Fietsroute ‘Rondom de Rolder kerk’ Toelichting landschappelijke en historische bezienswaardigheden onderweg N.B.: Zie voor routebeschrijving Op Stap-krant ’15/’16 De route van ca. 35 km begint en eindigt bij het Toeristisch Informatie Punt (TIP) ‘Onder de Molen’, Grote Brink te Rolde. Een grote parkeerplaats is beschikbaar bij ontmoetingscentrum ‘De Boerhoorn’, Zuides in Rolde.
Algemene informatie dorp Rolde e
e
Rolde is ontstaan in de vroege-middeleeuwen (8 -9 eeuw). Dorp en omgeving hebben de ruimtelijke kenmerken van een typisch Drents esdorp. In Rolde komen veel regionale wegen bij elkaar. Het stervormige wegennet getuigt van een belangrijke kerkelijke en bestuurlijke centrumfunctie van het dorp. Rolde werd in de late-middeleeuwen beschouwd als de ‘hoofdplaats’ van de Landschap Drenthe. Rolde was een van de zes Drentse dingspillen. Het dingspil Rolde bestond naast het hoofddorp uit de buurtschappen Peeloo, Witten, Loon, Anreep, Deurze, Balloo, Amen, Grolloo en Schoonloo. Een dingspil was het ambtsgebied van bestuurs- en rechtsspraak. De overige dingspillen waren: Anloo, Vries, Beilen, Diever en Sleen. Rolde lag centraal en was tot aan 1688 vergaderplaats van de Etstoel. De Etstoel was het hoogste rechtscollege in Drenthe. Het wordt reeds vermeld in 1339. Volgens het Landrecht van 1411 vergadert de Etstoel jaarlijks tenminste twee keer in Rolde en Banlo (Balloo) en een derde keer in Anloo (Magnuskerk). Uit documenten blijkt echter dat vanaf 1399 niet meer werd vergaderd in de ‘Ballooërkuil’. De Etstoel bestond uit de Drost (hoogste vertegenwoordiger van Bisschop van Utrecht en voorloper huidige Commissaris des Konings) en 24 Etten (vier vertegenwoordigers per dingspil). Een zitting van de Etstoel werd Lotting genoemd. Door deze functie was Rolde bestuurskundig gezien feitelijk de hoofdplaats van het ‘Olde Lantschap Drenthe’. In 1615 geraakt het buurtschap Assen kerkelijk los van Rolde. Het bestuur van de Landschap Drenthe e kiest begin 17 eeuw domicilie in de voormalige kloostergebouwen in Assen. Daarmee begint de teruggang van Rolde als hoofdplaats en de opgang van Assen als belangrijkste vergaderplaats. De Etstoel houdt haar zittingen vanaf 1688 uitsluitend nog in het voormalig klooster Maria in Campis aan de brink in Assen, het huidige Drents Museum. In 1807 scheidt Assen zich definitief af van Rolde. In 1809 krijgt Assen stadsrechten van Lodewijk Napoleon (broer Napoleon). Op 1 augustus 1811 wordt Rolde een zelfstandige gemeente. De gehuchten Anreep, Loon, Peeloo, Steendijk, Vredeveld en Witten worden overgedragen aan Assen. Het resterende aantal inwoners van Rolde bedraagt dan 1102. De eerste gemeentelijke organisatie bestaat uit: burgemeester, niet-officiële secretaris, ontvanger en een veldwachter. Per 1 januari 1998 is in Drenthe een gemeentelijke herindeling doorgevoerd. De gemeenten Anloo, Gasselte, Gieten en Rolde zijn samengevoegd tot de nieuwe gemeente Aa en Hunze.
1. Historische brink Rolde heeft drie brinken: Kerkbrink bij NH-kerk, Schutbrink in dorpscentrum (oorspronkelijke functie: vastzetten loslopend vee) en Grote Brink. Enkele oude functies van de grote brink zijn: dagelijks verzamelen van schaapskudde(n), houden van vee- en jaarmarkten en dorpsfeesten, opslag van boerenwerktuigen, vergaderplaats van boermarke. Jaarlijks hoogtepunt op de grote brink is al e eeuwenlang de viering van de Rolder (paarden)markt op de 2 dinsdag van september. Brinken komen voor in Ierland, Groot-Brittannië, Nederland, Duitsland, Denemarken, Noorwegen en e Zweden. Tot in de 19 eeuw lagen de brinken vaak aan het rand van een dorp. Via veedriften waren ze verbonden met de omliggende heidevelden. Van oudsher zijn brinken vaak het eigendom van de boermarken. Veel brinken zijn beplant met hoge eikenbomen (productie eikels en timmerhout, bescherming tegen wind en onweer). Op de brink lang soms een met water gevulde dobbe. De watervoorraad diende als drink- en waswater voor vee, bluswater voor de brandweer (brandkuil), het schoonmaken van boerenwagens, het ‘wateren’ (harden) van boomstammen (soms met zaagkuil),
rotten van vlas. In de moderne tijd zijn de agrarische functies vrijwel geheel verdwenen. Dobben zijn gedempt of omgevormd tot eendenvijvers, brinken zijn toebedeeld met verkeersfuncties (wegen, parkeerplaatsen) en de omgeving is stedenbouwkundig vaak aangetast door niet-historische bebouwing.
2. Beltmolen (in volksmond: molen van Schuiling) De Rolder molen aan de grote brink is gebouwd op een belt (verhoging), die diende voor een betere windvang. De molen lag tot aan de jaren ’60 aan de rand van het dorp op het zuidwesten (windzijde). De eerste vermelding van een molen in Rolde dateert uit 1743. Het betreft dan een volmolen, d.w.z. een molen voor het ‘vollen’ van geweven stoffen. Vanaf 1764 krijgt de molen ook de functie van ‘berkmolen’ of runmolen. Het ‘runnen’ is het fijnmalen van de bast van eikenhout. Het gemalen schilhout wordt run genoemd. Het bevat veel looizuur, dat werd gebruikt voor het looien van huiden. e Het dorp Rolde kende begin 19 eeuw nog vijf leerlooierijen. Vanaf 1842 is de molen ook ingericht als korenmolen. De molen brandt in 1873 af. Hij wordt in 1873 herbouw als achtkante bovenkruier, type beltmolen. Vanaf 1892 berustte het eigendom bij drie generaties van de familie Schuiling. Een oktoberstorm in 1928 rukte twee wieken van de molen. Reparatie vond pas plaats in 1959. De huidige molen heeft veel reparaties en restauraties achter de rug. De functie als korenmolen is in de jaren ’60 beëindigd. De gemeente Rolde koopt de molen aan in 1968. De molen aan de historische brink is een belangrijk ‘beeldmerk’ van Rolde. De molen wordt draaiende gehouden door vrijwillige molenaars.
3. Dingspilkerk Rolde De huidige gotische dingspilkerk is gebouwd in het eerste kwart van de 15e eeuw. Bij archeologische opgravingen tijdens de restauratie in 1963-1964 zijn restanten gevonden van zeker drie houten voorgangers, waarvan een moet zijn afgebrand. De eerste steenfundering dateert van rond 1.100. De e oudste (houten) resten van de kerk dateren uit de 9 eeuw. Uit de opgravingen blijkt dat de eerste kerk is aangelegd op een nog ouder grafveld. In oude Romaanse kerken in Noord-Nederland (ook Rolde) zijn koor en altaar altijd naar het oosten gericht. De middeleeuwse “oosting” van kerken is een religieus element, mogelijk met voorchristelijk historie. De kerk werd in de vroege-middeleeuwen op gezag van de Bisschop van Utrecht het religieus middelpunt. Bij de invoering van het christendom werd het heidens gebruik van het begraven van doden in een grafveld of grafheuvel van de voorvaderen verboden. Bijzettingen moesten voortaan plaatsvinden in gewijde grond bij kerken. Daardoor ontstonden kerkpaden en reewegen (dodenweg) tussen kerkdorp en omliggende gehuchten. De Rolderkerk wordt ook wel ‘Jacobuskerk’ genoemd. De naamgeving is afgeleid van de vondst tijdens de restauratiewerkzaamheden in de jaren ’60 van een Jacobusschelp. St. Jacobus wordt in het Spaanse Santiago de Compastella, als patroonheilige vereerd. De naamgeving staat ter discussie, omdat de toevallige vondst van een schelp een magere onderbouwing is. Ornamenten en versieringen van de oorspronkelijke katholieke kerk hadden meer duidelijkheid over de patroonheilige van de e Rolder kerk kunnen geven. Op een paar spaarzame scherven na zijn die eind 16 eeuw helaas verloren gegaan tijdens de Reformatie. e
e
Het interieur heeft in 2 helft van de 16 eeuw geleden tijdens de oorlog met Spanje (brandschatting Spaanse troepen). In 1672 zijn vernielingen aangericht door Munsterse troepen, die op doortocht waren naar Groningen. Het kansel is geleverd in 1677 door beeldhouwer/kistenmaker Bijmholt uit Groningen. Het orgel is van het Westfaalse type. Het is in 1820 gebouwd door een Gelderse bouwer en in 1847 geschonken door emeritus-predikant Brouwer. Het orgel heeft twee klavieren en meer dan 1.200 pijpen. De oudste pijp dateert uit ca. 1.700. De kroon in het koor dateert uit de 17e eeuw. Tijdens de restauratie in de jaren ’60 zijn acht gebrandschilderde ramen van beeldend kunstenaar Joep Nicolas uit Roermond aangebracht.. De toren is van zgn. "Drentse type". Hij is 52 m hoog en de op een na hoogste van Drenthe (Sleen is 53 m.). Kerktorens hebben van oudsher verschillende functies. De belangrijkste functie was drager
van de "luidklok". De klok is in 1590 tijdens de Spaanse oorlog weggevoerd naar Groningen om te worden omgesmolten tot geschut. In 1619 is een nieuwe klok aangebracht met een gewicht van 1353 kg en een doorsnee van 125 cm. In 1943 werd de klok gevorderd door de Duitse bezetter om te worden omgesmolten. De klok is na de oorlog ongeschonden teruggevonden in het havengebied van Hamburg en via Harlingen terug verscheept. In december 1945 kon hij op kosten van de Ned. Herv. Kerk weer worden geïnstalleerd.
4. Openbare begraafplaats Rolde In de omgeving van Rolde komen monumenten voor van 5.500 jaar doden begraven. De hunebedden (o.a. Balloo en Rolde) zijn de oudste grafmonumenten in Europa. Daarna krijgen we een periode van bijna 3.000 jaar dat de doden of hun crematieresten werden bijgezet in grafheuvels. Bij Balloo liggen grote complexen grafheuvels uit de nieuwe steentijd, bronstijd en ijzertijd: Tumulibos, Kampsheide en Ballooërveld. In de Romeinse tijd en de Volksverhuizingstijd is sprake van rijengrafvelden. De vondsten hiervan in deze omgeving zijn spaarzaam. Tijdens de kerstening van Noord-Nederland werd men verplicht de doden te begraven in gewijde grond bij de kerk. Belangrijke personen werden later ook bijgezet in de kerken. Bij de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk in 1810 wordt Franse wetgeving van kracht. In 1811 volgt een verbod om nog langer doden bij te zetten in de kerk en op een kerkhof binnen de bebouwde kom . Doel: verbetering hygiëne en tegengaan van verspreiding van besmettelijke ziekten. Vanaf 1813, na het vertrek van de Fransen, wordt dit verbod tijdelijk weer opgeheven. In 1827 volgt definitieve ‘Haagse’ wetgeving. Met ingang van 1829 mag niemand meer binnen de bebouwde kom worden begraven. Gemeenten worden verplicht om nieuwe begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aan te leggen. Alleen voor de leden van de Koninklijke familie geldt een uitzondering. De eerste dode op de ‘nieuwe’ begraafplaats van Rolde is bijgezet op 31 januari 1829.
5. Noordooster Lokaal Spoorweg (NOLS) Het toeristische fietspad Rolde richting Balloo ligt langs de voormalige spoorbaan Assen-RoldeGieten-Stadskanaal van de NOLS. De spoorlijn is aangelegd in 1904-1905. Het stationsgebouw van Rolde is ontworpen door de architect Jos Cuypers. Vóór WO-II vonden dagelijks acht retourritten voor het personenverkeer plaats. Tijdens de oorlog nog vijf ritten per dag. Het passagiersvervoer is gestaakt in mei 1947. Tot begin jaren ’70 reden er nog goederentreinen. Ze vervoerden vooral landbouw gerelateerde producten en brandstoffen. Eind jaren ’70 mislukte een poging om het baanvak Assen-Rolde te handhaven als museumspoorlijn. Het tracé is nu een langeafstand wandelroute.
6. Ringbrinkdorp Balloo e
e
Balloo is een oud esdorp, dat zijn oorsprong vind in de 8 – 9 eeuw. Uniek is de ruimtelijke structuur. Het dorp is grotendeels gebouwd in een ringstructuur. In het midden liggen de voormalige hoven (huiskavels als kalverweiden en groentetuinen). Een kleine brink lag vroeger aan de noordzijde van het dorp aan de weg naar het Ballooërveld. Rond het dorp zijn veel bewoningssporen gevonden uit de prehistorie. Zichtbare archeologische overblijfselen zijn het hunebed van Balloo (hunebed D16) en grote complexen grafheuvels: Tumulibos, Kampsheide en Ballooërveld.
7. Landgoed Kamps-Kampsheide Kampsheide is in 1948 de eerste aankoop van stichting Het Drentse Landschap. Het natuurterrein met een schitterend ven, meer dan 40 grafheuvels en een groot complex jeneverbesstruwelen is archeologisch, landschappelijk en natuurwetenschappelijk van grote betekenis. Het ligt ingeklemd tussen de Ballooëres, het beekdal van het Deurzerdiep en boerderij Kamps. Boerderij en bijbehorende bos en gronden zijn in 2001 door Het Drents Landschap aangekocht. De monumentale boerderij e dateerde uit eind 16 eeuw. Zij is in 2012 door brandstichting geheel vernield. De boerderij is in 2014 in oude stijl weer opgebouwd, maar heeft haar status als rijksmonument verloren. Het gebied Kamps-
Kampsheide is slechts enkele tientallen ha’s groot, maar staat model voor alle aspecten van het mooie Drentse cultuurlandschap.
8. Ontstaan beekdal Deurzerdiep Het beekdal is het belangrijkste stroomgebied van het westelijke stelsel van Drentsche Aa diepjes. De basis van het bekenstelsel van de Drentsche Aa is gevormd in de laatste twee ijstijden. De hoofdbeken liggen in brede, oorspronkelijk diep uitgesleten, ‘dalen’. Ze zijn ontstaan in de voorlaatste ijstijd Saalien (ca. 250.000 - 130.000 BP). In deze periode was Noord-Nederland bedekt door een pakket landijs van honderden meters dik. De beekdalen zijn ontstaan door de langdurige afvoer van grote massa’s smeltwater. De ‘dalen’ zijn door erosie grotendeels weer dichtgeslibd. Het ‘dal’ van het Deurzerdiep is nog goed waarneembaar in het landschap. Tussen de grotere waterafvoeren bleven ‘ruggen’ liggen van keileem (mengsel van zand, leem, stenen en keien). Keileemruggen vormen vaak een waterscheiding. Ze ‘sturen’ de richting van de ondergrondse en bovengrondse waterafvoer. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 110.000-12.000 BP), was de Drentse bodem diep bevroren. Er heerste er een toendra-achtig klimaat. In de droge en extreem koude perioden zetten heftige ‘poolstormen’ op de keileemruggen een pakket dekzand af. Tijdens de dooiperiode zocht het water weer zijn eigen weg. Naast de hoofdstromen uit de Saale-ijstijd ontstaat een fijnmazig systeem van kleinere (zij)diepjes. Zij zorgen voor de voeding van de hoofdbeken. De veentjes en vennen dateren ook uit deze periode. Het stelsel van Drentsche Aa-diepjes watert af richting Lauwersmeer. Veel vondsten van prehistorische jagers-verzamelaars worden gedaan op de flanken van de Drentse beken en vennen. De eerste (pre)historische nederzettingen en de huidige Drentse esdorpen liggen op de hogere keileemruggen.
9.
Landschappelijke rondblik bij ‘spoorbrug’ Deurzerdiep
Op het kruispunt van het Deurzerdiep met de voormalige spoorbaan van de NOLS kunnen diverse interessante landschappelijke waarnemingen worden gedaan. De ruimtelijke lijnvoering van de voormalige spoorbaan is goed zichtbaar. De ondergrond van de spoorbaan is in het beekdal afgegraven. Daardoor vormt het dijklichaam van het spoor niet langer een ‘muur’ in de beleving van het fraaie beekdallandschap. Ter plekke van de brug is het diep (nog) gekanaliseerd. Deze ingreep is gedaan begin jaren ’60, met als doel verbetering van de landbouwkundige afwatering. Bij het kopje Deurze (zie 14) worden de nieuwe beekplannen toegelicht. Direct ten noordoosten van de brug begint de meanderende, oude loop van het Deurzerdiep / Loonerdiep. Er zijn in de jaren ’90 vistrappen in aangebracht. Vissen kunnen zo weer stroomopwaarts paaien. Ten noordwesten van de brug is de grote stuw zichtbaar van het Afwateringskanaal. Bij hoog water zorgt de stuw er voor dat het overtollige water wordt afgevoerd naar het Noord-Willemskanaal. Bij laag water zorgt de hoofdbeek voor voeding van het oude Loonerdiep. Aan de zuidoost zijde zijn in de jaren ’90 in het kader van de natuurontwikkeling weer slenken aangelegd.
10.
‘Poepenhemeltje’
Aan de zuidwest zijde van de brug over het Deurzerdiep in de noordpunt van het dennenbos ligt het zgn. Poepenhemeltje’, ook wel bekend als het ‘schansje van Van Galen’. Volgens overlevering zou het kleine vierkante ‘schansje’ in juli 1672 het bivak zijn geweest van vorst, c.q. bisschop Van Galen van Münster. De bisschop was berucht als ‘Bommen Berend’. Münster was in dat jaar in oorlog met de stad Groningen. Drenthe was al bezet. Groningen hield stand tot haar ontzet op 28 augustus 1672. Het Gronings ontzet wordt nog jaarlijks gevierd op 28 augustus. "Poepen" is een scheldwoord voor "Westfalers", i.c. de Munsterse troepen. Het ‘schansje’ is in 1985-1986 gerestaureerd door Stichting Landschapsbeheer Drenthe. In 2000 is vanaf het fietspad een ‘knuppelbrug’ aangelegd door verstandelijk gehandicapten van de GGZ-instelling Van Boeijenoord. In 2013 is een publicatie verschenen van archeoloog Van Westing, expert op het gebied van historische verdedigingswerken. Volgens hem is het ‘Poepenhemeltje’ geen ‘schans’. Hiervoor zijn geen historische bronnen en ook technisch voldoet het bouwwerk niet aan de eisen voor een verdedigingswerk. Van Westing denkt dat
e
op de plek mogelijk een 19 eeuwse theekoepel heeft gestaan of een uitzichtpunt, behorende bij het Landgoed Amelte. Anderen vinden zijn argumentatie onvoldoende en volharden in de benaming ‘schansje’.
11. Landgoed Amelte Vondsten van artefacten getuigen van de aanwezigheid van prehistorische jagers-verzamelaars in het gebied. De oudste nederzettingen dateren uit de late-bronstijd en de ijzertijd (ca. 1.000 v.Chr – begin jaartelling). Overblijfselen hiervan zijn drie grafheuvels en ondergrondse sporen van een urnenveld en een celtic field (complex raatakkers). Ook een laat-middeleeuwse nederzetting is aangetoond. De oudste vermelding van Amelte als buurschap dateert uit 1402. Oude benamingen zijn e Amekinge, Amele en Amelynge. Begin 17 eeuw zijn huisplaatsen bekend van twee boeren: Olde Jan en Jonge Jan ’t Amelde Drie ‘ontwikkelaars’ zijn belangrijk geweest voor de inrichting van het huidige landschap van Amelte. Petrus Hofstede, gouverneur van Drenthe en bewoner van de havezathe Vredeveld (ook genoemd e Valkenstijn) bij Assen, is begin 19 eeuw begonnen met de samenvoeging van percelen, aanplant van bomen en aanleg van een ‘sterrenbos’. John Francis Loudon, oud-gouverneur-generaal van e Nederlands Oost-Indië, heeft de planmatige inrichting van het gebied rond 1879 doorgezet. Begin 20 eeuw heeft landmeter en landbouwkundige Engbertus Dreesman in het gebied twee boerderijen, twee woonhuizen en een jachthuis laten bouwen. Het jachthuis is afgebrand en vervangen door een klein boerderijtje. Na het overlijden van Dreesman in 1971 is het landgoed in delen verkocht.
12.
‘Assen aan de Aa’
De gemeente Assen heeft het initiatief genomen tot een historische ‘restauratie’ de komende jaren van het gebied Assen-Oost. De projectnaam ‘Assen aan de Aa’ is onderdeel van de stadsvisie FlorijnAs. Het plan omvat vijf belangrijke deelprojecten.
Amelte:
In dit gebied wordt de herkenbaarheid en de beleving van de cultuurhistorie verbeterd. Denk hierbij aan de grafheuvels, het celtic field, herstel van de historische houtwallen en boomsingels langs de essen en het completeren van de structuur van paden en wegen.
Landgoed Valkenstijn
De contouren van de voormalige havezathe Vredeveld/Valkenstein worden weer zichtbaar gemaakt. De landschappelijke omgeving wordt opgeknapt, net als de paden en lanen.
Nijlandsloop
Deze beek is een van de oude stadslopen. De beleving van de historische waterloop wordt verbeterd door de aanleg van wandel- en fietspaden langs de oude beek
Anreeper diep
Dit is de belangrijkste voedingsader van het Deurzerdiep. Zij ontspringt ten oosten van het TT-circuit. Een groot deel van Assen-Oost en Zuid watert af via het Anreeper diep. De zone langs het Anreeper diep tussen Asser bos en Deurzerdiep wordt ingericht als ecologische verbinding.
Deurzerdiep
Het diep is begin jaren ’60 gekanaliseerd ter ‘verbetering’ van de waterafvoer. In 2015 wordt gestart met de herinrichting van het beekdal (zie verder punt 14).
13.
Deurze
Bij het (bewoonde) ooievaarsnest levert een 360 graden rondblik veel historische informatie op. Het gekanaliseerde Deurzerdiep wordt in 2015 door het waterschap Hunze en Aa’s weer hermeanderd volgens de oorspronkelijke loop. Het gebied langs het diep wordt ingericht als ‘natte natuur’ en in tijden van hoog water ‘onder water’ gezet (retentiebekken). Het fietspad langs de beek wordt opgebroken. De fietsbrug wordt vernieuwd. Een nieuwe fietsverbinding richting Anreep-Assen komt tot stand via het landgoed Amelte. Het ooievaarsnest ligt aan de oude (onverharde) weg Deurze-Eleveld. De route is in noordelijke richting nog intact. Ongeveer 100 m in noordelijke richting kruist het tracé het middeleeuwse kerkenpad Rolde – Amelte/Anreep/Vredeveld/Witten. De oversteek van het Deurzerdiep ging via een voorde. De historische weg is in zuidelijke richting deels verdwenen. In het kader van de herinrichting van het beekdal wordt de route als wandelpad weer hersteld met een aansluiting richting Anreep. Langs de oude weg lagen in de late-middeleeuwen in Deurze belangrijke boerderijen: erven Hovinge, Hilbollinge, Wernsinge (met gracht) en Schuringe. De boerderij Hovinge staat ook bekend als de Bentheimerhof. De boerderij was (met een watermolen, landerijen en woeste gronden) tot 1259 eigendom van de graaf van Bentheim. De bezittingen kwamen in dat jaar door een ruiling met de kloosterbezittingen bij Coevorden in eigendom van de nieuwe abdij Maria in Campis in Assen. Het ‘nieuwe’ Deurze is aangelegd op de hogere gronden. In het dorp staan prachtige oude boerderijen.
14.
Amerdiep
Het Amerdiep is de bovenloop van de westelijke hoofdstroom van het Drentsche Aa bekenstelsel. Het ontspringt in het gebied Holmers ten oosten van het voormalige Kamp Westerbork. Ten noorden van het dorp Amen is de beek (net als bij Ekehaar, Deurze en Balloo) gekanaliseerd in begin jaren ’60. Rond de mooie Houtesch van Amen is ook de meanderende beek gehandhaafd. Dit oude gedeelte is een van de mooiste plekjes van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. De weg van Rolde naar Amen behoorde vroeger tot de middeleeuwse handelsroute Groningen-RoldeMeppel/Steenwijk. Dit was een afsplitsing van de bekende verbinding Groningen-Coevorden over de Hondsrug. Historische karrensporen van deze ‘trekwegen’ zijn in verschillende natuurgebieden in het Drentsche Aa-gebied nog zichtbaar, o.a. Noordlaarderbos/Vijftig Bunder, De Strubben/Kniphorstbos, Gasterse Duinen en vooral Balloërveld. De passage van het Amerdiep ging vroeger door de Amervoorde. Ca. 200 m ten zuiden van het Amerdiep/Amervoorde ligt het ven Horstveen (pingoruïne). Ook ten westen van dit ven zijn de karrensporen goed zichtbaar in het landschap.
15.
Beekdal ‘De Holten’
Ten noordoosten van het Amerdiep ligt het kleinschalige beekdal van De Holten. Het ontspringt in de e 20 eeuwse veldontginningen van Vredenheim en het Westersche Veld van Rolde. De Holten levert fraaie landschappelijke doorkijkjes van akkers, bossen en beekdal. Het beekdal gaat over in het Landgoed Westerscheveld van de familie Duintjer, een van de grootste landgoederen in NoordNederland. Het afwisselende gebied kent een rijke fauna, waaronder diverse roofvogelsoorten.
16.
Hogeveld: heidevelden en veentjes e
Het gebied ten zuiden van Rolde bestond begin 20 eeuw nog uit grote heidevelden: Westerveld en Oosterveld van Rolde. Tijdens de veldontginningen in de eerste helft van de vorige eeuw werd het bekend door de zgn. torenverkavelingen. De perceelgrenzen werden op enkele kilometers afstand van het dorp uitgezet op de toren van de kerk. Gevolg: op ca. 3 km afstand zijn de percelen aanmerkelijk breder dan vlak bij het dorp. Kadastrale kaarten van rond 1950-1960 illustreren deze verkaveling prachtig. De ruilverkaveling van midden jaren ’70 en de schaalvergroting in de landbouw hebben de torenverkaveling grotendeels ‘uitgewist’. Maar onderweg is het systeem voor het geoefende oog nog goed herkenbaar. In de grootschalige veldontginning tussen Marwijksoord en Papenvoort liggen nog enkele mooie restanten van het oude heide- en vennenlandschap.
17.
Beekdal Papenvoortse Diep en Rolderdiep
Dit is de oostelijke hoofdstroom van het bekensysteem van de Drentsche Aa. Het is een smal beekdal, e gelegen tussen 20 eeuwse veldontginningen van Rolde en Papenvoort/Gasselte. Op de grens van beekdal en veldontginningen liggen parallel aan de beek prachtige grenswallen met monumentale eiken. De houtwallen zijn hier oorspronkelijk aangelegd als afbakening van grenzen en voor de wering van het vee uit de hooilanden langs de beek. Runderen en schapen graasden zomers op de heidevelden, hooi fungeert als voedsel in de winterperiode. Vanwege hun functie als veekering werden houtwallen beplant met stekelige struiken zoals hulst, meidoorn en sleedoorn. Door de e Amerikaanse uitvinding van prikkeldraad eind 19 eeuw is deze functie vervallen. Houtwallen zijn anno e 21 eeuw van belangrijke historische en landschappelijke betekenis. Ze vormen voor flora en fauna zeer specifieke microbiotopen . De beek wordt gevoed door regenwater en kwelwater. Het beekdal is bekend van de Dotterbloemgraslanden (kwelliefhebber). Bijzondere vogelwaarnemingen zijn o.a.: Grauwe Klauwier, Roodborsttapuit, Watersnip, Paapje, Kwartelkoning, Gele Kwikstaart, Veldleeuwerik, Zomertaling en diverse soorten roofvogels. Het beekdal wordt voor het natuurbeheer begraasd door een grote kudde Charolais zoogkoeien (± 600 st.).
18.
Boswachterij Gasselte
De Drentse staatsbossen zijn veelal aangelegd in de jaren ’30. Het waren projecten van werkverschaffing in crisistijd. Het productiehout (o.a. fijnspar en lariks) werd gebruikt voor de mijnbouw en de papier- en houtindustrie. Tegenwoordig is er minder behoefte aan deze soorten productiehout. Het bosbeheer is nu meer gericht op natuurontwikkeling, beleving van diversiteit van bosrijke omgeving (recreatie en toerisme) en klimaatbelangen (opvang CO2). Grote percelen sparren en lariks worden gekapt ten faveure van meer variatie in loofbomen. Er bestaan plannen voor de inrichting van een groot wildpark bij de spartelvijver en zandwinplaats ‘Hemelrijk’.
19.
Landgoed Heidehof
Het terrein is particulier eigendom. Het bestaat uit een relatief oud stuk bos en een groot deel ‘jonge aanplant’ aan weerszijden van de weg Rolde-Gieten. In het oude deel op de noordelijke flank van het Rolderdiep liggen zeven prehistorische grafheuvels en een prachtig ven (pingoruïne) uit de laatste ijstijd. De eigenaren hebben in het landgoed een natuurbegraafplaats aangelegd, het ‘Hillig Meer’ (Heilig Meer). De begraafplaats is in enkele jaren uitgegroeid tot een zeer gewilde ‘eeuwigdurende rustplaats’. De opbrengsten van de begraafplaats worden aangewend voor het beheer en onderhoud van het landgoed.
20.
Historische boerderijen Anderen
Anderen is een klein brinkdorp met prachtige historische boerderijen aan ’t Loeg en Hageneind. De oudste boerderijen zijn van het type Hallenhuis (Lös-hoes), waarin oorspronkelijk mens en dier onder één dak leefden zonder scheidingswand tussen woon- en bedrijfsgedeelte. Deze boerderijen kenmerken zich door draagconstructies van staanders en gebinten met houten zgn. ‘pen-gat’ verbindingen. De staanders staan op ‘stiepen’: gemetselde flinten/veldkeien, om optrekkend vocht en rotting tegen te gaan. De vloer was vroeger van leem. De buitenwand van vlechtwerk, opgevuld met e leem. Boerderijen van baksteen werden pas gebouwd vanaf eind 18 eeuw. De dakbedekking was vroeger van riet, stro en heide. Historische boerderijen kunnen qua ouderdom worden gerangschikt op basis van hun oriëntatierichting. De oudste boerderijen staan met de achterbaander naar de brink of straat. Jongere boerderijen hebben vaak ook een zijbaander en zijn gebouwd in de lengterichting langs de weg of brink. Moderne boerderijen staan met hun woonhuis gericht naar de straat. Op de erven in Anderen staan nog diverse karakteristieke bijgebouwen: stookhutten, hooischuren, schaapskooien, kippenhokken.
21.
Beekdal Andersche diep
Het beekdal tussen Anderen en Rolde is breder dan die van het Deurzerdiep, Amerdiep en Rolderdiep. Het dal kent ook een meer open landschappelijk karakter. Aan de Rolder zijde ligt een systeem van fraaie grens- en dwarswallen. Grenswallen liggen parallel aan de beek op de grens van de oude hooilanden in het beekdal en de voormalige heidevelden. Dwarswallen liggen haaks op de beek. Het zijn oorspronkelijk perceelscheidingen met een tegelijk een functie als veekering.
22.
Ballooërveld
Het Ballooërveld is een voormalig militair oefenterrein. Met een oppervlakte van bijna 400 ha is het een van de grotere heidevelden in Drenthe. Het ligt centraal op het keileemplateau tussen de westelijke en de oostelijke bekensystemen van het Drentsche Aa-stelsel. Het hoogteverschil op het terrein is voor Drentse begrippen groot: noordzijde ca. 9 m + NAP en zuidelijk deel 15 m + NAP. Over het veld loopt een waterscheiding tussen Looner diep (westzijde) en Anderensche diep (oostzijde). Heidevelden zijn ontstaan door het kappen van de oorspronkelijke bossen voor de aanleg van akkerlanden. Na uitputting van de natuurlijke vruchtbaarheid volgde (over)beweiding door runderen en na de middeleeuwen vooral schapen. De heidevelden zijn eeuwenlang in gemeenschappelijk bezit en gebruik geweest van boermarken, Het collectief gebruik betrof beweiding door grote schaapkudden, steken van heideplaggen (brandstof en dakbedekking), exploiteren van zand- en leemputten, winning van keien en plaggen/heidestrooisel voor de opvang van mest in potstallen. Door de opkomst van e kunstmest eind 19 eeuw verloor de schapenmest aan betekenis en de heidevelden hun agrarische functie. Meestal werden ze in cultuur gebracht. Het Balloërveld is aan ontginning ontsnapt, omdat de Staat rond 1918 een groot deel heeft aangekocht als militair oefenterrein. De functie militair e oefenterrein is begin 21 eeuw beëindigd. Het terrein is overgedragen aan Staatsbosbeheer. Het Ballooërveld is archeologisch, historisch, biologisch, bodemkundig en landschappelijk van grote wetenschappelijke betekenis. Op het terrein liggen tientallen prehistorische grafheuvels. Uit deze periode dateren verder een urnenveld en een celtic field (complex raatakkers uit ijzertijd). Bekend is het terrein van een brede bundel karrensporen van oude ‘trekwegen’ op de route Groningen-RoldeCoevorden/Zuidwest-Drenthe. Noord-zuid loopt over het gehele veld een verdedigingssysteem van tankgrachten en loopgraven uit WO-II. Deze zgn. ‘Assener Stellungen’ maakten deel uit van de Frieslandriegel tussen Delfzijl en de IJssel.
23.
Schaapskooi Ballooërveld
Sinds 1981 wordt het Ballooërveld weer begraasd door een grote kudde Drentse heideschapen. De kudde heeft in het voorjaar een omvang van > 500 schapen en lammeren. Daarmee is ze de grootste kudde van dit schapenras. De stichting Schaapskudde Ballooërveld heeft in 1983 een schaapskooi bij Balloo opgericht met een klein bezoekerscentrum. De schaapskooi is in 2012 door brandstichting afgebrand. Herbouw heeft plaatsgevonden in 2014. Bij de kooi staat een wol-atelier, waarin voorlichting en demonstraties worden gegeven over alles wat samenhangt met het product schapenwol.
24.
Noordes Rolde
De mooie es ligt ingeklemd tussen het dorp, het Ballooërveld en het beekdal van het Anderensche diep. De samenhang in ruimtelijke structuur voldoet hiermee anno 2015 nog steeds aan alle kenmerken van een typisch Drents esdorp (Spek). Een van oorsprong kleine boerennederzetting, met aan de dorpsrand de goorns (complex volkstuinen), overgaande in de es (akkerland), in het beekdal de hooilanden (madelanden) en daartussen de oorspronkelijk grote (heide)velden. ‘Slingerende’ zandwegen over de essen en velden zorgden voor de bereikbaarheid van de percelen en de verbindingen met de buurdorpen. De essen van Rolde liggen aan de noord- en zuidzijde van het dorp. In 1830 bestond de omgeving van Rolde voor ca. 75% uit ‘woeste grond’, vooral heide. Heidevelden waren van groot belang voor de schapenteelt en -mest. In 1830 omvatte de schaapskudde van Rolde zo’n 6.750 dieren. De rundveestapel bedroeg ‘slechts’ ca. 1.000 stuks. Ruilverkaveling, mechanisatie
en schaalvergroting in de landbouw hebben het romantische beeld van de kleinschalige indeling van de essen en het handwerk van het boerenleven doen verdwijnen. Maar in de samenhang tussen landschappelijke structuren is de geschiedenis nog goed af te lezen. Vanaf de Noordes heeft men een schitterende aanblik van het dorp en zijn monumentale, middeleeuwse Jacobuskerk.
25.
Hunebedden D17-D18
Bij de entree van Rolde vanaf de Noordes fietst men langs twee hunebedden. Het is waarschijnlijk de bekendste ‘tweeling’ van Nederland. Talloze kunstschilders, rondreizende dichters – schrijvers – fotograven hebben de hunebedden vastgelegd in ‘beeld en woord’. De fraaie compositie van twee hunebedden ‘in één beeld’, tegen de achtergrond van de middeleeuwse kerk en een oorspronkelijk open dorpsrand, zal daarbij mede een rol hebben gespeeld. Hunebedden zijn de oudste grafmonumenten van Europa. De hunebedbouwers worden ook wel Trechterbekervolk genoemd. Deze naam is afgeleid van het trechtervormige aardewerk dat ze produceerden. De leefden in Drenthe van globaal 3.400-2.850 v.Chr. Ze behoorden tot een cultuur, dat zijn invloed had van Zuid-Zweden, Denemarken, Noordoost-Nederland, Noord-Duitsland, Polen en de Baltische staten. In Nederland zijn nog 53 hunebedden, waarvan 52 in Drenthe en 1 in Groningen. e e Enkele tientallen hunebedden zijn in de loop van de tijd verdwenen. Ze zijn in de 17 - 18 eeuw gesloopt om te worden gebruikt voor dijkverzwaring, fundering van kerktorens, aanleg van wegen, enz. Hunebedden zijn opgebouwd volgens het systeem van twee draagstenen, met daarop een deksteen. In grote lijnen zijn alle hunebedden west-oost georiënteerd met de ingang op het zuiden. De huidige hunebedden zijn eigenlijk niet meer dan het skelet van de oorspronkelijke bouwsels. De tussenruimte tussen de grote draagstenen was opgevuld met kleinere keien. In de grafkelder lang een keienvloer. Over het hunebed lag een dekheuvel van zand. Daaromheen lag een kring van kransstenen. De stenen waarvan de hunebedden zijn gebouwd zijn in de voorlaatste ijstijd (Saalien: ca. 250.000-130.000 BP) door het landijs aangevoerd vanuit Zuidoost-Zweden – Zuidwest-Finland.