Antwerpen, Sint-Pauluskerk Syllabus - Rondom de Kerk - De Calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’ De profeten aan het woord Drie van de vier grote profeten, behalve Jeremias, staan – symbolisch – boven tegen de steunberen van de kerk, terwijl de twaalf kleine profeten op de begane grond optreden en dit bijna in Bijbelse volgorde, te beginnen aan de ingang van de tuin. Aan de drie ‘grote profeten’ hebben de christenen Daniël als vierde toegevoegd. Waarschijnlijk dankt de zgn. auteur van het gelijknamige – deels biografische, deels apocalyptische – Bijbelboek zijn promotie tot officiële profeet aan de bekommernis van de christenen om een numeraire parallel met de vier evangelisten. De namen van al deze godsmannen staan in het voetstuk gegrift in het toen gangbare Latijn. Opvallend en uitzonderlijk is hun klederdracht. Bij de meesten reikt het kleed slechts tot aan de knie, kwestie om deze unieke volplastische beeldenreeks van een al te stereotiepe indruk te vrijwaren en de godsmannen een dynamischer karakter te verlenen. Bovendien dragen sommigen een exotisch modieuze outfit. De boodschap van sommigen wordt getypeerd door een sprekend attribuut zoals de runderhorens bij Hosea en de lantaarns bij Sefanja. Als verkondiger is de profeet, ‘groot’ of ‘klein’, herkenbaar aan een open schriftrol, de antieke drager van teksten. Die materialiseert allereerst de boodschap van de profeet. Met dit historisch getrouwe element wil men de profeten onderscheiden van de apostelen. Die hebben doorgaans, ook in deze tuin, de schriftrol uit hun tijd moeten inruilen voor het modernere boek, het medium van de middeleeuwse christenen. Omdat het Verbond van God met het Joodse volk door de christenen vooral wordt gezien als een eerste of ‘oude’ aanzet tot het Nieuwe Verbond in Christus, worden ook de profeten uit het ‘Oude Testament’ vanuit dat nieuwe geloofsperspectief gelezen. Een (joodse) ‘pro-feet’ is allereerst iemand die namens God de actuele waarheid onomwonden ‘voor-zegt’ aan het hele volk en die met onheil dreigt, maar ook een definitieve manifestatie van God(-s heil) in het verschiet stelt. Doch in de vroegere christelijke traditie werd zijn optreden vooral gezien als een voor-zeggen van het heil dat in Christus zal vervuld worden. Koppige tegendraadse predikers werden aldus herleid tot scherpzinnige, eerbiedwaardige toekomstvoorspellers. In de christelijke beeldvorming moest bijgevolg de oorspronkelijke krachtige bewogenheid van deze volksinspirators wijken voor een minder dreigend gepeins van toekomstvoorzeggers. Ofwel is hun bedachtzame blik gericht op de banderol met hun respectief citaat, ofwel zijn ze met gebogen hoofd reeds in overweging in zich gekeerd, ofwel kijken ze stuurs voor zich uit óf richten ze de blik hemelwaarts. De ontrolde schriftrol houden ze hier in beide handen, of in één hand terwijl ze er met de rechtervinger naar wijzen om er hun mondelinge predicatie mee te onderschrijven. De overname van de citaten is niet altijd letterlijk die van de profeten, omdat men bij voorkeur de passages van het Nieuwe Testament aanhaalt waarin de profeten geciteerd werden, zij het soms met een heel lichte tekstafwijking. Waar het Latijn als universele taal van de Katholieke Kerk minstens tot het einde van de 19de eeuw zijn weerslag vindt in de kerkelijke kunst, zijn de Bijbelcitaten doorgaans ontleend aan de Vulgaat. De barokke beeldentuin van de Antwerpse dominicanen vormt daar merkwaardig genoeg een voorname uitzondering op. De profeten ‘spreken’ hier de landstaal van het Nederlands. Als wijzen werden zij als vanzelfsprekend met een middelbare of oudere leeftijd bedacht. Omwille van die (vermeende lange) levenservaring dragen de profeten haast per definitie een lange baard: de zware, volle zgn. ‘profetenbaard’. De meesten zijn, in het spoor van de apostelen, blootsvoets.
~1~
Antwerpen, Sint-Pauluskerk Syllabus - Rondom de Kerk - De Calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’ De profeten aan het woord De 12 kleine profeten (p) Zij staan in de tuin. De volgorde van hun opstelling is bijna die van hun respectieve Bijbelboeken. (p1) Hosea De eerste met wie je haast oog in oog komt te staan is de eerste der kleine profeten, Hosea, in het Latijn “Ozeas”. Michiel I van der Voort beeldhouwde hem ca. 1700-1709 blootsvoets, met een volgroeide baard en een tulband. Het hoofd gevleid op de rechterschouder, in de richting van de bezoeker aan de toegangspoort, houdt de profeet de deels nog opgerolde banderol in de rechterhand over de linkerschouder. Eerst oogcontact van mens tot mens, dan pas komt de boodschap ter sprake! De vruchtbaarheidscultus van de Kanaänietische afgod Baäl waartegen hij zo fulmineert wordt door stieren gesymboliseerd, zowel door (vruchteloze) stierenoffers (12:12) als door in zilver en goud gegoten stierenbeelden die ze kussen en waaraan ze Gods offers toewijden (8:4; 13:2). Doch naar het oordeel van de profeet zijn die beelden slechts goed om verwijderd en stukgeslagen te worden (8:4-5). “Ja, die afgod, ... dat stierenbeeld van Samaria zal versplinterd worden” (8:6). Hierop alluderen de beide runderhoorns aan de voeten van de profeet; een ervan is in twee gebroken. Dat ondanks alles toch de Messiaanse bevrijding uit het dodenrijk blijft doorklinken, moge blijken uit het citaat op de schriftrol: “O DOODT / ICK SAL SYN / UWE DOODT / Ozeas 13 V.14”. (p2) Joël Wanneer de profeet Joël de dreigende komst van de Dag van de Heer voor een tweede maal aankondigt, vergelijkt hij deze onheilsdag met een optrekkend vijandelijk leger. Die inval gaat gepaard met vuur en vlam: “vuur heeft het groen in de steppe opgevreten”, “vuurgloed heeft alle bomen daarbuiten verschroeid” (1:19). Oorzaak en gevolg worden in beeld gebracht. Aan Joëls rechterzijde situeren zich de vlammen, terwijl een kale boomstronk met takken aan zijn linkerzijde staat. In de daaropvolgende verzen voert hij de dreiging ten top door de hemellichamen mee in te schakelen. Dat wil de profeet ons hier voorhouden door de banderol in zijn beide handen, ter hoogte van zijn middel, waarop ingegrift staat: “DE SONNE / EN DE MANE / SYN VERDU=/=YSTERT GH/=EWEEST / IOEL 2. V 10”. Voor de christenen is dit een zonneklare allusie op de zonsverduistering op het moment van Jezus’ kruisdood, zoals vermeld in Lc. 23:45a. Om onze aandacht te richten leest hij zelf – ernstig geconcentreerd, het hoofd licht voorovergebogen – zijn citaat. (p3) Amos Net als bij zijn voorganger Joël alludeert de tekst op de zonsverduistering tijdens Jezus’ kruisdood: “DE SONNE SAL ONDER GAEN / IN DEN MIDDAGH. 8.V.9.” (Amos 8:9). Op de plint heeft de beeldhouwer gesigneerd “J.C. De Cock”; 1700-1734. (p4) Obadja Om de profeet Obadja, in het Latijn ‘Abdias’, in kunstvoorstellingen met een attribuut herkenbaar te maken, kon men geen beroep doen op een biografisch gegeven, noch op zijn optreden of op een boude, plastische uitspraak. Hij is kaal, zij het met een weinig haar zijwaarts, en draagt een lange baard. Met beide handen houdt hij de schriftrol links van zich, recht neerwaarts afgerold. “ENDE GHY SYT SEER VERSMAEDELYCK. ABDIAS 2” (diep veracht zult gij zijn; 2). De spreker blijft ijzig kalm en kijkt recht voor zich uit. Lange tijd stond hij foutief op de 5 de plaats in de rij, totdat hij na de brand van 1968 met Jonas (opnieuw) van plaats kon wisselen. Als mogelijke beeldhouwer wordt A. Van Papenhoven vermeld, 1700-1734.
~2~
Antwerpen, Sint-Pauluskerk Syllabus - Rondom de Kerk - De Calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’ De profeten aan het woord (p5) Jonas Indachtig zijn avontuur op en in zee passen hem geen verfijnde of lange gewaden en schoeisel. Het citaat betreft een autobiografische tekst van de profeet: “JONAS WAS IN DES VISCHS BUYCK DRY DAGHEN ENDE DRY NAG[ten]. / IONAS 2. V.1”. Dit 3 dagen durend verblijf in de grote vis wordt in de middeleeuwse christelijke traditie als een voorafbeelding gezien van de duur tussen Jezus’ sterven en Zijn verrijzenis. In de barok wordt deze typologische toespeling nauwelijks nog in beeld gebracht, maar hier hebben we te doen met een uitzonderlijke zinspeling, zij het in de vorm van de eigenlijke zinsnede. Het beeld wordt toegeschreven aan A. Van Papenhoven, 1700-1734. (p6) Habakuk Volgens het deutero-canonieke geschrift over de profeet Daniël en de draak (Daniël 14:23-42) had de profeet Habakuk “wat moes gekookt en enkele broden in een schotel gebrokkeld” en was daarmee “op weg naar het veld om het de maaiers te brengen” (v.33). Door toedoen van een engel bracht hij het echter naar Daniël, op dat moment nogmaals gevangen in de leeuwenkuil in Babel. Omdat hij echter opwerpingen maakte (v.35) was hij door de engel “bij de haren van zijn kruin vastgegrepen” en “met de snelheid van een geest” naar Babel gedragen en boven de kuil gezet (v.36). Daniël at het maal “dat God hem zond” (v.37-39a). “Toen bracht de engel Habakuk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd” (v.39b). Dit anekdotische verhaal levert hem het attribuut van een kookpot, waar hij hier toch nog even graag uit proeft – te zien aan de ene vinger die in de moes steekt. Dat zijn kort kleed tot net boven de knieën reikt, is een kwestie van zich gemakkelijker te kunnen verplaatsen, terwijl de vaart door het luchtruim gesuggereerd wordt door zijn wapperende haarlokken. Zijn citaat is een aanklacht tegen de ontrouw van Gods volk: “GY SYT VERVULT MET SCHANDEN VOOR GLORIE. II, 16” (en schande valt op uw glorie). Hier lijkt dit van toepassing te zijn op Jezus, nl. de schande (van de kruisdood) die Zijn glorie besmeurt. Het beeld is gesigneerd door J. P. Van Baurscheit I, 1700-1728. (p7) Michaeas Met zijn tekst verwijst hij naar het verschrikkelijke lijden dat Jezus moet doorstaan om nieuw leven te kunnen geven: “DE PYNE HEEFT U BEVAN/GEN ALS EEN BAERENDE VROUW. 4.V.9.”. Het beeld is gesigneerd “J. C. De Cock” (Jan Claudius), 1700-1734. (p8) Nahum Ook hij legt de vinger op Jezus’ wonden: “UWE WONDE/ IS DE ALDERQUAEDSTE. 3.V.19”. De referentie van zijn boek staat speels op de 2 de, achterliggende schriftrol. Het beeld is gesigneerd door J.C. De Cock, 1700-1734. (p9) Haggai De bijzonder korte geschriften van Haggai, in het Latijn ‘Aggaeus’, bieden te weinig iconografische aanknopingspunten voor een attribuut. In deze karaktervolle voorstelling staat hij er met stevige haardos, korte baard, blootsvoets, de blik bedachtzaam, wijfelend misschien, hemelwaarts, de rechterwijsvinger op de kin. Met de linkerhand in het middel houdt hij de mantel op. Een prachtig geprononceerde plooienval geeft reliëf aan heel zijn figuur. “DEN HEERE HEEFT VERWECKT DEN GHEEST VAN JESU. AGGAEI. I° V.14” (De Heer heeft verwekt de geest van Jezus; 1:14) is een christelijke toespeling op Jezus’ verrijzenis. Het beeld is gesigneerd met het monogram van J.P. I Van Baurscheit I, 1700-1728. ~3~
Antwerpen, Sint-Pauluskerk Syllabus - Rondom de Kerk - De Calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’ De profeten aan het woord (p10) Malachia Met zijn tekst die zinspeelt op Jezus’ verrijzenis geeft hij vertroosting aan al wie in de duisternis zit: “ULIEDEN SAL OPGAEN DE SONNE DER RECHTVEERDIGHEIT. Malach: 4 V 2.” Het beeld is gesigneerd “J. C. De Cock” (Jan Claudius), 1700-1734. (p11) Sefanja Sefanja oftewel “Sophonias”, quasi geïntegreerd in de centrale engelenweg, kan men ook langs achteren bekijken. Zou de (zelfs voor deze beeldenreeks) wat ongewone frivole kniebroek, die onder zijn kort bovenkleed uitsteekt, en net onder de knie opgebonden is, een allusie zijn op zijn vermeende vreemde afkomst? De naam van zijn vader Kusi (‘Zwart’) werd immers – aldus het inleidende eerste vers – al eens geïnterpreteerd als ‘Ethiopiër’. Doordat hij de blik geheel hemelwaarts houdt, hangt de middellange baard niet langer op zijn borst. Aan de linkerpink houdt hij aan een ring een lantaarntje en achter aan zijn linkervoet staan nog drie kleine identieke lantaarns. De eerste daarvan en de lantaarn aan de hand hebben een open deurtje en bovenaan een verluchtingsrooster. In elk raampje van de lantaarns staat een brandend kaarsje ingegrift! Weliswaar geen hoogverheven artisticiteit, maar wel een inventieve manier om weer te geven hoe een en hetzelfde (onzichtbare) kaarsje langs alle kanten zichtbaar is! Sefanja, onheilsprofeet, laat er geen twijfel over bestaan dat op de “grote dag van de Heer” het kwade door God systematisch opgespoord én vergolden wordt: “In die tijd zal Ik Jeruzalem met lampen doorzoeken en zal Ik de mannen bestraffen”. Werd het Latijnse ‘lucernis’ in de Willibrordvertaling van 1975 en 1995 weergegeven als ‘fakkels’, dan werd dit opnieuw aangepast in de meest recente Bijbelvertaling van 2004 tot ‘lampen’. Tegelijkertijd met deze dreiging biedt de profeet hoop aan d.m.v. de tekst die hij op de korte schriftrol met beide handen vóór zijn middel houdt: “VERBEYT MY IN DEN DACH MYNDER VERRYSENISSE. 3.V.8” (“wacht op Mij op de dag dat Ik opnieuw zal optreden”). Het beeld is gesigneerd met het monogram “JPVB” van J.P. I Van Baurscheit, 1700-1728. (p12) Zacharias Net als Sefanja staat hij opzij van de engelenweg. Hij draagt een kunstig versierde brieventas met sluitstuk waarin verscheidene bladen steken. Door met de rechterwijsvinger a.h.w. de volgende passage aan te wijzen, nodigt hij de bezoeker uit om – zoals weleer aan de voet van de Calvarieberg te Jeruzalem – op te kijken naar de Gekruisigde bovenaan op de top. “SY SULLEN OPSIEN TOT MY DIE SY DOORSTOKEN HEBBEN. Zach. 12. V.10”. In de huidige lezingencyclus komt dit aan bod op de 12 de zondag van het C-jaar. Het beeld is gesigneerd door J.C. De Cock.
~4~
Antwerpen, Sint-Pauluskerk Syllabus - Rondom de Kerk - De Calvarietuin: op bede-vaart ‘achter de hoek’ De profeten aan het woord De grote profeten (P) Op de console van elk van de 3 grote profeten tegen de steunberen prijkt het wapen van Jeruzalem, alluderend op Jezus’ 5 wonden. Ook de 2 gekruiste palmtakken eronder verwijzen naar Jeruzalem, de eindbestemming van Jezus’ levensreis. Zijn blijde intrede daar, met de omstaanders die hun juichende armbeweging met palmtakken kracht bijzetten, werd overigens het symbool van de intrede in het Hemelse Jeruzalem. (P1) Jesaja (Isaias) Zijn tekst luidt: “ONSE DROEFHEDEN HEEFT HY GEDRAGEN. Isaie [C.?] 53 [V.?] 4.” Droefheden of smarten moet je lezen als: ‘onze zwakheden’ of ‘onze zonden’. Deze profetische zinsnede werd door Matteüs (8:17) toegepast op Jezus, en door Johannes (1:29) meer bepaald op Jezus als het Lam Gods. Onder de console: een paar gekruiste, omgekeerde, brandende flambeeuwen. Beeldhouwer: Michiel I van der Voort. (P2) Ezechiel Hij kijkt voor zich uit terwijl hij met de rechtervinger wijst naar een passage op de ontrolde schriftrol met als tekst: “ICK HEB U SIEN VERTREDEN IN UW BLOED. 16 . [??] 6.” (ik zag hoe je daar lag te trappelen in je bloed). Naast de console prijkt 1 handbeenderstel; onder de console 4 doodshoofden en beenderen. Samen met de 2 bazuinen verbeelden deze macabere resten het visioen van Ezechiël van de tot leven opgewekte beenderen (Ez. 37). Het beeld wordt toegeschreven aan J.C. De Cock, 1700-1734. (P3) Daniël De baardloze jongeman houdt de linkerwijsvinger hemelwaarts terwijl zijn blik gericht is naar het publiek onder hem. Onderaan de console verwijzen 3 poezelige leeuwenkopjes met pootjes naar Daniëls verblijf in de leeuwenkuil (Dan. 6). Alhoewel de oorspronkelijke schriftrol [ten laatste sinds 1901] verdwenen is, is de tekst bekend: “CHRISTUS ZAL TER DOODT GEBRACHT WORDEN. 9, [??] 26.” Het is een citaat uit Daniëls visioen waarin de engel Gabriël hem het volgende inzicht openbaart: “in de benarde tijd zal een gezalfde (vorst) gedood worden zonder dat iemand hem opvolgt”. Vermits het begrip van de ‘gezalfde’ (vorst), in het Latijn ‘Christus’, reeds in het Nieuwe Testament exclusief op Jezus werd toegepast, verstaat men onder elke voorzegde ‘gezalfde’ Jezus ‘Christus’. Het beeld wordt toegeschreven aan A. Van Papenhoven, 1700-1734. (P4) Jeremias Afgescheiden van zijn collega’s grote profeten, zit hij rechts op de 1 ste verdieping van de Calvarieberg in een spelonk. Dialogerend kijkt hij schuin naar rechts, de linkerhand gesticulerend opgestoken. Mogelijk is de voor een profeet uitzonderlijke aanwezigheid van een (rechtstaand, groot) boek te verklaren door het bijzonder ruime volume van zijn geschriften, nl. 52 hoofdstukken, na die van Jesaja het omvangrijkste geschrift van profeten. De tekst is merkwaardig genoeg geen citaat uit zijn geschriften, maar bevat (oorspronkelijk?) enkel nogmaals ter identificatie zijn naam: “JERE / MIAS”. Zijn beeld wordt toegeschreven aan A. Van Papenhoven (1700-1734).
~5~