tezamen met de contouren uit de praktijk, die de eerste spreker heeft aangebracht, u een levendig beeld hebben gegeven van het fenomeen: streekarchivariaat. Mr. H. J. Bernsen
[16]
De praktijk van een streekarchivariaat
Toen ik — nu ruim zes jaar geleden — de functie van streekarchivaris aanvaardde in het kort tevoren officieel opgerichte streekarchivariaat in de kring Oosterhout, wist ik tenauwernood, wat deze functie eigenlijk inhield. Er was immers over dit nieuwe fenomeen in de Nederlandse archiefwereld nauwelijks iets bekend. Het Nederlands Archievenblad had er nog geen aandacht aan geschonken. Wel was in een ander vaktijdschrift, Overheidsdocumentatie n.L, door collega Van Emstede in enkele artikelen de zorg voor de archieven in de kleinere gemeenten aan de orde gesteld. Op deze publicatie reageerde in datzelfde blad de provinciale archiefinspecteur van Noord Brabant, mr. H. J. Bernsen, die naging welke de mogelijkheden waren om tot een ordening van de archieven in de kleinere gemeenten te geraken, en die daarin tevens het bestaan onthulde — zij het officieel nog 'in statu nascendi' •— van twee Brabantse streekarchivariaten. Dat was in het najaar van 1955. Kort daarop, nog in hetzelfde jaar, werden in de Nederlandse Staatscourant de gemeenschappelijke regelingen van deze twee streekarchivariaten gepubliceerd en traden zij in werking. Het waren: Het Streekarchivariaat in de kring Oosterhout en Het Gemeenschappelijk Archivariaat Nassau-Brabant te Zevenbergen. Het spreekt welhaast vanzelf, dat deze twee archivariaten niet zonder meer uit de lucht zijn komen vallen, en dat er al een zekere samenwerking op archiefgebied binnen deze twee kringen van gemeenten bestond, voordat deze een officiële status kreeg. Dat was ook zo. In feite mag men zelfs zeggen, dat de idee om een streekarchivariaat op te richten voortgekomen is uit een in de praktijk reeds enkele jaren bestaande situatie, die men bestendigd en officieel geregeld wilde zien. De situatie nl., dat de gemeente Oosterhout haar ambtenaar belast met de inventarisatie van het archief enkele dagen per week uitleende aan een paar buurgemeenten. In het gemeenschappelijk archivariaat te Zevenbergen zijn de betreffende gemeenten op andere wijze bij elkaar gekomen, via de archiefambtenaar zelf nl. maar met hetzelfde resultaat. Het mag stom toeval heten, dat dit alles in Brabant heeft gespeeld. Het had evengoed een andere provincie kunnen zijn, ofschoon misschien juist in NoordBrabant in de naoorlogse jaren de wenselijkheid om bepaalde gemeentelijke vraagstukken intergemeentelijk aan te pakken groter was en het klimaat voor het ontstaan van gemeenschappelijke regelingen misschien gunstiger kon worden genoemd. Ik meen er goed aan te doen, u in het kort iets over de praenatale fase van het [17]
nieuwe instituut te vertellen, enerzijds omdat daaruit duidelijk wordt, welke toevalligheden daarin een rol speelden, anderzijds omdat daarover buiten de kring van de daarbij rechtstreeks betrokkenen niet veel bekend is. De gemeente Oosterhout had in 1948 aan een van onze collega's, drs. C. Th. Lohmann, verzocht om haar archief te ordenen bij wijze van losse opdracht. Bij gelegenheid van het bezoek van H.M. de Koningin aan deze gemeente in 1949 werd hem gevraagd, iets te ensceneren, waardoor de historische verbondenheid tussen het Oranjehuis en Oosterhout tot uitdrukking zou worden gebracht. Een van die curieuze opdrachten, waarmee een gemeente-archivaris maar vooral ook een streekarchivaris wordt verblijd. Collega Lohmann arrangeerde een tableau vivant, voorstellende de belening van Willem van Duvenvoorde met de heerlijkheid Oosterhout (1325). De daardoor bij het gemeentebestuur gekweekte goodwill leidde er mede toe, dat hij een aanstelling kreeg als archiefambtenaar in tijdelijke dienst en dat de burgemeester van Oosterhout — ook dank zij aandrang van andere zijde — ontvankelijk werd voor de gedachte een archivaris permanent aan de gemeente te verbinden, b.v. door een samengaan met naburige gemeenten. Een eerste contact met een aantal burgemeesters uit de omgeving over dit onderwerp vermocht wel enige belangstelling te wekken, maar het liet zich aanzien, dat de voorbereiding van een formele regeling nog wel de nodige tijd zou vergen. In afwachting daarvan vroeg in 1950 het gemeentebestuur van Gilze-Rijen aan dat van Oosterhout om de archiefambtenaar tijdelijk voor enkele dagen per week aan hen 'uit te lenen'. Dit werd goedgevonden. Gilze-Rijen vergoedde aan Oosterhout de helft van diens salaris. In 1951 volgden de gemeenten Geertruidenberg en Teteringen met eenzelfde verzoek. In tegenstelling tot Gilze-Rijen betaalden deze twee gemeenten hun vergoeding rechtstreeks aan de heer Lohmann. (In feite dus een verkapte salarisverhoging.) De basis voor een intercommunale samenwerking op archiefgebied was daarmee gelegd. Intussen had de heer Lohmann in samenwerking met de toenmalige hoofdcommies van de gemeente Oosterhout, P. J. Krens, een ontwerp gemaakt van een gemeenschappelijke regeling voor het beheer van de archieven van meerdere gemeenten, steunende op de uit 1949 daterende Wet Gemeenschappelijke Regelingen. Dat was in 1951. Het vlotte echter niet al te best met de realisering van dit plan, enerzijds omdat het provinciaal bestuur van Noord-Brabant aanvankelijk niet bereid bleek tot subsidiëring, anderzijds omdat de burgemeester van Oosterhout nog meer gemeenten en ook waterschappen daarbij wilde betrekken. Toen de heer Lohmann in 1954 wegens zijn benoeming tot archivaris van de gemeente Breda Oosterhout verliet, was de gehele zaak in feite nog geen stap verder gekomen. Dit vertrek echter maakte de kwestie urgent, omdat het niet mogelijk werd geacht zonder een goede rechtspositieregeling een opvolger voor hem in Oosterhout en de drie andere gemeenten te vinden. Mede door het ingrijpen van de provinciale inspecteur en de vasthoudendheid van de gemeente-ambtenaar A. E. A. van Gils, die deze portefeuille van de intussen [18
naar elders vertrokken hoofdcommies Krens had overgenomen, kwam eindelijk einde 1955 de gemeenschappelijke regeling voor het archiefbeheer tot stand voor Oosterhout en vijf andere gemeenten. De combinatie van deze zes gemeenten was een vrij willekeurige. Een historischregionale binding bezitten deze gemeenten niet. De samenstelling van dit streekarchivariaat berustte dan ook louter op improvisatie. Immers we hebben hier te maken met een Hollandse stad (Geertruidenberg), een der Zes Zuid-Hollandse Dorpen in de Langstraat (Raamsdonk), een vrijheid en en twee dorpen in de voormalige Baronie van Breda (Oosterhout, Gilze-Rijen en Terheijden) en de voormalige buitenpoorterij der stad Breda (Teteringen). Naar zijn historische afkomst te zien dus een allegaartje. Dat is er niet beter op geworden, toen in 1960 dit streekarchivariaat met nog vier gemeenten werd uitgebreid. Dat waren toen: nog een van de Zes Zuid-Hollandse Dorpen (Waspik) en drie Baroniedorpen (Alphen en Riel, Baarle-Nassau, Chaam). Daarvan behoorde Riel vóór 1810 tot de Meijerij van 's-Hertogenbosch. Wel grenzen al deze gemeenten aan elkaar. Bij het formeren van de later opgerichte streekarchivariaten is meer op een historisch-regionale binding der betrokken gemeenten gelet, ofschoon dit geen noodzakelijke voorwaarde was. Dit bindende element is ook in de naamgeving van deze latere streekarchivariaten tot uitdrukking gekomen. Zij dragen namen als: Nassau-Brabant, de Markkant, Brabants Westhoek, Land van Cuyk, Peelland, Noord-Kempenland, de Liemers en Doesburg, Land van Ravenstein en Graafschap Megen. Voor het streekarchivariaat Oosterhout is het door zijn heterogene samenstelling niet mogelijk gebleken een meer passende benaming te vinden. Het is kring Oosterhout gebleven. De totstandkoming van het Gemeenschappelijk Archivariaat Nassau-Brabant te Zevenbergen wijkt enigszins af van die te Oosterhout. In 1949 had onze collega drs. F. A. Brekelmans op zich genomen het archief van de gemeente Zundert bij wijze van losse opdracht te ordenen. Hij werd daarvoor per dag betaald. Terwijl hij met die ordening nog bezig was, aanvaardde hij in 1952 een soortgelijke opdracht van de gemeente Zevenbergen. Reeds spoedig werd ook daar de idee geopperd om met een aantal andere gemeenten een kring te vormen. Ook Rijsbergen ging nu mee doen en in 1953 werd de heer Brekelmans in elk van die drie gemeenten op arbeidscontract benoemd tot ambtenaar ter secretarie belast met de zorg voor het archief. Iets later sloot ook de gemeente Steenbergen zich aan. De volgende ontwikkelingsfase werd ingeluid met het in 1954 door die gezamenlijke gemeenten genomen besluit, dat Zevenbergen voortaan het gehele salaris van de archiefambtenaar zou uitbetalen en dat de andere gemeenten op basis van de aan hen bestede werktijd hun aandeel aan Zevenbergen zouden vergoeden. Met het eerste concept voor de gemeenschappelijke regeling van Oosterhout als basis, kwam tenslotte ook hier einde 1955 officieel een streekarchivariaat tot stand; hier echter gemeenschappelijke archivariaat genoemd omdat deze gemeenten niet aan elkaar grenzen, geen streek vormen. Tot zover dan de voorgeschiedenis van deze beide oudste streekarchivariaten, wier regelingen als model hebben gediend voor de later elders in Noord-Brabant [19]
en in de andere provincies opgerichte streekarchivariaten. Wat is nu de praktijk van een streekarchivaris? Wat is eigenlijk een streekarchivaris? Een van mijn collega's schreef daarover een paar ontboezemingen neer, die ik u niet wil onthouden. Ik citeer: 'De streekarchivaris is een simultaanspeler, die er voor dient te zorgen, in dezelfde tijdspanne meerdere gemeente-archieven te ordenen en te beschrijven, en die daarbij nog tijd vindt om voor deze of gene burgemeester een speech te schrijven, waarin gemeentelijke historische Chauvinismen als evenzovele briljanten moeten schitteren'. 'Bij zijn benoeming wordt van hem verwacht, dat hij een schaap met vijf, pak weg zes, poten zijn zal'. Welke waarheden er in deze peroratie schuilen, zal u straks duidelijk worden, wanneer ik meer speciaal enkele nevenfuncties en -taken van de streekarchivaris noemen zal. Alvorens echter over het eigenlijke werk te spreken, dien ik eerst nog iets te zeggen over werktijdverdeling, accomodatie en personeel. Het streekarchivariaat is een archiefdienst voor meerdere gemeenten. Er is geen centrale archiefbewaarplaats voor die gezamenlijke gemeenten, doch de streekarchivaris heeft evenzovele archiefbewaarplaatsen onder zijn beheer, als er gemeenten zijn aangesloten. Hij dient dus zijn werkzaamheden ten behoeve van een bepaalde gemeente ook zoveel mogelijk daar ter plaatse te verrichten. De frequentie van deze werkbezoeken hangt uiteraard ten nauwste samen met de verdeling van de beschikbare werktijd, die weer gebaseerd is op het aandeel, dat iedere gemeente bijdraagt in de totale kosten van het streekarchivariaat. Nu is het mogelijk om de voor iedere gemeente per jaar beschikbare werktijd gedurende een langere periode achtereen te consumeren, dan wel deze over een geheel jaar te verdelen. Een voorbeeldje zal dit duidelijk maken. Wanneer ik de aan de gemeente Teteringen toekomende werktijd aaneensluitend zou besteden, dan houdt dat in, dat ik één maand achtereen in Teteringen zou zitten, maar mij daar dan ook in de overige elf maanden van het jaar niet meer zou kunnen laten zien. Verdeel ik daarentegen die werktijd over een geheel jaar, dan betekent dit, dat ik die gemeente telkens 1 dag per 2 weken kan bezoeken. Aan dit laatste systeem dient de voorkeur te worden gegeven: frequent en regelmatig bezoek, ondanks de bezwaren, die daaraan voor het archiefwerk zelf vastzitten. Een nadeel is immers, de verbrokkeling van de werktijd, die op deze wijze ontstaat. Als men immers na 2 weken — in andere streekarchivariaten is dat zelfs na 3 of 4 weken — opnieuw in een bepaalde gemeente komt, moet men zich toch wel weer even oriënteren: waar was ik vorige keer gebleven; waar was ik mee bezig; hoe zat dit of hoe zat dat ook weer. Ondanks dit inconvenient verdient toch een frequent en regelmatig bezoek de voorkeur, het is wenselijk en noodzakelijk. Het bevordert immers een voortdurend en regelmatig contact met de gemeentebesturen en het secretariepersoneel. Het is daardoor gemakkelijker de belangstelling voor het archief levendig te houden en de goede orde in de archiefbewaarplaatsen te handhaven. Men diene immers te bedenken, dat in die archiefbewaarplaatsen behalve het zogenaamde oud- en nieuw[20]
archief zich ook bevindt het statisch geworden gedeelte van de lopende administratie. D.w.z. dat men daarin ook aantreft dossiers en stukken van nauwelijks een of twee jaar oud. Frequent bezoek is bovendien praktisch de enige manier om goed op de hoogte te komen, van wat zich in de gemeente afspeelt, wat de plannen zijn van het gemeentebestuur. De streekarchivaris kan dan op een psychologisch juist moment met zijn historische werkzaamheid aanknopen bij het actuele. Ik denk b.v. aan jubilea en eeuwfeesten. Hij kan daardoor ook tijdig kennis nemen van snode plannen om monumenen te slopen of waardevolle stads- en dorpsbeelden te schenden. Een hoofdstuk op zich is, hoe de archieven der gemeenten bij de oprichting van een streekarchivariaat vaak worden aangetroffen. Ik zeg met opzet bij de oprichting van dit instituut, want er is juist door de instelling van deze archivariaten — op dwingende wijze dus eigenlijk — in dit opzicht heel veel verbeterd. Zowel voor het archief zelf als voor de streekarchivaris, die in het begin vaak moest pionieren, is juist door de oprichting van het streekarchivariaat in vele gevallen een accomodatie tot stand gekomen, die er zijn mag of in elk geval de toets der kritiek kan doorstaan. Een verbetering, die er anders beslist niet zou zijn gekomen. Het was ook nodig. In vele gevallen was in het verleden nauwelijks naar het archief omgezien. Ook materieel waren die archieven vaak stiefmoederlijk bedeeld. Omslagen, portefeuilles, dozen ontbraken nog al eens. In sommige gevallen was het —• excusez le mot — een mesthoop, die men ergens op zolder bijeengesmeten vond. En wat trof men dan aan in de meestal wel aanwezige archiefbewaarplaats? Wel, daarin kon u de meest uiteenlopende dingen vinden: de papieren formulierenvoorraad voor de secretarie, collectebussen, stembussen, bussen met boenwas en schoonmaakmiddelen, de feestverlichting voor koninginnedag, reservelampen voor de straatverlichting, overcompleet geworden portretten van de vroeger geregeerd hebbende leden van het Koninklijk huis enz. Men kan dit thema praktisch eindeloos variëren. Men vindt er dan meestal ook nog wel een gedeelte archief. Een eerste taak was dan ook dikwijls, de archieven te plaatsen in de ruimte, die daarvoor uiteindelijk was bestemd en deze te zuiveren van vreemde voorwerpen. Een taktisch en diplomatiek optreden is daarbij in meerdere gevallen wenselijk gebleken. In gemeenten, waarin niet over een brandvrije bewaarplaats kon worden beschikt, zijn er op aandringen van de streekarchivaris dergelijke bewaarplaatsen gekomen. Verschillende malen werd met veel improvisatietalent een zo op het oog misschien merkwaardige oplossing voor dit bewaarprobleem gevonden. Als meest curieus voorbeeld geef ik u het geval van de gemeente Bakel, Streekarchivariaat Peelland. Hier werden de botercellen van een voormalige zuivelfabriek tot een uitstekende brandvrije en wellicht zelfs bom- en scherfvrije archiefbewaarplaats gemetamorfoseerd. De verwarming van de daarin afgescheiden werkruimte voor de archivaris bleek achteraf echter een onvoorzien probleem. Ondanks geplaatste radiatoren wilde de temperatuur niet boven de 11° Celsius stijgen. De streekarchivaris houdt er in ieder geval het hoofd koel bij. [21]
Ook die werkruimten voor de streekarchivaris vormen een hoofdstuk apart. Om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten dient de streekarchivaris in iedere gemeente feitelijk over een tot dat doel geëigend werkvertrek te kunnen beschikken. Een dergelijk vertrek is er — gezien het ruimteprobleem in de meeste gemeentehuizen— lang niet overal beschikbaar. Van de tien gemeenten van het Streekarchivariaat Oosterhout b.v. hebben er slechts drie een speciaal werkvertrek voor de archivaris, dat voor geen andere doeleinden wordt gebezigd. In de andere gemeenten moet hij zich behelpen met een op die dag toevallig niet in gebruik zijnde trouwzaal of vergaderkamer van B. en W. of Raad. Ruimten, die hij nog al eens moet delen met b.v. op die dag toevallig op controle zijnde functionarissen van het Verificatiebureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Vertrekken ook, waarin men stoelen vindt, die zich wel lenen om er lui hangend in te vergaderen, maar niet om er gemakkelijk zittend op te werken. Hij dient dus elders in het gebouw een meer geschikte stoel te charteren. De verlichting in die vergaderkamers is meestal wel voldoende om er bij te praten, maar niet om er oud-schrift bij te bestuderen. Er moet dus ergens een bureaulamp vandaan komen. Een collega-streekarchivaris heeft zich wegens ruimtegebrek in een gemeentehuis jarenlang moeten behelpen met een tafel in de publieke tribune van de raadzaal, waar ook de gemeentebode zetelde en welke ruimte tevens dienst deed als wachtlokaal voor het publiek. Dat het in zo'n geval vaak niet mogelijk was rustig te werken, zal u duidelijk zijn. Over het chapiter personeel kan ik kort zijn. De meeste streekarchivariaten hebben slechts één man in dienst, de archivaris. Voor zover mij bekend, is het Streekarchivariaat Oosterhout het enige, dat twee bevoegde krachten in vaste dienst heeft. In sommige gemeenten krijgt de streekarchivaris dan nog wel eens als hulp voor kortere of langere tijd toegevoegd een werkloos hoofdarbeider of een ambtenaar, die op de gemeentesecretarie zelf niet bruikbaar bleek en wiens aanstelling in vaste dienst eigenlijk als een misgreep diende te worden beschouwd. Blijkbaar huldigt men nog steeds de opvatting, dat een ambtenaar, die in een gewone betrekking niet voldoet, altijd nog wel op een archief kan passen. De officiële standplaats van de streekarchivaris is de centrumgemeente van het streekarchivariaat. Deze ligt echter lang niet altijd centraal ten opzichte van de overige aangesloten gemeenten. Lang niet altijd woont daarom de streekarchivaris in die centrumgemeente of zelfs maar in een der andere gemeenten van het streekarchivariaat. Huisvestingsmoeilijkheden spelen daarin ook vaak een rol. Soms is het wonen in de centrumgemeente verplicht. Ik zelf verkeer in die situatie. De meeste streekarchivarissen beschikken over een eigen auto, die dan gebruikt wordt voor het op en neer reizen tussen de verschillende gemeenten en waarvoor een reiskostenvergoeding wordt gegeven. Een eigen vervoermiddel is vaak ook noodzakelijk, omdat de openbare middelen van vervoer naar de kleinere en meer verder af gelegen gemeenten van een zo geringe frequentie zijn, dat het reizen daarmee aanzienlijk tijdverlies zou betekenen. Het spreekwoordelijk aanpassingsvermogen, dan van iedere streekarchivaris wordt vereist, demonstreert zich ook hier ondanks het bezit van een eigen auto, wanneer [22
b.v. onze collega in het hoge noorden, de streekarchivaris van Noord-Oost-Friesland, het eiland Schiermonnikoog, een van zijn gemeenten, moet bezoeken (eens per twee weken). De boten tussen Oostmahorn en het eiland varen op tij en dus zeer onregelmatig. Een dag naar Schiermonnikoog — hoe afwisselend en op zich zelf attractief ook — betekent voor de streekarchivaris meestal: 's ochtend om zeven uur van huis, 's avonds om half acht of half negen terug. Vervolgens iets over de eigenlijke taak van de streekarchivaris. Deze vindt men grotendeels omschreven in zijn instructie, welke is vastgesteld door de streekarchiefcommissie. Daarnaast is er in ieder van de aangesloten gemeenten een Verordening op de gemeentelijke archiefbewaarplaats, vastgesteld door de betreffende gemeenteraad. Instructie en verordening, ofschoon uiteraard aangepast aan de bijzondere aard van het streekarchivariaat, geven hoegenaamd geen verschillen te zien met de gelijknamige reglementeringen voor de gewone gemeente-archivarissen. In de gemeentelijke legesverordening zijn tarieven opgenomen voor werkzaamheden door de archivaris t.b.v. particulieren verricht. Daarmee is de streekarchivaris ook aangewezen als rekenplichtig ambtenaar in ieder van de aangesloten gemeenten. Formeel is dat ook zo vastgelegd. Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik die regeling van begin af aan ontdoken heb, want het zou betekenen, dat ik in elk van de aangesloten gemeenten een legeskas zou moeten houden. Dat zouden er in mijn geval tien zijn. Dat geeft echter veel te veel administratieve rompslomp voor het betrekkelijk gering aantal malen, dat in kleinere gemeenten nasporingen t.b.v. derden worden verricht. In de praktijk doe ik het dan ook zo, dat legesbetalingen ten behoeve van het archief ontvangen en geboekt worden door de gemeente-ontvanger of een andere rekenplichtige ambtenaar van de betreffende gemeente. Ieder heeft vrede met deze regeling. Tot zover de reglementering van de werkzaamheden. Over de aard van het werk valt wel iets meer te zeggen. Over de voornaamste taken van de streekarchivaris, het beheer en het ordenen van de in de bewaarplaats aanwezige archieven alsmede het toezicht op de uitoefening van de zorg voor de niet naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archieven, ook die van gemeentelijke diensten en bedrijven, behoef ik in dit milieu niet uit te wijden. Het zal u duidelijk zijn, dat deze taken in wezen niet verschillen van die van elke andere gemeente-archivaris. Door de versnipperde en beperkte werktijd laten de resultaten van de ordenende arbeid uiteraard langer op zich wachten. Dat deze archiefzorg ook vaak ten goede kan uitstralen over andere dan gemeente-archieven in een bepaalde gemeente, zoals archieven van kerken, godshuizen, verenigingen, instellingen en bedrijven, zal vrijwel iedere streekarchivaris u kunnen bevestigen. Soms in de vorm van een advies, soms in de vorm van een onderzoek of ordening houdt de streekarchivaris contact met de overige archiefbezittende instellingen in een gemeente. Een formele band daarvoor is niet noodzakelijk. Zoals iedere andere gemeente-archivaris verricht de streekarchivaris t.b.v. zijn gemeenten nasporingen in het archief. Dat daarbij ook in de streekarchivariaten [23 1
wel eens opmerkelijke successen worden geboekt, moge blijken uit enkele voorbeelden. Een collega slaagde er in een reeds verloren gewaande akte van uitgifte in erfpacht van poldergrond uit 1732 te vinden, tengevolge waarvan de gemeente bij rechterlijke vonnis de beschikking verwierf over iy2 ha waardevolle poldergrond voor realisering van een uitbreidingsplan. Waarde ƒ 150.000,— Zelf had ik het genoegen te kunnen aantonen, dat de toegangsweg tot een groot binnenterre.n in de bebouwde kom, eigendom der gemeente, ondanks het feit, dat die weg vanaf de invoering van het kadaster ten name van particulieren stond geregistreerd eigendom van de gemeente was. Dit vermeerderde de waarde van dit binnenterrein aanzienlijk. Vorige week nog had ik het geluk een zevental nog lopende 18e eeuwse rentebneven, die een waarde hadden van ruim ƒ 6000,— en reeds meer dan een halve eeuw zoek waren, te voorschijn te kunnen brengen. Dergelijke resultaten dragen er zeer toe bij de positie van de archivaris ook in de kleinere gemeenten te verstevigen. Van de overige taken, die of als een vrij normaal uitvloeisel van de archieftaak te beschouwen zijn of om andere redenen aan de streekarchivaris toevallen heeft collega Brekelmans in Het Nederlands Archievenblad jrg. 1955/56 een overzicht gegeven. Ik kan en moet daar kortheidshalve naar verwijzen. Enkele van die werkzaamheden wil ik toch nog speciaal even noemen, omdat pas in functie getreden collega's of adspirant-streekarchivarissen daarmee mogelijk hun voordeel kunnen doen. Op de eerste plaats is daar de opbouw van een goede handblibliotheek met werken over de plaatselijke en regionale geschiedenis, heraldische en genealogische naslagwerken, archiefinventarissen en archiefliteratuur enz. Voor de uitbouw van deze bibliotheek, eigendom van het streekarchivariaat en zich meestal bevindend in de centrumgemeente, is jaarlijks een bedrag voor aankopen beschikbaar Daarnaast bezitten verschillende gemeenten enkele, soms vrij zeldzame en kostbare boekwerken. Zij staan er echter meestal op, dat deze werken ter plaatse blijven bewaard, al willen zij die wel door de de archivaris laten beheren. Men diene dergelijke wensen te respecteren, ook al zou een centrale bewaring van dergelijke boekwerken m de centrumgemeente verkieslijker zijn. Te gauw immers voelen de gemeentebesturen een dergelijke overbrenging als een aantasting van hun autonomie en als een overheersing door de meestal toch reeds grotere centrumgemeente Daarvan is natuurlijk geen sprake, maar de streekarchivaris diene toch met dergelijke gevoeligheden rekening te houden. Hij neme deze verspreid staande boekwerken wel op in de karthotheek van de streekarchivariaatsbibliotheek met vermelding van eigenaar en vindplaats. Werken van meer speciaal belang voor een bepaalde gemeente kope men niet aan uit het meestal beperkte budget van het streekarchivariaat zelf, maar voor rekening van die bepaalde gemeente. Deze heeft altijd wel enig crediet via een bepaalde begrotingspost daarvoor beschikbaar. Ook wil ik nog even wijzen op het belang van het aanleggen en uitbouwen van [24]
een topografische atlas en meer speciaal op het verzamelen van foto's. Ook hier bewijst het frequent en regelmatig bezoeken van iedere gemeente zijn nut. Het op tijd fotograferen van wat er is, van wat verdwijnen of veranderen gaat in straat- en landschapsbeeld, is praktisch onmogelijk, wanneer men niet regelmatig ter plaatse aanwezig is. De meeste streekarchivarissen fotograferen dergelijke objecten zelf, niet omdat het toevallig toch een hobby van hen is, maar ook uit noodzaak, omdat vooral in de kleinere plaatsen een goede beroepsfotograaf meestal ontbreekt. En men moet zich bij dit fotograferen niet beperken tot het aesthetisch fraaie. Ook krotwoningen dienen gefotografeerd te worden. Het bestaan van een foto van een krot kan nl. financiële voordelen opleveren, want men kan voor een reeds vroeger opgeruimde krotwoning van het Rijk nog een saneringsbijdrage krijgen, wanneer aan de hand van een duidelijke foto kan worden aangetoond, dat dit krot bestaan heeft. Het zal u duidelijk zijn, dat dit verzamelen van prenten en foto's maar ook van historisch-waardevolle cursiositeiten in de gemeenten van een streekarchivariaat, waar men meestal geen oudheidkamers heeft, die zich met dit verzamelen bezig houden, vrijwel uitsluitend een taak is voor de streekarchivaris. Het creëren van nieuwe straatnamen is in vrijwel alle streekarchivariaten een eenmanstaak, die aan de archivaris is toegedacht. Met rondleidingen van gezelschappen, of het nu autoriteiten of schoolleerlingen zijn, langs het historisch belangrijke en -bijzondere in een gemeente ziet hij zich eveneens belast. Soms krijgt hij daarvoor — vooral van buitenlanders — een fooi aangeboden! Het kan zijn nut hebben gemeentebestuur en -personeel eens door middel van een causerie of rondwandeling op de historische merkwaardigheden van hun eigen woonplaats te wijzen, waarvan de betekenis en belangrijkheid hen anders dreigt te ontgaan. Een collega kreeg het college van B. en W. en de voltallige raad van een gemeente eens zover, dat zij op de fiets onder zijn leiding een tocht maakten langs het historisch merkwaardige in hun gemeente. Ik ben er mij bij de opsomming van dit alles zeer wel van bewust, dat dit alle taken en bezigheden zijn, waarmee iedere gewone gemeente-archivaris op zijn tijd wel eens te maken krijgt. De streekarchivaris echter ziet zich met dit soort zaken — afhankelijk van het aantal gemeenten — tot in het tienvoudige belast. Hetzelfde geldt voor door hem te schrijven publicaties over de locale historie, het geven van lezingen over ditzelfde onderwerp voor verenigingen of schoolklassen. En aan dit soort dingen wordt ook ten gemeentehuize vaak meer belang gehecht dan aan het produceren van een o zo nodige nieuwe inventaris voor het archief. Tenslotte nog wat vreemde eenden, opdrachten door streekarchivarissen uitgevoerd, welke nog slechts in een ver verwijderd verband tot hun eigenlijke archieftaak staan. De gemeentebesturen van de kleinere gemeenten in een streekarchivariaat, krap als zij kwantitatief en kwalitatief vaak zitten in hun ambtenaren, willen aan de streekarchivaris nog wel eens speciale zaken of karweien toespelen, ofwel omdat zij verwachten, dat diens geestelijke horizon breder is dan die van de doorsnee ambtenaar, ofwel omdat zij op een of andere manier weten, dat de [25]
archivaris toevallig bepaalde hobby's of speciale kundigheden daarvoor bezit. Op mijn verzoek om opgave van de meer buitenissige bezigheden door hen op verzoek van gemeentebesturen verricht, hebben de meeste collega's gereageerd en ik mag hen daarvoor vanaf deze plaats wel hartelijk danken. Het resultaat van deze enquête gaf een nogal gevarieerd beeld te zien. Ik kan er wegens tijdsgebrek hier slechts een paar grepen uit doen. Een collega kreeg eens — het was een grensgemeente — de inspectie van een rijksgrenspaal opgedragen en toen hij vond, dat het ding er nogal verveloos uitzag, werd hem gevraagd te zorgen, dat die paal weer in de juiste kleuren werd opgeschilderd. Diezelfde collega moest in 1953 bij de watersnoodramp in opdracht van een bepaalde burgemeester met een gehuurde auto plus chauffeur een hele dag 'op reportage' om een vooral groot verslag van de ramp te schrijven voor het plaatselijk blad. De grote baggerlaarzen aan. De krant betaalde de gepeperde rekening van het taxibedrijf. Weer een ander kreeg op een gegeven moment van een burgemeester, die wist dat zijn archivaris iet of wat kunstzinnig was aangelegd, het verzoek zijn gedachten eens te laten gaan over een gevelversiering voor het nieuw te bouwen gemeentehuis. De streekarchivaris kon dit moeilijk weigeren. Na twee weken hersenpijniging en een dag achter de tekentafel te hebben gestaan werd een ontwerp gevelversiering op 's burgemeesters tafel gedeponeerd. De streekarchivaris, volkomen illusieloos ten opzichte van de uiteindelijke afloop, is stomverbaasd een week later te horen te krijgen, dat zijn ontwerp door B. en W. is goedgekeurd. De tekening kan later echter geen genade vinden in de ogen van de architect, die de streekarchivaris niet als kunstenaar wenste te erkennen, omdat deze als zodanig in de streek geen bekendheid had. Zelf kreeg ik eens de opdracht om door middel van een gedocumenteerd verhaal aan goegemeente en zusterverenigingen waar te maken, dat een bepaald muziekgezelschap, dat in 1950 zijn 100-jarig bestaan in volle luister had gevierd, in 1957 — overigens dank zij archiefvondsten met recht — zijn 150-jarig bestaan kon herdenken. Het lukte en het werd opnieuw een schoon feest, waar het uiteindelijk om te doen was geweest. En vanwege dit 150-jarig bestaan kreeg die harmonie het predikaat 'koninklijke' toe. In een andere gemeente kreeg ik een paar jaar geleden opdracht om een opschrift of oorkonde te maken voor een nieuwe Iuidklok, welke gegoten zou worden ter vervanging van een tijdens de oorlog door de Duitsers versmolten klok. Ik stelde eerst maar eens een onderzoek in naar de ouderdom en herkomst van de bewuste klok. Het bleek, dat van de zeven oude klokken, die de gemeente bezat, er zes door de Duitsers waren weggesleept, een ervan was in Duitsland versmolten, maar toch waren er zes teruggekeerd. Toen dat raadsel was opgelost, heb ik voorgesteld met behulp van die zeven klokken een voorslag op het uurwerk te formeren. Dat paste daar echt wel: het was een oud vestingstadje. Dit voorstel werd zo enthousiast ontvangen, dat er uiteindelijk een geheel carillon van 24 nieuwe klokken is gekomen. De hele voorbereiding daarvan echter, plannen en nog eens [26]
plannen maken, mogelijkheden bezien, besprekingen met klokkengieters, met Monumentenzorg en de Rijkscommissie voor klokken en klokkenspelen, alsmede het maken van opschriften en verzen voor die klokken, kwam op de schouders van de archivaris terecht. Op een andere collega werd een beroep gedaan, om de briefwisseling met enkele buitenlandse experts over een bepaalde technische aangelegenheid in het Duits te vertalen. Van het secretariepersoneel was niemand daartoe in staat, terwijl de burgemeester er toch veel waarde aan hechtte in goed Duits gestelde brieven te laten uitgaan. In de terrasvloer van een zwembad was gobertange-steen verwerkt, afkomstig van een ongeveer tien jaar geleden gesloopte middeleeuwse kerk. De streekarchivaris was daarvan op de hoogte. Monumentenzorg zat dringend verlegen om gobertange-steen, die moeilijk te verkrijgen schijnt, voor de restauratie van een kerk in een buurgemeente. De streekarchivaris wist te bewerken, dat Monumentenzorg de beschikking kreeg over die in het zwembad verwerkte gobertange-steen. Zo zijn er nog talrijke andere gevallen te noemen, waarvoor de streekarchivaris werd ingeschakeld, opdrachten tot aankoop van antiek meubilair, het in bruikleen krijgen van schilderijen van het Rijk voor aankleding van gemeentehuizen of andere openbare gebouwen, het opnieuw leven inblazen van oude schuttersgilden, welke dreigden uit te sterven, het zich bemoeien met oudheidkamers, de voorbereiding van herdenkingsfeesten en tentoonstellingen. Ik ga daar verder niet op in. Voor de betrokken streekarchivarissen waren er dikwijls kostelijke belevenissen bij. Ik zou het hierbij willen laten. Ik heb in het begin van mijn voordracht het streekarchivariaat een fenomeen genoemd. Dat is het niet enkel om de nieuwe beheersvorm, die daarmee in de Nederlandse archiefwereld werd geïntroduceerd, maar ook omdat het een resultaat is van een — vaak na moeizame besprekingen, met veel takt, lenigheid van geest en overredingskracht verkregen — samenwerking. Een gelukkig resultaat ook, dat in het archivistieke vlak zijn bestaansrecht meer dan bewezen heeft. Dat het voorbeeld van Oosterhout eerst in Brabant maar later ook in andere provincies zoveel navolging heeft gevonden kan het belang van dit initiatief slechts onderstrepen. Doch ook in — ik mag wel zeggen — maatschappelijk opzicht is het streekarchivariaat een aanwinst, niet enkel door een eendrachtige wil van een aantal gemeentebesturen om door samenwerking iets te bereiken, wat voor elk van hen anders niet te realiseren zou zijn geweest, maar ook — en het mag toch wel gezegd worden — door het optreden van de streekarchivaris. En nu wil ik afzien van diens persoonlijkheid en 's mans toevallige belichaming van andere dan archaistische kundigheden, maar slechts wijzen op het belang dat diens werkzaamheid en publicistische aktiviteit heeft voor de verruiming van het inzicht in de lokale historie juist van die kleinere plaatsen, iets waaraan tegenwoordig ook de onderwijswereld grote waarde hecht. Een aktiviteit ook die mede richtinggevend kan zijn in de huidige problematiek van de vrije tijdsbesteding. J. H. van Mosselveld
[27]
De discussie wordt geopend door de heer Lohmann, die mededeelt dat vóór hem drs. C. Th. Kokke in 1947 in Oosterhout begonnen was tot aan zijn benoeming bij het Openluchtmuseum in 1948. De heer AA vraagt naar de mogelijkheid gemeenten zonder eigen archivaris bij de wet te verplichten tot deelneming aan een gemeenschappelijke regeling. De heer Bernsen antwoordt dat de Wet gemeenschappelijke regelingen daartoe aan Gedeputeerde Staten de mogelijkheid biedt. Aangezien de oprichting van een streekarchivariaat geen levensnoodzaak is verwacht hij van het provinciaal bestuur hoogstens een zekere aandrang. De voorzitter noemt de suggestie een utopistische gedachte, nu zelfs de nieuwe archiefwet nog niet is aangenomen. De heer Van Hoboken vraagt een nadere belichting van de voor- en nadelen van een centrale archiefbewaarplaats. Hoe is de raadpleging van archiefstukken mogelijk tijdens de afwezigheid van de archivaris? Is centralisatie van het werk niet bevorderlijk voor inventarisatie? Kan het gewenste contact met het gemeentebestuur niet telefonisch plaatsvinden? De heer Bernsen zet op psychologische gronden uiteen waarom een gedecentraliseerd archiefbeheer in de praktijk beter werkt. In deze ontstaansperiode bestaat er nog een krachtig verzet tegen de overbrenging van archiefstukken, zelfs wanneer een gemeentebestuur het eigen archief verwaarloost. Indien het archief wordt verplaatst verliest het gemeentebestuur zijn belangstelling. In iedere plaats wenst men de archivaris geregeld te zien. Wanneer omgekeerd de archivaris minder frequent in de gemeenten verschijnt, verliest hij de voeling met de plaatselijke toestanden. De heer Van Mosselveld voegt hieraan toe dat de registrator ter secretarie de streekarchivaris bij diens afwezigheid vervangt doch alleen ten behoeve van de administratie, niet voor het publiek. Aanwijzingen voor het opzoeken van bepaalde stukken door de registrator kunnen desnoods telefonisch gegeven worden. Voorts dient de registratuur ter plaatse geïnspecteerd te worden, wat onder de huidige regeling beter uitvoerbaar is. De heer Bernsen besluit dat zelfs de aantrekkelijke mogelijkheid bij aanwezigheid van een centraal archiefdepot de overbrenging van de rechtelijke e.a. archieven te verkrijgen niet opweegt tegen de vooral praktische voordelen van een gecentraliseerd werkend streekarchivariaat. De heer Van Buy tenen vraagt zich af of de Brabantse methode door de voortijdige geboorte van streekarchivariaten te forceren niet nadelig werken kan op de voortgang van de inventarisatie in tegenstelling tot het Friese gebruik de oprichting te doen volgen op de voltooiing van de inventarisatie. De heer Bernsen verzekert dat als eenmaal de eerste groeistuipen overwonnen zijn, de inventarisatie vlot kan verlopen. Na 10—12 jaren verschijnt een hele reeks van inventarissen. In de praktijk is gebleken dat voltooiing van de inventarisatie soms belemmerend werkt op de oprichting van streekarchivariaten, hoewel ook het omgekeerde zich voordoet. De vraag van de heer Van Buytenen of de concentratie van waterschappen onder verplichting tot ordenen van het archief geen mogelijkheid tot centralisatie biedt, wordt door de heer Bernsen bevestigend beantwoord; een belemmerende factor is het gebrek aan personeel. De voorzitter vraagt naar het verband tussen de historische belangstelling van het [28]
publiek en het bestaan of de oprichting van streekarchivariaten. De inleiders hebben op dit punt verschillende ervaringen opgedaan, maar vastgesteld kan worden dat het bezoek aan de archieven van een streekarchivariaat niet omvangrijk is, vooral nu door het ontbreken van de retroacta van de burgerlijke stand en dientengevolge het wegblijven van de genealogen het bezoek eerder qualitatief dan quantitatief beschouwd moet worden. De heer Lohmann verklaart gunstiger ervaringen met de omvang van het bezoek in de streekarchivariaten te hebben. De heer De Vey Mestdagh oppert de mogelijkheid, dat na beëindiging van de huidige hausse en wanneer eenmaal de archiefordening voltooid is, de ambtenaren een algemeen culturele taak zal worden opgedragen of zelfs zouden worden ontslagen. De heer Bernsen acht wegens de overbelasting van de functionarissen de ordening niet zo snel te verwezenlijken. Het toevloeien van nieuwe archiefdelen bestendigt bovendien de ordeningstaak van de archivaris. Evenmin als indertijd de bestedingsbeperking zal een wijziging in de conjunctuur in dit verband een voorname rol spelen. Integendeel kan men stellen dat juist de gereedgekomen inventarisatie vaak bevruchtend werkt op de oprichting van nieuwe streekarchivariaten. De toenemende industrialisatie en bevolkingsgroei kan ertoe leiden dat bepaalde gemeenten in staat zullen zijn een eigen archivaris aan te stellen. De heer Van Hoboken wijst in dit verband erop dat de dienstverlening aan de eigen overheid altijd doorgaat. De heer De Vey Mestdagh vraagt of een provinciale archiefdienst in deze omstandigheden geen voordelen biedt, zoals bijvoorbeeld in Friesland gebleken is. De heer Bernsen meent dat inderdaad de gang van zaken in Limburg, Gelderland en Friesland een snelle inventarisatie bevordert, maar de aanwezigheid van streekarchivarissen doet de inventarisatie pas vruchten afwerpen, garandeert voortdurend toezicht en voorkomt verwaarlozing. De heer Van Buytenen verduidelijkt, dat zowel de Brabantse als de Friese methode inventarissen produceren. De heer Beltjes vraagt het oordeel van de inleiders aangaande de wenselijkheid om ter bevordering van de oprichting van een streekarchiefdienst een of meer secretarissen in de archiefcommissie als volwaardig lid op te nemen. De heer Bernsen stelt eerder de totstandkoming van een streekarchivariaat in de waagschaal dan in deze een opportunistisch beleid te voeren. De status van de gemeente-archivaris moet volwaardig blijven, niet onder maar naast de gemeentesecretaris (zie ministeriële toelichting op artikel 15 van de archiefwet). Ook de figuur dat de registrator met diploma 2e klasse archiefexamen als archivaris optreedt — een Limburgs streven — is in strijd met de bedoeling van genoemd wetsartikel. Wel acht spreker het juist en wenselijk dat de gemeentesecretarissen invloed op en inzicht in de gang van zaken van de archiefdienst hebben, b.v. als secretaris van de archiefcommissie en/of als adviserend lid. De heer Van Buytenen signaleert het gevaar voor de openbaarheid indien de archivaris afhankelijk is. Mejuffrouw Versprille onderstreept dit. De heer Rogier acht inspectie van de registratuur door de streekarchivaris onuitvoerbaar wanneer de secretaris zitting heeft in de archiefcommissie. Na een dankwoord aan de inleiders en aan de deelnemers in de gedachtenwisseling sluit de voorzitter de bijeenkomst.
[29;
Hugo de Groot en de Gravin van Hohenlohe-Langenburg Het probleem ermee
van de bestemming
van een brief en de vraagstukken,
de oude goede ehrnbehoorlike affectie bijgedaen. Langenburg d. 13. Aprilis Anno etc. 1629. (w.g.) Anna Maria greift' n Von Hochenloew'
die
samenhangen
Ingevolge een ruilovereenkomst met de Abt van de Regale Abdij van St. Adelbert te Egmond-Binnen verwierf het Algemeen Rijksarchief in 1960 zeven brieven aan leden van het geslacht van Egmond gericht uit de jaren 1574-1588, een hierbij aansluitende brief aan de heer van Matenesse executeur-testamentair van Jkvr. Françoise van Egmond uit 1590, bovendien nog twee brieven van (1528?) en 1629 aan niet bij name genoemde geadresseerden 1 . Laatstgenoemde brief, die de naam van de afzendster zeer duidelijk in het briefhoofd voert, is meer dan gewone aandacht waard. De tekst moge hier volgen: 'Anna Maria Gravinne van Hoenloe ende Vrauw tot Langenburg etc. Unse ehrnbehoorende vruijndtlicke groet tevorn Edel ende hochgelarte leeve besondere; In Dien wij tegenwoordige de Welgebooren onse beede leeve soons graf Wolff Otthen ende graf Ludwig Crafften van Hoenloe etc. nae Paris gesonden om en de spraeken ende andere loflike Jonge Heerens wel toestande qualiteten capables te werden, soe is ons seer lief gewesen toe verstaen dat de Heere tot Paris wohnachtig is, om dat wij niet en vergeten hebben de grote affectie, de welke bij de wijlen de Wolgebooren onse herttgeliefde Heer ende Ehegemahl hochloflicher memori tegen hem getragen. Derhalven wij niet en können naelaten beede voorgeschreevene onse leeve soons aen de Heere ten besten te recommendeeren ende te bitten dat hem wolle beliefen haere Liefden tot allen goeden te adresseeren ende vor allem quadem aftemaenen. Ende of om de orlooch ofte andere trouble tempest ofte om eenige oorsaken willen onse Jonge soons soude geraden sijn ouijt Frankrik te treken, so vetrouwen wij seker ende bidden jij willen een sulkes haere Liefden Hofmeester in tijten aviseeren, als wij niet en twijfeln dat jij van wegen de naem ende memoire van Welgedachte onse in Gott rustende herttliefe Heere te daen van hertten affectioneert sijn: Welgemeltte onse Jonge soons souden darmede obligeert wesen alsulkes om de Heere ende de sijne wederom te meriteeren ende wij sijn ou met
Anna Maria gravin van Hohenlohe, vrouw tot Langenburg heeft deze brief — naar haar handtekening te oordelen — niet eigenhandig geschreven. Het schrift van de brief valt overigens op, doordat de letters min of meer getekend zijn in de vorm van drukletters 2 . Het lezen is de ontvanger dus zo gemakkelijk gemaakt als maar mogelijk is. Belangrijk is echter vooral, dat het Nederlands van deze brief met zijn eigenaardige Duitse inslag afgestemd moet zijn op een Nederlandse geadresseerde. Als men de inhoud van de brief mede in aanmerking neemt, dan leidt dit tot de gevolgtrekking, dat de niet bij name genoemde persoon, aan wie de brief werd toegezonden, een Nederlands geleerde te Parijs was. Nu waren Nederlandse geleerden anno 1629 in de Franse hoofdstad stellig dun gezaaid. Men denkt allicht aan Hugo de Groot. De vraag rijst in dit verband, of Hugo de Groot zulke goede betrekkingen met het grafelijk huis van Hohenlohe-Langenburg onderhield als waarvan de brief getuigenis aflegt. Philipp Ernst graaf van Hohenlohe, heer tot Langenburg, geboren in 1584, overleden in 1628, kan men aantreffen in de 'Briefwisseling van Hugo Grotius' uitgegeven door dr. P. C. Molhuysen t en dr. B. L. Meulenbroek, Derde deel bewerkt door laatstgenoemde (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie no. 105, 's-Gravenhage 1961). Hugo de Groot schrijft 11 febr. 1628 aan zijn broeder Willem: 'Literas accepi a comité Philippo Hohenloio et consiliario ejus, qui apud vos Delphis erat, sane benignas . . .':i. Een week later — 18 februari — schrijft Hugo de Groot aan de graaf zelf: 'Welgebooren Genaedige Heere, De eere, die ick ende de mijnen in ons landt zijnde van uwe Genade hebben ontfangen, heeft mij altijdt deselve, oock in mijn meeste tegenspoet met dancbaerheit ende behoorlijck respect doen gedencken. Ende gelijck ick de schilderie van uwe Gen. door sijne gunste heb gehadt in mijn huis, alsoo heb ick het beeldt van sijne treffelijcke deuchden altijdt gedraagen in mijn gemoet; waerom het mij een grooten troost ende vreuchd is geweest te sien de missive, die uwe Gen. aen mij genaedelick heeft gelieft te schrijven, houdende voor een groote eere, dat uwe Gen. mijner niet en heeft vergeten . . .' 4 . 2
Zie 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' Tweede Serie XXXIII-1960, blz. 43 Aanwinsten van de Derde Afdeling van het Algemeen Rijksarchief XII. Een zich bij de brieven bevindend afschrift van een akte van 1580 is van minder belang.
In de gedrukte tekst is er van afgezien hoofdletters tot kleine letters te reduceren, hoewel de regels van het Historisch Genootschap dat toestaan, om in dit opzicht iets van de karakteristieke kenmerken van het schrift te bewaren. De 'w' is er vaak groot geschreven, ook als kennelijk geen hoofdletter is bedoeld, zoals midden in het woord 'tegenwoordige'. Dit was een reden om in de tekst, zoals die thans gedrukt is, het gebruik van de hoofdletter 'W' te beperken. Ook hierin is de druk aangepast aan het schriftbeeld, dat geen woorden zijn verbonden of van elkander gescheiden overeenkomstig het moderne gebruik en dat de punten op de 'ij' zijn gehandhaafd. 3 'Briefwisseling van Hugo Grotius' III (1961) no. 1222, blz. 239. 4 Idem no. 1224, blz. 241.
[30]
[3.1
1
Hugo de Groot besefte niet, dat hij deze brief aan iemand richtte, die sedert tien dagen niet meer in het land der levenden was"'. 17 mei 1628 blijkt, dat de dood van de graaf van Hohenlohe tot hem is doorgedrongen. Aan zijn broeder Willem schrijft hij dan: 'Comitem Philippum Hohenloium mortuum hic quidem ex propinquis ipsius renuntiavit. Scire aveo, an id patri nihil sit allatum incommodi'". Deze aanhalingen mogen volstaan. De affectie van Philipp Ernst graaf van Hohenlohe voor Hugo de Groot was van dien aard, dat zijn weduwe — Anna Maria van Solms — alle reden had daaraan indachtig te zijn. In deze omstandigheden kan haar brief van 13 april 1629 bezwaarlijk aan iemand anders gericht zijn dan aan Hugo de Groot, die wel bij uitstek geschikt was om enige leiding te geven aan haar zonen Wolfgang Otto en Ludwig Craft, al waren deze dan ook volgens goed gebruik in gezelschap van een hofmeester, d.w.z. een gouverneur. In het Algemeen Rijksarchief is de brief thans gevoegd bij de 'Collectie Hugo en Willem de Groot', Tweede supplement inv. no. 1. Hugo de Groot maakt in zijn brief van 17 mei 1628 een toespeling op zijn vader. Deze — mr. Jan de Groot — heeft de grondslag gelegd voor de goede verstandhouding van zijn familie tot het grafelijk huis van Hohenlohe. Veertigraad van Delft geworden in 1589 was hij schepen van 1589-'90, burgemeester van 1591-'95, stadssecretaris van 1595-1601 om vervolgens een betrekking te aanvaarden als raad van de graaf van Hohenlohe 7 . Aanvankelijk was dit Philips, die een kapitaal pand aan de westzijde van het Oude Delft — het tegenwoordige Gemeenlandshuis van Delfland — bezat en gehuwd was met Maria, de oudste dochter van Prins
5 Philipp Ernst overleed 29 januari 1628 (oude stijl), 8 februari 1628 (nieuwe stijl). A. Fischer beschreef zijn leven in 'Geschichte des Hauses Hohenlohe' II. Theil, Erste Hälfte (Stuttgart 1868) biz. 166-187. Overigens zijn de genealogische gegevens betreffende het huis Hohenlohe — voor zover niet anders aangegeven — ontleend aan H. Bauer en J. Albrecht 'Stammbaum der Familie Hohenlohe 1182-1853' (1866/'57), StammTafel II (in de bibliotheek van het Kon. Ned. Genootsch. voor Geslacht- en Wapenkunde te 's-Gravenhage). Vgl. met betrekking tot de dood van Philipp Ernst 'Katalog der fürstlich Stolberg-Stolberg'schen Leichenpredigten-Sammlung' Band II (Leipzig 1928) blz. 357 nrs. 13199 en 13200. 8 'Briefwisseling van Hugo Grotius' III (1961) no. 1259, blz. 305. 7 E. A. van Beresteyn 'Bijdragen tot de genealogie van het geslacht de Groot' (1925) blz. 13, tevens in maandblad 'De Nederlandsche Leeuw' XLIII ste jrg. (1925) kol. 168. C. de Waard stelt ten onrechte in 'Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek' II (Leiden 1912) kol. 529, dat mr. Jan de Groot pas raad van de graaf van Hohenlohe zou zijn geworden, nadat hij in 1617 als curator der Leidse Universiteit was afgetreden. Uit het archief van de Nassause Domeinraad in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage inv.no. 8000 rekening van Bartholomeus Remgers, rentmeester van de Baronie Liesveld over 1602, maar toch ook posten bevattend van het volgend jaar, fol. 27 blijkt, dat mr. Jan de Groot 1 aug. 1603 raad van de graaf van Hohenlohe was. Men kan zich niet anders voorstellen dan dat hij het stadssecretariaat van Delft heeft opgegeven om in dienst van genoemde graaf te treden. In zijn lijst van stadssecretarissen, opgenomen in zijn 'Beschrijving der stadt Delft' (Delft 1729) tekent R. Boitet bij mr. Jan de Groot aan: 'vertrokken 1601'.
[32]
Willem van Oranje 8 . Daarna was het Philipp Ernst, die in 1606 als zijn ooms erfgenaam o.a. het huis en de heerlijkheid Liesveld verwierf, zij het dat zijn aanspraken daarop niet onbetwist bleven". Philipp Ernst, door zijn moeder Magdalena van Nassau een neef van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik, was ook officier in het Staatse leger, ritmeester van een compagnie te paard en kapitein van een compagnie te voet, die tevoren aan zijn meer bekende oom hadden toebehoord, tot hij in 1621 de dienst verliet 1 ". Zijn derde zoon Philipp Moritz moge 22 juli 1614 te Delft geboren zijn, het spreekt van zelf, dat de graaf van Hohenlohe later meest in Duitsland vertoefde op het slot te Langenburg. Zijn Nederlandse belangen rustten bij zijn afwezigheid in de vertrouwde handen van mr. Jan de Groot, die als Delfts burger met zijn gezin in het Hof van de graaf van Hohenlohe woonde 11 . Dit alles maakt het volkomen begrijpelijk, dat Hugo de Groot zich afvroeg, of zijn vader — oud als deze toen was — enig ongemak had ondervonden van 's graven dood. Mr. Jan de Groot zou overigens raad van het grafelijk huis van Hohenlohe blijven tot hij 3 mei 1640 op 86-jarige leeftijd overleed. Men mag aannemen, dat zijn mederaden Cornelis de Lange en Jean de Sallengre zijn taak gedurende zijn laatste levensjaren aanmerkelijk hebben verlicht afgezien nog van de bijstand, die hij van mr. Willem de Groot, zijn jongste zoon, zal hebben ontvangen, die ten slotte zijn opvolger zou worden 12 . Belangwekkend is het archief, dat mr. Jan de Groot ambtshalve onder zich had. In het grote huis was een vertrek, dat hij aanduidde als 'mijn contoir, daer de papieren leggen' 1 ''. Dat klinkt bescheiden, maar het opmaken van een inventaris nam na zijn dood anderhalve maand in beslag, van 5 nov. tot 19 dec. 1640. Men vindt erin vermeld 'alle papieren ende munimenten het Graeffelycke huys van 8
Th. F. J. A. Dolk 'De Geschiedenis van het Gemeenlandshuis van Delfland te Delft' (Delft 1933) handelt op blz. 46-74 uitvoerig over de aankoop van dit huis door Philips graaf van Hohenlohe in 1583 en over de tijd tot 1644, toen het in diens geslacht verbleef. !) A. Fischer II-l (1868) blz. 159-161, 175, 175-185. Philipp Ernst komt als graaf van Hohenlohe, vrijheer tot Langenburg en van Liesveld, tevens erfgenaam van wijlen zijn oom, o.a. in twee notariële akten van 2 dec. 1618 voor: Gemeentearchief van 's-Gravenhage, Notariële archieven inv.no. 6a protocol van notaris Joh. Az. van Warmenhuysen, akten nrs. 335 en 336. Men vindt de beleningen met huis en heerlijkheid Liesveld ca. door de Staten van Holland en West-Friesland in het Algemeen Rijksarchief. Zie archief van de Leen- en registerkamer van Holland inv.no. 230 repertorium ZuidHolland fol. 288-297. A. Fischer stelt het ten onrechte voor als ware het een leen der Staten-Generaal. Voorts berusten er veel stukken betreffende deze heerlijkheid in het reeds vermelde archief van de Nassause Domeinraad. 10 A. Fischer II-l (1868) blz. 168-175, 178-179, 181-182. F. J. G. ten Raa en F. de Bas 'Het Staatsche leger' II (Breda 1913) blz. 86, 120, 121, 148 en 246; III (Breda 1915) blz. 15, 32, 75, 151, 209, 213, 291 en 293; IV (Breda 1918) blz. 354. 11 Th. F. J. A. Dolk (1933), blz. 57. 12 Mr Willem de Groot de opvolger van zijn vader: A. Fischer II-l (1868) blz. 182 en E. A. van Beresteyn (1925) blz. 15-16, tevens in maandblad 'De Nederlandsche Leeuw' XLIII ste jrg. (1925) kol. 169-170. De raden Cornelis de Lange en Jean de Sallengre: Th. F. J. A. Dolk (1933), blz. 66. 13 Th. F. J. A. Dolk (1933), blz. 60 noot 2. [33]
Hohenloe concernerende berust hebbende onder den heer ende mr. Johan de Groot Raed van 't gemelte huys van Hohenloe z a l , bevonden zoo in 't hoff alhier binnen Delff als in den Hage ten huyse van de heer ende mr. Willem de Groot advocaet voor den Hove van Hollant sijnen soon, alwaer den gemelten heere ende mr. Johan de Groot deser waerelt is overleden' 14 . Het archief is naar zijn aard te vergelijken met dat van de Nassause Domeinraad, al is het natuurlijk veel kleiner van omvang. Gaarne zou men weten, of het misschien te eniger tijd — hetzij vóór of na de verkoop van hun Delftse residentie in 1644 — naar het Huisarchief der graven van Hohenlohe is overgebracht en of het nog bewaard is gebleven. Het zou zeker aanbeveling verdienen dit eens na te gaan. Prof. dr. P. J. Blok heeft indertijd het Huisarchief Hohenlohe overgeslagen, toen hij zijn bekende onderzoek instelde in Duitsland en Oostenrijk 'naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland' 15 . Enerzijds mag men van dit huisarchief de beste verwachtingen koesteren. Reeds in de achttiende eeuw was de geleerde Chr. E. Hanszelmann er als Hochfürstl. und Hochgräflich-Hohenloh-Gemeinschafftlicher Hof-Rath und Archivarius aan verbonden 10 . Thans nog bevat het Hohenlohe-Zentral-Archiv, zoals het tegenwoordig te Neuenstein gevestigd is, oorkonden van het jaar 1037 af17. Bovendien is gebleken, dat mr. dr. Th. F. J. A. Dolk voor 'De Geschiedenis van het Gemeenlandshuis van Delfland te Delft' (1933) belangrijke gegevens heeft kunnen ontlenen aan het archief van de Fürstl. Hohenlohe-Langenburgsche Domänenkanzlei te Langenburg, dat sedertdien naar alle waarschijnlijkheid in het Zentral-Archiv is opgenomen, zodat de betekenis
14 Gemeente-archief van Delft, Notariële archieven inv.no. 1840 protocol van notaris Joh. van Steeland, akte no. 92. 16 P. J. Blok 'Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland 1886-1887 en 1888' ('s-Gravenhage 1888-'89) — 2 dln. 16 Christian Ernst Hanszelmann schreef enkele wetenschappelijke werken o.a. 'Diplomatischer Beweisz dasz dem Hause Hohenlohe die Landes-Hoheit mit denen zu selbiger gehörigen Rechten nicht etwa in dem sogenannten groszen Interregno oder nach solchen Zeiten erst zu theü worden, sondern Demselben schon lang vorher zugestanden und in ruhiger Übung zugekommen; samt einer Abhandlung von dieses Hauses Ursprung und Herkunfft, auch dessen Voreltern bisz auf die Zeiten des erstgenannten Interregni aus authentischen Archiv-Urkunden und glaubwürdigen Schrifftstellern mit Fleisz verfertigt, und mit einem Anhang von zwey Hundert und ein und siebenzig zum Beweisz dienender und ausser etlich wenigen sonsten noch niemahls ans Licht getretener alten Diplomatum und Brieflichen Urkunden, auch gehörigen Marginalien und einem Indice reali versehen' (Nürnberg 1751). Mijn dank gaat uit naar Jhr. mr. H. E. van Weede, secretaris van de Hoge Raad van Adel, die de goedheid had een exemplaar van dit werk uit de bibliotheek van genoemde Raad aan mij uit te lenen. Het bevat drie facsimiles van oorkonden en een zegelplaat. Chr. E. Hanszelmann was, naar hij in de inleiding terloops vermeldt, in zijn jonge jaren gouverneur van de minderjarige graaf van Rechteren-Limpurg 'in der Provinz Overyssel'. 17 Zie het internationale tijdschrift 'Archivum' V - 1955, blz. 50 no. 27. Een overzicht van het Hohenlohe-Zentral-Archiv in het tijdschrift 'Württembergische Franken', Neue Folge 22/23 (Schwäbisch Hall 1949) was helaas buiten mijn bereik.
[34]
daarvan voor de Nederlandse geschiedenis wel vaststaat 18 . Toch moet anderzijds ook geconstateerd worden, dat dit huisarchief gelijk zo menig ander niet aan verliezen is ontkomen getuige het feit, dat Hugo de Groot's brief van 18 februari 1628 aan Philipp Ernst graaf van Hohenlohe zich in de Stadtbibliothek te Hamburg bevindt 19 . De Delftse inventaris van 1640, die het beheer van de Nederlandse bezittingen van het huis Hohenlohe betreft, vermeldt onder no. 58 een lijst van 'meubelen, cleynodien, gout ende silver' door de prinses van Oranje, gravin-douairière van Hohenlohe geschonken aan 'haer lieve nichte Anna Maria gebooren Gravinne van Solms'. Zouden hier — vraagt men zich af — de juwelen bij geweest zijn uit het bezit van Anna van Buren, de moeder van de prinses? Een onderzoek hiernaar zou wellicht de moeite lonen, maar mag ons thans niet op een zijspoor voeren 20 . Van Anna Maria gravin van Solms, schrijfster van de hier gepubliceerde brief, is bekend, dat zij in 1585 werd geboren als dochter van Otto graaf van Solms-Sonnenwalde en in 1609 in het huwelijk trad met Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe, heer tot Langenburg 21 . Evenals haar echtgenoot behoorde Anna Maria tot de grote verwantenkring van het huis Nassau, doordat haar moeder een gravin van Nassau-Weilburg, haar grootmoeder van moederszijde een gravin van NassauDillenburg, een jongere zuster van prins Willem van Oranje was 22 . Duidelijk is, dat Hugo de Groot binnen anderhalf jaar tijds twee brieven heeft ontvangen: één van Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe, die hij 18 februari 1628 beantwoordde, en een tweede van Anna Maria, gravin-weduwe van Hohenlohe, van 13 april 1629. De eerste zal men in de 'Briefwisseling van Hugo Grotius' vergeefs zoeken. Opmerkelijk is in dit verband een dorsale aantekening, die zich op de tweede, thans gepubliceerde brief bevindt:
18
De betrokken archivalia zijn ten gerieve van de heer Dolk uitgeleend naar het Koninklijk Huisarchief door bemiddeling van dr. N. Japikse, die destijds directeur van deze instelling was: Th. F. J. A. Dolk (1933), blz. 7. 10 'Briefwisseling van Hugo Grotius' III (1961) no. 1224, blz. 241 noot 3. — Inmiddels is de Fürstl. Hohenloh. Archivrat K. Schumm zo welwillend geweest mij mee te delen bij een door hem ingesteld onderzoek geen verdere brieven van Hugo de Groot in de onder zijn berusting zijnde archieven te hebben aangetroffen. 20 M. H. Gans heeft het portret van Anna van Buren opgenomen in zijn kort geleden verschenen boekwerk 'Juwelen en mensen. De geschiedenis van het bijou van 1400 tot 1900, voornamelijk naar Nederlandse bronnen' (Amsterdam 1961) en het tevens voor de omslag uitverkoren. De schrijver behandelt de juwelen, die de prinses op het portret draagt, op blz. 40-41, 51 en 67 zonder zich echter in de verdere lotgevallen daarvan te verdiepen. 21 Zie behalve H. Bauer en J. Albrecht (1856/'57), Stamm-Tafel II ook Chr. E. Hanszelmann (1751), Tabula III ad pag. 360. Vlg. bovendien maandblad 'De Nederlandsche Leeuw' LXXV ste jrg. (1958) kol. 315-316. 22 J. M. van de Venne en Alexander A. M. Stols, 'Geslachts-register van het Vorstenhuis Nassau' (Maastricht 1937) blz. 18 en 58. Zie voorts de Genealogische tabel hierna op blz. 41. [35
'2 Brieven van de gr. en Gravin van Hohenloe Philip Ernst ende A. M. a 24 13 1627 en —- 1629 uit Langenburg' 23 . Daar deze twee brieven blijkens de onderhavige aantekening bijeenbehoord hebben, is het wel zeer waarschijnlijk, dat die van de graaf van 24 december 1627 de aan Hugo de Groot gerichte brief is, die men in de 'Briefwisseling' — de uitgave van de R.G.P. — mist en die dus klaarblijkelijk zoek is. Helaas geldt in het algemeen van de brieven uit het bezit van Hugo de Groot, dat het archiefverband verbroken is, dat ze verstrooid zijn geraakt. Dit rechtvaardigt echter ook de hoop, dat zo'n zwervende brief nog eens aan het licht zal komen 24 . Wie zich bezig houdt met de papieren van Hugo de Groot en de vaak grillige lotgevallen, die deze hebben doorgemaakt, zal er — dunkt me — goed aan doen drie groepen te onderscheiden: 1° Het Familie-archief van Hugo de Groot en zijn nakomelingen, meer bekend als het familiearchief Cornets de Groot, dat in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage berust 25 . 2° Het Familie-archief van Willem de Groot en zijn nakomelingen, dat door G. H. L. Baron van Boetzelaer in 1911 aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage in bewaring is gegeven. Hierin bevinden zich vele stukken, die van Hugo de Groot afkomstig zijn. 'Hoe en wanneer Willem precies in het bezit is gekomen van de verschillende stukken van zijn broer en waarom hij deze later niet aan zijn schoonzuster heeft teruggegeven, zijn vragen' — zo constateerde mr. L. J. Noordhoff terecht — 'waarop het vermoedelijk niet gemakkelijk zal vallen een stellig antwoord te geven'211. Dit familiearchief vormt in het Algemeen Rijksarchief een
23
Men moet aannemen, dat beide data in oude stijl zijn, dus overeenkomen met 3 januari 1628 resp. 23 april 1629 nieuwe stijl. 24 Mevrouw dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz vestigde in dit verband mijn aandacht op: E. N. van Kleffens 'Over zes brieven uit het bezit van Hugo de Groot' (Mededelingen der Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks deel 23 no. 16 - Amsterdam 1960). Het betreft hier Portugese brieven uit het archief van Hugo de Groot, die de heer van Kleffens op het spoor kwam; ze waren echter niet aan Hugo de Groot gericht. 26 Zie D. J. H. ter Horst 'Overzicht van het familie-archief Cornets de Groot' ('s-Gravenhage 1940). 26 L. J. Noordhoff 'Beschrijving van het zich in Nederland bevindende en nog onbeschreven gedeelte der papieren afkomstig van Hugo de Groot welke in 1864 te 's-Gravenhage zijn geveild' (Groningen-Djakarta 1953) blz. 14. [36]
onderdeel van de 'collectie Hugo en Willem de Groot'' 27 . 3° Verspreide bestanddelen. Deze zijn afgedwaald van de familiearchieven onder 1 en 2 genoemd. Hiertoe kan het oudste onderdeel van de 'collectie Hugo en Willem de Groot' in het Algemeen Rijksarchief gerekend worden 28 . Natuurlijk dient men strikt genomen het persoonlijke archief van Hugo de Groot als eenheid op te vatten en de van hem afkomstige stukken in het archief van zijn broeder Willem ook als afgedwaalde bescheiden te beschouwen. Dank zij een aanwijzing van dr. B. L. Meulenbroek kan ik met betrekking tot dit laatste archief nog meedelen, dat genoemde heer van Boetzelaer het in 1911 niet compleet bij het Algemeen Rijksarchief heeft ondergebracht. Het familiearchief van Boetzelaer, kort geleden door zijn kleinzoons aan het Rijksarchief in Utrecht in bewaring gegeven en aldaar ter bewerking toevertrouwd aan mevrouw E. P. Polak-de Booy, bleek bij onderzoek nog verscheidene stukken te bevatten, die van Hugo de Groot en diens broeder Willem afkomstig zijn en kennelijk in 1911 bij de familie van Boetzelaer zijn achtergebleven. De verspreiding van de brieven uit het bezit van Hugo de Groot — uit archiefoogpunt welhaast zonder weerga, als men de stukken, die in diverse bibliotheken terecht zijn gekomen, mede in aanmerking neemt — is in eerste instantie toe te schrijven aan de belangstelling, die deze brieven reeds in de zeventiende eeuw hebben getrokken. Brieven van Hugo de Groot zijn al uitgegeven sedert 1648. De 'Hugonis Grotii. . . Epistolae quotquot reperiri potuerunt' (Amsterdam 1687) tellen er meer dan 2500. Hugo en Jan de Groot, kleinzoons van de beroemde man, hebben deze uitgave opgedragen aan Karel XI, koning van Zweden. Zij hebben voor hun werk ruimschoots gebruik gemaakt — R. C. Bakhuizen van den Brink wees er reeds op — van het archief van hun oudoom Willem de Groot onder 2 genoemd 29 . Dit archief, dat in zijn huidige toestand rijk is aan brieven van 1635 en later, maar er in verhouding weinig bevat van voor dat jaar, vertoont de sporen van een ordenende hand uit het einde van de zeventiende of het begin van de achttiende eeuw in de vorm van dorsale notities, die zich lang niet op alle, maar toch op verscheidene stukken bevinden. Een kenmerk van deze aantekeningen is, dat ze veelal niet uitsluitend betrekking hebben op de brief, waarop ze voorkomen, maar op een com27
Beschreven in 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' XXXIV-1911, blz. 64-68 Aanwinsten van het Algemeen Rijksarchief XXIII nrs. 1-39. Hierover een rapport van R. C. Bakhuizen van den Brink: R. Fruin 'De gestie van dr. R. C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des Rijks 1854-1865, hoofdzakelijk uit zijne ambtelijke correspondentie toegelicht' ('s-Gravenhage 1926), blz. 202-210. Voorts een rapport van H. Th. Colenbrander: 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' XXXIII-1910, blz. 482-495 in aansluiting aan blz. 476. Vgl. voor de geschiedenis van dit archief E. A. van Beresteyn (1925) blz. 19, tevens in maandblad 'De Nederlandsche Leeuw' XLIII ste jrg. (1925) kol. 172; meer uitgebreid: D. P. M. Graswinckel 'Graswinckel, geschiedenis van een Delfts brouwers- en regenten-geslacht' ('s-Gravenhage 1956) blz. 273-274 en 332-334. 2S Zie: W. E. Smelt 'Beschrijving eener verzameling papieren afkomstig van Hugo de Groot' in 'Inventarissen van Rijks- en andere archieven' 1-1928, blz. 73-105. 29 R. Fruin 'De gestie . . . ' (1926) blz. 203 en 205. [37]
binatie van brieven. De ordenende hand is aan het sorteren geweest, zoals ook een huidig archivaris dat zou kunnen doen: 'Brieven van Marini 1635' hoorden z.i. bijeen; ook bijv. 'Littere H. Appelboomii d'A.° 1639-1645' 30 . Dienen naar modern inzicht zulke opschriften niet met inkt op authentieke stukken te worden geschreven, maar bij voorkeur op de omslag, waarin zij zich bevinden, de ordening op zich zelf valt te waarderen en een man, die zo lang geleden leefde, mag men op dit punt nu eenmaal geen moderne maatstaf aanleggen. Men zal eer dankbaar dan verwijtend tegenover hem staan, als men vaststelt, dat de dorsale aantekening op de brief van de gravin van Hohenlohe niet alleen van dezelfde strekking is als de zoeven genoemde, maar ook onmiskenbaar van dezelfde hand, want dit levert — voor wie nog twijfelen mocht — een deugdelijk bewijs, dat de brieven van de graaf en de gravin-weduwe van Hohenlohe gericht waren aan Hugo de Groot. Volgens dr. H. Th. Colenbrander — destijds nog geen hoogleraar — is het archief van Willem de Groot 'blijkens aanteekeningen op de stukken voorkomende in het begin der 19e eeuw in handen geweest van Willem Graswinckel des Villattes te Delft, die geleefd heeft van 1782-1834' 31 . Wat daar ook van zij, de gesignaleerde opschriften kunnen niet van deze Delftse directeur van politie, maar moeten van een voorganger afkomstig zijn. De ouderwetse Gothische 'e' wisselt in deze aantekeningen af met de moderne 'e' van thans, zodat het schrift zeker niet uit het begin van de negentiende eeuw kan zijn. Wie voor de betrokken aantekeningen verantwoordelijk is, kon aan de hand van een voorlopig, vluchtig onderzoek nog niet worden vastgesteld. Het is een punt, dat overigens wel de aandacht verdient van de huidige archiefbeheerders. Gelukkig is de brief van de gravin van Hohenlohe zo tijdig gevonden, dat deze nog kan worden opgenomen in het vierde deel van de 'Briefwisseling van Hugo Grotius', dat zich reeds in vergaande staat van voorbereiding bevindt. De bewerker van dit nieuwe deel, dr. B. L. Meulenbroek, was zo vriendelijk mij mee te delen niet over het antwoord te beschikken, dat Hugo de Groot de gravin — naar alle waarschijnlijkheid — toch wel gezonden moet hebben; echter wel over enkele brieven, waaruit duidelijk blijkt, dat Hugo de Groot zich het lot van de beide jonge graven van Hohenlohe in Parijs heeft aangetrokken, zich voor hun belangen heeft ingezet 32 . Toen zij ten Hove zouden gaan, gaf Hugo de Groot hun een aanbevelingsbrief voor een Frans hoogwaardigheidsbekleder, Charles le Beauclerc te
Fontainebleau 'unum ex triumviris qui regni arcana tractant' 33 . Aan welwillendheid van deze invloedrijke Fransman heeft het hun toen niet ontbroken. In de betrokken brieven worden de graven van Hohenlohe niet bij name genoemd. Over hun identiteit zou men kunnen aarzelen, als de thans gevonden en gepubliceerde brief van hun moeder die niet openbaarde, hetgeen wel treffend in het licht stelt, hoezeer deze brieven in betekenis winnen, als men ze tezamen heeft in hun onderling verband 34 . De rol, die het huis van Hohenlohe in het leven van Hugo de Groot en de zijnen heeft gespeeld, dient niet te worden onderschat. In 1608 maakte Hugo de Groot een Latijns gedicht op de bruiloft van Johannes Milander, heer van Poederoyen, secretaris van prins Maurits, en Maria van Hohenlohe, een bastaarddochter van graaf Philips 35 . De weduwe van laatstgenoemde, prinses Maria van Oranje-Nassau, gaf in 1615 een studietoelage van 100 pond per jaar voor Hugo's jongere broeder Willem de Groot te ontvangen uit de tienden van Acquoy 3u . Een feit is voorts, dat Frederik Hendrik prins van Oranje en Philipp Ernst graaf van Hohenlohe, beiden geboren in 1584 en maar een half jaar in leeftijd schelend, neven waren, terwijl Hugo de Groot, die 10 april 1583 het levenslicht aanschouwde, slechts weinig ouder was. Daar Frederik Hendrik — stadhouder geworden in 1625 — de Remonstranten welgezind was, koesterde Hugo de Groot de vurige hoop, dat de Prins hem uit zijn Parijse ballingschap zou terugroepen, maar deze kon daar bezwaarlijk toe overgaan, indien hij de Contra-Remonstranten niet volkomen tegen zich in het harnas wilde jagen. Zo werden de verwachtingen, die Hugo de Groot op 'Neef' gesteld had, de bodem ingeslagen 37 . 33
Men vindt deze notities Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, collectie Hugo en Willem de Groot Aanw. 1911 XXIII no. 9 achterop een brief van 16 dec. 1635 en in no. 15 achterop een brief van 2 juli 1640. 31 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' XXXIII-1910, blz. 482. 32 " Het betreft een brief van de na te noemen Charles Ie Beauclerc uit Fontainebleau aan Hugo de Groot van 25 sept. 1629, tot nu toe ongepubliceerd, en twee brieven van Hugo de Groot aan zijn broeder Willem van 5 okt. 1629 en 8 juni 1630, opgenomen in 'Hugonis Grotii. . . Epistolae quotquot' (1687) blz. 820 onder no. 214 en blz. 830 onder no. 247. Gaarne betuig ik mijn dank aan dr. B. L. Meulenbroek, die deze brieven onder mijn aandacht bracht en mij toestond er gebruik van te maken nog voor ze in de 'Briefwisseling van Hugo Grotius' deel IV het licht hebben gezien.
'Hugonis G r o t i i . . . Epistolae quotquot' (1687) blz. 820 onder no. 214 - brief van 5 okt. 1629. Charles Ie Beauclerc (1560-1630) was intendant des finances in 1623, secrétaire d'Etat in 1624, conseiller d'Etat in 1629 ('Briefwisseling van Hugo Grotius' III-1961, blz. 260 noot 8). 34 De belangstellende lezer, die nader van de inhoud der brieven kennis wil nemen, zij bij voorbaat verwezen naar de 'Briefwisseling van Hugo Grotius' deel IV. 35 Mr. A. P. van Schilfgaarde vestigt de aandacht op dit huwelijk in maandblad 'De Nederlandsche Leeuw', LIX ste jrg. (1941) kol. 386; dr. P. C. Molhuysen op het gedicht in 'Briefwisseling van Hugo Grotius' I (R.G.P. no. 64, 's-Gravenhage 1928) blz. 80 noot 4. 3(i Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Archief van de Staten van Holland en WestFriesland 1572-1795 Inv.no. 1369 h Particuliere papieren van mr. Jan de Groot. Het is onzeker, hoe deze papieren in het Statenarchief terecht zijn gekomen. Daar een van de stukken in dorso de aantekening 'vader' draagt in een hand, die naar alle schijn die van Hugo de Groot is, rijst het vermoeden, dat ze bij diens gevangenneming in 1618 in beslag zijn genomen. 37 Dr. J. ter Meulen behandelt de verhouding van Hugo de Groot tot Frederik Hendrik in 'Grotiana' IX-1941-1942 ('s-Gravenhage 1942) blz. 11-14. Dr. B. L. Meulenbroek schrijft over Grotius' gemoedsgesteldheid in de jaren 1626-1628: 'Hij heeft deze jaren echt gevoeld als jaren van ballingschap. De brieven aan zijn zwager Nicolaes van Reigersberch herhalen dan ook steeds zijn klachten over de ondankbaarheid van het vaderland, over de — naar hij meende — lakse houding van de prins, die echter tegen de verbetenheid van de regenten niet op kon, en over het vurig verlangen naar terugkeer': 'Briefwisseling van Hugo Grotius' III (1961) blz. IX.
[38]
[39]
30
Neef is een schuilnaam voor de Prins, waarvan Hugo de Groot zich gaarne bediende in de brieven aan zijn familieleden om te vrijer over de stadhouder en diens politiek te kunnen schrijven 38 . Maria van Reigersberch was er nog bij het leven van prins Maurits, toen zij tijdelijk in Holland vertoefde, mee begonnen. In een lange brief uit Amsterdam van 12 aug. 1624 schreef deze 'ghetrouwe huysvrouw' aan haar echtgenoot: 'Wat ons Neef aanbelangt, men versekert mij van zijne genegentheyt tot u' 3n . Dat Maria van Reigersberch een vindingrijke vrouw was, is overbekend! Het heeft er alle schijn van, dat deze neefs-aanduiding aan haar is te danken. Hugo de Groot aarzelde niet het pseudoniem van zijn gade over te nemen. Wie er achter schuil ging, is voor latere historici niet verborgen gebleven, maar tot de oorsprong ervan zijn zij tot dusver niet doorgedrongen. Een schuilnaam is meest niet zonder zin, niet willekeurig gekozen. Men dient hier te bedenken, dat Hugo's vader mr. Jan de Groot te Delft in het Hof van Hohenlohe woonde en dat Frederik Hendrik daar — zeer terecht — als neef des huizes werd beschouwd 40 . Deze schuilnaam bewijst, hoezeer de familie de Groot zich na meer dan twintigjarige dienst van de vader met de belangen van het huis Hohenlohe heeft vereenzelvigd.
hun jeugdige leeftijd kamerheren van Gustaaf Adolf, koning van Zweden, maar zij zijn hun koninklijke meester, die 16 november 1632 in de slag bij Liitzen sneuvelde, nog voorgegaan in de dood. Hun moeder Anna Maria van Solms volgde hen in 1634 in het graf. Philipp Ernst en Anna Maria, graaf en gravin van Hohenlohe, zijn echter door hun jongste zoon Heinrich Friedrich — naar zijn naam te oordelen, een petekind van Frederik Hendrik — de stamouders geworden van de oudste thans nog bloeiende tak van hun geslacht, welks zeer oude adel — antiquissima nobilitas, zoals Ch. Ie Beauclerc het uitdrukte — in 1744 en 1764 een bekroning zou vinden in de verheffing tot rijksvorst 43 . J. Fox.
Hugo de Groot en Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe, zouden inderdaad — wat hun leeftijd betreft — broeders hebben kunnen zijn. Philipp Ernst was te Langenburg geboren 11 augustus 1584 en in de zomer van 1602 naar de Nederlanden gekomen 41 . Misschien hebben Hugo de Groot en de jonge graaf van Hohenlohe elkaar kort daarna leren kennen nog vóór ze goed en wel volwassen waren. Vast staat in elk geval, dat er genegenheid en waardering tussen hen is ontstaan, en in tegenstelling tot zijn prinselijke neef schijnt Philipp Ernst Hugo de Groot nimmer te hebben teleurgesteld, zodat deze ook in zijn 'meeste tegenspoet' gegronde reden had met dankbaarheid aan hem te denken. Is het dan wonder dat Hugo de Groot zijn genegenheid tot de weduwe en de twee oudste zonen van de overledene heeft uitgestrekt? Deze zonen was geen lang leven beschoren, Wolfgang Otto (1611-1632) noch Ludwig Craft (1613-1632) 42 . Teruggekeerd in het vaderland werden zij ondanks
38
Zie in het algemeen over geheimschrift en schuilnamen in de briefwisseling van Hugo de Groot: H. C. Rogge 'Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de Groot' (Werken van het Historisch Genootschap te Utrecht, Derde Serie no. 15 - Amsterdam 1901) Inleiding blz. X-XII. 38 'Briefwisseling van Hugo Grotius' II (R.G.P. no. 82, 's-Gravenhage 1936) no 917 blz. 393. ' 40 Zie de Genealogische tabel hierna op blz. 42. 41 De geboortedatum van Philipp Ernst is 21 augustus 1584 naar Gregoriaanse stijl. Zijn komst in de Nederlanden beschrijft A. Fischer II-l (1868) blz. 168. 42 De levensjaren van de jonge graven van Hohenlohe en de volgende gegevens zijn ontleend aan H. Bauer en J. Albrecht (1856/'57) Stamm-Tafel II. Volgens Th. F. J. A. Dolk (1933) blz. 66 zou Philipp Ernst bij zijn dood drie minderjarige zonen hebben nagelaten. Het waren er echter vijf. [40]
43
A. Fischer 'Geschichte des Hauses Hohenlohe' IL Theil, Zweite Hälfte (1871) blz. 30-35. 41]
Genealogische
BIJLAGE
tabel
De 'Table ronde des Archives' te Warschau 'Les archives dans la vie
internationale'
Willem de Rijke (de Oude) graaf van Nassau 1487- :559 x 2' Juliana gravin van Stol berg-Wernigerode 1506-1580
Willem I prins van Oranje graaf van Nassau 1533-1584 x 1 ° Anna van Egmond gravin van Buren 4° Louise de Coligny
Anna gravin van Nassau 1541-1616 x Albrecht graaf van NassauWeilburg-Saarbrücken 1537-1593
Magdalena gravin van Nassau 1547-1633 x Wolfgang graaf van Hohenlohe 1546-1610
Anna Amalia gravin van Nassau-Weilburg 1560-1634 x 1581 Otto graaf van Solms-Sonnenwalde 1550-1612
Philipp Ernst graaf van Hohenlohe-Langenburg 1584-1628 x 1609
Frederik Hendrik — zo is uit deze tabel te zien — was een neef van Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe-Langenburg (daardoor pseudo-neef van Hugo de Groot). — De gebroeders Wolfgang en Philips, graven van Hohenlohe, waren gehuwd met tante en nicht, nl. met de jongste zuster resp. de oudste dochter van prins Willem van Oranje. — Philipp Ernst vond een echtgenote in Anna Maria gravin van Solms-Sonnenwalde, die — hoewel in leeftijd weinig met hem verschillend — toch een achternichtje was van een jongere generatie. — Het sterfjaar van de moeder van Philipp Ernst, Magdalena gravin van Nassau, wordt door J. M. van de Venne en A. A. M. Stols (1937) ten onrechte als 1630 opgegeven.
De 'Table ronde des Archives-1961', welke van 16 tot en met 19 mei te Warschau werd gehouden, was de zesde in de reeks. Tot dan toe was de 'Table ronde' bijeengekomen: in 1945 te Parijs, acht deelnemende landen, onderwerp: 'Les archives et l'enseignement' ; in 1955 te Namen (B.), elf deelnemende landen; onderwerp: 'Les archives en formation'; in 1957 te Zagreb (Yougoslavie), veertien deelnemende landen; onderwerp: 'La place des archives dans l'état'; in 1958 te Wiesbaden (Dtsld.), twee en twintig deelnemende landen; onderwerp: 'Les domaines nouveaux de l'utilisation des archives'; in 1959 te Lissabon (Port.), een en twintig deelnemende landen; onderwerp: 'Les archives au service de la recherche historique'. In 1956 en 1960 werden respectievelijk het derde en vierde Internationale Archiefcongres te Florence en Stockholm gehouden en verviel dus de 'Table ronde'. Aan de zesde Table Ronde te Warschau hebben vertegenwoordigers van tweeentwintig landen deelgenomen. Het centrale thema van de besprekingen vormde: 'Les archives dans la vie internationale'. In vier zittingen werden achtereenvolgens behandeld: 1° 'Les archives et le droit international'; 2° 'La collaboration internationale en matières d'archives', en 3° 'Les archives des organisations internationales'. De belangstelling voor deze onderwerpen is zéér groot geweest. Op het enige maanden te voren rondgezonden, zeer uitvoerige 'questionnaire' waren twee en veertig antwoorden binnengekomen: vier van internationale instellingen, de achtendertig overigen afkomstig uit negen en twintig verschillende staten: nl. de Verenigde Staten van Amerika, Australië, België, Cuba, Denemarken, West-Duitsland, Oost-Duitsland, Engeland, Finland, Frankrijk, Guinee (Afr.), Honduras, Hongarije, Iran, Israël, Italië, Yougoslavie, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Senegal, Spanje, Tchechoslovakije, Turkije, U.R.S.S.; Zweden en Zwitserland. Aan de hand van de binnengekomen antwoorden had de secretaris van de conseil Internationale des Archives, de heer R. H. Bautier, een uitvoerig en uitstekend rapport samengesteld; het zal in 'Archivum' worden gepubliceerd.
[42]
[43]
(ex 1) Maria prinses van Oranje-Nassau 1556-1616 x 1595 Philips graaf van Hohenlohe 1550-1606
(ex 4) Frederik Hendrik prins van Oranje graaf van Nassau 1584-1647 x 1625 Amalia gravin van SoJms-Braunfels 1602-1675
Anna Maria gravin van Solms-Sonnenwalde 1585-1634 Toelichting.
Het eerste en verreweg het omvangrijkste deel hiervan (84 kwarto blzz.) handelde over Les archives et le droit international'; aan de bespreking van deze kwestie werden twee zittingen gewijd.
3 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives, considérant que les archives constituent un bien précieux de chaque nation et que chaque nation a droit a ses propres archives, estime souhaitable, sur la base des principes du dro,t mternational et dans le souci de renforcer la paix et l'amité entre les
peuples, d'adresser un appèl aux institutions archivist ques de tous les pays et aux archivistes du monde entier pour que soient prises toutes les mesures possibles en vue de remetttre les fonds et documents d'archives déplaces au cours de la lime guerre mondiale à leurs propriétaires légitimes. In deze conclusie ligt de opvatting besloten, dat onderhandelingen over het teruggeven van deze 'verplaatste' archieven de meeste kans op succes zullen hebben, indien zij in eerste instantie door de archiefbeherende autoriteiten zelf worden gevoerd. Over de internationale samenwerking op het gebied der archieven is eveneens zeer uitvoerig van gedachten gewisseld. Als een der belangrijkste vormen van deze samenwerking voor onze tijd werd, op suggestie van Zweden, beschouwd: de hulp, welke de oude landen met de meeste ervaring op het gebied van archiefbeheer zouden kunnen en moeten bieden aan de jonge staten die in onze tijd zijn gevormd in het Oosten, in Afrika, enz. De Table ronde was van mening, dat dergelijke hulp zo goed en volledig mogelijk behoort te worden verleend, en dat het noodzakelijk is het permanente secretariaat van de Conseil International des Archives met deze taak te belasten; dit secretariaat zou daartoe met financiële steun van de Unesco belangrijk moeten worden uitgebouwd. Het resultaat van de beschouwingen werd vastgelegd in de volgende conclusie. 1 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives considère qu' il est du devoir des Etats les plus avancés dans le domaine scientifique et économique aider dans toute la mesure du possible les Etats récemment promis à l'indépendance et ceux qui n'ont pas encore atteint le niveau d'expérience nécessaire à la gestion de leurs archives. Elle recommande spécialement à l'Unesco de prendre en considération la nécessité de prêter à ces Etats l'assistance la plus complète possible et, en conséquence, de prévoir les crédits indispensables pour des missions d'experts, pour des stages professionnels d'archivistes et de functionnaires responsables des archives, pour des microfilmages de sources relatives à l'histoire de ces pays conservées dans les archives d'autres pays. Elle estime que pour permettre au C.I.A. de réaliser cette assistance technique, il lui serait nécessaire de disposer, avec l'aide de l'Unesco, d'un Secrétariat permanent et étoffé, laquel pourrait notamment procéder à la diffusion d'une documentation technique/ bulletins, traduction d'articles, manuels etc./destinée aux Archives de ces Etats. Het microfilmen van archiefbescheiden is in het algemeen in alle landen aan vreemdelingen toegestaan op dezelfde voorwaarden als aan de eigen landgenoten. Sommige landen echter (speciaal Spanje) maken bezwaar tegen het microfilmen van hele series van archiefbescheiden of van een heel archief ten bate van buitenlandse instellingen. De meningen liepen op dit punt ook op de Table ronde uiteen; tenslotte achtte men het nuttig een commissie in te stellen, die deze kwestie nader zal bestuderen; het besluit werd vastgelegd in de conclusie: 2 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives recommande au Comité exécutif du Conseil International des Archives de constituer un Comité spécialement chargé d'étudier les problèmes posés par le micro filmage
[44]
[45]
De archieven hebben reeds gedurende eeuwen in het internationale recht een probleem opgeleverd; in alle tijdperken is het voorgekomen, dat zij buiten de grenzen van de heerlijkheden of staten, waarin zij ontstonden, zijn weggevoerd aanvankehjk alleen in feite, later op grond van verdragen en overeenkomsten Toch ,s het uiterst moeilijk een 'droit universel des archives' te definiëren Want men is het op internationaal plan nog lang niet eens over de grote fundamentele principes (territorialité des archives, principe de provenance, principe de pertinence) nog minder over hun praktische toepassing. Toch komen de moeilijkheden vaker voort uit de terminologie waarin de bepalingen betreffende de archieven ,n de internationale verdragen zijn vervat, dan uit verschil van mening over de grondslagen der archivistiek. Het feit, dat de clausules betreffende de archieven in deze verdragen gewoonlijk het werk zijn van diplomaten, verklaart zoals Bautier terecht rapporteerde, dat hun naar ons archaistisch inzicht vaak dubbelzinnige redactie en hun tenuitvoerlegging het gevaar opleveren ingewikkelde problemen in het leven te roepen. De gebeurtenissen van onze eigen tijd hebben deze problemen nog moeilijker gemaakt. Het uiteenvallen van één staat in twee of meer opvolgende staten bevoegd orn aanspraken te maken op de successie, de bezetting door de tegenstander van Staten die door een onvoorwaardelijke capitulatie 'terra nullius' geworden zijn de verplaatsing van gehele bevolkingen tengevolge van zekere grenswijzigingen' he verkrijgen van onafhankelijkheid van gebieden eertijds bestuurd door een koloniaal regiem, en nog andere gevallen plaatsen de regeringen voor zeer netelige problemen op het gebied van het internationaal archiefrecht De Table ronde te Warschau heeft na de behandeling van deze materie de volgende conclusies aanvaard. 1 La VIme Conférence de la Table Ronde des Archives estime indispensable que dans tous les cas où des clauses archivistiques viendraient à être incluses dans un traite international, les fonctionnaires responsables des archives des Etats contractants soient toujours consultés par leurs gouvernements sur le fond et sur la forme de ces clauses. 2 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives recommande au Comité executief du Conseil International des Archives de constituer une Commission chargée d'étudier les questions pratiques du droit international des Archives, liées notamment aux modifications territoriales des Etats Op grond van de besprekingen, gevoerd over de talrijke archieven, welke tijdens en na de tweede wereldoorlog uit hun land en plaats van oorsprong zijn weggegg voerd, werd geconcludeerd:
des fonds entiers et de séries complètes de documents, à la de mande d'institutions étrangères. De problemen, die kunnen rijzen rond het uitlenen van archiefbescheiden naar tentoonstellingen buitenlands werden ter nadere bestudering aan het Comité exécutif van de C.I.A. aanbevolen. Conclusie: 3 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des archives recommande au Comité exécutif du C.I.A. d'étudier les problèmes posés par l'organisation d'expositions d'archives à l'étranger ou par l'envoi de documents d'archives à des expositions étrangères, et de déterminer éventuellement les normes pratiques susceptibles d'être suivies. Verder was de Table ronde van oordeel, dat de internationale samenwerking zeer bevorderd zou worden, wanneer de directies der centrale archiefinstellingen van de aangesloten landen de buitenlandse archiefdirecties volledig zouden inlichten over de publicaties van inventarissen in hun eigen land. Hierop wordt aangedrongen in deze conclusie: 4 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives recommande aux Directions centrales des Archives des Etats membres d'établir des catalogues de leurs inventaires imprimés ou multigraphiés encore disponibles, avec indication des prix, et des les diffuser aux autres dépôts d'archives afin de leur permettre de se procurer les instruments de travail qui les intéressent. Wederzijdse internationale hulp tussen de landen, die bij de C.I.A. zijn aangesloten, is ook tenzeerste gewenst, wanneer bescheiden van historisch belang voor een bepaald land in een ander land te koop worden aangeboden, zeker wanneer het archiefbescheiden zijn afkomstig uit overheidsarchieven. Ook deze wens werd vastgelegd in een conclusie: 5 La VIme Conférence Internationale de la Table Ronde des Archives adresse un appèl aux institutions archivistiques de tous les pays et aux archivistes du monde entier pour qu' ils signalent automatiquement aux Archives des autres pays les documents passant en vente publique ou en librairie et qui sont succeptibles d'intéresser leur histoire et, à plus forte raison, les fonds et documents qu'on peut soupçonner d'avoir été dérobés d'un dépôt public ou d'avoir êtê exportés frauduleusement. In de laatste zitting werd de aandacht gevraagd voor de archieven van internationale en intergouvernementele instellingen en organisaties. (Als voorbeelden noemen wij de archieven van de Uno, de Unesco, de vroegere Volkerenbond, het Bureau international du Travail, de Banque internationale, het Permanent Hof van Internationale Justitie te 's Gravenhage. De belangstelling hiervoor schijnt ook nu nog in de wereld der archivarissen niet groot te zij. Het betreft hoofdzakelijk archieven van vrij jonge datum, die nu nog voornamelijk van bestuurlijke en administratieve waarde zijn, maar wier historische betekenis tevens onmiskenbaar is en kenmerkend juist voor onze eigen tijd waarin de internationale samenwerking op talrijke terreinen zo zeer is toegenomen. Omdat deze archieven aan géén enkel land speciaal toebehoren, is het gevaar dat zij verloren gaan zéér reëel. Mij lijkt, dat de opvatting van de rapporteur, R. H. Bautier, juist is: hij stelt na[46
drukkelijk, dat de Conseil international des archives zich het lot van deze archieven moet aantrekken reeds nu. Al in 1945 heeft Dr. Solon Buck, toenmaals archivaris der Verenigde Staten, als zijn mening te kennen gegeven, dat de Conseil international des Archives voor de internationale organisaties dé Raad op het gebied van de archieven zou moeten zijn, en dat zij zelfs de taak zou moeten hebben de internationale archiefbewaarplaatsen te beheren en de bescheiden van opgeheven internationale organismen onder haar hoede te nemen. De verwerkelijking van deze gedachte en de stichting van een centrale archiefbewaarplaats, bestemd voor de gemeenschappelijke bewaring van de oudere 'over te brengen' archiefbescheiden van alle internationale instellingen en organisaties en beheerd door deskundige archivarissen van professie, zou misschien een oplossing kunnen brengen voor dit laatste probleem. In een dergelijke internationale archiefbewaarplaats zouden dan zelfs oudere archiefbescheiden van internationale instellingen en organisaties die géén overheidskarakter dragen, maar van particuliere aard zijn, bewaard kunnen worden. In verband met de 'Table Ronde' was in het Algemeen Rijksarchief ('Archives centrales des Actes anciens') te Warschau een bijzonder boeiende tentoonstelling georganiseerd betreffende de 'Relation de la Pologne avec l'Ertanger'; hier was onder het vele andere ook te zien een op perkament geschreven vriendschapsverdrag tussen Polen en de Republiek der Verenigde Nederlanden van 16 december 1670, ondertekend door Johan de Witt. De ontvangst van de gasten te Warschau was zéér hartelijk en zeer verzorgd. De bezichtiging van de stad maakte grote indruk: zij is in de oorlog voor 91 % verwoest; in 1945 was zij niet meer dan een enorm onafzienbaar veld van puin; nu is de stad dank zij de onblusbare Poolse energie uit haar puin herrezen en telt weer ruim 1 millioen inwoners; temidden van de herleefde stad ligt en blijft liggen een grote verlaten vlakte: het verwoeste en uitgemoorde Ghetto, als een bittere herinnering, als een eerbiedige gedachtenis. G. Panhuysen.
[47
Kroniek Buitenlandse
archivistische
literatuur 1.
Band 57 (1961) van de Archivalische Zeitschrift opent wederom met een bijdrage van Fr. Bock over de Vaticaanse archieven, nl. Bemerkungen zu den ältesten Papstregistern und zum Liber diurnus Romanorum Pontificum. Dit artikel geeft het voorlopig resultaat van een onderzoek naar het ontstaan van de oudste pauselijke registers, die slechts in afschrift over zijn. Berusten ze op concepten of op originele oorkonden? Schrijver wijst op de samenhang tussen concept en formulier en meent, dat conceptverzamelingen als voorbeeld dienden voor latere oorkonden. Dergelijke conceptverzamelingen kunnen wij als 'Vorlage' beschouwen van het liber diurnus. — E. Krausen schrijft over enige met bloed geschreven Blutwe.hebriefe der Kurfürsten Maximilian I und Ferdinand Maria von Bayern. — F. Gall behandelt in zijn Armorum seu sigilli collatio pro natione Rhenana univ e r s a l i s Viennensis 1626 een tot nu toe verwaarloosd onderdeel der heraldiek ni. de universitaire wapenkunde. Vooral ook zijn literatuuropgave verdient de aandacht. — K. H. Lampe vertelt in Die Auflösung des Deutschordenshauptarchives zu Mergentheim de lotgevallen van dit eens zo omvangrijke archief, dat na 1809, het jaar van de opheffing der orde, verdeeld is als de goederen zelf Uitwisselingen tot de huidige dag toe hebben het geheel zeer onoverzichtelijk gemaakt. Niet alleen de balije Altenbiesen wordt in dit artikel genoemd, maar ook de bahje Utrecht en de commanderijen Vucht en Gemert. Het Koningsberger archief van de orde, van vóór de reformatie, bevindt zich in het staatsarchief te Gottmgen. — G. Pfeiffer, Das neue Dienstgebäude des Stadtarchivs Nürnberg en R. Haas, Das Historische Archiv des Erzbistums Köln im neuen Heim geven in hun opstellen ook foto's en plattegronden van deze nieuwe archiefgebouwen — Uitvoerige besprekingen van boeken en tijdschriften besluiten deze aflevering. ......
F.
Afl. 1 van de jg. 1960 van ons Belgische zustertijdschrift Archives, Bibliothèques et Musées de Belgipue opent met een kort doch uiterst lezenswaardig artikel van collega A. Cosemans: Moderne historische documentatie. De letterkunde als geschiedbron. Het laatste, geïllustreerd aan de hand van 19e- en 20e-eeuwse literatuur — als spiegel van het volk; sehr, sluit de historische roman uit omdat deze zich afspeelt in een kunstmatige wereld - , is vooral voor historici en sociologen van belang, maar ook voor ons archivisten geeft de ervaren archivaris die dr C is, behartenswaardige opmerkingen. De bewering dat alle archieffondsen interessant zijn noemt hij 'een broos standpunt; ja, theoretisch wel, praktisch echter [48 1
niet'. En dit: 'om praktische redenen moet er kordaat veel hedendaags archiefmateriaal opgeruimd worden. Maar volgens welke criteria? Er bestaat op dit gebied geen regel ne varietur, geen steen der wijzen, omdat van dat schriftmateriaal thans zoveel gevergd wordt en zoveel detailgegevens opgespeurd worden. Wie onder ons, archivarissen, kan een klaar inzicht krijgen van wat in de komende dagen door historici en studenten zal gevraagd worden?' Materieel is het onmogelijk alle documenten te bewaren: daarvoor ontbreken ruimte, tijd en personeel. En wat betreft de bewering dat het verwerken van al die feiten en gebeurtenissen in statistieken het bewaren van de primaire dokumenten niet mag uitsluiten: 'teoretisch hadden die sprekers wel gelijk en van bezorgdheid getuigt hun mening wel, maar niet van veel werkelijkheidszin'. En dan nog dit: 'we moeten absoluut onze geest en vorming van mediëvisten verjongen en op meer zin voor moderne archiefbronnen overschakelen'. In dit verband wijst de sehr, op het belang van het dokumentatiemateriaal, komende van de studiediensten, in de schoot van ministeries, grote bedrijven en politieke partijen ontstaan, nl. verslagen, witboeken enz.; ook de archieven en gedenkschriften van grote mannen. Maar: 'er zijn en ontstaan nog zeer rijke archieven waarop nooit ofte nooit de hand zal kunnen gelegd worden'. Enigszins verwant terrein bestrijkt het artikel van F. Remy, Aux origines de la Bibliothèque royale de Belgique. Etude sur son personnel et ses méthodes de travail, 1837—1850. — Een verslag van het afscheid van dr. J. Deny s als conservator van het rijksarchief te Gent op 28 nov. 1959 besluit de aflevering. Mad.elle A. Scufflaire geeft in afl. 2 verslag van het archiefcongres te Stockholm; na hetgeen hierover in dit blad reeds is gepubliceerd mogen wij hiervoor naar de afl. verwijzen. — De oud-rijksarchivaris dr. J. Lefèvre behandelt 'La secrétairerie d'Etat et de guerre et ses archives', een belangrijk artikel van uiterst deskundige hand over een instelling van het gouvernement der zuidelijke Nederlanden, ingesteld op het einde der 16e eeuw. De tweede secretaris, Juan de Mancicidor (t 1618), gaf daaraan de vorm, die duurde tot het einde van het Spaanse bestuur. Zonder raadpleging van het archief dezer instelling kan geen probleem uit de 17e of 18e eeuw naar behoren worden behandeld. Sehr, geeft vervolgens een overzicht van de inhoud ervan. Lacunes uit het einde der 18e eeuw kunnen worden opgevuld door de collectie Chancellerie des Pays-Bas, maar moeten uit archivistiek oogpunt worden betreurd. Met een beschouwing over de vraag hoe de huidige inventaris der secretarie moet worden beoordeeld eindigt sehr, zijn artikel. — Een 'Note sur Ie chartrier de l'abbaye de Cambron' (in Henegouwen) van E. Brouesse besluit het archivistieke gedeelte van afl. en jaargang. U. De volgende Nederlandse archiefinventarissen zijn verschenen Dr. J. A. B. M. de Jong, Het oud-archief der gemeente Nijmegen. 1960, 4 dln. A. Delahaye, Archief der gemeente Zevenbergen. Eerste afd., Archief van het stadsbestuur tot 1810 (1961). J. H. de Vey Mestdagh, Archief van de familie De Vidal de Saint Germain. 1961, (gestencild). [49]
Boekbespreking
M. Colle—Michel, Les archives de la S. A. Cockerill-Ougrée des origines à nos jours. 1959. 31 blz. Als nr. 9 van de Bijdragen van het interuniversitair centrum voor hedendaagse geschiedenis verscheen bovengenoemd werkje, waarop wij hier gaarne de aandacht vestigen. Ten eerste omdat inventarissen van bedrijfsarchieven nog tamelijk schaars zijn, ten andere omdat het een onderneming betreft die in de aanvang van zijn bestaan de steun van onze Koopman-koning heeft genoten. Mad. Colle beschrijft eerst de geschiedenis ervan, en geeft daarna een inventaire sommaire der archieven. Het thans zo machtige en krachtige concern met ruim 40000 man personeel en 3 ^ miljard B.frs. kapitaal, is ontstaan uit hét bescheiden bedrijf, dat de Engelsman William Cockerill met zijn drie zoons in 1799 te Verviers, in 1807 te Luik vestigde als machinefabriek. In 1817 verwierven zij van Willem I het kasteel van Seraing; in 1825 gingen zij een nauwe associatie aan met de Staat, welke band in 1834 werd geslaakt. De jongste der broeders, John C , dreef nu de zaak; na diens dood in 1840 werd zij de Société Anonyme John Cockerill. Wisselend in voor- en tegenspoed, werd deze een der grootste metaal- en hoogovenbedrijven in West-Europa. In 1835 was de S.A. des charbonnages et hauts fourneaux d'Ougrée opgericht — Cockerill had hierin een vinger —, in 1836 de Société de la fabrique de fer met wortels in een ver verleden; in 1892 werden deze samengevoegd in d e ' s A d'Ougrée. Dit was ten dele een zgn. holding company; zij fusioneerde met diverse kleinere ondernemingen op dit terrein, o.a. de Charbonnages de Marihaye, in 1900 tot de S.A. d'Ougrée Marihaye samengevoegd. Haar bewogen geschiedenis wordt uitvoerig verhaald. In 1955 - 'en plein essor' - werd besloten tot fusie met Cockerill onder de naam S. A. Cockerill-Ougrée, op de voet van de Europese Gemeenschap van kolen en staal. Men ziet, de bekende ontwikkeling in het bedrijfsleven voltrok zich ook hier met de wetmatigheid, die de economische geschiedenis van de 19e en 20e eeuw kenmerkt. Wij trekken hier slechts de hoofdlijnen Een 'stamboom' aan het eind van het boekje doet met één oogopslag heel deze ontwikkeling in details onderkennen. Het raam voor de behandeling der archieven, waaraan het tweede hoofdstuk is gewijd, was hiermede gegeven. Mad. Colle onderscheidt drie 'fondsen': 1) Cockerill en Zonen, en de Société Anonyme; 2) Hobson; 3) Ougrée-Marihaye (vijf bestanddelen); tenslotte de Société Cockerill-Ougrée sinds 1955. De aanwezigheid der Hobson-papieren (fabrikant van textielmachines te Verviers) is te verklaren ; • . . * -
[50]
uit het feit dat hij de schoonzoon was van William Cockerill, misschien door dat Hobson's schoonzoon de eerste directeur was der bovengenoemde S.A. des charbonnages. Een deel der archivalia, bij de familie bewaard, is verloren geraakt tengevolge van beslag door de Duitse bezetting; het overgrote deel is thans uitnemend bewaard in het kasteel Seraing. De inventaris is ingedeeld naar de in België gebruikelijke classering: personen en goederen; voor de comptabele stukken volgde de bewerkster 'un ordre logique d'importance économique'. Het fonds-Hobson betreft de jaren 1811—1835, dat van Cockerill 1808—1954, het fonds Ougrée-Marihaye 1854—1954. De archieven der Société Cockerill-Ougrée dateren van 1955. Zij zijn, uiteraard, nog niet toegankelijk. W. S. Unger H. Coppejans—Desmedt, Inventaris van het archief van de heerlijkheid en van de polder van Sint-Albert. 1960. 79 blz. Ongeveer terzelfder tijd dat onze Cats in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen de inpolderingen ter hand nam die de basis waren van zijn later niet onaanzienlijk fortuin, hebben de Aartshertogen in het noorden van het Spaans gebleven oostelijk deel van Vlaanderen hetzelfde werk gesteund; 9 nov. 1610 verleenden zij een octrooi voor de bedijking van het gehele gebied tussen Sas van Gent en de brede waterweg, 'Haven van Zeeland naar Sas van Gent' genoemd; de bedijkte gronden zouden voor de ene helft aan de begunstigde compagnie, voor de andere aan de Aartshertogen in volle eigendom toebehoren. De naam zal ongetwijfeld aan de naamheilige van de aartshertog zijn ontleend. De jonge polder, die in 1612 droog kwam, behoorde van rechtswege onder de jurisdictie van schepenen van Assenende-ambacht; in 1614 werd hij daaraan onttrokken en in het bezit van volledige jurisdictie gesteld en tevens tot heerlijkheid gemaakt, als leen, afhangend van de grafelijkheid van Vlaanderen, geschonken aan een gunsteling der genoemde vorsten. In 1712 werd zij tot burggraafschap verheven. Aanvankelijk behoorde het ganse gebied onder de soevereiniteit van de koning van Spanje, maar tengevolge van de grensregeling van 1664 kwam ongeveer de helft van de polder op Staten-, de andere helft op Koningsbodem te liggen. Dientengevolge werd hij sindsdien beheerst door tweeërlei octrooien, resp. gegeven door Brussel en Den Haag 1 . De keizerlijke decreten van 1811 brachten een definitieve hervorming van de vroegere wetgeving; alle polders werden hierbij op gelijke voet gesteld en aan eenzelfde regiem onderworpen. In juni 1957 werden 1
Het bestuur van de polder werd gevoerd door dijkgraaf en twee 'heemraden', ook wel, als normaal is, gezworenen genoemd. Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgeschiedenis VI Zeeuws Vlaanderen (1950) p. 24, ziet hier à la barbe van andere Zeeuwsche-Vlaamse wateringen zeer duidelijk Hollandse invloed. Maar reeds in de eerste akte, van 12 juli 1612, toen van Staten-invloed nog geen sprake was, wordt deze kwalificatie gebruikt. Of zou dit woord uit het Staatse noordelijk deel van Oost-ZeeuwschVlaanderen reeds toen zijn overgewaaid? [51]
de decreten door de nieuwe Belgische polderwetgeving vervangen. Maar ook nu nog dient de Polder van Sint-Albert twee heren; volgens de Nederlandse wetgeving is hij gerangschikt onder de Internationale polders 1 — de huidige dijkgraaf is Nederlander, de ontvanger-griffier Belg —, en zodoende is hij t.a.v. zijn archief mede object van de controle van de inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Zeeland. Het was mij dan ook aen verrassing de inventaris te mogen ontvangen, en een vreugde deze hier te kunnen aankondigen. Overeenkomstig bovengenoemde twee-eenheid heeft de bewerkster haar inventaris in twee afdelingen verdeeld, archief der heerlijkheid en archief van de polder. Dat van de eerste valt weer, na enig voorwerk, in twee grote afdelingen uiteen, overeenstemmende met resp. de bestuurlijke en de rechterlijke bevoegdheden. In het besutur nemen de financiën de hoofdplaats in; de rechterlijke bescheiden hebben betrekking zowel op vrijwillige als op contentieuse jurisdictie. De ontvanger had een eigen archief, dat thans nagenoeg is verdwenen. Dit deel loopt over de jaren 1614—1796. Mevr. C. zegt, gezien het weinig ingewikkelde karakter van dit archief ten rechte, dat de ordening ervan, met één uitzondering, weinig moeilijkheden bood. Deze ligt in de bovengenoemde verdeling van het grondgebied der heerlijkheid van 1664 in Koningsbodem en Statenbodem, tengevolge waarvan een aanpassing van het financieel bestuur moest worden doorgevoerd en afzonderlijke belastingen werden geheven op het deel der heerlijkheid, dat onder de Verenigde Provinciën ressorteerde. Slechts één aanmerking moet mij voor dit deel van de inventaris uit de pen: m.i. zou het aanbeveling hebben verdiend te beginnen met het begin en met nr. 4, het oprichtingsoctrooi van 1614, als nr. 1 de inventaris te openen. En zouden de nrs. 1—3, inventarissen, opgemaakt resp. in 1713, 1729 en 1881 (deze laatste 'posthuum') niet beter achter nr. 14 bij 'algemeen bestuur' zijn geplaatst? Bij het polderarchief wordt ook met oude inventarissen (nr. 753) begonnen en hadden wij, als bij het heerlijkheidsarchief, i.p.v.: Algemeenheden, gaarne: Octrooien als titel gezien. Deze inventaris loopt over de jaren 1610—1922; het archief berustte tot 1959 onder het polderbestuur, toen het aan het rijksarchief te Gent werd overgedragen. De voornaamse hoofdstukken van deze inventaris zijn 'bestuur' — onderverdeeld in algemeen bestuur, belastingen, werken en rekeningen —, en 'processen' (over suatie uiteraard).
op. Buiten de wallen zijn nieuwe wijken verrezen en een indrukwekkend uitbrei r dingsplan wordt thans uitgewerkt. Ondanks deze beslommeringen wordt het oude cultuurbezit niet verwaarloosd. Het Raadhuis en enige woonhuizen zijn reeds gerestaureerd, de imposante kerktoren wordt hersteld, andere oude gebouwen zullen spoedig onderhanden genomen worden. Ook het oud-archief heeft van dit voortvarende beleid geprofiteerd. Het gemeentebestuur was zo gelukkig in de heer Bossink iemand te vinden die het geduld en de liefde heeft om in een massa oud papier orde te scheppen. Het oud-archief was vermengd met een grote hoeveelheid 19e-eeuwse bescheiden en het bestaat voor meer dan 80 % uit losse stukken. Dit heeft de inventaris een sterk gedetailleerd karakter gegeven. Hier en daar zou iets besnoeid kunnen worden: nr. 15 hoort bij nr. 169 en de minuten van poorterbrieven onder nr. 577 dienen vooraf te gaan aan de admissieboeken (nrs. 26 en 27) waarin zij geregistreerd staan. Daarentegen had nr. 4 beter afzonderlijk vermeld kunen worden daar het anders dan de nrs. 1—3 met hun gevarieerde inhoud een echt notulenboek is. De samensteller is nog niet vastgeroest in de gebruikelijke terminologie, zie nrs. 14 en 20 'hogerhand' i.p.v. regeringscolleges, en nrs. 56— 163 'stukken' i.p.v. katerns. Een vermelding pro memorie had verdiend het 'Wetboek' van het schippersgilde, bevattende een ledenlijst van 1792—1870, reglementen tot 1854 en losse stukken van 1513 en 1603. Doch dit zijn opmerkingen van ondergeschikt belang. Hoofdzaak is dat de beschrijvingen de inhoud van de nrs. dekken. Enige steekproeven hebben mij de indruk gegeven dat de samensteller consciëntieus gewerkt heeft. Branden, belegeringen, overstromingen, inkwartieringen, muizen- en andere plagen hebben het archief deerlijk gehavend. Wat rest loopt vanaf 1591. Voor de oudere geschiedenis is men op andere bronnen aangewezen. Dr. K. N. Korteweg is er in geslaagd met het verspreide materiaal een kloek deel 'Rechtsbronnen van Woudrichem en het land van Altena' te vullen. Een inventaris vervaardigd door Mr. H. Hardenberg — helaas nog steeds niet gedrukt — wijst de weg in het 'Archief van de heren van Altena'. Met de besproken inventaris als sluitstuk zal het de toekomstige schrijver van de bewogen geschiedenis van Woudrichem en het land van Altena niet moeilijk vallen zich te documenteren. Gemeentebestuur en bewerker verdienen daarvoor onze erkentelijkheid. J. Geselschap
Wij eindigen deze bespreking met de wens, dat de arbeid van mevr. C , zo mogelijk met bovengenoemd amendement, navolging moge vinden.
In de Nederlandse nomenclatuur staat deze als Groot-of-Oude-St-Albertpolder bekend. Groot omdat op Nederlands grondgebied de aangelegen Kleine St.-Albert of Sas van Gent-polder, ingedijkt in 1805, bestaat. Vermoedelijk is toen, als tegenstelling met deze nieuwe h.t.l., de andere grote genoemd.
Dr. I. H. van Eeghen. Inventarissen van de familie-archieven Heshuysen, Hooft, Hooft van Woudenberg. Amsterdam 1960. De voordracht, door mej. Van Eeghen gehouden op de Studiedag voor Archiefambtenaren in 1960, waarvan een resumé is afgedrukt in het Ned. Archievenblad van 1960 blz. 160, deed ons reeds weten, dat zij een uitgebreide kennis bezat van wat er nog van de archieven van Amsterdamse regentengeslachten bewaard bleef. De mededelingen, die zij er toen over deed, worden thans, op belangrijke wijze aangevuld, vermeld in haar zeer interessante inleiding van de hier besproken inventaris. Niet alleen de in het Amsterdamse gemeentearchief gedeponeerde archieven dezer families, maar ook die nog bij de familie of elders berusten, worden hier opgesomd.
[52]
[53]
W. S. Unger Inventaris van het oud-archief der stad Woudrichem en van de daarbij gedeponeerde archieven door H. J. H. Bossink, z.p., 1959. Sedert de knellende banden van de Vestingwet zijn geslaakt fleurt Woudrichem 1
De mvloedrijke positie, die de familie Hooft in Amsterdam heeft ingenomen maakt haar archief belangrijk. Zoals zo vaak geschiedt, is dit familiearchief verspreid geraakt over verschillende takken van het geslacht, waardoor de familie Heshuysen (van een der takken afstammend) een belangrijk deel in haar bezit kreeg. Mej. Van Eeghen heeft in haar inventarissen de archieven Hooft-Heshuysen, Hooft en Hooft van Woudenberg becshreven, doch geeft daarnaast nog inhchtingen over hier niet beschreven archiefstukken, van andere takken dezer familie afkomstig. De noodzakelijke studie van de familieverhoudingen, die de bewerkster moest ondernemen om tot een verantwoorde ordening te komen, heeft mede als gelukkig resultaat gehad, dat van de belangrijkste in de inventarissen voorkomende geslach ten uitvoerige genealogiën konden worden opgemaakt en afgedrukt, die de bestaande litteratuur daarover op verantwoorde wijze aanvullen en corrigeren Over de inventarisatie zelve behoef ik hier niet te spreken; dit werk is aan mej. Van Eeghen uitstekend toevertrouwd. Zoals het behoort, is aan het einde van haar werk een index toegevoegd, die wel foutloos zal zijn, maar waar ik toch niet erg gelukkig mee ben. Naar men weet bevat het boek van mej. Van Eeghen de inventarissen van 3 archieven, afzonderlijk genummerd, doch met doorlopende paginering. Nu is de index vervaardigd op de nummers van deze inventarissen (met een afkorting aangevende welke inventaris bedoeld is), en, aangezien niet aaan het hoofd der bladzijden of op andere wijze wordt aangeduid op welk archief dit gedeelte betrekking heeft, wordt het opzoeken van het bedoelde nummer onnodig bemoeilijkt Dit inconvenient belet mij echter niet, mej. Van Eeghen mijn grote waardering te betuigen met het voltooien van haar lang niet gemakkelijke taak.
Memorial volume to Sir Hilary Jenkinson, Londen, 1962, omvattende de volgende artikelen: Roger H. Ellis: The Building of the Public Record Office. Francis W. Steer: Some Early Seals at Arundel Castle (illustrated). Pierre Chaplais: The Study of Palaeography and Sigillography in England: Sir Hilary Jenkinson's Contribution. W. Kaye Lamb: The Fine Art of Destruction. Elizabeth Ralph & Felix Hull: The Development of Local Archive Service in Engl. Maurice F. Bond: The British Records Association and the Modern Archive Movement. Leonard C. Johnson: Administration of the Archives of the British Transport Commission. David S. MacMillan: Business Archives: A Survey of Developments in Great Britain, the United States of America and in Australia. Ian Maclean: An Analyse of Jenkinson's Manual in the Light of Australian Experience. Clinton V. Black: Jenkinson and Jamaica. Henry E. Bell: Archivist Iterant: Jenkinson in Wartime Italy. Raymond Irwin: The Education of an Archivist.
Berichten Rijksarchieven
Boekaankondiging
g a
e
In 'Archivistica, Publikaties van de Archiefschool' is als no. 2 verschenen: Nederlandse Archiefterminologie, samengesteld door drs. L. J. van der Gouw mr H Hardenberg dr. W. J. van Hoboken en dr. G. W. A. Panhuysen, 41 pagina's' uitgegeven door W. E. J. Tjeenk Willink N.V. te Zwolle. Wij
ontvingen:
Inventaires des archives de la famille de Monin et de la famille de Ville de Govet door Juliette R o u h a r t - C h a b o t , uit. Alg. Rijksarchief van België, Brussel, 1961 Inventaires du conseil de Luxembourg, door Maracel Bourguignon, uitg Alg 8 Rijksarchief van België, Brussel, 1962. ' Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d Outre-Meuse, door A. Verkooren, dl. II, band 1, Cartulaires, ( 8 0 0 -
et C Blr S e?i n 9T iSeS ' ^
BankCn mijn6n
'
[54
X
*
ëlMz
™^
door
Etienne Helin
Algemeen rijksarchief. Drs. N. M. Japikse is m.i.v. 1 jan. 1961 bevorderd tot chartermeester I. Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aan mej. W. M. Jurriaanse is ontslag verleend als archivaris, met benoeming tot administrateur-titulair, belast met het onderzoek naar de geschiedenis van het departement vóór 1940. Tot archivaris is benoemd mej. L. J. Ruys, tot dien plaatsvervangend. Rijksarchief in Noord-Holland. Tot chartermeester is benoemd drs. G. van der Feyst. Gemeente-
en
waterschapsarchieven
Alkmaar. Het verslag over 1960 vermeldt de uitbreiding van het vaste personeel met een commies; als zodanig werd mr. E. D. Eyken benoemd. — De raad keurde het plan voor een nieuw archief depot in het complex Oudegracht 245 goed; ook E 55]
G.S. gaven hun fiat. — De nieuwe ambtenaar werd belast met het ordenen en beschrijven van tot nog toe niet of onvoldoende geïnventariseerde archieven. De klappering der namen uit de zgn. transportregisters werd voortgezet en vorderde, terugwerkend, tot c. 1635. — Aangeboden werd het archief der familie Van Foreest, sinds de 16e eeuw nauw met Alkmaar verbonden. Amersfoort. Het verslag over 1960 maakt melding van een aanzienlijke verbetering van bureauruimte en leeskamer. Door verschuivingen kwam een v.m. wethouderskamer ter beschikking van de archivaris, zodat nu eindelijk voor belangstellenden en archivaris een behoorlijk werkvertrek, met voortreffelijk daglicht — daarvóór moest de hele dag bij kunstlicht worden gewerkt — aanwezig is. De afstand tussen bureauvertrek en bewaarplaats is echter groter geworden. — Door plaatsgebrek zijn de rechterlijke en notariële archieven en de retroacta B.S. nog niet in bewaring gegeven; hun afwezigheid noemt de archivaris 'met recht een afzichtelijke verminking van ons stedelijk archiefgoed'. Over de plannen inzake het onderbrengen van het oud-archief in het ontworpen nieuwe raadhuis is de archivaris minder goed te spreken. Zijn beschouwingen hierover kunnen ook voor anderen onzer, m.n. van kleinere archiefdiensten, nut hebben; daar ook onze ruimte beperkt is moeten wij dezulken naar het verslag verwijzen. Collega Hovy's opmerking, dat de Amersfoortse plannen 'weer eens de vraag doen rijzen of vestiging van het gemeentearchief in het centrale gedeelte van het stadhuiscomplex wel een bevredigende oplossing biedt', zij echter ieder ter overweging aanbevolen. — De beschrijving der archivalia werd geregeld voortgezet. Voltooid werd de behandeling van de bijlagen der stedelijke rekeningen, die 1 deel van het oud-archief — zonder de charters — uitmaken. Een punt van overweging vormden de talloze stukken, die betrekking hebben op de inning der gewestelijke belastingen door ontvangers en pachters van stadswege en wier plaats door de wonderlijke lotgevallen van het Amersfoortse archief niet volkomen duidelijk was. Zij zullen in de meuwe inventaris in een afzonderlijke afdeling worden beschreven. Tengevolge van historische onderzoekingen kwam de archivaris in nader contact met het ' 19e-eeuwsche archief'. Dit onderdeel, dat de periode nov. 1813—dec. 1913 bestrijkt, bevindt zich in een, archivistisch bezien, eigenaardige, doch hier te lande geenszins uitzonderlijke toestand. Per 1 jan. 1914 werd het decimale registratuurstelsel van het Ned. registratuurbureau ingevoerd. Het toenmalige gemeentebestuur droeg dit Bureau tevens op het gehele archief over de jaren 1851— 1913 volgens dit stelsel te ordenen; in 1921 werd aan de zo juist gevormde Vereniging van Ned. Gemeenten een gelijke opdracht t.a.v. het archief 1813—1850 verleend. Zaandam heeft hierbij Amersfoort als voorbeeld gediend. Blijkens de gemeenteverslagen ging men aldus te werk dat men de 'voornaamste' of belangrijke stukken uitzocht om aan de nieuwe dossiers te worden toegevoegd. Toen dit in 1921 zijn beslag had gekregen werd een aanvang gemaakt met het ordenen der 'overige stukken'; het grootste deel van deze 'minder belangrijke' stukken werd in een soort onderwerp-dossiers verzameld en ingebonden. Zij schijnen grotendeels volgens een bepaalde, thans in onbruik geraakte en niet meer voorhanden code op de rekken te zijn geplaatst; na 1926 horen wij er niets meer over. Deze [56]
'minder belangrijke' stukken nu vormen het onderhavige 'nieuw-archief', 1813— 1913; immers de 'belangrijke' bevinden zich in de dossiers op het bureau registratuur. In feite kwam deze jarenlange archiefhervormingsarbeid neer op een plundering van de bijlagen der series resoluties, notulen enz. en van de in de 19e eeuw gevormde dossiers; de genoemde series zelf waren reeds ingebonden en bleven uiteraard in hun oude toestand 1 . Het beheer van dit archiefdeel berust in naam nog steeds onder de administratie, maar de historische onderzoekingen worden in de praktijk hoofdzakelijk door de archivaris verricht; overdracht van dit archiefgedeelte en dus openstelling voor het publiek acht hij daarom de beste oplossing. Geheel bevredigend kan deze echter niet zijn, daar een deel der archivalia 1813— 1913 in de dosiers der registratuur berust, maar het alternatief, het gehele archief van 1813 af onder de secretarie-administratie laten, is nog minder gewenst; immers, deze is niet ingesteld op het verrichten van historische onderzoekingen. De archivaris zal de inventaris van het oud-archief met nov. 1813 afsluiten. Historisch en archivistisch bezien is deze datum voor een gemeentearchief geheel willekeurig 2 , maar de beschrijving van het archief 1813—1913 zal, als gevolg van de bovenvermelde omwerking een dusdanig eigensoortig probleem vormen dat de oplossing afzonderlijk ter hand zal moeten worden genomen. Een voorlopige oplossing hoopt de archivaris, na overleg met de secretaris en de chef van het bureau registratuur, het volgend jaar aan het college voor te stellen. T.a.v. de talrijke 17e en 18e eeuwse pamfletten, door het toenmalige stadsbestuur om welke reden dan ook aangekocht, zal t.z.t. een afzonderlijke pamflettencollectie aan de verzamelingen der archiefbibliotheek worden toegevoegd. De archivaris maakt n.a. hiervan de volgende opmerking van algemeen belang: 'De meest gewenste plaats van bewaring van de pamfletten, die niet voor de Amersfoortse geschiedenis van belang zijn, vormt een moeilijk vraagstuk: enerzijds zijn deze bescheiden niet toevallig op het gemeentearchief terecht gekomen, anderzijds zouden zij elders (in de centrale pamflettenverzamelingen van wetenschappelijke bibliotheken, m.n. die van de Koninklijke Bibliotheek) van meer nut kunnen zijn'. Brabants Westhoek (Streekarchivariaat). Blijkens het verslag over 1960 kwam de beschrijving op fiches van het oud-archief van Klundert nagenoeg gereed; hopelijk kan de inventaris in 1961 voor de druk gereed worden gemaakt. — In Fijnaart en Heyningen vond de beschrijving van de omvangrijke hoeveelheid losse stukken goede voortgang; nog een aanzienlijk aantal delen en stukken wacht op bewerking. Het oud-archief van Dinteloord en Prinsenland is nagenoeg geordend en voor1
Zoals men weet is men van gene zijde daarvan reeds lang teruggekomen. Toch kon ref. op inspectiebezoeken bij wat achtergebleven gemeentebesturen gedachten in die richting nog wel eens vernemen. 2 Collega Hovy zegt dat deze hoogstafkeurenswaardige, met de elementaire beginselen der archiefleer volkomen strijdige toestanden hier te lande geenszins uitzonderlijk is. Het zou m.i. aanbeveling verdienen dat hiernaar eens een onderzoek werd ingesteld. Daarbij zou dan tevens onder het oog kunnen worden gezien in hoever de disharmonie inzake de begrenzing van het begrip nieuw-archief, waaromtrent bij de gemeentearchieven een bijna "babylonische spraakverwarring heerst, van deze regeling een gevolg zou kunnen zijn (Ref.).
[57]
b p . g beschreven Een vrij aanzienlijke collectie archivalia, die in de oorlossiaren chade hadden belopen, zal door de binder van het rijk archief worde b h n deld. A aanwast wordt vermeld een kaart uit 1776, waarop een der v L grote" don,e,nhoeven met bijbehorend grondgebied staat afgebeeld. - De b w arpl a te Willemstad vo.doet uitstekend, al laat de Verwarnung soms te wenseTover D e bewanng der stukken is voor verbetering vatbaar; binnen afzienbare tijd zal u^t bre.dmg der archiefruimte nodig zijn. De destijds door de heer I L « op l a t ch vTlia : a l n V ; n t a r M a t i e W C r d V 0 ° r t g e Z e t - ° v - b -nging naar dit d e ^ ^ d e ^ P 6r D e n RUygenhl " e n v a n d e R ° y a l e polder werd in uitzicht t T , J d ^ u ^ c h gesteld. I n d e z e g e m e e n t e ; e v e n a ] s v o o r K [ u n d e wyrd P genealogische, aanvragen behandeld. merendeels Tot streekarchivaris is m.i.v. december 1961 benoemd de heer H Goulooze M) commies aan het archief der gemeente Dordrecht ^ hCt f6it w f r t t de I 5 ftehmarstadsarchivaris J 1962 Werd 'zonder was dat de eerste
"Z
V a
VriJ brand
r e ed H
"
,iCht
"" ^
herdacht dat h
bezwaar
* 100 iaar geleden van stads Kas doch Z T
" » " » ^ ™*°" ^
ÏÏ
m y z T e Z T e ] a r e n , b e S t a a n d e r U i m t e g e b r e k " a m blijken* het vers.ag over * T " * " " * " ^ m ° g e I i j k n o * archieven op te neTen He onder U ^ g 6 k ° m e n a r c h l e f v a n h e t Gasbedrijf leZ^ dafrom o n h , t T \ T , * ^ werd daarom op het kantoor der Gem. Lichtbedrijven achtergelaten - De mn
° ™ e n a ' d e l n 1 9 5 0 begonnen inventarisatie van de Werd voltooid ^ - Door volontairs werden inventa-
processtukken d P r « * rissen van de ÎZ ^
ven^De nagelaten pap.eren van de archivaris mej. D. C. J Miinssen (192, l o d l i
^ o n e v e n 1658-1677, de n o t a r e e protocollen 1780 I78Q „„ i i ^ , 1 / 80-1789, en enkele delen der akten van de maeistraat nPM », ?
w». S
j
. ,\. U
S
mede- 1 h ê ,
?
"
7
l de mss
Vemeldl
\
'
' verzameling van het Prov Genootschar,
" ""rShS *
,Ch
' b'"k
b
™«ii"^" ~
h e t versl
*
-hivar-tïe
» 8 » » « 1960 veel ongerief
sistenten; de inventarisatiearbeid kon daardoor niet de voortgang hebben, die wenselijk is. Het oudst deeel van het stadsarchief, tot 1594, is thans geheel gecontroleerd en de concordanties zijn vervaardigd. Een klapper op de namen der afzenders van alle voordien ingekomen brieven kwam gereed. Vervaardigd werd een klapper op het doopboek van de R.K. statie 1700-1811; andere zullen volgen. Een aanvang werd gemaakt met een klapper op de namen van alle in de stadsrekeningen voorkomende nieuwe gildebroeders, sinds 1634. Het werk aan de klappers der retroacta werd voortgezet. — Van de verschillende collecties kaarten, prenten enz. is één verzameling gemaakt, doorlopend genummerd naar drie formaten. — De aanwinsten van archiefstukken waren van ondergeschikt belang. — Het aantal bezoeken (v.J. 585) bedroeg 1021, gemaakt door 180 (v.J. 146) personen. T.a.v. de berging der correspondentie werd overgegaan tot een 'dossierstelsel', met aansluiting aan het registratuurbureau der V.N.G. Leiden. Met ingang van 1 januari 1962 is mr. W. Downer bevorderd tot hoofdcommies A en drs. B. N . Leverland tot hoofdcommies. De toestand, waarin zich de niet meer dynamische administraties van diensten en bedrijven verkeren, is naar het verslag over 1960 bericht niet onbevredigend te noemen; bij schier alle echter is een nijpend gebrek aan ruimte. Ook overbrenging naar het gemeentearchief gebouw is uitgesloten; de toestand daar 'gaat aan het ontoelaatbare grenzen'. De directeur G.W. heeft inmiddels een plan ingediend voor uitbreiding van het archiefgebouw. In overleg met de archivaris hebben enkele diensten en bedrijven aanvang gemaakt met het opstellen van lijsten van stukken, die t.z.t. zullen kunnen worden vernietigd; de toekomstige verhuizing naar het gemeentelijk archiefdepot zal daardoor enigszins vereenvoudigd worden. — De klappering der ondertrouwboeken over de jaren 1575-1710 kwam bijna gereed. Aan B. en W. werd voorgesteld voor de periode 1710-1811 over te gaan tot mikrofilmen en daarna op kaart brengen. Dit kan niet worden toegepast voor de oudere periode, omdat de doorsnee bezoeker geen kennis van het oude schrift heeft, zodat de kosten van fototechnische bewerking volkomen nutteloos zouden zijn geweest. Dit handschrift is voor iedereen leesbaar 1 . De uitgaven hiervoor zijn niet gering, doch besparen een nog veel groter bedrag aan ambtenarensalarissen. Immers, een dergelijk werk is zeer tijdrovijend; 'men moet met jaren rekenen, voordat een dergelijk werk is voltooid, terwijl een fototechnische bewerking na enige maanden reeds de beschikking geeft over het onmisbare apparaat'. — Aan de klapper op de transportregisters van Leiderdorp (berustend op het A.R.A.) werd verder gewerkt; reeds eeder waen dergelijke klappers bewerkt van de transportregisters van Oegstgeest en Zoeterwoude. — De reorganisatie van de bibliotheek over Leiden en omgeving werd voltooid; thans is de algemene- of handbibliotheek aan de beurt, naar een geheel ander systeem. De inventarisatie 1
Is dat niet ietwat te optimistisch? Men denke aan het Frans der Waalse registers en het Latijn der Katholieke, die hun eigen moeilijkheden meebrengen voor 'iedereen'(Ref.). [58]
[59]
van h e a r c h i e f der secretaris 1575-1851 moest door een tekort aan wetenschappelijk personeel blijven liggen. - - Van aanwinsten van archivalia wordt geen meldmg gemaakt. De prentverzameling echter werd verrijkt met niet minder * 2 TJ a a i ™ t e n - De post voor aankopen op de begroting 1961 werd verhoogd. Ook voor restauratie der negatievenverzameling van een Leids fotograaf werden gelden u.tgetrokken. - Het aantal bezoeken bedroeg 1727. Noord-Kempenland (Streekarchivariaat). De oorspronkelijke benaming- Streekarchivanaat De Noordelijke Kempen is per 1 nov. 196. gewijzigd. Met deze n m wordt aansluiting gezocht bij het Kwartier Kempenland in de Meierij van ' s - H e " togenbosch, waarvan het grondgebied van de drie deelnemende gemeenten het riaatî 1Jd 8 7 I'h ot':f d ] a Ua ti st gveamn a ah ke tt k°wi r S C h 0 t ' t h a n S Z e t e l V a " het 8 streekarchiva P ^ t i e r . Tot archivaris is benoemd de heer P » in ° J. i . Kogier (II), tot dien archivist aan het archief der gemeente Delft. Hoogheemraadschap Rijnland. De samenstelling van het personeel is m i v 1 januan 1962 als volgt gewijzigd: W. F. van der Burgh (II), chartermeester, hoofd der afdeling Archieven; G. van den Berg, klerk. Kerkelijke
archieven
Het verslag van de archivaris der Nederlandse Hervormde Kerk over 1960 vermeldt dat de heer M. D. Lammerts om gezondheidsredenen ontslag nam als wetenschappelijk assistent. In diens plaats werd voor halve dagen benoemd de t e r H Brouwer, oud-hoofdarchivist A aan het A . R . A , hij zal de archivaris behulpzaam zijn by het verder afwerken van het overzicht der archieven in het westen en zuiden des lands. De binder H. J. Middelplaats, die 40 jaar zijn funk tie heeft vervuld verliet om dezelfde reden de dienst. - Geïnventariseerd werden de ar chieven der gementen Tilburg en Schipluiden en van de kerkvoogdij van Blarikunr het archief der gemeente Geertruidenberg werd voorlopig geordend. Een groot' aantal archieven werd ter plaatse geïnspecteerd. Met dankbaarheid wordt meSing f N Tu n , b e k n ° P t e r a P P O r t e n b e t r - a r C h i e V e " v a n H — d e gemeen en n Noord-Holland, opgemaakt door de heer A. J. W. van der Does in opdracht van de Commissie voor de Archieven. - Voor de Handleiding ten dienste van kerkvoogden verzorgde de archivaris het hoofdstuk 'De archieven'. otheer meen! 7?T ^ ^ ' ' ^ e e n i n v e n t a ™ van het archief der Hervormde gemeente te Tolen, en een voorlopige van die te Wolfaartsdijk. Ten einde in het gebrek aan ruimte in de archiefbewaarplaats der
{ voorzien werd b,ijkens het
e
z:zi^T ; T :
Hervormde
™^ ^ ^ «**«*
over 1960 deze uitgebreid met een kelderruimte. Verworven werden het archief van het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland 1874-1948, benevens aan-
bijlage tot het verslag beschreven. De herinventarisatie van het kerkeraadsarchief werd voortgezet. De kaartindex op de doopboeken 1900-1949 werd met c. 10.000 vermeerderd en bedraagt thans ruim 60.000 kaartjes. Een aantal belangrijke inlichtingen werd aan diverse personen verstrekt; inzake de geschiedenis van Oude en Nieuwe kerk en van die der Amsterdamse Hervormde gemeente werd door particulieren een onderzoek ingesteld. I«.*
. Andere
• archieven
Het verslag van het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief over 1960 herdenkt zijn oprichter en voorzitter prof. mr. N. W. Posthumus, overleden op 18 april. — De belangstelling voor het depot te 's-Gravenhage bleef tot voldoening stemmen; ook onderzoekers in het buitenland raadplegen diverse delen der verzamelingen. Ook verzoeken om inlichtingen omtrent economisch-historische onderwerpen, die niet betrekking hadden op het archiefbezit der Vereniging, kwamen ook in dit jaar verschillende malen binnen. — De belangrijkste aanwinsten waren het archief van het Administratiegebouw Ketwich & Vroomberg en Wed. Boarski, te Amsterdam, 1772-c. 1850, omvattend boedeladministraties, emissies van leningen en negotiaties voor plantages in Suriname; archieven van diverse Indische ondernemingen, ontvangen van de directie der Nederlandsche Handel Maatschappij, archief van de brouwerij 'De Aker' te Utrecht, 1834-1880 (waarvan inventaris als bijlage. Wat de toestand der gebouwen betreft wordt die van het filiaal aan de Prinsenstraat onbevredigend genoemd; het filiaal in het Openbaar Slachthuis daarentegen bleef aan alle eisen voldoen. Examens Op 31 januari slaagden voor het examen wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse: mej, D. A. van Hall, Amsterdam; R. J. Jansen, Groningen; mej. H. J. M. Semeijns de Vries van Doesburg, 's-Gravenhage. Op 21 februari voor dat der eerste klasse jhr. mr. G. F. Sandberg, Middelburg. Op 11 april voor dat examen mr. J. Rinzema, Arnhem, en voor het examen 2e klasse W. J. E. van de Water, 's-Gravenhage en S. E. Veldhuyzen, Delft. Personalia Op 6 juli 1961 deed de heer B. N . L e v e r l a n d , commies aan het gemeentearchief te Leiden, het doctoraal examen in de rechten. Mej. dr. A. J. M a r i s , hoofdchartermeester aan het rijksarchief in Gelderland, is benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau.
1910-1958 en van het Mmistene van predikanten. Een deel ervan wordt in de
Op 6 mei 1962 overleed op 80-jarige leeftijd mr. B. M. d e J o n g e v a n E 11 e m e e t, oud- rijksarchivaris in de provincie Utrecht. De begrafenis vond plaats op 10 mei 1962 te Bilthoven.
[601
[61]
n e
9 0 !9 58 In
h
en
,r ^ "
^
^
"
^
C
<* ™^
K
^erTd
Op 20 mei 1962 overleed te Haarlem in de ouderdom van 76 jaar dr. H. P. C o s t e r , oud-archivaris der gemeente Groningen, oud-voorzitter der vereniging van archivarissen. De crematie vond plaats op 24 mei. Varia Op 3 april 1.1. hebben veertig L i m b u r g s e en B r a b a n t s e a r c h i v a r i s s e n te Weert ter gelegenheid van het feest van St-Laurentius, patroon van het archiefwezen, het eerste lustrum van het Benelim- (Belgisch en Nederlands Limburg) convent herdacht. Na een bezoek aan het Minnebroedersklooster met een rondleiding door de archivaris dr. D. van Wely hield drs. J. W. M. van den Bosch een lezing over 'Statio ad Sanctum Laurentium in Damaso'.
Verzoek aan de leden
De berichtgeving in het Nederlands Archievenblad, een ondergeschikt zij het veelgelezen onderdeel van dit tijdschrift, is afhankelijk van de verstrekte informaties en de speurzin van chroniqueur en redacteur. Hoe verheugend ook de goede wil was in het verleden van die collega's die het wel en wee van archiefambtenaren en archiefdiensten aan de redactie doorgaven, toch bleven lacunes bestaan. Moge om deze reden een beroep worden gedaan op aller medewerking om alle aanstellingen, bevorderingen en andere mutaties in de personeelsbezetting van de archiefdiensten en de overige wederwaardigheden in de archiefwereld tijdig en bij voorkeur schriftelijk aan de redacteur bekend te willen maken. De voldoening gezorgd te hebben voor een smetteloze actualiteit in deze rubriek moge Uw dank uitmaken. Red.
Mededeling
Overdrukjes van het artikel van J. Fox 'Hugo de Groot en de Gravin van Hohenlohe- Langenburg' zijn — zo lang de beperkte voorraad strekt — voor ƒ 1.25 verkrijgbaar bij het Genootschap 'Delfia Batavorum'. Belangstellenden gelieven zich te wenden tot de secretaris van dit Genootschap, Rotterdamse weg 117, Delft en gelijktijdig het genoemde bedrag over te maken op de girorekening van het Genootschap: no. 587345. [62
Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in overheidsdienst Verslag van de algemene ledenvergadering, gehouden te Utrecht op 8 mei 1962
Te 11.30 uur opent de vice-voorzitter, de heer J. Don, de vergadering. Helaas kan de voorzitter, de heer drs. A. van der Poest Clement, de vergadering wegens ziekte niet bijwonen. Bovendien hebben bericht van verhindering gezonden mej. mr. A. J. Versprille en de heer F. Hinrichs (O.K. en W.). De vice-voorzitter wijdt enige sympathieke worden aan het zilveren huwelijksjubileum van het koninklijk paar. Hij deelt mede dat bij Koninklijk Besluit van 27 april 1962, no. 147, onze vereniging is erkend door goedkeuring van haar statuten. Tot leedwezen van het bestuur heeft de heer A. van der Poest Clement zich door langdurige ziekte genoodzaakt gezien af te treden. Het bestuur stelt de vergadering voor de heer J. Don tot voorzitter te benoemen (andere kandidaten zijn niet voorgedragen). Bij acclamatie besluit de vergadering hiertoe. Eveneens bij acclamatie wordt de heer W. Zondervan tot bestuurslid gekozen. Een kascommissie, bestaande uit de heren Mensonides en Klomp, heeft de verenigingskas over het Ie halfjaar van 1961 gecontroleerd, een tweede commissie, bestaande uit de heren van Hoboken en Wuisman deed dit over het 2e halfjaar. Na voorlezing van de desbetreffende waarderende verslagen wordt de penningmeester met applaus decharge verleend. Tot leden van de kascommissie voor het jaar 1962 worden benoemd de heren van Hoboken en van den Hoek Ostende. Tot vertegenwoordigers bij de Centrale van Hogere Ambtenaren worden gekozen de heren de Vey Mestdagh en Schaap, met als plaatsvervangers de heren Weytens en Hart. Het bestuursvoorstel om de jaarcontributie vast te stellen op ƒ 14,— wordt door de heer Hart toegelicht op een wijze die de vergadering zodanig bevredigt dat door enige leden het voorstel wordt gedaan een bedrag van ƒ 15,— vast te stellen c.q. een bedrag van ƒ 14,— als minimum te bepalen. De voorzitter stelt dat het bestuur meent dat ƒ 14,— voldoende is. De uitkomsten over 1962 zullen bepalend zijn voor het al of niet handhaven van dit bedrag voor 1963. Contributieheffing gebaseerd op genoten salaris acht het bestuur niet reëel uitvoerbaar. Het bestuursvoorstel wordt vervolgens met algemene stemmen aangenomen. Vervolgens geeft de voorzitter een overzicht van de salarisactie. Hij doet dit o.m. door voorlezing van een brief die het bestuur zond aan de Centrale van Hogere Ambtenaren. Na een inleidend contact op het Ministerie van O. K. en W. [63