Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Commerciële Economie voltijd - duaal Hogeschool Utrecht
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Commerciële Economie voltijd - duaal CROHO nr. 34402 Hogeschool Utrecht
Hobéon® Certificering BV Augustus 2007 Auditteam: Dhr. R.J.M. van der Hoorn Dhr. E. Prins Mevr. P. Claessen Mevr. M.N. Romein Mevr. D.P.M. de Koning
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.6.1. 1.6.2. 1.6.3. 1.6.4. 1.6.5.
INLEIDING Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Visitatierapport 'Een veelbelovend product' Facultaire audit Faculteit Economie & Management Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 22 mei 2007
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
10 10 10 14 17 20 20 25 28 32 35 37 38 41 45 45 47 49 53 53 56 59 59 62 65 67 67 69
3. 3.1. 3.2.
SAMENVATTEND OORDEEL oordeelschema HBO bachelor opleiding Commerciële Economie voltijd - duaal Integraal oordeel/ advies aan NVAO
72 72 73
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Programma visitatie 22 mei 2007
1 1 1 1 3 3 5 5 7 8 9 9
74 75
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Hogeschool Utrecht (HU) verzorgt een HBO bachelor opleiding Commerciële Economie (CE) waarvan de voltijdse en de duale variant zijn ondergebracht in het Institute for Marketing & Commerce en de deeltijdse variant in het Centre for Business & Management (CBM) onder de noemer Parttime Management Opleidingen (PMO). Zowel het Institute for Marketing & Commerce als het CBM vallen onder de Faculteit Economie & Management (FEM). Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) het deeltijdonderwijs van de FEM in een apart traject beoordeeld. Voor de beoordeling hiervan wordt verwezen naar het adviesrapport ‘Parttime Management Opleidingen’. Deze beoordeling is gericht op een accreditatiebeslissing met betrekking tot de HBO bachelor opleidingen
Commerciële Economie, voltijd – duaal, verzorgd door het Institute for Marketing & Commerce (crohonummer 34402)
1.2.2. Hobéon Certificering heeft zijn oordeel over de voltijd- en de duale variant van de opleiding Commerciële Economie in één rapport samengevat. De twee opleidingsvarianten werken op alle niveaus nauw samen. Voorts leiden beide opleidingsvarianten op tot dezelfde eindkwalificaties en worden zij aangeboden binnen één gemeenschappelijk beleids- en uitvoeringskader. Daar waar zij verschillen, betreft het de didactische vormgeving in verband met de specifieke kenmerken (leeftijd, achtergrond, werkervaring) van de onderscheiden doelgroepen. De opleiding heeft deze verschillen aangegeven in een Management Review die de basis vormde voor het onderzoek van Hobéon Certificering. Een en ander is voor Hobéon Certificering reden geweest zijn oordeel over beide opleidingsvarianten in één rapport samen te vatten. Overigens wordt in het rapport, daar waar nodig, het onderscheid tussen beide varianten zichtbaar gemaakt.
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De opleiding Commerciële Economie valt onder het Institute for Marketing & Commerce dat onderdeel is van de Faculteit Economie & Management. De FEM biedt zowel beginnende beroepsbeoefenaars als professionals bachelor- en masteropleidingen aan op het gebied van business studies. Zij heeft momenteel circa 5400 studenten. De faculteit profileert zich als een kennisonderneming, waarbij zowel de betrokkenheid van medewerkers en studenten als contact met het regionale bedrijfsleven en opleidingsinstituten in binnen- en buitenland essentieel is. De FEM heeft deze visie geoperationaliseerd door de introductie van het concept ‘brede business school’, waarin drie zelfstandige instituten – met elk specifieke vakspecialismen – samen het geheel van de business school vormen. Deze kennisdomeinen zijn marketing & commerce, business administration en business economics. 1.3.2. Onderdeel van het concept ‘brede business school’ is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is en het tweede half jaar is afgestemd op een van de drie
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 1
instituten van de FEM. Het eerste half jaar staat vooral in het teken van oriëntatie op opleiding en beroep en het aanleren van basiskennis en –vaardigheden. Studenten maken in dit jaar kennis met de vraagstukken die een rol spelen in de diverse beroepen, waarvoor de FEM opleidt. Tijdens de tweede helft van de propedeuse begint de verdieping in de definitief gekozen richting en vindt ook selectie plaats. Vanaf het tweede studiejaar is het curriculum toegespitst op de specifieke opleiding die de student heeft gekozen. De opleiding Commerciële Economie kent vijf specialisaties/afstudeerrichtingen: International Management en Marketing (IMM); Sport- en Entertainment Marketing (SEM); Sales, Marketing en Management (SMM); Leisure Event Marketing (LEM, vanaf september 2008); One 2 One Marketing (vanaf september 2008). 1.3.3. In het studiejaar 2006-2007 zijn er 1568 studenten bij de opleiding CE. Met dit aantal aanmeldingen heeft de opleiding een marktaandeel in Nederland van 9,1%. De opleiding heeft 64 docenten in dienst, die met elkaar 43,8 fte vertegenwoordigen (zie facet 3.2.) 1.3.4. De opleiding CE kent een voltijd-, een deeltijd- en een duale opleiding. Zoals wij eerder hebben gesteld, heeft de FEM de deeltijdvarianten van al haar bacheloropleidingen ondergebracht onder de noemer Parttime Management Opleidingen (PMO). De deeltijdvariant van CE is beoordeeld tijdens de audit PMO op 10 mei 2007. Hobéon Certificering heeft in dit rapport zijn oordeel over de voltijd- en de duale variant van de opleiding Commerciële Economie samengevat. 1.3.5. Bij de indeling van studenten in de propedeuse is rekening gehouden met de instroom. Studenten kunnen verschillende routes kiezen. De FEM heeft een convenant afgesloten met regionale ROC’s dat geleid heeft tot een speciale MBO-route voor studenten. Naast een speciale MBO-route kunnen studenten ook kiezen voor een havo-vwo route of een Engelstalige route (zie verder facet 2.5). 1.3.6. In de afgelopen jaren zijn er veel nieuwe initiatieven binnen CE tot stand gekomen om de internationale oriëntatie van de opleiding inhoud te geven. Voorbeelden hiervan zijn de instelling van het lectoraat International Business and Innovation, de start van verschillende Engelstalige minoren en de ontwikkeling van een Engelstalige variant van de opleiding, die in september 2007 van start zal gaan. De opleiding heeft meetbare doelstellingen geformuleerd met betrekking tot verschillende speerpunten op het gebied van internationalisering. De uitvoering van deze doelstellingen wordt gemonitord door de werkgroep ‘Platform Internationalisering Commerce’ (zie ook facet 1.1). 1.3.7. De FEM hanteert als uitgangspunt, dat het curriculum van een bacheloropleiding een omvang moet kennen van 240 studiepunten en opgebouwd moet zijn uit een propedeuse van 60 studiepunten, een majordeel van 150 studiepunten en een vrije profileringsruimte van 30 studiepunten. Studenten CE kunnen deze ruimte invullen met een minor. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100) en losse keuzecursussen die door alle faculteiten van de HU gezamenlijk ontwikkeld zijn. Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland (zie facet 2.2). 1.3.8. In de koppeling van het onderwijs richting het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum (InnBus), waarin zes lectoraten zijn ondergebracht. De opleiding CE heeft hierin het lectoraat Marketing, Marktonderzoek & Innovatie ingesteld. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen worden beschouwd als ‘aanjager’ van innovatie.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 2
1.4.
Visitatierapport 'Een veelbelovend product'
In 2002 zijn alle opleidingen Commerciële Economie gevisiteerd, zo ook de opleiding van Hogeschool Utrecht. 1.4.1. De toenmalige visitatiecommissie oordeelde, dat de opleiding haar studenten veel goeds te bieden heeft: interessante projecten en enthousiaste docenten, van wie velen goed op de hoogte zijn van het beroep en de gang van zaken in de beroepspraktijk. Afgestudeerden doorlopen een redelijk samenhangend programma in geschikte werk- en onderwijsvormen en doen relevante werkervaringen op. De commissie constateerde, dat de opleiding bezig was om zichzelf ingrijpend te vernieuwen en was van mening, dat zij hierbij een goede koers had uitgezet. Zij constateerde dat een deel van het traject al was afgelegd, maar dat de opleiding nog niet was, waar zij zijn wilde. De commissie had er alle vertrouwen in, dat de opleiding daar wel zou komen. De opleiding bezit volgens de commissie namelijk twee belangrijke eigenschappen die haar daarbij zullen helpen: ze is ambitieus en ze bezit het vermogen om kritisch naar zichzelf te kijken. De commissie heeft op grond van de visitatie de opleiding geadviseerd om: de criteria voor het HBO-niveau goed te bestuderen en het curriculum aan deze criteria te toetsen. Beroepstaken van de afgestudeerde en meetbare competenties zouden daarbij het uitgangspunt moeten zijn; de praktijkgerichtheid van het curriculum te versterken, bijvoorbeeld door actualisering van de casuïstiek en door aandacht te geven aan het leren beslissen en implementeren in praktijksituaties; de toetsing beter af te stemmen op het competentiegerichte karakter van het studieprogramma. De studenten worden, volgens de commissie, ‘nog erg veel getoetst op kennis van de theorie en te weinig op de beroepsvaardigheden die zij bijvoorbeeld tijdens projecten aanleren’; de studieloopbaanbegeleiding uit te breiden over alle fasen van de opleiding en over de deeltijdse variant; de banden met de onderwijsadviescommissie te versterken; een personeelsplan op te zetten waarin het personeelsbeleid wordt geëxpliciteerd. Als onderdeel van het personeelsbeleid moet in ieder geval het scholingsbeleid van de medewerkers systematisch worden aangepakt en moet de uitvoering van jaarlijkse functionerings- en beoordelingsgesprekken worden gewaarborgd; een intern kwaliteitszorgsysteem beslissingsgericht op te zetten met als vast patroon daarin het cyclisch verbeteren van geconstateerde problemen (project “Kleine kwaliteit – Grote gevolgen”). 1.4.2. De opleiding heeft in haar Management Review (Utrecht, 2007) per facet expliciet aangegeven welke verbetermaatregelen zij inmiddels genomen heeft. Het auditteam heeft tijdens de audit aandacht besteed aan de facetten die de commissie in 2002 als ‘onvoldoende’ beoordeelde en die hierboven kort zijn beschreven. Zo is tijdens de audit ruim aandacht besteed aan de eindtermen die de opleiding hanteert, de relatie van de opleiding CE met het werkveld en de wijze waarop de opleiding zorgdraagt voor samenhang en het implementeren van de praktijkcomponent binnen het curriculum. Voor de conclusies van het auditteam wat betreft de verschillende facetten verwijzen wij naar de facetwijze bespreking in hoofdstuk twee van het voorliggende rapport.
1.5.
Facultaire audit Faculteit Economie & Management
In toenemende mate voeren hogescholen op het centrale niveau (College van bestuur en diensten), dan wel op het midden-niveau (faculteiten, instituten of clusters van verwante opleidingen), gezamenlijk beleid en ontwikkelen instrumenten om een kwalitatief voldoende uitvoering van dit beleid te waarborgen. Dat kan er toe leiden dat ook bij de beoordeling in het kader van de accreditatie winst kan worden behaald, in de
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 3
vorm van vergroting van de samenhang binnen de instelling, de efficiency en effectiviteit van accreditatietrajecten en met de interne en externe kwaliteitszorg. Op 16 januari 2007 heeft Hobéon een audit uitgevoerd op facultair niveau bij de Faculteit Economie & Management, waarbij het auditteam de volgende vragen aan de orde heeft gesteld: Is het FEM-beleid op de verschillende beleidsterreinen accreditatiewaardig? Ofwel: is het beleid zodanig uitgewerkt dat het bij voldoende implementatie ook leidt tot een voldoende beoordeling in het kader van de accreditatie? Werkt het kwaliteitsmanagementsysteem binnen de faculteit adequaat? Ofwel: werkt de PDCA-cyclus binnen de FEM aantoonbaar? Wat wordt op facultair niveau al voldoende en aantoonbaar geborgd, zodat dit niet meer iedere keer (anders dan steekproefsgewijze) beoordeeld behoeft te worden bij de accreditatieonderzoeken van de afzonderlijke opleidingen? Zijn er andere aandachtspunten die naar de mening van het auditteam vermelding behoeven? De facultaire audit werd verricht door dhr. W.L.M. Blomen als lead-auditor, dhr. W.G. van Raaijen en dhr. R.F.H.M. Stapert als onderwijskundigen en mevr. D.P.M. de Koning als secretaris. In onderhavig Adviesrapport zal bij elk facet – indien van toepassing – worden aangegeven hoe het facultaire beleid met betrekking tot het betreffende facet is vastgesteld en geborgd. De bevindingen van de het auditteam naar aanleiding van de facultaire audit zijn aangevuld met het oordeel over de specifieke uitwerking op opleidingsniveau. Hieronder volgt een korte beschrijving van de indruk die het auditteam heeft opgedaan tijdens de facultaire audit. Het auditteam heeft tijdens deze audit kunnen constateren, dat de faculteit en de drie instituten een grote toegevoegde waarde hebben voor de opleidingen. Faculteit en instituten zijn het ankerpunt met betrekking tot zaken als infrastructuur, personeelsbeleid, lectoraten & kenniskring en cursusaanbod. Binnen de FEM is de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder geregeld. Per 1 januari 2006 heeft de faculteit een nieuwe management- en organisatiestructuur doorgevoerd. Er is een klein facultair directieteam, bestaande uit de faculteitsdirecteur (voorzitter), de drie instituutsdirecteuren en de directiesecretaris (adviseur). De leden van het directieteam zijn verantwoordelijk voor één of meer facultaire portefeuilles en voor hun eigen lijn(en) in de organisatie. Op deze manier zijn inhoudelijke thema’s verdeeld over de leden van het directieteam. CvB en faculteitsdirectie komen een managementcontract overeen, waarin de prestaties staan vermeld die de FEM in een bepaalde periode zal leveren. De FEM heeft in 2003 alle faciliterende diensten verenigd in de afdeling Operations. Op termijn is het de bedoeling dat een aantal van die diensten hogeschoolbreed wordt samengevoegd en als “shared service” gaat fungeren voor alle faculteiten van de Hogeschool Utrecht. Voor diensten als facility management en ICT, is dit al het geval. De stafdiensten die onder Operations vallen, werken nauw samen met de drie instituten, het Centre for Business & Management (hierna: het Centre) en de daaronder opererende teams. Ze hebben een goede relatie met de opleidingen opgebouwd, waarbij laatstgenoemde als klanten worden beschouwd. Uit de gesprekken tijdens de audit heeft het auditteam opgemerkt dat de opleidingen uitermate tevreden zijn over de dienstverlening van Operations. De faculteit heeft een sterke externe oriëntatie, in het bijzonder regionaal. Zij is een speler in het Utrechtse netwerk, reageert snel op ontwikkelingen in verschillende markten, participeert in verschillende samenwerkingsverbanden met gemeenten, provincie en bedrijfsleven (Syntens, KvK, MKB, UU, UMC etc.) en geeft op deze manier haar functie als kennisonderneming voor de regio gestalte. De lectoraten spelen in dit kader een belangrijke rol. Het kenniscentrum met de daarin ondergebrachte lectoraten kunnen een goed middel
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 4
zijn om (i) relaties tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken en uit te breiden, (i) kennis te genereren en te laten circuleren binnen en tussen de drie instituten, (iii) de deskundigheid van docenten te bevorderen, (iv) onderzoek te faciliteren en (v) het curriculum te vernieuwen en te verbeteren. De gesprekken tijdens de audit geven blijk van een grote openheid naar elkaar. De instituten en de daaronder ressorterende opleidingen hebben het gevoel dat de faculteit hun de vrijheid geeft en hen op weg helpt om veel verschillende dingen aan te pakken. Men is trots op de FEM en heeft een sterk “wij-gevoel”. Ten slotte geven de gevoerde gesprekken blijk van een grote gedrevenheid om de doelstellingen van de faculteit te verwezenlijken. Men heeft het gevoel dat “alles de goede richting op gaat”. De FEM is naar de mening van het auditteam goed op weg naar een faculteit die op professionele wijze vorm geeft aan haar beleid en die ook krachtig inzet op versterking van de PDCA-cyclus, zonder daarmee in een te grote bureaucratie terecht te komen. Faculteitsdirectie, directeuren (instituten en Centre) en diensten werken vanuit één facultair beleid samen.
1.6.
Aanpak
1.6.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de voltijdse en de duale variant is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvarianten geldt het volgende: De opleiding heeft zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”. Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een Commerciële Economie opleiding op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De Hogeschool Utrecht heeft een set van ijkpunten (EVINAC) ontwikkeld, die (o.a.) dienen als de instellingsspecifieke vertaling van het NVAO-accreditatiekader en die op een aantal aspecten een eigen (streef-)norm bevatten. De opleiding heeft in haar Management Review aangegeven hoe zij zich tot deze normstelling verhoudt. Ook dit instellingsspecifieke kader heeft het auditteam in zijn beoordeling betrokken.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 5
De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door Commerciële Economie aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review – MR; Studiegids; Onderwijs- en Examen Reglement – OER; Visitatierapport ‘Een veelbelovend product’ (Den Haag, 2002); Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement. Op basis van de door Commerciële Economie aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van beide opleidingsvarianten. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke vakdeskundige op het gebied van marketing & commerce en één onafhankelijke deskundige binnen het werkveld marketing & commerce, één student uit het commerciële domein, één lead auditor vanuit Hobéon Certificering en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. 1
Visitatie heeft op 22 mei 2007 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 6
De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; detailbeschrijving van cursussen, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma/de opleidingsprogramma’s en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1.6.2.
Beslisregels
Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 7
Extra aantekening E.
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;2 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
1.6.3.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden:
Secretaris:
Dhr. R.J.M. van der Hoorn Mevr. P. Claessen – werkvelddeskundige Marketing & Commerce Dhr. E. Prins – vakdeskundige Marketing & Commerce Mevr. M.N. Romein – student Mevr. D.P.M. de Koning
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de opleiding Commerciële Economie noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer Van der Hoorn is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. Mevrouw Claessen en de heer Prins hebben zich in hun beoordeling, vanuit werkveld en vakgebied, met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien hebben zij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. Mevrouw Claessen heeft op grond van haar ervaring en positie in het werkveld als directrice van het Nederlands Instituut voor Marketing (NIMA) een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het terrein van marketing en commerce op HBO-niveau. De heer Prins heeft op grond van zijn kennis van het vakgebied, zo is hij voorzitter van het landelijk domeinoverleg Commerce van de HBO-raad, goed zicht op de eisen die moeten worden gesteld aan de onderscheiden vakgebieden binnen een HBO CE-opleiding. 2
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 8
Mevrouw Romein studeert thans Commerciële Economie aan de Haagse Hogeschool. In 2004 heeft zij haar propedeuse behaald. Zowel haar stage en werkervaring staan in relatie tot haar huidige studie. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
1.6.4.
Deelnemers visitatie
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding: management, coördinatoren, docenten en studenten. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.6.5.
Programma visitatie 22 mei 2007
Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 9
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen 1.1.1. De faculteit heeft in het document “Curriculumcasco voor de FEM, 2005” op facultair niveau beleid vastgelegd ten aanzien van de eindcompetenties, waar studenten aan moeten voldoen. De FEM-opleidingen dienen zich bij het vormgeven van het onderwijs allereerst te baseren op de algemene domeincompetenties (de sociale en communicatieve competentie en de zelfsturende competentie) en op de domeinspecifieke competenties van de domeinen Economics, Commerce en Business Administration. Deze domeincompetenties zijn door de Sectorraad Economie & Management vastgesteld en voorzien van illustrerende beroepssituaties. De competenties zijn landelijk gevalideerd door hogescholen en door een relevante vertegenwoordiging van het werkveld (HBO-raad, sector HEO, 2005. HEO Domeinen en domeincompetenties, 2005). 1.1.2. Daarnaast heeft de FEM eigen FEM-competenties geformuleerd die voor een deel zijn afgeleid van de Dublin Descriptoren en van de generieke hbo-competenties – zoals door de commissie Franssen vastgelegd in haar rapport Prikkelen, presteren en profileren – en voor een deel inhoudelijk (domein)gekleurd zijn. Het gaat om de volgende generieke competenties: A. Vakkundigheid 1. Analyse en oordeelsvorming 2. Probleemoplossing B. Resultaatgerichtheid/bedrijfsmatig handelen 3. Doelgericht en planmatig handelen 4. Commercieel/omgevingsgericht handelen 5. Besluitvaardigheden C. Sociaal-communicatief handelen 6. Communiceren 7. Samenwerken 8. Klantgericht handelen D. Gericht op persoonlijke ontwikkeling 9. Gericht op zelfontwikkeling De competenties ‘commercieel/omgevingsgericht handelen’ en ‘klantgericht’ richten studenten op het functioneren in een beroepsomgeving binnen een regio, een land of internationaal. 1.1.3. In 2004 heeft het Instituut Marketing & Commerce het “Basisdocument CE 2004-2005, mei 2004” opgesteld met daarin de uitgangspunten van het onderwijs in de CE-opleiding. De ontwerpeisen van het curriculumcasco zijn hierin verwerkt. De opleiding baseert zich in haar doelstelling, zo heeft het auditteam
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 10
kunnen vaststellen, op de twee algemene domeincompetenties en de acht specifieke domeincompetenties. De opleiding was vertegenwoordigd in de landelijke commissie die deze domeincompetenties heeft vastgesteld voor de Bachelor of Commerce. Deze domeincompetenties behelzen het volgende: 1. Initiëren en creëren van producten en diensten, zelfstandig en ondernemend. 2. Uitvoeren, interpreteren, toetsen en evalueren van marktonderzoek. 3. Vaststellen voor een onderneming van enerzijds de sterktes en zwaktes op basis van een analyse van de interne bedrijfsprocessen en –cultuur, als onderdeel van de waardeketen, en anderzijds van de kansen en bedreigingen op de lokale, nationale en/of internationale markt op basis van relevante nationale en internationale trends. 4. Ontwikkelen van marketingbeleid (ondernemingsbeleid) voor een nationaal of internationaal opererende onderneming en het kunnen onderbouwen en beargumenteren van gemaakte keuzes. 5. Opstellen, uitvoeren en bijstellen van plannen vanuit het marketingbeleid (ondernemingsbeleid). 6. Ontwikkelen en onderhouden van zakelijke relaties ten behoeve van inkoop, verkoop en dienstverlening. 7. Communiceren in meer talen en rekening houdend met culturele verschillen, intern en extern, nationaal en internationaal. 8. Leiding geven aan een bedrijf, een bedrijfsonderdeel, bedrijfsprocessen of een project. Deze competenties zijn beschreven op drie niveaus. Voor competentie 1, 6 en 8 geldt dat niveau 3 niet gehaald hoeft te worden en voor competentie 6 hoeft alleen niveau 1 gehaald te worden. 1.1.4. De opleiding sluit daarnaast – evenals de opleiding International Business & Languages – aan bij het landelijk beroepsprofiel Commerce. De opleiding kent vijf beroepsprofielen die vertaald zijn in vijf afstudeerrichtingen, te weten: Beroepsprofiel Sales & Marketing Management; Beroepsprofiel Sport & Entertainment Marketing; Beroepsprofiel International Marketing Management; Beroepsprofiel Leisure & Event Marketing; Beroepsprofiel One-2-One Marketing. In de afstudeergids Commerce – CE zijn de beroepsprofielen en arbeidsmarktperspectieven van de vijf specialisaties weergegeven. Deze beroepsprofielen zijn tevens beschreven in de studiegids (p. 70-72). Op landelijk niveau is een beroepsprofiel CE opgesteld. Op basis van dit beroepsprofiel CE heeft de opleiding op een helderde wijze 21 beroepstaken en beroepsactiviteiten voor CE’ers geformuleerd op drie handelingsniveaus: strategisch, tactisch en operationeel. Daarbij heeft zij de vier domeinen marketing, sales, organsatie en communicatie onderscheiden. Het gaat hier om taken die een commercieel-economische professional moet kunnen uitvoeren. De opleiding CE heeft de competenties en de operationalisering ervan vastgelegd met haar werkveldadviescommissie, de Onderwijs Advies Groep (OAG). Ter adstructie geven wij het volgende voorbeeld: Beroepsvaardigheid De student kan een verkoopplan opstellen op basis van een analyse van klantprocessen De student kan doelstellingen uit het marketingplan vertalen in een organisatieplan De student kan een businessplan opstellen (of bijstellen) vanuit het marketingbeleid van de organisatie en daarbij diverse onderdelen en invalshoeken op elkaar afstemmen
Te leveren product Verkoopplan
Cursus Klant
Organisatieplan
Verantwoord ondernemen
Businessplan
Propedeuse en tweede stage
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 11
De beroepstaken en beroepsvaardigheden voor de diverse afstudeerrichtingen zijn vastgesteld in overleg met vertegenwoordigers van het specialisatiegebied uit het regionale bedrijfsleven. Specifieke beroepsvaardigheid per major Major Sales Marketing & Management De student kan een accountplan opstellen.
Te leveren product
Cursus
Accountplan
Accountmanagement
De student kan een verkoop- en salesplan opstellen en verdedigen binnen het managementteam Major International Management & Marketing De student kan een exportplan opstellen Major Sport Entertainment & Marketing De student kan een eventorganisatieplan opstellen, als onderdeel van een communicatieplan
Verkoopplan/salesplan
Salesmanagement
Exportplan
Thema Marketingplan, Exportplan
Eventorganisatieplan
Eventmarketing
De student kan een sponsorplan opstellen als onderdeel van een financieel plan
Sponsorplan
Sportmarketing & Sponsormanagement
1.1.5. De startfuncties waarvoor de opleiding opleidt, zijn onder andere medewerkers deskresearch (marktinformatie verzamelen), voorlichter, verkoper of inkoper in de binnen- of buitendienst, (junior) salesmanager, adviseur of ondersteuning in front-office. Doorgroeifuncties voor de Bachelor of Commerce zijn: salesmanager, marketingmanager, commercieel manager, productmanager, eventmanager, accountmanager (leidinggevende klantenservice) of category manager. 1.1.6. Validering door het werkveld: Volgens het beleid van de FEM bewaken opleidingen het niveau en de validiteit van de eindkwalificaties via structurele contacten met het werkveld. De FEM-opleidingen dienen hun opleidingsprofiel vorm te geven in nauw overleg met het (regionale) beroepenveld en de competenties, waar nodig, aan te passen of aan te vullen. Voor de opleiding CE geldt dan ook dat een bijstelling van onderwijskundige uitgangspunten en hoofdlijnen altijd gebeurt in overleg met de Onderwijs Advies Groep (OAG). Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers uit de CE-beroepspraktijk, die het beleid van de opleiding en de actualiteit van het programma toetsen aan de door hen gesignaleerde ontwikkelingen in het CE-werkveld. De OAG is qua samenstelling een goede afspiegeling van het CE-werkveld. De opleiding streeft ernaar de samenstelling van de Onderwijs Advies Groep zo uit te breiden dat iedere afstudeerrichting vertegenwoordigd is door twee leden. Het overleg met de OAG vindt vier maal per jaar plaats. Dankzij de, naar het oordeel van het auditteam, adequate samenstelling van de OAG betekent het inschakelen ervan een belangrijke impuls om de inhoudelijke afstemming van de opleiding op de eisen van de arbeidsmarkt actueel te houden. Toch heeft het auditteam geconstateerd dat de OAG nog te weinig opleidingsspecifiek adviseert. De consultatie van de praktijk is op deze wijze voldoende geborgd, maar kan scherper. 1.1.7. Internationalisering: In de afgelopen jaren zijn er veel nieuwe initiatieven binnen CE tot stand gekomen om de internationale oriëntatie van de opleiding inhoud te geven. De opleiding heeft in het “Beleidsplan internationale dimensie Commerce, 2005” meetbare doelstellingen geformuleerd met betrekking tot
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 12
verschillende speerpunten op het gebied van internationalisering. De uitvoering van deze doelstellingen wordt gemonitord door de werkgroep ‘Platform Internationalisering Commerce’. Voorbeelden van internationalisering zijn: Instelling van het Lectoraat International Business and Innovation. ‘Study abroad’ binnen de Top Class (excellenten-route). Gerichte scholingstrajecten voor medewerkers om te leren doceren in het Engels. Ontwikkeling van een Engelstalige variant van de opleiding, die in september 2007 van start gaat. Jaarlijkse organisatie van de ‘International Week’ met studenten en docenten van partneruniversiteiten en -hogescholen uit Duitsland (Coburg), Hongarije (Gyor), Polen (Warschau), Rusland (St. Petersburg) en Spanje (Léon). Structurele deelname aan de intensieve cursus Marketingsimulatie (Brandmaps) in het derde studiejaar door circa 35 buitenlandse studenten van partnerinstituten uit het buitenland. Intensivering van contacten met hogescholen en universiteiten in het buitenland door benchmarking en gastcolleges van docenten van het Instituut. Ontwikkeling van Engelstalige minoren zoals Marketing as Extra Experience, International Business Skills en International Communication Skills. Actieve participatie in Erasmus Life Long Learning Intensive Programmes (IP). Het Instituut heeft in maart 2007 zelf een aanvraag ingediend voor een Erasmus IP.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
de eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die op landelijk niveau door vakgenoten binnen het CE-domein worden gesteld aan de betreffende opleiding; de eindkwalificaties sluiten aan bij de eisen die op landelijk niveau door de CE-beroepspraktijk aan de betreffende opleiding worden gesteld; validering van deze eindkwalificaties heeft niet alleen op landelijk maar ook (door de Onderwijs Advies Groep) op ‘regionaal’ niveau plaatsgevonden; de hierboven bedoelde op landelijk niveau overeengekomen en door het werkveld gevalideerde eindkwalificaties zijn, naar het oordeel van het auditteam, een goede weergave van de ontwikkelingen binnen het CE-domein; het specifieke CE-beroepsprofiel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Onderwijs Advies Groep, die qua samenstelling een goede afspiegeling is van het CE-werkveld. Het auditteam heeft vastgesteld dat deze consultatie vanuit de praktijk scherper aangezet kan worden. het auditteam acht het curriculumcasco een goed instrument dat de individuele opleidingen in staat stelt vorm te geven aan hun onderwijsprogramma. De indruk van het auditteam is dat de opleiding ver gevorderd is met de implementatie van het curriculumcasco. De opleiding is goed op weg om de landelijk overeengekomen eindkwalificaties stevig in haar programma te verankeren.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 13
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen 1.2.1. De opleiding geeft in de management review aan, dat zij via een aantoonbare plan-do-check-act cyclus voldoende professioneel handelt om te waarborgen dat de eindkwalificaties aansluiten bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Hiermee volgt zij het beleid van de FEM. De eindkwalificaties worden geëvalueerd via studenten, de HBO-monitor, de resultaten van PIAF/JVW (zie facet 2.1) en de Onderwijs Advies Groep. Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding geanalyseerd om te bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. 1.2.2. De dimensies van de Dublin Descriptoren De FEM heeft de relatie in kaart gebracht tussen de verschillende competenties die zij hanteert (zie 1.1), de onderwijsinhoud en de didactiek. De generieke HBO-competenties zijn hierbij als uitgangspunt genomen en aangegeven is, hoe deze zich verhouden tot de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. Dit staat als volgt beschreven in het Curriculumcasco, het FEM-brede beleidskader. Kernkwalificaties
Inhoud van het onderwijs
1. Brede professionalisering
Aandacht voor:
FEM: commercieel handelen, omgevingsgericht
handelen)
Beroepshandelingen en beroepsproducten (body of knowledge, vaardigheden, beroepsproducten)
Context waarin beroepshandelingen en –taken worden uitgevoerd (projectonderwijs, stages)
Zelfontwikkeling (studieloopbaanbegeleiding): de competenties (kennis, vaardigheden, houding) die zijn vereist m.b.t. het voorgaande.
2. Multidisciplinaire integratie
Dublin Descriptor: toepassen kennis en inzicht
Integratie van kennis, inzicht, houding en vaardigheden vanuit het beroepsmatig handelen
Integratie van body of knowledge en bv. organisatietheorieën, theorieën over bv. samenwerken, projectmatig werken enz.
3. (Wetenschappelijke) toepassing
Dublin Descriptor: Kennis en inzicht
Aandacht voor wetenschappelijke theorieën, onderzoeksresultaten en de consequenties en toepassing daarvan in de beroepspraktijk
Basis van wetenschappelijk onderzoek; kunnen lezen van wetenschappelijk onderzoek
4. Transfer en brede inzetbaarheid
Aandacht voor uiteenlopende beroepssituaties en hiervan abstraheren
5. Creativiteit en complexiteit in handelen
Aandacht voor brainstorm en creativiteits-
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 14
bevorderende technieken 6. Probleemgericht werken
Dublin Descriptor: toepassen van kennis en inzicht
Aandacht voor brainstorm en creativiteitsbevorderende technieken
FEM: probleemoplossing 7. Methodisch en reflectief denken en handelen
Aanbieden van (kennis over) methodieken waarmee
Dublin Descriptor: leervaardigheden
methodisch en reflectief denken en handelen wordt
FEM: gericht op zelfontwikkeling
geleerd
FEM: doelgericht en planmatig handelen 8. Sociaal-communicatieve bekwaamheid
Aandacht voor sociaal-communicatieve
Dublin Descriptor: Communicatie
vaardigheden
FEM: communiceren, samenwerken, klantgerichtheid
(parallelle trainingen)
9. Basiskwalificering voor managementfuncties
FEM: besluitvaardigheid 10. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid
Aandacht voor coachingsvaardigheden, supervisie, intervisie
Aandacht voor beroepsdilemma’s, ethiek,
Dublin Descriptor: Oordeelsvorming
normatieve en maatschappelijke vragen
FEM: klantgerichtheid
samenhangend met de beroepspraktijk
De FEM-competentie ‘analyse en oordeelsvorming’ is niet in het schema opgenomen. 1.2.3. De opleiding heeft de vijf dimensies van de Dublin Descriptoren als volgt verwerkt in de studiegids: Kennis en inzicht / Toepassen van kennis en inzicht: Een van de pijlers is het beheersen van de basiskennis die nodig is om als marketeer te kunnen functioneren. De opleiding hecht veel waarde aan het kunnen denken in concepten, zoals ook blijkt uit haar aparte conceptuele leerlijn - die apart getoetst wordt. Zij is van mening dat kennis en vaardigheden zo veel mogelijk moeten worden toegepast in echte, complexe situaties. Daarom krijgt de praktijk veel aandacht tijdens de opleiding (stages, opdrachten, eindopdracht). De praktijksituaties nemen toe in moeilijkheidsgraad. Oordeelvorming In veel opdrachten wordt de student gevraagd om een oordeel te vellen: over zaken, maar ook over collega’s of over zichzelf. Deze opdrachten vervult de student soms samen met anderen, soms individueel. Hierbij is het belangrijk dat studenten goede informatie gebruiken en goede bronnen weten te benutten. Daarom komt dit aspect aan bod tijdens werkcolleges, discussies in de lessen en begeleidingsuren door onder andere de studieloopbaanbegeleider. Communicatie Voor een marketeer is communicatie van essentieel belang. Vandaar dat communicatieve vaardigheden in veel opdrachten voorkomen. De student moet in het Nederlands en in het Engels producten kunnen aanprijzen, verkopen en presenteren. Daarnaast moet de student inzicht hebben in zijn of haar eigen gedrag en het effect daarvan op anderen. Leervaardigheden Tijdens de hele opleiding is de student gekoppeld aan een studieloopbaanbegeleider. Deze begeleiding geeft de student de mogelijkheid gedurende de opleiding van alle facetten te leren. Bovendien is de studie opgebouwd van eenvoudig naar complex, van gezamenlijk naar individueel, en van eenduidig naar mogelijkheden tot transfer. Samenvattend is het auditteam van oordeel, dat de opleiding erin is geslaagd in hun eindkwalificaties elke dimensie van de Dublin Descriptoren een duidelijk herkenbare plaats te geven.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 15
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
Op facultair niveau is op een heldere wijze de relatie in kaart gebracht tussen de generieke HBOcompetenties, de FEM-competenties en de Dublin Descriptoren. De opleiding heeft haar curriculum opgebouwd volgens vier leerlijnen. Via deze leerlijnen is de relatie gelegd tussen de Dublin Descriptoren en de inhoud van het onderwijsprogramma. De leerlijnen borgen het niveau van de bachelor, zoals dat is vastgelegd in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 16
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. 1.3.1. Hoger Onderwijs De opleiding heeft in het beroepsprofiel en de daarmee samenhangende beroepscompetenties van de CE’er de generieke HBO-competenties en de Dublin Descriptoren verwerkt en sluit hiermee aan bij de beschrijving van het bachelorniveau. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. 1.3.2. Beroepsonderwijs Het beleid van de FEM, is dat alle bacheloropleidingen voldoen aan de oriëntatie HBO, i.c. de beroepsgerichtheid. Landelijk wordt dat bevorderd, doordat in HBO-raad verband beroepsprofielen worden opgesteld. Vertegenwoordigers van de FEM spelen hierbij een rol (zie 1.1). Bij de FEM wordt de eigen inkleuring van dat landelijke profiel geformuleerd, gevalideerd en geactualiseerd in nauwe samenspraak met het (regionale) werkveld. Door de leden van het MT van het Institute Marketing & Commerce wordt deelgenomen aan verschillende landelijke overlegraden, zoals Bestuur Domein Marketing, Business en Commerce, Landelijk Overleg CE opleidingen, adviesraad HB uitgevers, Nima en Fenedex. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het werkveld geborgd. Anders gezegd: de opleiding is een beroepsopleiding. 1.3.3. De opleiding heeft in het document ‘Basisdocument CE 2004-2005, mei 2004’ als een van haar uitgangspunten overigens expliciet gesteld, dat haar onderwijs beroepsgericht dient te zijn. Zij vult dit concreet in, doordat: al het onderwijs concreet is gerelateerd aan het beroep, ongeacht of het gaat om onderwijs in de integrale, de conceptuele of de vaardighedenleerlijn (zie voor uitleg leerlijnen facet 2.2). Om dit te bereiken wordt in ieder blok een specifiek beroepsproduct centraal gesteld in de integrale leerlijn; de opleiding aan de onderwijseenheden competenties ten grondslag legt om van daaruit de samenhang tussen bepaalde (al ontwikkelde of nog te ontwikkelen) capaciteiten en het uitvoeren van beroepstaken tot uitdrukking te brengen. Kennis & inzicht, vaardigheid en houding worden zo in beroepsspecifiek verband geformuleerd, gerelateerd aan beroepstaken; de opleiding voor haar onderwijs als overkoepelende term de uitdrukking 'competentiegericht onderwijs' of 'competentieleren' gebruikt. Ze verstaat onder competentieleren: leren in realistische taakomgeving. Voor verdere invulling van het begrip ‘realistische omgeving’ zie facet 2.2. De beginnende beroepsbeoefenaar 1.3.4. Volgens het beleid van de FEM heeft elke hbo-opgeleide de startcompetenties (leercompetenties o.a.) verworven om te kunnen doorgroeien naar een managementfunctie. De afgestudeerde zal (in zijn domein en binnen zijn specialisme) ervaring moeten hebben opgedaan met visie en strategie bepalen, beleid maken, beleid uitvoeren en het sturen (coachen) van medewerkers. Daarnaast is ervaring noodzakelijk op het gebied
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 17
van projectmatig werken, projectleiderschap, waarin sturing en coachen centraal staan – dit alles vanuit een commercieel, financieel en administratief perspectief. Onder deze startcompetenties vallen tevens de algemene domeincompetenties ‘Sociale en communicatieve competentie (interpersoonlijk, organisatie)’ en ‘Zelfsturende competentie (intrapersoonlijk, beroepsbeoefenaar of professional)’. Om bovenstaande te verwezenlijken, hebben alle domeinen als gemeenschappelijk uitgangspunt dat de meeste competenties een arbeidsorganisatie veronderstellen waarin processen plaatshebben die de competenties vereisen. Uit alumnionderzoek blijkt dat studenten positief hebben gereageerd op de vragen over het belang van de kwalificaties en de voorbereiding op de arbeidsmarkt. Uit evaluaties met het werkveld blijkt daarnaast dat de beroepspraktijk uitermate tevreden is over het niveau van de afgestudeerde CE’er. 1.3.5. De oriëntatie HBO krijgt overigens ook invulling door de major/minor-structuur, omdat de faculteit naast doorstroom minoren differentiërende en specialiserende minoren gebruikt, die sterk beroepsgericht zijn. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1. 1.3.6. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van beide opleidingen. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de opleiding CE voldoen aan het niveau Bachelor zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de HBO-generieke kwalificaties. De opleiding baseert zich op het landelijk opgestelde beroeps- en opleidingsprofiel. In de van het beroepsprofiel afgeleide opleidingsspecifieke kwalificaties wordt uitdrukkelijk ook het niveau van de beginnende CE-beroepsbeoefenaar geformuleerd. De opleiding CE volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO op de voet o.a. via verschillende landelijke overlegraden en de Onderwijs Advies Groep van de opleiding en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties. Alumni zijn tevreden tot zeer tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 18
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” voor alle opleidingsvarianten als voldoende.
De opleiding heeft op basis van het landelijke vastgestelde beroeps- en opleidingsprofiel eigen opleidingscompetenties en daaraan gekoppelde beroepsproducten en –diensten uitgewerkt. De eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding CE volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en binnen het HBO o.a. via verschillende landelijke overleggen en de Onderwijs Advies Groep en bespreekt hierbij onder meer de eindkwalificaties. Alumni zijn tevreden tot zeer tevreden over de voorbereiding op de arbeidsmarkt en het belang van de kwalificaties voor de huidige baan.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 19
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Interactie met het beroepenveld Het programma 2.1.1. Het programma van de FEM laat zien, dat de opleidingsstructuur openingen biedt naar de beroepspraktijk. Integratie van de leeromgeving met de beroepspraktijk staat voorop. De FEM-opleidingen – dus ook CE – kennen twee stages: een stage van tien weken in het tweede studiejaar (15 EC) en een stage (tegelijkertijd afstudeeropdracht) van twintig weken in het vierde jaar (30 EC). Het leren vindt zoveel mogelijk plaats in realistische leeromgevingen, waarbij leertaken lijken op beroepstaken. Onder realistische omgeving kan ook vallen het opzetten en exploiteren van een startende onderneming als virtuele CE-werkomgeving. Een ander voorbeeld is het Beach Soccer toernooi op de Neude, dat studenten met de specialisatie SEM hebben georganiseerd in samenwerking met de KNVB en de gemeente Utrecht. Binnen dit evenement moesten studenten o.a. een sponsorplan opstellen, waarbij ze ook daadwerkelijk sponsoren moesten zoeken. Gedurende de hoofdfase komt de student steeds vaker in aanraking met authentieke beroepssituaties. Zo werken studenten aan projecten en praktijksimulaties (o.a. met behulp van een digitale leeromgeving) waarin vragen of problemen van de beroepspraktijk op basis van een casus centraal staan. Het op te leveren eindresultaat is vaak een beroepsproduct. Een voorbeeld hiervan is het exportplan dat studenten afgelopen jaar voor de Leerdam glasfabriek hebben opgesteld. Bij verschillende projecten in de integrale leerlijn worden opdrachten uitgevoerd voor externe bedrijven. Een voorbeeld daarvan is het project Markt uit het tweede studiejaar, waarin studenten jaarlijks een omvangrijk marktonderzoek op NS-stations uitvoeren voor de opdrachtgever Servex. Servex exploiteert restaurants en winkels op het station die de reiziger van eten en drinken voorzien. Verder wordt er gewerkt met praktijkgeoriënteerde thema’s en cases. Deze thema’s en cases worden niet standaard ingebracht door de beroepspraktijk. De opdrachten die door de opleiding worden geformuleerd, worden wel getoetst door de OAG. Hun afstudeeropdracht voeren studenten uit in opdracht van een externe organisatie. In dat kader voeren studenten in de betreffende organisatie bepaalde opdrachten uit, die overigens vooraf de goedkeuring behoeven van de opleiding.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 20
Het programma van de opleiding CE biedt zeker veel openingen naar de beroepspraktijk, maar het auditteam is van mening, dat de praktijkgerichtheid nog sterker aangezet kan worden in het programma. Zo is er (nog) niet bij alle afstudeerrichtingen structureel sprake van werken aan praktijkopdrachten. Het management van de opleiding is zich bewust van het feit dat hier verbeteringen mogelijk zijn. Om de praktijkgerichtheid te vergroten heeft zij een aantal verbeteracties ingezet. Zo heeft de opleiding naar aanleiding van de resultaten van het Studenttevredenheidsonderzoek (STO 2006), waaruit bleek dat studenten in de propedeuse de beroepsgerichtheid minder goed waarderen dan in de hoofdfase, projectdagen ontwikkeld, waarbij studenten al in de propedeuse nadrukkelijker in contact komen met het werkveld. Propedeusestudenten met de specialisatie IMM nemen bijvoorbeeld deel aan een internationale week. NB. verschil voltijd- en duale variant: Het cruciale verschil tussen het voltijdse en het duale traject schuilt in de rol van de student gedurende de studie. De voltijdstudent is gedurende de vier jaar die de opleiding duurt, aspirant-beroepsbeoefenaar. De duale student wisselt een aantal keren van rol: tijdens de leerperioden is hij student (en dus ook aspirant-beroepsbeoefenaar), maar tijdens de drie werkperioden van ieder een half jaar is hij simpelweg commercieel medewerker van een organisatie in een betaalde baan. Dit verschil wordt vooral zichtbaar in de praktijkelementen in het voltijdse en duale traject: - voltijd: 12 projecten, 2 stages; - duaal: 4 projecten, 3 werkperioden van 6 maanden. 2.1.2. Het auditteam heeft kennisgenomen van het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal en heeft ook zelf kunnen constateren, dat het materiaal relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBO-niveau is. Tevens heeft het auditteam geconstateerd, dat studenten toegang hebben tot databanken en vaktijdschriften voor de meest actuele informatie op het gebied van Marketing & Commerce. Alhoewel er wel gebruik wordt gemaakt van internationale literatuur, wordt er nog spaarzaam gebruikt gemaakt van Engelstalige literatuur. Bij een aantal modules wordt deze kwestie ondervangen door het gebruik van Engelstalige artikelen in de syllabi. 2.1.3. Het beleid van de FEM is, dat voor het project- en themaonderwijs frequent gebruik wordt gemaakt van gastdocenten uit het werkveld, die de beroepspraktijk verhelderen en toelichten hoe zij zelf het werk uitvoeren. Voor de inzet van gastdocenten en –sprekers zijn aparte gelden gereserveerd op de begroting. Het Studenttevredenheidsonderzoek (STO 2006) laat zien dat CE-studenten graag een grotere inzet van gastsprekers willen. De aanwezigheid en betrokkenheid van beroepsvertegenwoordigers bij het studieprogramma blijft zowel in de propedeuse als in de hoofdfase achter bij de norm die de FEM zich stelt. Overleg met het werkveld 2.1.4. Het beleid van de Hogeschool Utrecht geeft aan dat alle opleidingen dienen te investeren in het vormen van netwerken met relevante organisaties/instellingen, zodat actuele kennis vanuit het werkveld terugvloeit naar het onderwijsprogramma. De drie FEM-instituten verkennen zelf de arbeidsmarktbehoeften binnen hun domein. De verkenning van deze behoeften leidt tot vernieuwing en nieuw aanbod. Ook nemen brancheverenigingen zelf contact met de faculteit op, als er sprake is van een bepaalde behoefte. Zo heeft het NIMA aangegeven een grote behoefte te hebben aan assistent marketeers. Naar aanleiding van deze signalen heeft de opleiding CE samengewerkt met NIMA en regionale ROC’s aan de ontwikkeling van het programma voor een Associate Degree. Het AD-programma is positief beoordeeld door de NVAO. De drie FEM-instituten werken momenteel aan een reorganisatie van hun formele contacten met het beroepenveld. Het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er wordt gebruik gemaakt van een relatiebeheersysteem.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 21
2.1.5. Om zicht te krijgen op verschillende trends heeft de FEM diverse mechanismen. Het project JVW (Jaarlijkse Verkenningen van het Werkveld) geeft een scherp beeld van de situatie en ontwikkelingen in het werkveld van de opleidingen. Het project is bedoeld om een database aan te leggen, waarin de regionale innovatiebehoefte en –bewegingen gestructureerd in beeld komen. Die informatie moet richting geven aan onderzoeksprogramma’s van de lectoraten. Concrete spin off is tevens dat er bedrijven in beeld komen, waar samenwerkingsprojecten en onderzoekswerk mee kan worden opgestart. Ook de analyse van de Periodieke Inventarisatie Afstudeerverslagen bij de FEM (PIAF) zorgt ervoor dat trends in de beroepspraktijk niet onopgemerkt blijven en hun doorwerking hebben in de curricula. Aan de hand van de PIAF is een actueel beeld beschikbaar van de waardering van de beroepspraktijk voor de kwaliteit van de afstudeerders. In de ‘PIAF Rapportage Commerciële Economie 2006’ wordt gesteld dat het aantal stageplaatsen en afstudeerplaatsen binnen de opleiding Commerciële Economie in 2006 131 bedroeg. Daardoor zijn uit kruisverbanden vooralsnog beperkte conclusies te trekken en slechts voorzichtige hypothesen mogelijk. Wanneer over een aantal jaren deze gegevens consequent worden bijgehouden, kunnen meer gefundeerde conclusies worden getrokken. Het auditteam is van mening, dat de PIAF rapportage een goed mechanisme is om bedrijfscontacten, branches en opdrachten in kaart te brengen en om een verschuiving in deze elementen waar te nemen. Daarnaast ontwikkelt de FEM eens per vijf jaar in samenwerking met het beroepenveld toekomstscenario’s om het onderwijs beter op mogelijke ontwikkelingen te kunnen afstemmen. 2.1.6. De FEM stelt als uitgangspunt dat iedere opleiding aantoonbaar nauwe contacten met het relevante beroepenveld moet onderhouden en dat daartoe in ieder geval behoort het gestructureerde overleg met een beroepenveldcommissie over de visie, doelstelling en inrichting van de opleiding. Elke afzonderlijke opleiding beschikt over een beroepenveldcommissie. Deze commissie signaleert trends en ontwikkelingen uit het werkveld en adviseert (gevraagd en ongevraagd) de opleiding over het strategisch beleid, het competentieprofiel, het onderwijs en de externe activiteiten. Op basis van deze bevindingen worden bijvoorbeeld nieuwe minoren ontwikkeld of worden cursussen geschrapt, herontworpen of aangepast. Het advies van de Onderwijs Advies Groep heeft in 2006-2007 geleid tot het schrappen van de tweede vreemde taal vanaf 2007-2008 en de introductie van de onderdelen Onderzoeksmethoden en Kritisch Denken in de vernieuwde propedeuse 2007-2008. Eén keer per jaar is op instituutsniveau overleg tussen alle beroepenveldcommissies in dat domein. 2.1.7. Alle overleggen met het werkveld worden schriftelijk vastgelegd op instituutsniveau, zodat informatie over relevante externe ontwikkelingen toegankelijk is voor de verschillende FEM-opleidingen. Dit vormt een belangrijke waarborg om te zorgen dat alle opleidingen beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de eisen die de arbeidsmarkt stelt aan afgestudeerden van de verschillende opleidingen. 2.1.8. Een groot aantal CE-docenten heeft een sterke relatie met het beroepenveld. De meest recente scholingsinventarisatie voor CE geeft het volgende beeld: Van de docenten heeft 60% werkervaring in de beroepspraktijk (periode 1996-2006). Van de docenten heeft 91% actieve contacten in en met het beroepenveld (2004-2007). Drie docenten van CE werken mee aan een landelijke ‘body of knowledge’ die door Berenschot in opdracht van de Sectorraad HEO wordt ontwikkeld. Het Instituut onderhoudt via stageplaatsen en bezoeken aan stagebegeleiders contacten met vele bedrijven in de regio. Alle docenten van de opleiding treden in principe op als stagebegeleider. Verschillende docenten van de opleiding zijn actief betrokken bij Platform Innovatieve Marketing (PIM), dat minimaal twee maal per jaar een studiemiddag organiseert. Zo was er 27 maart 2007 een themasessie rondom Cross Media & Multi Channel, waarbij voorbeelden van multi channel campagnes en cases werden gegeven door vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 22
Ook andere meetinstrumenten geven een beeld van de binding die docenten leggen tussen opleiding en beroepspraktijk: het jaarlijkse studenttevredenheidsonderzoek en de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen. Het Studenttevredenheidsonderzoek geeft de trends weer op het niveau van de opleiding. De docentenevaluaties geven gedetailleerdere informatie tot op het niveau van individuele docenten. De scores voor ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ over de afgelopen studiejaren zijn goed. Lectoraten 2.1.9. In de koppeling van het onderwijs richting het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum ‘Innovatie en Business’ (InnBus), waarin zes inhoudelijk bij elkaar passende lectoraten zijn ondergebracht. Het lectoraat Marketing, Marktonderzoek en Innovatie is verbonden met opleiding CE. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. De lectoren staan midden in de beroepspraktijk en fungeren op deze manier als schakel tussen de faculteit en de omgeving. Zij faciliteren de kenniscirculatie tussen en binnen opleidingen en (kunnen) worden ingezet bij de deskundigheidsbevordering van docenten. Het facultaire beleid geeft aan, dat lectoren hun kennis expliciet dienen te gebruiken voor verbetering en vernieuwing van de curricula. Dit is vastgelegd in de taakstelling van de lectoraten. De FEM houdt nauwlettend toezicht op de terugkoppeling van activiteiten in het lectoraat naar het onderwijs. Het Kenniscentrum organiseert verschillende projecten en activiteiten in samenwerking met bedrijfsleven, beroepsverenigingen en met collega kenniscentra, binnen en buiten hogeschool Utrecht. Docenten en studenten spelen in dit netwerk een belangrijke rol. Zo worden docenten actief betrokken bij de werkzaamheden van de kenniskring en participeren studenten in onderzoeksprojecten. Door de focus op bedrijven en managementvraagstukken, gerelateerd aan innovatie en groei, worden docenten en studenten gestimuleerd in hun leer- en doceerproces bezig te zijn met actuele ontwikkelingen en vraagstukken van de toekomst. CE-studenten van de Topclass (zie facet 2.5) voeren onder toezicht van het lectoraat opdrachten uit voor externe opdrachtgevers. Via een SIA-RAAK Project (onder te brengen bij het Lectoraat International Business and Innovation i.o.) ondersteunen consultancywerkgroepen in samenwerking met Syntens en de Kamer van Koophandel regionale bedrijven die bezig zijn met internationalisering.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 23
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
De opleiding draagt er zorg voor, dat kennisontwikkeling van studenten plaatsvindt aan de hand van vakliteratuur en via interactie met de beroepspraktijk. Het werkveld en de werkvormen zijn zodanig, dat de studenten beroepsspecifieke competenties kunnen verwerven. Weliswaar zoekt de opleiding aansluiting bij de beroepspraktijk, maar de praktijkgerichtheid kan nog sterker aangezet worden in het programma. Nog niet veel beroepsproducten worden in de praktijk gemaakt. Het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal is relevant, actueel, werkvelddekkend en op HBOniveau. Er kan gebruik gemaakt worden van databanken en vaktijdschriften voor de meest actuele informatie op het gebied van Marketing & Commerce. De opleiding heeft zowel structurele als informele contacten met het werkveld over de structuur van de opleiding en de inhoud van het programma. Studenten zijn positief over de ‘vakdeskundigheid’ en ‘verband beroepspraktijk’ in de opleiding. De verbinding tussen werkplek en binnenschools programma is hecht in het totale opleidingsprogramma verankerd. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 24
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen 2.2.1. De onderwijsvisie van de Hogeschool Utrecht luidt in steekwoorden competentiegericht, vraaggericht (m.b.t. de beroepspraktijk en m.b.t. de student) en een krachtige leeromgeving. De Faculteit heeft het HUbeleid vertaald naar een curriculumcasco met ontwerpeisen. Dit gemeenschappelijk beleidskader vormt het fundament op basis waarvan alle opleidingen binnen de FEM hun richtlijnen voor het onderwijs afleiden. De ontwerpeisen zijn met ingang van studiejaar 2006-2007 aantoonbaar toegepast bij de ontwikkeling van de verschillende FEM-curricula. De implementatie van het FEM-casco verloopt via een proces van geleidelijkheid. Nieuwe onderwijseenheden worden gelijk vormgegeven aan de hand van de ontwerpeisen in het casco. De mate van integratie van de onderdelen van het casco bepalen de competentiegerichtheid van een opleiding. 2.2.2. Het curriculum van de opleiding CE wordt gevormd aan de hand van een aantal onderwijskundige uitgangspunten, die afgeleid zijn van de onderwijsvisie van de hogeschool: het onderwijs moet duidelijk op het toekomstige beroep gericht zijn, moet een hoog realiteitsgehalte bezitten, moet goed gestructureerd zijn, moet realistisch toetsen en moet rekening houden met de natuurlijke leerstijl van de student. Op basis van de beschikbare documenten is duidelijk geworden dat deze uitgangspunten van de opleiding voldoende helder zijn terug te vinden in het curriculum. Het nieuwe curriculum is opgebouwd rond beroepsproducten. De studenten werken in de eerste plaats aan deze beroepsproducten en daarmee indirect aan hun competenties, aangezien deze aan de beroepsproducten zijn opgehangen. 2.2.3. In de studiegids is een overzicht van het curriculum weergegeven. Volgens beleid van de opleiding is ieder programmaonderdeel gericht op een leerdoel (het verwerven van een of meer deelcompetenties) waaraan individueel of in groepsverband wordt gewerkt. Een deel van de programmaonderdelen per studiejaar levert een beroepsproduct op, dat direct gerelateerd is aan en relevant is voor de beroepspraktijk, zoals bijvoorbeeld een businessplan, marketingplan of communicatieplan. De eisen waaraan deze beroepsproducten moeten voldoen, zijn geformuleerd in het document ‘Kwaliteitscriteria van Beroepsproducten, versie juli 2004’. Deze criteria zijn vastgesteld op basis van o.a. de criteria van NIMA en verder aangescherpt door een werkgroep van docenten. Op basis hiervan is het auditteam van mening dat de eisen waaraan deze beroepsproducten (moeten) voldoen, expliciet anticiperen op die welke in het beroepenveld worden gesteld. Ter adstructie citeren wij uit het themaboek ‘Marktanalyse’ – blok 2 & 3. Competenties op het terrein van marktverkenning zijn uitgewerkt op de volgende wijze: Beroepstaken: - De student kan relevante omgevingsfactoren in kaart brengen. - De student kan marktkansen zien en aanwijzen op basis van informatie uit de markt.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 25
-
De student kan op tactisch niveau beslissingen nemen over marktactiviteiten op basis van (onvolledige) informatie over/uit nationale en internationale markten. Beroepshandelingen: - De student kan uitleggen waardoor de externe omgeving een belangrijke determinant is van de marktpositie en dat die externe omgeving voortdurend nieuwe kansen en bedreigingen biedt. - De student kan op efficiënte wijze informatie verzamelen, selecteren, analyseren, zich eigen maken, conclusies trekken en zich een eigen mening vormen. - De student kan een markt omschrijven in termen van marktvorm, marktomvang, marktontwikkeling, trends, segmenten, consumentengedrag, concurrentie, concurrentieintensiteit, strategische groepen, bedrijfstak, omgevingsinvloeden en op grond hiervan een uitspraak doen over de marktaantrekkelijkheid. Competenties: - Doelgericht en planmatig handelen: stelt doelen (in termen van resultaat) en werkt systematisch aan het bereiken hiervan. - Besluitvaardigheid: maakt keuzes, indien nodig, op basis van beperkte informatie en zet deze om in acties. Op te leveren product: - Plan van aanpak met doelstellingen, probleemstelling en deelvragen. - Management rapportage met bijlagen. 2.2.4. Alle cursussen zijn aantoonbaar gebaseerd op leerdoelen die vervolgens afgeleid zijn van kwalificaties. De beschrijving van de opzet van cursussen in de documentatie en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, programma, opdrachten en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. Het auditteam heeft steekproefsgewijs het curriculum doorgenomen en geconstateerd dat de kwalificaties, doelstellingen en het curriculum voldoende en herkenbaar zijn uitgewerkt. NB. verschil voltijdse en duale variant: de opleiding kent een verregaande integratie van voltijd- en duale variant. De opleiding beschouwt duale studenten als voltijdstudenten die een programma volgen waar intensieve werkervaring een prominent deel van uitmaakt. De duale opleiding kent in jaar 2, 3 en 4 steeds een werkperiode van een half jaar. Voor de propedeuse is het duale programma gelijk aan dat van de voltijd opleiding. De cursussen die de duale studenten in de hoofdfase volgen, zijn een selectie uit het voltijdse programma. Dit betekent dat voor deze beide opleidingsstromen de conceptuele leerlijn (zie facet 2.3) goeddeels identiek is. De beroepsproducten voor het duale traject worden aangeboden in de eerste twee blokken van ieder studiejaar, aangezien de werkperiode wordt vervuld in de blokken drie en vier. De duale student kan de beroepsproducten kiezen van de profielen Sales & Marketing Management en Sport en Entertainment. De duale student volgt geen minor, maar profileert zich met de keuze van bedrijf en bedrijfsmatige omgeving in werkperiode 4 in het laatste studiejaar. 2.2.5. Binnen het studieprogramma in de hoofdfase hebben studenten een halfjaar profileringsruimte. Studenten kunnen deze profileringsruimte op meerdere manieren vullen: met een standaard HU minor; een kant-en-klaar samenhangend pakket van keuzecursussen zoals dat in de minorengids is opgenomen. Hogeschool Utrecht heeft een uitgebreid aanbod van minoren (± 100). Studenten kunnen ook gebruik maken van het aanbod van andere hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland. met een pre-master: een schakeltraject ter voorbereiding op een masteropleiding. De pre-masters staan vermeld in de minorengids; met een zelf samengestelde minor (in samenspraak met een studieloopbaanbegeleider): een samenhangend pakket van cursussen en studieactiviteiten met een passende naam dat de student voorlegt aan de examencommissie met het verzoek dit pakket als minor te erkennen. De student
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 26
motiveert schriftelijk aan de examencommissie waarom deze samengestelde minor een meerwaarde heeft voor zijn of haar toekomstige beroepsuitoefening of studieloopbaan; met losse keuzecursussen: de student kan ook kiezen uit een aanbod van keuzecursussen uit het interfacultaire aanbod in Osiris.
De programmering van minors kent twee varianten: blok en lint. Een minor die in blokvorm wordt gegeven, vindt altijd plaats in periode 1 en 2 van het studiejaar (de eerste helft van het jaar). De student heeft dan geen roosterruimte meer om andere studieonderdelen te volgen. Een lintgewijze programmering houdt in dat de minor één of twee jaar lang elke dinsdagmiddag en -avond wordt gegeven.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Het programma is een adequate concretisering van de eindcompetenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De vertaling van de eindcompetenties naar de onderwijsinhoud laat zien dat op adequate wijze invulling gegeven wordt aan het curriculumcasco van de FEM. De beschrijving van de opzet van modulen en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, programma, opdrachten en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. De leerdoelen, leerinhouden en werkvormen zijn aantoonbaar af te leiden van de CE-eindkwalificaties. De binnen de blokken gepositioneerde projecten zijn gericht op een beroepsproduct (of op het op een andere wijze demonstreren van professionele vaardigheden) die telkens is gedefinieerd in termen die rechtstreeks zijn ontleend aan een of meer CE-eindkwalificaties. De leerdoelen nemen in complexiteit toe. Door het hele programma te doorlopen kunnen de studenten tenslotte in de afstudeerfase een niveau te bereiken, dat naar het oordeel van het auditteam hbo-niveau is.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 27
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen 2.3.1. De opleiding hanteert als uitgangspunt dat het onderwijs zowel inhoudelijk als volgtijdelijk een duidelijke samenhang moet hebben. De opleiding acht deze doelstelling behaald als ook studenten de samenhang ervaren. Gezien de scores uit het Studenttevredenheidsonderzoek 2006 op dit punt, is dit ook het geval. Een samenhangend programma kan op gespannen voet staan met een zo groot mogelijke flexibiliteit voor de studenten. Wanneer dit tot knelpunten leidt, kiest de opleiding er nadrukkelijk voor om de samenhang in het programma prioriteit te geven. 2.3.2. De FEM ontwikkelt zich naar een Brede Business School. Onderdeel van dit concept is een overkoepelende propedeuse, waarbij het eerste halfjaar geheel gemeenschappelijk is (oriënterend) en het tweede halfjaar is afgestemd op één van de drie instituten van de FEM (selecterend). Wel schrijft iedere student zich al vanaf het begin in voor een specifieke economische opleiding binnen de FEM: AC, BE, BI, CE, IBL, IBMS, LE of MER. De hoofdfase van Commerciële Economie kent een studieduur van drie jaren. In het tweede jaar loopt de student de eerste stage (van 10 weken). In het derde jaar staat de major centraal. Het vierde jaar bestaat naast de gekozen profilering (de minor) uit een tweede stage en een afstudeeropdracht van twintig weken. 2.3.3. Het curriculumcasco, dat bestaat uit een globale inhoud (competentiegebieden) en uit leerlijnen, komt terug in de structuur van de studieprogramma’s van de FEM. De curricula zijn opgebouwd rondom drie algemene competentiegebieden: (a) werken als een toekomstige (FEM-)professional, (b) werken in en vanuit een (internationale) organisatie en (c) werken aan eigen (loopbaan) en (beroeps)ontwikkeling. Met de specifieke doelen, werkvormen en toetsing van de leerlijnen zorgt de FEM ervoor, dat studenten in staat zijn de eindtermen te verwerven. Dit curriculumcasco is leidend voor de inrichting van het onderwijs binnen de CE-opleiding. De opleiding heeft hierover overleg gevoerd met de Onderwijs Advies Groep, de curriculumregiegroep en de studenten van de Gemeenschappelijke Opleidingscommissie (GOC) van het Instituut. In 2004 heeft ook een opleidingsbreed debat plaatsgevonden over de samenhang van de domeincompetenties en de beroepstaken, waarbij gesproken is over de eisen waaraan een beroepsproduct dient te voldoen. 2.3.4. Een van de onderwijskundige uitgangspunten van het FEM curriculumcasco is de opbouw van het curriculum volgens vier leerlijnen. Deze parallelle leerlijnen borgen de verticale samenhang van het programma. De opleiding maakt onderscheid tussen de inhoudsmodules (conceptuele leerlijn) en de projectmodules (integrale leerlijn). De opleiding heeft niet voor een volledig geïntegreerd curriculum gekozen, omdat het nodig blijft dat studenten op een aantal gebieden over een minimale dosis basiskennis beschikken om later als (aanstaand) commercieel medewerker te kunnen functioneren. Die basiskennis wordt in de verschillende inhoudsmodules aangebracht. Naast de integrale en de conceptuele leerlijn heeft de opleiding CE binnen haar curriculum ook de vaardighedenleerlijn (waarin een belangrijk deel van de personal skills uit het document “Competentieprofiel 2002 Commerciële Economie, Eindrapport van de landelijke projectgroep "Competentieprofiel CE" zijn terug te vinden) en een ervaringsreflectieleerlijn, waarin het studieloopbaanbegeleidingstraject is ondergebracht. Het curriculum kent dus vier leerlijnen, die we hieronder nader bespreken:
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 28
De integrale lijn Bij de inrichting van de integrale lijn is steeds nadrukkelijk gekeken naar de competenties voor de CEopleiding. De formuleringen van de meeste competenties bestaan uit een combinatie van een activiteit (werkwoord) en een product (zelfstandig naamwoord), waarin de activiteit resulteert. Bijvoorbeeld beroepscompetentie 7: De CE’er kan doelstellingen uit het marketingplan vertalen in een organisatieplan. Deze omschrijving impliceert dat er ergens in het curriculum een keer een organisatieplan moet worden gemaakt door de student. Bij de inrichting van de nieuwe hoofdfase is steeds gekeken, wanneer studenten kunnen werken aan welk beroepsproduct. De volgorde van de verschillende onderdelen is hierbij belangrijk. Zo komt het thema Klant altijd voor Markt: de student ontwikkelt bij het thema Klant zo eerst de onderzoeksvaardigheden die nodig zijn voor het marktonderzoek in het thema Markt. Steeds zijn de beroepsproducten centraal gesteld bij de keuze voor de blokthema's. Op deze wijze is ook gewaarborgd dat alle noodzakelijke beroepsproducten een plek hebben gekregen in het totale curriculum. De integrale lijn krijgt in de praktijk invulling in een combinatie van projectonderwijs en probleemgestuurd onderwijs. In deze leerlijn staat dus in elk blok één project centraal. Studenten werken hierbij in teamverband aan een beroepsproduct voor een (vaak gesimuleerde) opdrachtgever. Bij een aantal projecten stellen ze eerst een startdocument op: een projectvoorstel met plan van aanpak, dat ze voorleggen aan de opdrachtgever. Na goedkeuring gaan de teams aan het werk om de verschillende tussenproducten te maken. Om dat werk te kunnen uitvoeren hebben ze kennis nodig die ze wekelijks verwerken in de vorm van studietaken. De toepassing van deze nieuw verworven kennis gebeurt nog in dezelfde week in de vorm van het uitvoeren van een projecttaak. In de loop van de studie neemt de mate van begeleiding af, terwijl de docent de werkelijke beroepspraktijk steeds strakker toepast als kader voor toetsing en beoordeling. De conceptuele lijn Studenten CE kunnen niet alle theorie leren in projecten; deze is daarvoor te omvangrijk en te complex. Daarom kent het curriculum een conceptuele leerlijn, bestaande uit een aantal inleidende basismodulen en theoretisch gekleurde modulen. De doelstelling van de conceptuele leerlijn is dat de student zich basiskennis en verschillende soorten werkmodellen eigen maakt en deze werkmodellen leert verantwoorden met behulp van begrippen, principes en theorieën. In de eerste twee jaar legt het curriculum nog een sterk accent op de conceptuele lijn, maar in jaar 3 en 4 verschuift dit accent nadrukkelijk ten gunste van de integrale lijn. De vaardighedenlijn Binnen de opleiding CE vinden we verschillende vaardigheidscursussen die primair gericht zijn op het verwerven van de al eerder genoemde personal skills. Het gaat daarbij om de vreemde talen (Engels is verplicht en daarnaast een tweede vreemde taal naar keuze: Spaans, Frans of Duits) en communicatieve vaardigheden. De studenten leren deze vaardigheden door een combinatie van doen en feedback ontvangen. Dat komt neer op een combinatie van opdrachten om met de vaardigheid te experimenteren en het verwerken van de reacties van de docent daarop. Overigens wordt ook bij veel modulen in de integrale en conceptuele leerlijn gewerkt aan de realisatie van allerlei personal skills bij de studenten. Het is dus bepaald niet zo dat vaardigheden uitsluitend in deze leerlijn te vinden zouden zijn. De ervaringsreflectielijn Zowel in jaar 2 als in jaar 4 verrichten de studenten beroepswerkzaamheden in een stage. Om te zorgen dat dit tot leren leidt, reflecteert de student op de door hem toegepaste vaardigheden aan de hand van een uitgebreid assessmentformulier, dat zowel door hemzelf als de bedrijfsmentor wordt ingevuld. De docent die de stage begeleidt, spreekt de resultaten van dit assessment met de student door. Naast de reflectie op de stagewerkzaamheden, reflecteren studenten in het kader van de projecten in jaar 1 en 2 ook op hun functioneren in hun projectgroep. Daartoe voeren zij in vrijwel ieder blok een reflectietaak uit. De huidige ervaringsreflectielijn wordt in de nabije toekomst waarschijnlijk uitgebreid tot een systeem van studieloop-
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 29
baanbegeleiding. Ook hierbij gaat het om leren door te reflecteren op opgedane ervaringen. Het gaat dan niet alleen meer om reflectie op activiteiten, die tijdens projecten en stages zijn verricht, maar om reflectie op de totale studieloopbaan. Leerlijnen geconstrueerd rond integrale lijn Het hart van de opleiding wordt gevormd door de integrale leerlijn. Niet elk van de vier onderscheiden leerlijnen is op ieder moment in het curriculum even belangrijk. Globaal is het belang van de vier leerlijnen binnen het totale curriculum als volgt: Tabel: toe-/afnemend belang per leerlijn in loop van curriculum Jaar 1-2 Jaar 3-4 Conceptuele leerlijn > belangrijk < belangrijk Integrale leerlijn < belangrijk > belangrijk Vaardighedenleerlijn belangrijk belangrijk Ervaringsreflectieleerlijn > belangrijk < belangrijk
2.3.5. De leerlijnen zorgen in het leerproces voor een opbouw naar inhoud en moeilijkheidsgraad. De opleiding heeft de CE-competenties vertaald naar competenties op drie niveaus (1,2 en 3), maar in de praktijk spelen deze niveaus geen prominente rol. De programmaonderdelen in de hoofdfase krijgen in de loop van komend studiejaar een niveauaanduiding aan de hand van de competentiematrix die de opleiding hanteert. In een leerplanschema wordt concreet zichtbaar gemaakt welke projecten, stages en andere curriculumonderdelen wanneer in het studieprogramma van de opleiding worden aangeboden. De wijze waarop programmaonderdelen in een complexiteit opklimmende reeks binnen het curriculum zijn opgenomen, maakt het de student mogelijk om in de afstudeerfase het HBO-eindniveau te bereiken (zie ook facet 6.1). 2.3.6. Het jaarrooster is verdeeld in vier blokken van tien weken. Dit is een hogeschoolbrede afspraak waar alle opleidingen zich aan houden. Per blok wordt een thema vastgesteld, waaraan de invulling van de integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de vaardigheden en de ervaringsreflectieleerlijn worden gekoppeld. Voorbeelden van thema’s zijn Markt, Klant, Praktijk en Internationaal Zakendoen. De integrale leerlijn wordt veelal ingevuld met een project. Zo komt in het thema Markt het project Marktonderzoek aan bod. De inhoud van de conceptuele modulen wordt zoveel mogelijk op die van dat project afgestemd (justin-time-learning), evenals de aan te bieden vaardighedenmodules (of -workshops) en de invulling van het studieloopbaantraject. Door het koppelen van de verschillende leerlijnen wordt de horizontale samenhang op blokniveau, daarbinnen op projectniveau en vervolgens tussen de ondersteunende practica en (theorie)modulen gerealiseerd. 2.3.7. Ook is er samenhang tussen binnen- en buitenschoolsprogramma. Zo is er de dwingende eis dat de student pas na voltooiing van het project Internationaal Zakendoen op stage kan. Daarnaast moeten studenten altijd Stage 1 afgerond hebben, vóór zij aan hun specialisatie IMM, SEM of SMM mogen beginnen. 2.3.8. De samenhang binnen het studieprogramma wordt zowel inhoudelijk als didactisch verder nagestreefd via een afstemming van de diverse werkvormen (zie verder facet 2.7).
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 30
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
In het curriculumcasco heeft de FEM op een inzichtelijke wijze de samenhang in het programma nader geconcretiseerd door leerlijnen. Door deze opbouw via vier leerlijnen wordt de verticale samenhang binnen het programma bevorderd. Het CE-programma is zodanig opgezet, dat de successieve programmaonderdelen een verticale samenhang kennen: de leerdoelen komen telkens terug, maar in een opklimmende reeks van complexiteit en reikwijdte. De landelijk opgestelde niveau-indeling (de vertaling van de competenties voor een Bachelor of Commerce naar competenties op drie niveaus) is ingevoerd. De uitwerking van de verticale samenhang van het programma is verder terug te vinden in de opbouw van de verschillende studieonderdelen. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een horizontale samenhang kennen: de relatie tussen de leerdoelen van elk blok en de praktijkopdrachten daarbinnen, is helder en logisch. De thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd, waardoor per semester de horizontale samenhang tussen theoriecolleges, practica, opdrachten / projecten en de buitenschoolse component is geborgd. De studieloopbaanbegeleiding richt zich op de samenhang in de individuele leerroute van de student en op zelfreflectie en zelfsturing door studenten. Het opleidingsprogramma kent een consequent doorgevoerde SLB-leerlijn (ondergebracht onder de ervaringsreflectieleerlijn).
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 31
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen 2.4.1. In ‘Basisdocument CE, 2004-2005, mei 2004’ heeft de opleiding als uitgangspunt vier geformuleerd: de opleiding richt haar onderwijs studeerbaar in. Een studeerbare inrichting van het onderwijs wil zeggen, dat de opleiding er werk van maakt het onderwijs zo in te richten, dat maximale studievoortgang wordt bevorderd. Studievoortgang wordt onder meer bevorderd door: maximaal 5 verschillende onderdelen per periode te plannen; aandacht te besteden aan de samenhang tussen onderdelen per periode en over een aantal perioden; onderwijs te verzorgen waarin studenten een tweede toetskans krijgen, dicht tegen de eerste aan; in een aantal gevallen extra aanbod te verzorgen voor studenten die vertraging hebben opgelopen; een evenwichtige wekelijkse studielast te plannen van maximaal 40 uur per week; adequaat studiemateriaal te verzorgen (waarin opgenomen leerdoelen, werkwijze, toetswijze, herkansingen); aandacht te geven aan studentbegeleiding; aandacht te hebben voor zodanige roostering dat aanwezigheid en subgroepswerk worden bevorderd; aandacht te hebben voor afwisseling in werkvormen. 2.4.2. De FEM – en dus ook de opleiding CE – volgt het HU-beleid van vier onderwijsblokken, gevolgd door een toetsweek, waardoor de studielast gelijkmatig wordt verdeeld over het studiejaar. De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. Het beleid van de FEM is gericht op grotere onderwijseenheden met meer studiepunten waardoor de samenhang beter zichtbaar wordt. Hierbij kan gedacht worden aan grote cursussen van bijvoorbeeld 7,5 EC’s waarin meerdere leerlijnen gekoppeld aan bod komen. De opleiding CE biedt per periode, op enkele uitzonderingen na, een programma van maximaal 15 EC’s. Alle cursussen binnen de opleiding omvatten drie studiepunten of een veelvoud daarvan. De afstudeerfase mag maximaal 40% van de 240 EC’s in beslag nemen. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. 2.4.3. Na elk onderwijsblok en elke cursus binnen het betreffende blok vindt evaluatie plaats in het kader van programma-evaluatie en in het kader van studiebegeleiding. Daarbij wordt ondermeer de studie-intensiteit per cursus nagegaan, waarbij tevens gekeken wordt of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Uit de evaluatie komt naar voren dat de student een weeklast van 25 tot 30 uur heeft (het aantal uren per week dat een student aan een cursus besteedt). Uit besprekingen met studentenpanels blijkt dat studenten het aantal contacturen als laag ervaren. In de herziene propedeuse 2007-2008 wordt door intensivering van de conceptuele leerlijn het aantal contacturen met circa 25% verhoogd. De uitkomsten van studentenpanels zijn bevestigd tijdens de gesprekken met studenten op de auditdag. Zij vinden dat er te weinig contacttijd is en zouden liever meer uitleg en feedback krijgen. Zoals hierboven is gesteld, heeft de opleiding naar aanleiding van deze resultaten inmiddels verbeteracties gestart. Studenten geven overigens ook aan, dat de enquêtes voor het evalueren van het onderwijs plaatsvinden na afloop van een tentamen. Zij beschouwen dit niet als het juiste moment. 2.4.4. Alle voltijd opleidingen hebben praktisch dezelfde structuur wat betreft propedeuse, stage, minor en
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 32
afstuderen. Hierdoor kan de faculteit studenten voorzien van eenduidige informatie over studieprogramma’s. Voor ieder studieonderdeel van de opleiding CE beschikt de student via een cursuswijzer over voldoende informatie. Deze cursuswijzers zijn ook in toenemende mate toegankelijk via Sharepoint, de intranetomgeving van de HU. In de cursuswijzer kan de student nalezen wat er van hem/haar verwacht wordt op het gebied van kennis, vaardigheden en houding. Ook is er te vinden welke generieke competenties van belang zijn. Elke cursuswijzer vermeldt ook de studiebelasting, toetsvorm en toetsingseisen. Het auditteam heeft diverse cursuswijzers ingezien tijdens de audit en is tot de conclusie gekomen dat de student bij aanvang van de verschillende studieonderdelen over voldoende gestructureerde informatie beschikt. 2.4.5. De studievoortgang wordt gemonitord door de studieloopbaanbegeleiders waarmee studenten gedurende de opleiding een aantal gesprekken (kunnen) voeren. De studieloopbaanbegeleiders gebruiken hierbij gegevens uit het studentenregistratiesysteem in OSIRIS. De FEM verzorgt studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. Vier typen begeleiding worden hierbij onderscheiden: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. De studiebegeleiders kunnen studenten – indien nodig – doorverwijzen naar decanen / studentenpsychologen. Studenten geven aan, dat het afhankelijk is van de docent of de studieloopbaanbegeleiding genoeg continuïteit kent. Sommige docenten begeleiden zeer intensief, terwijl andere docenten juist initiatief van de studenten verwachten. 2.4.6. Als een student onverhoopt achterstanden oploopt, dan kan hij in overleg met de routemanager een weg uitstippelen om de achterstanden in te lopen. Algemeen geldt binnen de Hogeschool Utrecht dat studenten, indien er bijzondere (persoonlijke) omstandigheden van invloed zijn op de studievoortgang, gebruik kunnen maken van het studentendecanaat. Het studentendecanaat geeft studenten informatie, advies en begeleiding en handelt onafhankelijk van de opleidingen. De FEM beschikt over drie studentendecanen. De decaan beoordeelt of de door de student aangevoerde omstandigheden volgens het studentenstatuut voldoen aan de omschrijving “bijzondere omstandigheden”. Indien dit het geval is, wordt de opleiding daarvan op de hoogte gesteld door het decanaat en dient de opleiding bij beoordeling en begeleiding van de student rekening te houden met deze bijzondere omstandigheden. 2.4.7. Sinds de invoering van de flexibele propedeuse kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere. Voor studenten met een ontoereikende vooropleiding is er de mogelijkheid om via de 21+-toets of via een assessment van elders verworven competenties (EVC) te worden toegelaten tot de opleiding. De uitval bij de 21+-toets was tot dusverre bijzonder hoog, slechts 3% van degenen die zich hiervoor aanmeldden, werd toegelaten. Dit heeft geleid tot vraagtekens bij de geschiktheid van de toets. Op faculteitsniveau wordt de 21+-regeling met ingang van studiejaar 2007-2008 herzien en afgestemd op landelijk gebruikelijke toelatingsnormen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 33
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
De opleiding borgt de studeerbaarheid van het programma door in beginsel de onderwijsactiviteiten evenwichtig te spreiden. Zij volgt het FEM-beleid van vier onderwijsblokken van zeven weken met aansluitend organisatieweken en een toetsperiode. Hiermee zijn ook de data voor de toetsen evenwichtig verspreid over het jaar. De opleiding heeft een procedure volgens welke zij per onderwijsblok en per module binnen het betreffende blok de vastgestelde studielast evalueert. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoortgang belemmerende factoren weg te nemen. De opleiding treft verbetermaatregelen om de tevredenheid met betrekking tot de studielast te verhogen door o.a. het aantal contacturen in de propedeuse te verhogen en door alle docenten een cursus SLB te laten volgen, zodat de studieloopbaanbegeleiding op een adequate wijze wordt vormgegeven en de studievoortgang van élke student zo optimaal mogelijk kan verlopen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld. In de digitale leeromgeving Sharepoint en in de cursuswijzers is per programmaonderdeel voor studenten inzichtelijk gemaakt wat de studielast is en wat van hen wordt verwacht. Omdat het propedeusejaar gemeenschappelijk is sinds de invoering van de flexibele propedeuse, kunnen studenten zonder puntverlies binnen de FEM overstappen van de ene opleiding naar een andere. Studenten beoordelen de studielast en de studeerbaarheid als positief.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 34
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen 2.5.1. De faculteit heeft een goed uitgewerkt beleid op het terrein van instroom. Zij heeft een goed beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen (Top Class programma, Associate Degrees etc.). 2.5.2. Toelatingseisen: voor alle opleidingen van de FEM zijn de regels voor toelating en instroom vastgelegd in het Onderwijs en Examenreglement (OER). 2.5.3. De FEM heeft ervoor gekozen geen verkorte opleidingsroutes aan te bieden. Wel kunnen studenten verschillende routes kiezen. De FEM heeft convenanten afgesloten met regionale ROC’s die geleid hebben tot een speciale MBO-route voor studenten. In de afzonderlijke MBO-route krijgen eerstejaars studenten cursussen Economische wiskunde en Voorbereidend Engels in plaats van Marketing en export en Management en organisatie. Deze laatste twee cursussen komen in toegepaste vorm aan bod in Integratieproject 1. Naast een speciale MBO-route kunnen studenten ook kiezen voor een havo-vwo route of een Engelstalige route. Ook heeft de faculteit in samenwerking met de Universiteit speciale premastertrajecten ontwikkeld om de doorstroom van HBO naar universiteit te vergemakkelijken. Verder kunnen studenten bij verschillende opleidingen kiezen voor duale varianten. 2.5.4. Er is een speciaal programma voor excellente studenten: de Excellentenroute, waarbij een half jaar studieverkorting optioneel is. Deze route is bedoeld om goed presterende studenten een extra uitdaging te bieden. De Excellentenroute (TopClass) biedt hen de mogelijkheid hun studieperiode effectiever te gebruiken en gerichter te werken aan hun carrière- en andere ontplooiingsmogelijkheden. Vanaf het tweede studiejaar bestaat er op basis van selectie de mogelijkheid deel te nemen aan de TopClass. Het normale studieprogramma vormt de basis voor de route. Als extra is een component ‘werkervaring als junior consultant’ toegevoegd in het tweede en derde jaar. Dit biedt de student mogelijkheden voor het volgen van een internationale minor. Duale studenten geven aan, dat ze het jammer vinden dat er geen TopClass is in de duale opleidingsvariant. 2.5.5. De opleiding geeft aan, dat bij de invulling van de studieloopbaan– indien van toepassing – rekening wordt gehouden met elders verworven competenties, sociale en culturele achtergrond, de eigen leerstijl en voorkeur voor leeromgevingen en bijzondere omstandigheden. Daartoe heeft ieder(e) (cluster van) opleiding(en): Een systematiek voor het beoordelen van eerder verworven competenties als basis voor vrijstellingen; Volop mogelijkheden voor leren op afstand. Het auditteam heeft vastgesteld dat de vrijstellingen worden gegeven op vakniveau en niet op competentieniveau. De student kan geen maatwerktraject volgen op basis van eerder verworven competenties. Van een echt EVC-beleid is dan ook geen sprake.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 35
2.5.5. Het vrijstellingenbeleid staat beschreven in de studiegids en in het onderwijs- en examenreglement. Vrijstellingen worden door de examencommissie verleend op grond van eerder behaalde certificaten of elders opgedane kennis of vaardigheden waaruit blijkt dat een student reeds aan de eisen van een (deel)tentamen heeft voldaan.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
De FEM heeft een solide beleid uitgewerkt op het terrein van instroom. De faculteit heeft een goed beeld van de instroommarkt en heeft haar onderwijsaanbod adequaat afgestemd op de verschillende instroomgroepen door studenten in staat te stellen verschillende routes te volgen of gebruik te maken van verschillende doelgroepspecifieke arrangementen. Qua mogelijke leerroutes houdt het opleidingsprogramma derhalve voldoende rekening met de verschillen in de kwalificaties van de instromende studenten. Voor de duale opleiding gebeurt dit via het assessment gedurende het 1e semester van de propedeuse. De opleiding heeft ingangseisen geformuleerd, waaraan instromende studenten moeten voldoen. Analyse van het propedeuseprogramma laat zien, dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. Uit het Studenttevredenheidsonderzoek blijkt dat ook studenten van oordeel zijn, dat het programma voldoende aansluit op hun vooropleiding. De opleiding biedt verschillende doorstroomtrajecten aan.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 36
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:3 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Het beleid van de FEM is, dat de HBO-bacheloropleidingen voldoen aan de wettelijke bepaling van de omvang van 240 EC’s. De studiepunten zijn als volgt over de studiejaren verdeeld: Propedeuse: 60 EC, waarvan minimaal 30 facultair generiek en maximaal 30 instituutsspecifiek. Hoofdfase: 180 EC (major van 150 EC + profileringsruimte van 30 EC). Voor de voltijdstudenten geldt dat in de major 40 EC ingevuld worden met stages en afstudeeropdracht. De profileringsruimte is bestemd voor de minor. Bij de duale studenten worden 60 van de 150 studiepunten besteed aan de Werkperioden 1 en 2. De profileringsruimte wordt bij hen ingevuld door werkperiode 3. Blijkens de programmabeschrijving in de studiegids bedraagt het totaal aantal studiepunten van zowel de voltijdse als de duale opleidingsvariant 240 EC’s. Daarmee voldoen alle opleidingen aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat alle varianten een omvang hebben van 240 ECTS, reden dit facet voor alle varianten als voldoende te kwalificeren.
3
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 37
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen 2.7.1. De FEM heeft in het Curriculumcasco haar onderwijskundige uitgangspunten en didactische vormgeving expliciet beschreven. Haar didactisch concept is afgeleid van de hogeschoolvisie op competentiegericht onderwijs, vraaggestuurd leren en een krachtige leeromgeving. Het kader is richtinggevend bij de onderwijsontwikkelingen binnen de Faculteit. De FEM-opleidingen leiden aan de hand van het casco de inhoud en de didactiek van hun onderwijsprogramma’s af van de hogeschoolbrede visie. Met competentiegericht onderwijs wordt ingespeeld op actuele ontwikkelingen in het hoger onderwijs en de (internationale) arbeidsmarkt voor HBO’ers in het economische domein. Het beroepsperspectief staat centraal en de competenties die van de afgestudeerde worden verwacht, zijn uitgangspunten bij het invullen van het curriculum. 2.7.2. Volgens het beleid van de FEM dienen studenten competenties te ontwikkelen in relatie tot kenmerkende beroepssituaties. Om de gerichtheid op het beroep te bevorderen, komen studenten vanaf de propedeuse regelmatig in contact met beroepsbeoefenaren, zowel binnen de opleiding zelf als daarbuiten. Studenten dienen daarnaast beroepsgerichte en generieke competenties te ontwikkelen aan de hand van verschillende typen opdrachten. De FEM onderscheidt in dit kader bijvoorbeeld: praktijkopdrachten, theoretische probleemopdrachten, leeropdrachten, toepassingsopdrachten, discussieopdrachten, strategieopdrachten, transferopdrachten en reflectieopdrachten. 2.7.3. De diverse werkvormen die de FEM-opleidingen toepassen, dienen gekoppeld te zijn aan de leerdoelen en aan de verschillende leerlijnen / leeractiviteiten en het niveau van de leerlijn die in een cursus aan bod komen. De doelen van de diverse leerlijnen verschillen en dus ook de werkvormen en de toetsing: In de integrale leerlijn komen projecten, simulaties en stages voor. In de vaardighedenleerlijn staat training (oefenen) centraal d.m.v. practica, rollenspelen en simulaties. In de professionaliseringslijn (ervaringsreflectieleerlijn) ligt de nadruk op reflectieopdrachten waarin beroepsproducten een centrale plaats innemen. Hierbij horen presentaties en klassikale nabesprekingen. In de conceptuele leerlijnen worden bijvoorbeeld hoorcolleges en werkcolleges ingeroosterd. In de studieloopbaanlijn passen werkvormen als action learning, peerassessment, discussies, individuele en groepsreflectie en werkgroepbijeenkomsten. De SLB-lijn is ondergebracht onder de ervaringsreflectieleerlijn. In het onderstaande schema geven wij de wijze weer waarop bovenstaande verder is uitgewerkt: Leeractiviteiten
Leerdoelen
Mogelijke leeromgeving en
Conceptuele leeractiviteiten /
Verwerving body of
Hoorcolleges
Mogelijke toetsing
werkvormen
conceptuele leerlijn
knowledge vakgebied / bachelordomein plus major / minor Kennis en inzicht
gecombineerd met: Werkgroepen (bespreking opdrachten) Zelfstudie
Kennis, inzicht toetsing (MC) Casuïstiek op basis waarvan kennis getoetst wordt Open boek tentamen
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 38
Vaardigheden: vaardigheden
Verwerven vaardigheden
Practica
leerlijn
Verwerving generieke en
Rollenspelen
beroepsspecifieke (major)
Zie werkvormen
Simulaties
vaardigheden Kennis en inzicht geïntegreerd
Beroepsproducten: Beroepsproducten leerlijn
Maken beroeps-producten (waarin integratie body of knowledge en generieke
Individuele en/of groepsopdrachten beroepsproduct
en beroepsspecifieke
Presentaties
vaardigheden)
Klassikale nabespreking
Verwerving generieke en
Casus tentamen Beroepsproduct of indirect via bv. presentatie, poster, website enz. Mondelinge toelichting, verdediging Opdracht in project, bv.
beroepsspecifieke competenties
plan van aanpak, uitgangspuntennota Beroepsproduct, bv. ondernemingsplan enz.
Werken /handelen in leer,
Professioneel handelen in
Projecten
Stageopdracht(en)
Stage
Professioneel
werkomgeving:
een (onderwijs) organisatie
Integrale leeractiviteiten
waarin integratie integrale
samenwerken, 360°
Integrale leerlijn
leeractiviteiten
feedback
Verwerving generieke en
Projectmatig werken Reflectieopdrachten
beroepsspecifieke
Assessmentrollen
competenties
Altijd proces en producttoetsing
Leerlijn SLB
Professionele ontwikkeling en bewustwording daarvan Beroeps- en functieontwikkeling
Werkgroepbijeenkomsten
Reflectieverslagen
Individuele en
Portfolio
groepsreflectie Discussies Peerassessment Action learning
2.7.4. Het zelfstandig werken krijgt veel nadruk, doordat het programma sterk projectgestuurd is, waarbij elk project moet leiden tot een beroepsproduct, dat door een student of door een groep van studenten moet worden opgeleverd. De colleges en practica staan uitdrukkelijk in het teken van het project, dat het hart van elk blok vormt. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding CE een goede afstemming heeft tussen vormgeving en inhoud. De opleiding heeft bewust gekozen voor een competentiegericht curriculum in plaats van een competentiegestuurd curriculum. Dit houdt in, dat de competenties niet leidend zijn bij het invullen van het curriculum. Leidend zijn de beroepsproducten die de student moet realiseren. Het curriculum is opgebouwd rondom deze beroepsproducten. De competenties zijn opgehangen aan deze producten en op deze wijze adequaat in het programma verwerkt.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 39
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
Het curriculumcasco van de FEM beschrijft duidelijk in hoofdlijnen hoe het onderwijs wordt aangeboden, dat de opleidingen dienen te ontwikkelen en verzorgen. Het didactisch concept met de vier leerlijnen reflecteert actuele onderwijskundige inzichten en past bij de in de eindkwalificaties opgenomen eisen, die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Verder sluit het aan bij het streven naar een sterke beroepsgerichte/praktijkgerichte oriëntatie die tot uiting komt in verschillende projecten / thema’s en stages. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende leerlijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindkwalificaties / competenties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Op Sharepoint is duidelijk terug te vinden voor de studenten wat de inhoud is van de modulen, welke werkvormen er worden gehanteerd, welke doelen er worden gesteld en hoe die worden getoetst. De centrale rol die de beroepsproducten in het programma innemen, is consequent in alle leerjaren uitgewerkt, waardoor de integratie van theorie en praktijk, door de gehele opleiding heen tot stand wordt gebracht; iets wat nog versterkt wordt doordat de verbinding tussen het buitenschools en het binnenschools leren hecht in het programma is verankerd. Door middel van projecten worden voorts het werken in teamverband (waar de beroepspraktijk sterk de nadruk op legt) en – daarmee verbandhoudend – de communicatieve vaardigheden goed ontwikkeld. Studenten zijn tevreden over de verscheidenheid aan werkvormen in het programma.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 40
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen 2.8.1. Tot een aantal jaren terug was er nog onvoldoende systeem en consistentie te ontdekken in het toetsbeleid van de opleiding. Veelal waren het de modulebeheerders die zonder afstemming met andere modulebeheerders zelf een keuze maakten voor de toe te passen toetsvorm. Niet zelden speelden traditie, tijdsdruk en urenbudget voor correctie een doorslaggevende rol bij het kiezen van de toetsvorm. Inmiddels is er een vernieuwingsslag gemaakt. Ten aanzien van toetsen en beoordelen volgt de opleiding de hogeschoolbrede referentiepunten, die aangevuld zijn met een FEM-kader (“Examencommissies FEM in een nieuw perspectief, 2006” en “Toetsbeleid FEM, 2006”). Onlangs heeft een HU-brede toetscommissie de volgende (concept)referentiepunten met betrekking tot toetsing geformuleerd: De opleiding beschikt over een toetsprogramma, dat wordt gekenmerkt door: - toetsing van competenties, zowel ontwikkelingsgericht als certificerend; - een brede variatie aan toetsvormen, waaronder authentieke (praktijk)toetsen; performance toetsen, (digitale) portfolio toetsen, kennis- en vaardigheidstoetsen en peerreview; - toetsen die aantoonbaar zijn afgeleid van beroepstaken.
De opleiding geeft d.m.v. toetsing vorm aan vraagsturing door: - leerwegonafhankelijke toetsing van competenties, d.w.z. keuzeruimte voor studenten met betrekking tot het ( mede) bepalen van leertaken en leeractiviteiten als voorbereiding op een toets; - flexibele toetsmomenten, d.w.z. keuzeruimte voor studenten bij het bepalen van het moment waarop toetsen worden afgenomen; - keuzeruimte voor studenten bij de bepaling van toetsvormen inhoud en toetscriteria; - een EVC-procedure bij de start van de opleiding waarin de beoordeling van elders verworven competenties centraal staat en die leidt tot een leertraject op maat.
De opleiding beschikt over een toetsprogramma dat is vormgegeven in een cyclisch proces: - er wordt getoetst vanuit een actueel toetsplan; - competenties worden getoetst (assessment) door gekwalificeerde medewerkers al dan niet werkend vanuit een toetscommissie; - er is een professionaliseringsprogramma voor het ontwikkelen van competentiegericht onderwijs, met veel aandacht voor de manieren waarop competenties worden getoetst. - examen(toets)commissies borgen de kwaliteit van regelgeving tot en met uitvoering.
2.8.2. Uitgewerkt betekent dit voor de opleiding dat: alle beroepstaken geformuleerd zijn in termen van te realiseren producten, te realiseren werkprocessen of waarneembaar gedrag; het doel van elke toets geëxpliciteerd is in termen van ontwikkelingsgericht of sanctionerend toetsen; van elke onderwijseenheid duidelijk is wat de realiseerbare en gerealiseerde mate van validiteit is van de bij die eenheid behorende toets(en); de beoordeling van de toetsresultaten nauwkeurig, valide, betrouwbaar en expliciet is; de curriculumomgeving waarbinnen toets en toetsbeoordeling plaatsvinden (welke stof, criteria, deelnamevoorwaarden, aantal kansen, feedbackprocedure) helder is; de organisatie van de toets (voorbereidingstijd, locatie, beschikbare tijd, nakijktijd docent en dergelijke)
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 41
adequaat is. Concreet betekent de keuze voor competentiegericht toetsen voor CE: vaker individueel toetsen; nadruk op inzicht en toepassing, minder op kennis; meer gebruik maken van assessments; toewerken naar een gemeenschappelijk en voor iedereen duidelijk opleidingsbreed toetsbeleid, waarvoor ook een toetscommissie zal worden ingesteld. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding nog niet structureel competentiegericht toetst. Bij projecten in teamverband wordt er weliswaar individueel getoetst, maar hierbij is de manier van toetsen docentafhankelijk: de ene docent doet dit via multiple choice vragen, de andere docent via een individueel assessment. Gesteld moet worden dat vanaf het derde jaar de toetsen wel steeds competentiegerichter worden. 2.8.3. Aan elke cursus liggen concreet geformuleerde (toetsbare) leerdoelen ten grondslag, die zijn gerelateerd aan de competenties. De beroepstaken zijn geconcretiseerd in criteria voor de te realiseren beroepsproducten, te realiseren werkprocessen of waarneembaar gedrag. De opleiding heeft deze kwaliteitscriteria geformuleerd op basis van o.a. de criteria van NIMA. 2.8.4. Duale opleiding: een belangrijk onderdeel van de duale opleiding zijn de drie werkperioden, 90 studiepunten in totaal. Aan de hand van competentielijsten in de Werkperiodegids kiest de student een aantal competenties die hij gedurende een bepaalde werkperiode wil bereiken. Via tussenrapportages en het eindverslag toont de student vervolgens aan in hoeverre hij die competenties daadwerkelijk heeft gerealiseerd. 2.8.5. In het curriculumcasco van de FEM is de functie van toetsing in het kader van competentiegericht opleiden beschreven. Een mix aan toetsvormen wordt in het kader van competentiegericht opleiden beschreven. Zoals eerder is aangegeven, dient de opleiding de toetsing af te stemmen op de leeractiviteiten (de leerlijnen) (zie ook facet 2.7). De FEM geeft in het curriculumcasco de aanbeveling om de conceptuele leerlijn – waarbij kennis en inzicht worden getoetst – zoveel mogelijk in combinatie met andere leerlijnen te toetsen. Een concreet voorbeeld: voor de opleiding wordt hbo-professionaliteit niet alleen bepaald door de hoeveelheid beroepsmatige kennis en vaardigheden die een student heeft verworven, maar zeker ook door zijn beroepshouding. De opleiding heeft de beroepshouding meetbaar gemaakt in diverse assessments tijdens de studie, onder meer bij Stage 1 en 2, Sales 1 en 2 en de Marketing Trofee. 2.8.6. Docentonafhankelijke beoordeling is een belangrijk aandachtspunt in het beleid van de FEM. Bij de stage en scriptie wordt bij de opleiding CE 70% van het cijfer bepaald door de begeleidend docent en 30% door de bedrijfsbegeleider. Externe deskundigen worden niet ingeschakeld bij de eindbeoordeling van de student, maar de opleiding streeft hier wel naar. 2.8.7. De examencommissies houden toezicht op de kwaliteit en samenhang van de examenprogramma’s, het onderwijs en de vaardighedentrainingen, de toetsing en de bachelorscripties. Elk instituut heeft in beginsel één examencommissie. De examencommissie voor de propedeuse is opgeheven en geïntegreerd in de instituutscommissies. Daarbij wordt de eenduidigheid ten aanzien van de propedeuse geborgd, onder andere door in alle examencommissies één van de EC-leden met de portefeuille Propedeuse te belasten met horizontale coördinatie. In de samenstelling van de examencommissies wordt rekening gehouden met de specifieke deskundigheid die nodig is vanuit de specifieke opleidingen. De hierboven beschreven inrichting in vanaf 1 oktober 2006 een feit.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 42
De Examencommissie CE (oftewel, de examencommissie van het Instituut Marketing & Commerce) analyseert de examenresultaten (rendementen, slagingspercentages), rapporteert daarover aan de directie en komt met verbetervoorstellen. De examencommissies kunnen zich meer toeleggen op deze inhoudelijke taak omdat veel lopende zaken (verzoekschriften, klachten) nu volgens vaste procedures worden afgehandeld door het facultaire ambtelijk secretariaat van de examencommissies. 2.8.6. De vier voorzitters en de propedeusevertegenwoordiger voeren maandelijks facultair overleg, waarbij o.a. de volgende punten zullen worden besproken: - onderlinge afstemming (bv. bij diplomering, fraude, tentameninschrijving); - professionalisering en gemeenschappelijke scholing. Op hun verzoek kan de directiesecretaris (o.a. als OER-deskundige) als adviseur aanwezig zijn. De examencommissies rapporteren periodiek aan de instituuts- en faculteitsdirectie. 2.8.7. De taken en bevoegdheden van de examencommissies zijn in het OER opgenomen en worden met het oog op nieuwe ontwikkelingen (adviezen van de Onderwijsraad) nader ingevuld en aangescherpt. 2.8.8. In een interne audit (december 2005) is vastgesteld dat met name de toetsing van individuele competenties beter geborgd zou moeten worden. Een ander aandachtspunt was dat in het beoordelingsformat van de stage alleen inhoudelijke criteria werden vermeld. In het Studenttevredenheidsonderzoek (STO) waarderen CE-Studenten de toetsing enigszins lager dan de facultaire streefnorm. Bij de cursusevaluaties wordt gevraagd naar de beoordeling van aansluiting bij het programma de werkvormen en de inhoud, alsmede de duidelijkheid van toetscriteria. De gemiddelde waardering voor het aspect toetsing beweegt zich rondom de norm. De opleiding heeft naar aanleiding van deze bevindingen de volgende acties ondernomen: In cursussen waarbij de individuele toetsing onvoldoende tot zijn recht kwam, zijn met ingang van het studiejaar 2006-2007 veranderingen doorgevoerd. Groepsleden worden nu ook individueel op competenties beoordeeld. Vooralsnog is dit het geval bij Sales 2 en Sales 3. In het studiejaar 2007-2008 zullen ook Productmanagement en Accountmanagement worden bijgesteld. In de vernieuwde propedeuse voor het studiejaar 2007-2008 zullen de competenties van het domein op niveau 1 worden getoetst. Dit zal gebeuren op basis van de uitgangspunten die in het Curriculumcasco Toetsbeleid FEM 2007 zijn vastgelegd. De invoering van het digitale portfolio vanaf 2005-2006 maakt het mogelijk studenten individueel beter te begeleiden bij de individuele ontwikkeling van hun competenties. Voor het studiejaar 2007-2008 worden in alle cursuswijzers minimaal 5 criteria geformuleerd waarop de eindbeoordeling van toetsen en werkstukken is gebaseerd.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
De nieuwe positionering van de examencommissie acht het auditteam vertrouwenwekkend. Ook is het team positief gestemd over het beleid dat de faculteit voert ten aanzien van beoordeling en toetsing, waarvan de uitgangspunten zijn vastgelegd in het curriculumcasco van de FEM en het document “toetsbeleid FEM, 2006”. De vorm van de toetsen is afgestemd op het leerdoel. Met de verschillende toetsvormen die de opleiding hanteert, wordt op een adequate wijze gemeten of de student de geformuleerde (eind)doelen van (onderdelen van) het programma heeft bereikt. De beroepstaken zijn geconcretiseerd in criteria voor de te realiseren beroepsproducten, die
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 43
geformuleerd zijn op basis van criteria die in het werkveld worden gehanteerd. De opleiding is zich bewust van de verbeterpunten op het gebied van beoordeling en toetsing en besteedt daarom systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van dit aspect. Met de opzet van haar nieuwe toetsprogramma borgt de opleiding, dat de toetsen onafhankelijk zijn van het programma en dat het toetsen en beoordelen op een valide, de objectieve en de betrouwbare wijze geschiedt. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding een goede start heeft gemaakt met competentiegericht toetsen.
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” voor alle varianten als voldoende.
Naar het oordeel van het auditteam kent de opleiding CE een programma dat in termen van kennis-, attitude- en competentieontwikkeling op hbo-niveau is gesitueerd en dat qua oriëntatie en organisatie duidelijk gericht is op het CE-domein. De praktijkgerichtheid, de thematische ordening, de sterke nadruk op ‘de ontwikkeling als CE-professional’ en de gerichtheid op de beroepsproducten zijn een goede waarborg voor de interne samenhang van het programma. Het programma van de opleiding biedt voorts ruime mogelijkheden aan de studenten om hun opleiding tot CE-professional te realiseren via regelmatige interacties met het werkveld en via de in het programma ingebedde hechte verbinding tussen het buitenschools en het binnenschools leren.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 44
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1 Docenten hebben goede binding met de beroepspraktijk (zie ook facet 2.1.7.). Veel CE-docenten beschikken over ervaring in het bedrijfsleven. Bij sommigen is deze ervaring enigszins gedateerd. Een aantal van hen is (mede-)auteur van studieboeken op hun vakgebied. Het auditteam heeft inzage gekregen in de publicaties van FEM-medewerkers. Docenten zijn ook actief in vakorganisaties, zoals de NIMA, de Federatie voor Nederlandse Exporteurs (Fenedex), de International Advertising Association (IAA), het Platform Innovatie Marketing (PIM) en SRM (instelling voor opleidingen op het gebied van marketing, marketingcommunicatie, communicatie en sales). 3.1.2. Een belangrijk middel om docenten (permanent) op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de praktijk zijn de contacten in het kader van het buitenschools leren. Het overgrote deel van het docentencorps heeft een professioneel netwerk via de stagebegeleiding, de afstudeerplaatsen en de duale leer- en werkplekken. Zo heeft iedere docent contact met meerdere stagebedrijven die hij regelmatig bezoekt. Vergelijkbare contacten zijn er voor de duale opleidingsvariant. 3.1.3. Het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er bestaat een relatiebeheersysteem, waarmee alle praktijkcoördinatoren werken. 3.1.4. Het scholingstraject voor praktijkbegeleiding in samenwerking met de Universiteit Utrecht gaat in de instituten Marketing & Commerce en Business Administration zijn derde cyclus in. Hiermee wordt de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd. 3.1.5. Vier CE-docenten participeren in het Kenniscentrum, wat de praktijkgerichtheid (maar ook hun kennis op het terrein van toegepast onderzoek) extra zal versterken. Daar komen binnenkort twee docenten bij. Activiteiten in en rond het Kenniscentrum gaan veel in opdracht van of in samenwerking met bedrijven uit de Utrechtse regio. Twee docenten uit het Instituut zijn werkzaam voor het lectoraat Marketing, Marktonderzoek en Innovatie. In dit lectoraat wordt onderzoek verricht, waarover terugkoppeling naar het Instituut plaatsvindt. 3.1.6. Voor het project- en themaonderwijs wordt regelmatig gebruik gemaakt van gastdocenten uit het werkveld. 3.1.7. Uit het studenttevredenheidsonderzoek (STO) en de docentenevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen, blijkt dat studenten tevreden zijn over de vakkundigheid van de docenten en over hun binding met de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 45
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
Blijkens hun CV’s beschikken de docenten over ruime professionele contacten met het beroepenveld. Een aantal docenten is nog zelf werkzaam in het beroepenveld en brengt op deze manier zijn ervaring rechtstreeks in. Docenten onderhouden contacten met het werkveld via docentstages, door contacten tijdens de stage en het afstuderen en via het eigen netwerk. Met het scholingstraject voor praktijkbegeleiding wordt de binding met de beroepspraktijk versterkt en de begeleidende rol van de docent verbeterd. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten. Studenten zijn tevreden over de kennis van de docent van het vakgebied en het beroepenveld.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 46
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen 3.2.1. Het hogeschoolbrede personeelsbeleid voor 2005 – 2008 is vertaald in de Facultaire Jaaragenda en in de instituutsjaarplannen. Dit gebeurt in samenhang met het meerjarenpersoneelsplan (MJPP), de FEM Cockpit (zie 5.1) en een managementcontract van de Faculteitsdirectie met het College van Bestuur. 3.2.2. In het studiejaar 2006-2007 zijn er 1568 studenten bij de opleiding CE. Met dit aantal heeft de opleiding een marktaandeel in Nederland van 9,1%. De opleiding CE heeft in totaal 70 mensen in dienst, van wie 64 tot het docentencorps behoren (43,8 fte), 5 tot het management (2,6 fte) en 1 tot de directe ondersteuning. 3.2.3. De FEM bewaakt de continuïteit van de uitvoering van het onderwijs en de daarvoor beschikbare formatie. Er is managementinformatie beschikbaar om de instroom en de beschikbare capaciteit op elkaar af te stemmen. Zo is er bijvoorbeeld een goede monitoring van de ziekteverzuimcijfers via de FEM Cockpit en persoonlijke aandacht van teamleiders voor zieke medewerkers (zie 3.2.5). De continuïteit van de uitvoering van het onderwijs wordt mede gewaarborgd, doordat personele inzet faculteitsbreed wordt aangepakt. Centraal hierbij staat de uitwisselbaarheid van docenten. De docentenformaties voor de opleidingen vallen onder facultair beleid. Het verschuiven van docenten heeft zo geen financiële gevolgen voor de individuele instituten en opleidingen. Daarnaast heeft de faculteit extra capaciteit voorhanden met tijdelijke dienstverbanden en de inzet van personeel-niet-in-loondienst. 3.2.4. In het beleid van de FEM staat momenteel de doelstelling ‘Meer handen aan het bord’ centraal. De werving & selectie van junior docenten is hierbij een essentieel speerpunt. Vacatures van verschillende instituten met eenzelfde expertise worden gebundeld, waardoor versnippering met kleine aanstellingen wordt tegengegaan. De streefnorm voor het docentenbestand is: 30% schaal 10 of lager – profielen docent niveau 2 en instructeur (voorheen: junior). 40% schaal 11 – profiel docent niveau 1 (voorheen: medior). 30% schaal 12 of hoger - profielen hogeschooldocent en docent-onderzoeker (voorheen: senior). Het beleid van de FEM is om oudere werknemers zoveel mogelijk te vervangen door startende werknemers. Behoud van kennis wordt geborgd, doordat een oudere docent wordt gekoppeld aan een starter. 3.2.5. Het ziekteverzuim wordt geanalyseerd met behulp van de cijfers in de FEM Cockpit. De Faculteit geeft via het (wettelijk systeem) poortwachter uitvoering aan begeleiding van het ziekteverzuim. De direct leidinggevende neemt binnen 24 uur na de ziekmelding contact op met de zieke en maakt van het gesprek een rapport. Er is regelmatig een bijeenkomst van het Sociaal Medisch Team. Teamleiders houden contact met hun medewerkers en maken indien nodig reïntegratieplannen. P&O volgt dit proces, archiveert de documenten en ondersteunt waar nodig. 3.2.6. Tweejaarlijks wordt er een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden aan de Faculteitsdirectie voorgelegd. Omdat de resultaten verschillen per opleiding is ervoor gekozen om deze in het managementteam van de Instituten te bespreken. Vervolgens worden deze, waar mogelijk, naar de teams verdeeld en op de agenda van de teambijeenkomsten geplaatst. De medewerkerstevredenheid is in de loop van de jaren toegenomen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 47
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
Het auditteam heeft zich aan de hand van de gesprekken tijdens de facultaire audit en de reeds ontwikkelde documenten en instrumenten een beeld kunnen vormen van het capaciteitsbewakingssysteem. De instrumenten die hiervoor zijn en worden ontwikkeld, zijn mooie en bruikbare instrumenten te zijn. De faculteit hanteert een goed beleid ten aanzien van het monitoren van ziekteverzuim en medewerkerstevredenheid De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De opleiding heeft een goed beeld van welke ontwikkelingen er spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei. De opleiding borgt hiermee goed, dat er voor nu en ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 48
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen 3.3.1. In 2005 is de HU gestart met de vernieuwing en aanscherping van het personeelsbeleid. Een belangrijk onderdeel van dit beleid was de invoering van het functiegebouw. Het in 2006 ingevoerde functiehuis telt 42 profielen, waarin de functies op verschillende niveaus zijn beschreven. Alle profielen geven een beeld van wat de functie bijdraagt aan het realiseren van de doelen van de organisatie. Tevens vormen deze profielen de basis voor de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker over resultaten en ontwikkeling van competenties. 3.3.2. De FEM sluit zich aan bij het personeelsbeleid van de HU. De faculteit heeft de competenties die bij de verschillende niveaus horen, vastgelegd. Momenteel worden de aanwezige ervaring, expertise en competenties van docenten systematisch in kaart gebracht. Ook ontwikkelt de FEM een rollenmatrix voor het onderwijzend personeel, waarin uiteen wordt gezet hoe taken en rollen zich verhouden tot de docentprofielen 10, 11 en 12. Dit dient onder meer als kwalitatieve onderbouwing van de streefcijfers 30%40%-30% (zie ook facet 3.2). Deze competentiematrix moet nog worden aangevuld met competenties verdeeld over de docentniveaus en met een meerjarenperspectief voor de verschillende deskundigheidsgebieden. 3.3.3. In het functiehuis worden functie-eisen zwaarder en ze verschuiven: van docenten worden onderzoeksvaardigheden, goed vakmanschap (leraar en vakkennis) en kennis en kunde op het gebied van de beroepsuitoefening verwacht. Vijfentwintig FEM-docenten hebben reeds trainingen in onderzoeksvaardigheden gevolgd. Dit ligt in lijn met het beleid dat lectoren voor kenniskringen ook intern een beroep kunnen doen op gepromoveerde onderzoekers en medewerkers met onderzoeksvaardigheden. 3.3.4. In de Facultaire jaaragenda FEM 2006 is een van de thema’s deskundigheidsbevordering. In de Instituutsplannen wordt hier inhoudelijk op ingegaan en worden (gezamenlijke) doelstellingen ten aanzien van scholing geformuleerd. Voor collegejaar 2006-2007 zullen in alle jaarplannen doelstellingen moeten komen met betrekking tot: competentiegericht toetsen (o.a. assessments); studieloopbaanbegeleiding; coachingsvaardigheden; werkveldoriëntatie; toepassingsgericht onderzoek in de beroepspraktijk; het aantal promovendi: met betrekking hiertoe heeft de FEM promotietrajecten opgestart voor huidige medewerkers i.s.m. de Utrechtse universiteit (in de periode tot 2010). CE heeft geen promovendi. 3.3.5. De opleiding haakt aan bij de Facultaire Jaaragenda FEM, maar stelt daarbij wel haar eigen prioriteiten. In het ‘Scholingsplan Commerciële Economische Opleidingen CE en IBL (december 2006)’ heeft de opleiding de vereiste docentcompetenties beschreven. Tot eind vorig jaar werden scholingsaanvragen vooral ad hoc beoordeeld en niet systematisch gehonoreerd. De bedoeling van het plan is om de systematiek helderder te maken en vooral beleid op langere termijn vast te stellen. De opleiding heeft onderzocht welke expertise, welke competenties en docentrollen gewenst zijn binnen het cluster. Daarna is vastgesteld of de huidige docenten beschikken over de expertise en over de competenties. Ook is aan de hand van een
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 49
organisatieplaatje en de leerplannen van het cluster gekeken of rollen binnen het cluster vervuld konden worden. Op grond van het ontbreken van expertise en het ontbreken van de vereiste competenties is vervolgens het wervingsbeleid en het scholingsbeleid van het instituut vastgesteld. Doelstelling is dat jaarlijks 10% van de formatie aan scholing wordt besteed. Door de instelling van een deskundigheidsbudget per team is de besteding van de beschikbare gelden gestegen van 24% in 2004 naar 70% in 2005 . De eerste cockpit van 2007 (kwartaal 1) kent een voorlopige score van 47%. De teamleider beoordeelt de scholingsaanvragen aan de hand van criteria uit het scholingsplan (o.a. relevantie voor het team en het curriculum). 3.3.6. Ook deskundigheidsbevordering op het gebied van managementvaardigheden staat op de agenda bij de FEM. De HU Leiderschapsleergang is een nieuw Management Development traject voor leidinggevenden binnen de HU. Managers opereren binnen de driehoek onderwijskundig leiderschap, bedrijfsmatig management en persoonlijk leiderschap. In deze leergang worden managers ondersteund om zich op die drie gebieden verder te ontwikkelen m.b.v. workshops, trainingen en rollenspelen. 3.3.7. De faculteitsdirectie stelt jaarlijks de uitwerking van het personeelsbeleid vast in de Facultaire jaaragenda. Belangrijk is dat duidelijke afspraken worden gemaakt over wie waarvoor verantwoordelijk is. De FEM heeft in dit kader het Project Professioneel Partnership (PPP) opgezet. De faculteit richt zich met dit project op het samen met alle betrokkenen benoemen, analyseren, verbeteren en laten werken van de operationele processen. Zij wil het volgende bewerkstelligen: met elkaar afspreken welke resultaten je samen wilt bereiken, wat ieders rol daarin is, wat hij of zij daarvoor nodig heeft, hoe en wanneer de een verder kan met het werk van de ander, en hoe je elkaar daarop aanspreekt. Er is hierbij een duidelijke scheiding tussen strategisch, tactisch en operationeel niveau. 3.3.8. Binnen de cyclus Resultaat Gericht Werken (RGW) maken leidinggevende en medewerker afspraken over de resultaten die de medewerker gaat behalen en over de competenties die de medewerker (verder) gaat ontwikkelen. Het gaat in deze cyclus om drie soorten gesprekken tussen leidinggevende en medewerker: het contractgesprek: het doel is het bereiken van een totaalafspraak over te bereiken resultaten van een medewerker en diens persoonlijke ontwikkeling gedurende een bepaalde periode; het functioneringsgesprek en POP: bespreken van de totale voortgang, dus inclusief persoonlijke ontwikkeling van de medewerker; het beoordelingsgesprek: formele feedback door de leidinggevende op de prestaties van de medewerker. Hieruit volgt de beloning. Leidinggevenden worden geschoold in het voeren van deze gesprekken. De uitvoering van de RGWgesprekken is opgenomen in de FEM planning & control cyclus. Het aantal RGW-gesprekken wordt twee keer per jaar gemeten en de resultaten worden opgenomen in de FEM Cockpit. P&O ziet erop toe, dat er binnen de opleidingen RGW-gesprekken plaatsvinden en bewaakt de kwaliteit van deze gesprekken door de verslagen te beoordelen op persoonlijke ontwikkelingen, smart afspraken en de doorvertaling van het jaarplan naar individuele afspraken over onder andere opleiding en scholing. Het auditteam vindt dat de faculteit op deze manier de PDCA-cyclus consequent toepast in haar beleid. 3.3.9. Kennisoverdracht tussen docenten, met name tussen junioren en senioren is noodzakelijk. De faculteit heeft daarom maatregelen genomen die ervoor garant moeten staan, dat de kennis en ervaring van oudere docenten behouden blijft voor de faculteit. De begeleiding van startende docenten krijgt daarbij veel aandacht om ongewenste uitstroom te voorkomen. Voor startende docenten is het beleid om ze bij voorkeur in het eerste jaar (maar ten minste binnen drie jaar) de didactische aantekening te laten halen. CE-docenten zonder didactische aantekening dienen binnen twee jaar na hun aanstelling de cursus hbo-didactiek te
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 50
volgen. 3.3.10. Het hogeschoolbrede project Nieuw Goud moet leiden tot meer diversiteit in het docentenkorps. Allochtone oud-studenten van de hogeschool krijgen een traineeship van een jaar. Hiermee worden ze klaargestoomd tot hbo-docent. Een van de deelnemers start per april 2007 binnen het Instituut Marketing & Commerce. Met het project Oud Goud heeft de FEM inhoud gegeven aan haar seniorenbeleid. Regelmatig organiseert de faculteit bijeenkomsten voor oud-docenten, waarbij actuele thema’s worden besproken. Ook worden oud-docenten betrokken bij lectoraten, geven zij rondleidingen of doceren zij bepaalde modules. 3.3.11. De FEM hanteert procedures die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Deze evaluaties vinden plaats via het jaarlijkse studenttevredenheidsonderzoek en via de docentevaluaties die studenten na afloop van elk blok bij ieder tentamen invullen. Ook op deze wijze krijgt de FEM inzicht in de kwaliteit van haar personeel. Uit deze evaluaties blijkt dat het oordeel van de studenten positief is over de inhoudelijke en onderwijskundige capaciteiten van docenten. Studenten zijn minder positief over de begeleidingsexpertise van hun docenten. Hier wordt aandacht aan besteed via het ‘Scholingstraject voor praktijkbegeleiding’.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft gezien dat het functiehuis is ingevoerd. De faculteit heeft een competentieset opgesteld en op basis daarvan zijn functieprofielen voor alle voorkomende functies beschreven en vastgelegd in het functiehuis. Alle medewerkers zijn inmiddels ingedeeld. De FEM hanteert een zorgvuldig opgezet aannamebeleid, wat een belangrijk instrument is om de didactische kwaliteit van het docentencorps te borgen. Zoals in 3.2.3. is aangegeven, streeft de FEM ernaar om docenten zo breed mogelijk in te zetten. Inzicht in de beschikbare competenties is hiervoor een eerste vereiste. De faculteit is hiermee goed op weg. De FEM beschikt over een goed promotiebeleid, dat wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de kenniskring en de lectoraten. Het auditteam is van mening dat de faculteit een goed beleid heeft opgezet met betrekking tot de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De FEM borgt dit beleid op facultair niveau in de PDCAcyclus via de FEM Cockpit. Qua vakdeskundigheid, werkveldervaring en inzicht in ontwikkelingen binnen het CE-domein, zijn de docenten van de opleiding voldoende toegerust om de opleidingen op het gewenste niveau te verzorgen. Zij onderhouden en gebruiken hun uitgebreid netwerk om hun expertise actueel te houden en vervolgens in het programma in te zetten. Studenten zijn positief over de didactische kwaliteiten, de gerichtheid op de beroepspraktijk en de vaken werkveldkennis van hun docenten.Zij zijn iets minder positief over de kwaliteiten van docenten als begeleider en ‘feedback gever’. De opleiding besteedt met scholingstrajecten hier extra aandacht aan.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 51
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert voor alle opleidingsvarianten het Onderwerp “Inzet van Personeel” als voldoende.
Het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ is een onderwerp, dat voor een groot deel reeds op facultair niveau beoordeeld kon worden. Het auditteam is van mening, dat het personeelsbeleid in grote lijnen goed geregeld en aantoonbaar is op facultair niveau. De FEM heeft een goed personeelsbeleid opgezet en heeft hierbij aandacht voor de juiste dingen. Het auditteam heeft tijdens de opleidingsaudit geconstateerd, dat de opleiding dit facultaire beleid volgt. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de CE-opleiding met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s blijkt, dat de docenten afkomstig zijn uit de actuele beroepspraktijk en een aantal van hen daarin nog werkzaam is.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 52
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen De opleiding volgt het beleid van de FEM. In de Management Review van de opleiding is dit facet dan ook niet apart beschreven. Algemeen beeld: het auditteam heeft geconstateerd, dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Zo liggen er onder andere de documenten ‘Huisvestingsbeleid 2003 – 2012’ (hogeschoolbreed), ‘jaarplan FEM mediatheek 2006 –2007’ en ‘Informatie Beleidsplan FEM 2006’. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICTvoorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. 4.1.1. De FEM is – net als de FCJ, FG en FSAO – gehuisvest op één eigen locatie op De Uithof in een gemoderniseerd gebouw. Deze locatie voldoet in hoge mate aan de vereisten van de gebruikers en de kwaliteit van deze panden wordt als goed ervaren. 4.1.2. De benedenverdieping staat geheel in het teken van ondersteuning van de student. De Services zijn alle gesitueerd op de begane grond. Er zijn drie faciliteitenbalies die onderverdeeld zijn naar functie (meldpunt, studiegidsen, voorzieningen). Ook de Onderwijsbalie en een desk van het International Office zijn hier gevestigd. Op de verdiepingen zijn de instituten gehuisvest die herkenbaar zijn aan een eigen kleur in het gebouw. De bewegwijzering in het gebouw en de informatievoorziening voor studenten zijn tweetalig. 4.1.3. Kopieervoorzieningen worden voor bulkwerk gedeeld met de Universiteit Utrecht en het Utrechts Medisch Centrum. Dit is met name efficiënt ten aanzien van het vele kopieerwerk van tentamens. 4.1.4. De FEM heeft beschikking over ruim 400 computerwerkplekken en ruim 80 laptopwerkplekken voor studenten in computerlokalen, projectkamers, de Mediatheek en op de pleinen. Hierbij beschikt de faculteit over het grootste aantal pc’s binnen de Hogeschool. Daarnaast werkt de faculteit aan de invoering van een draadloos netwerk, zodat het werken met een computer in het gehele gebouw mogelijk is. De pc-ruimten voldoen aan de normen in de arbowetgeving. Zo zijn bijvoorbeeld alle stoelen in hoogte verstelbaar. Verder heeft de FEM beschikking over: Projectruimtes (6 personen) Collegezalen (90 – 400 personen) Klaslokalen voor kleine en grotere groepen Overlegplekken etc. Om een adequate uitvoering van het programma mogelijk te maken zijn theorielokalen standaard uitgerust met een overheadprojector en zijn collegezalen voorzien van audiovisuele apparatuur. De bezettingsgraad van de project-/werkgroepruimtes is 98%. Dit betekent concreet dat de ruimtes goed gebruikt worden en slechts één uur per maand onbezet zijn. Voor bepaalde contractactiviteiten kan de FEM onder andere
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 53
gebruik maken van lokalen bij de Universiteit Utrecht. 4.1.5. Voorts heeft de faculteit een ruime, modern ingerichte en goed voorziene mediatheek. De mediatheek beschikt over een grote digitale collectie in databanken. De mediatheek is één van de zeven deelnemers aan het project HBO kennisbank, een initiatief van het Samenwerkingsverband Hogeschoolbibliotheken (SHB). Eind 2005 hebben de mediatheken van de Hogeschool een gezamenlijke visie gepubliceerd. Aandachtspunten tot 2010 zijn: kenniscirculatie, digitalisering en samenwerking. Concreet betekent dit dat de mediatheken zich actief toeleggen op het trainen van studenten en docenten in informatievaardigheden en de inbedding daarvan in het curriculum. Zo zijn er drie infospecialisten die bijvoorbeeld toegepast les geven, waarbij studenten voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten informatie uit de databases nodig hebben. 4.1.6. De Faculteit werkt aan de invoering van competentiegericht, flexibel onderwijs. De FEM stelt dat de invoering van dit onderwijs sterk afhankelijk is van een optimale interactie tussen student, docent en opleiding. De inzet van ICT-instrumenten ondersteunt die interactie. De FEM heeft haar doelstellingen op dit gebied geformuleerd in een Informatie Beleidsplan (IBP), waarin vier hoofdgebieden centraal staan: Leren en ICT, Onderwijslogistiek en ICT, ICT-middelen en Kennisdeling ICT. Op centraal niveau wordt gestreefd naar standaardisatie van softwarepakketten voor heel de hogeschool. Om de uitrol van bepaalde systemen op hogeschoolbreed niveau te realiseren, is er een hogeschoolbreed informatieoverleg. De ICT-dienstverlening wordt uitgevoerd door het HU Shared Service Centrum ICT. Tussen het Shared Service Centrum ICT en de FEM zijn Service Level Agreements afgesloten. Binnen de FEM wordt gewerkt met de digitale leeromgeving Sharepoint. Daarnaast wordt gewerkt met het onderwijsinformatiesysteem OSIRIS en met Fortress. 4.1.7. Onderwijskundige veranderingen en een veranderende vraag worden jaarlijks vertaald naar de aanpassing van de inrichting van het gebouw. In de maanden mei/juni wordt geïnventariseerd wat de onderwijsruimtebehoefte is. Facilitair beheer maakt een faculteitsbrede inventarisatie onder studenten en medewerkers van wensen en behoeften, waarna het gebouw tijdens de zomervakantie aangepast wordt aan de gewijzigde behoeften. 4.1.8. Studenten zijn tevreden over de Mediatheek en de ICT-helpdesk. De tevredenheid over de computerwerkplekken is beduidend lager. Dit heeft vooral te maken heeft met de beschikbaarheid van computerwerkplekken. Wellicht dat de opleiding in de toekomst laptops ter beschikking stelt.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 54
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn op facultair niveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’ s zowel in het eigen opleidingsgedeelte als in de centrale (computer)ruimtes en op Sharepoint. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 55
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen 4.2.1. De studieloopbaanbegeleiding van de voltijd-, deeltijd- en duale student beschouwt de FEM als een essentieel onderdeel van het onderwijsprogramma. In het FEM-onderwijsmodel heeft de studieloopbaanbegeleiding dan ook een aparte leerlijn (SLB leerlijn). In het curriculumcasco komt deze lijn terug in het allesomvattende gebied van professionalisering (ervaringsreflectieleerlijn). 4.2.2. De Hogeschool heeft gekozen voor competentiegericht onderwijs. De faculteit heeft op basis van dit uitgangspunt haar visie op studiebegeleiding vastgelegd en verder uitgewerkt in het Project Competentiecoaching. Uitgangspunt is dat competentieontwikkeling steeds verder zal worden geïntegreerd in het leerproces van de student. Eerst werkt de student onder begeleiding aan zijn competentieontwikkeling en in een latere fase aan de beroepsontwikkeling. Studenten dienen uiteindelijk hun studieloopbaan zelf te kunnen managen. Het vermogen te reflecteren (op studieloopbaankeuzes, studiemotivatie, studievoortgang en de eigen ontwikkeling) is daarbij essentieel. 4.2.3. De FEM-opleidingen verzorgen studiebegeleiding op diverse facetten van het studie- en leerproces. De FEM onderscheidt hierin vier typen begeleiding: inhoudelijke begeleiding, begeleiding bij studievaardigheden, studieloopbaanbegeleiding en begeleiding bij persoonlijke (studie)problemen. Elke student heeft een studieloopbaanbegeleider, die de student ondersteunt bij de studievoortgang, competentieontwikkeling en persoonlijke problemen. Voor specifieke vragen en problemen kunnen studenten tevens een beroep doen op decanen, een studentenpsycholoog of een mediator. De begeleiders beschikken over de noodzakelijke competenties om studenten te kunnen begeleiden. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van het hogeschoolbrede certificeringstraject. 4.2.4. Elementen in het studieloopbaansysteem zijn: instrumenten waarmee de student feedback kan verzamelen over zijn competentieontwikkeling in relatie tot eisen die in de beroepspraktijk gesteld worden. De bedoeling is dat de student gericht – en in toenemende mate docentonafhankelijk - informatie verzamelt over zijn eigen competentieontwikkeling en de mogelijkheden en eisen van de studie en het beroepenveld; een portfolio waarin de student bewijsstukken verzamelt (producten, good practice en oordelen) om zijn competentieontwikkeling aan te tonen. Dit portfolio van de student is bij voorkeur in digitale versie beschikbaar, waartoe de studieloopbaanbegeleider en eventueel enkele medestudenten en andere docenten toegang hebben; een persoonlijk ontwikkelingsplan, waarin de student omschrijft hoe het met zijn competentieontwikkeling staat, wat hij verder wil ontwikkelen en hoe hij dat gaat doen; afspraken over het portfolio assessment (de presentatie van en reflectie op deze competentieontwikkeling), waarbij de criteria en de rollen van de student en de studieloopbaanbegeleider helder moeten zijn; afspraken over het toekennen van studiepunten aan de competentieontwikkeling; de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een netwerk van medestudenten (over de jaren heen) ter
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 56
ondersteuning van studieloopbaanplanning en –ontwikkeling (verticale studententeams / intervisiegroepen). 4.2.5. De Faculteit voert voor haar opleidingen een eenduidig informatiebeleid volgens vooraf geformuleerde deadlines en standaardeisen m.b.t. kwaliteit (studiegids, studiewijzers, terugkoppeling resultaten). De informatievoorziening naar studenten gebeurt op facultair niveau waar het kan, en op opleidings- of individueel niveau waar het moet. Studenten worden op verschillende wijze van informatie voorzien. De basis wordt gevormd door de studiegids en het intranet. Via het intranet kunnen studenten alle informatie over de studie vinden: studiegids, OER, cursushandleidingen, roosters en toetsuitslagen. Het intranet wordt ook gebruikt voor mededelingen aan alle studenten (zoals roosterwijzigingen) en om oproepen te doen. 4.2.6. De studievoortgang kan gevolgd worden via het Onderwijs en Studenten Informatie, Registratie en Inschrijf Systeem (OSIRIS). Hogeschool Utrecht gebruikt dit systeem voor de registratie van studenten. Hierin worden alle gegevens, cijfers en ook toetsinschrijvingen van studenten bijgehouden. Het systeem fungeert tevens als informatievoorziening richting de student. Elke student heeft zelf toegang tot OSIRIS en kan zo onder andere zijn studievoortgang bijhouden en toets- en cursusinformatie bekijken. De Faculteit stelt de student twee keer per jaar op de hoogte van zijn studievoortgang. 4.2.7. Bij de Onderwijsbalie en de Faciliteitenbalie kunnen studenten terecht met vragen over de opleiding, bereikbaarheid van docenten, roosters, het reserveren van projectruimtes en dergelijke. 4.2.8. De Hogeschool geeft ondersteuning aan studenten met een functiebeperking zoals bijvoorbeeld aangepaste studieplanning, voorzieningen voor deelname aan het onderwijs, toegankelijke onderwijslocaties, aangepaste huisvesting, het in bruikleen krijgen van noodzakelijke hulpmiddelen of het verkrijgen van (financiële) hulp voor de aanschaf daarvan. Ook zijn er regelingen voor studenten die hun studie met topsport willen combineren. 4.2.9. Het studentenoordeel over de begeleiding, ondersteuning en informatievoorziening is blijkens studenttevredenheidsonderzoek positief. Wel geven studenten aan dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. Uit de gesprekken tijdens de audit is naar voren gekomen, dat het afhankelijk is van de docent of de studieloopbaanbegeleiding genoeg continuïteit kent. Met betrekking tot dit laatste punt is inmiddels een verbetertraject gestart: in de jaarplannen van instituten wordt expliciet aandacht gegeven aan scholing van docenten in hun rol als studieloopbaanbegeleider.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 57
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
De faculteit heeft duidelijk vastgelegd hoe de studieloopbaanbegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via een scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen; deze doelstellingen houden verband met studievoortgangsbewaking en –bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties. De studieloopbaanbegeleiding is gedifferentieerd naar de behoefte van de studenten. De basis is dat studenten in principe verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de begeleiding hierbij wisselt dan ook per student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Studenten vinden, dat de docent in zijn begeleidende rol verbeteringen moet laten zien. De opleiding heeft op dit punt inmiddels verbetermaatregelen gestart.
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” voor alle opleidingsvarianten als voldoende
Het onderwerp ‘Voorzieningen’ is een onderwerp, dat voor een groot deel reeds op facultair niveau beoordeeld kon worden. Het auditteam heeft geconstateerd, dat de FEM op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd of op dit moment ontwikkelt. Het auditteam heeft tijdens de opleidingsaudit geconstateerd, dat de opleiding dit facultaire beleid volgt. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. De ruimtelijke en materiële voorzieningen maken het mogelijk de opleiding CE op adequate wijze te realiseren. De studentbegeleiding is voldoende geregeld en wordt, ook naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al kan de docent in zijn rol als begeleider nog verbeteringen laten zien.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de twee facetten van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 58
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen Met betrekking tot heel onderwerp vijf geldt, dat dit op facultair niveau geregeld én geborgd is en dat de opleiding het beleid van de FEM volgt. In de Management Review van de opleiding is dit onderwerp dan ook niet apart beschreven. Het auditteam is van mening dat de faculteit aantoonbaar waarborgt dat de PDCAcyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. 5.1.1. In het studiejaar 2004 – 2005 is binnen de FEM een integrale Planning & Control cyclus opgezet met jaarplannen. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg niet als een op zichzelf staand beleidsonderwerp, maar sluit zich aan bij de visie van de Hogeschool Utrecht dat de essentie van kwaliteitszorg ligt in het systematisch doorlopen van de PDCA-cyclus bij alles wat de faculteit doet. De FEM kent dan ook geen afzonderlijk kwaliteitsbeleid, geen afzonderlijke kwaliteitsdoelstellingen en geen ad hoc verbeterplannen. In plaats daarvan heeft de faculteit een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorg draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. 5.1.2. De jaarlijkse cyclus start met het vaststellen van een Facultaire jaaragenda door het directieteam op basis van verzamelde managementinformatie (FEM Cockpit – zie 5.1.3.), trends in het beroepenveld, marktontwikkelingen, uitkomsten van (interne) audits en de strategische uitgangspunten van de Hogeschool Utrecht. De Facultaire jaaragenda vormt de basis voor de jaarplannen per organisatieonderdeel van de faculteit die op hun beurt weer het kader zijn voor persoonlijke resultaatafspraken in managementcontracten en RGW-gesprekken. Het auditteam heeft het Jaarplan van het Instituut for Marketing & Commerce 2006 – 2007 ingezien. In dit plan zijn missie van zowel de faculteit als het instituut weergegeven en is de visie van het instituut beschreven. Daarna volgde een ‘review’ van de afgelopen periode (en van het afgelopen jaarplan), waarbij verschillende beleidszaken zijn geëvalueerd. Ten slotte zijn de ambities voor de komende periode verwoord, waarbij concrete doelstellingen en afspraken zijn vastgelegd. 5.1.3. De facultaire planning & control cyclus richt zich systematisch op vijf aandachtsgebieden, te weten onderwijsproces, onderwijskwaliteit, markt, personeel en financiën. Voor deze gebieden zijn prestatieindicatoren met streefnormen (gebaseerd op de gemiddelde scores binnen de HU) vastgesteld, die periodiek gemeten worden. De complete set met prestatie-indicatoren wordt verzameld in de FEM Cockpit. De informatie is veelal gedetailleerd tot op het niveau van de verantwoordelijke manager en – waar het bijvoorbeeld concrete cursusinfo betreft – ook op docentniveau. 5.1.4. De gezamenlijke stafdiensten publiceren deze Cockpit drie keer per jaar, voorzien van een Sideletter waarin zij trends, successen en risico's aangeven met betrekking tot het realiseren van de streefnormen. Er zijn versies voor de faculteit, maar ook voor de verschillende instituten, het Centre for Business &
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 59
Management, de opleiding en andere organisatieonderdelen. Cockpit en Sideletter worden besproken in het directieteam, waarbij het betreffende directielid – na consultatie van betrokkenen in de organisatie – vervolgacties vaststelt. Deze vervolgacties worden geregistreerd in de volgende editie van de Sideletter. 5.1.5. Daar waar er vernieuwingen nodig zijn in operationele werkwijzen, past de faculteit een systematiek van procesmanagement toe. Het primaire proces is daartoe verdeeld in zes processen (van curriculumontwikkeling tot diplomering). Elk van de zes processen heeft een proceseigenaar uit het directieteam en een ondersteunende procesgroep met een brede vertegenwoordiging uit de organisatie. Samen doen zij voorstellen voor aanpassingen in de procedures die na goedkeuring in het directieteam in werking treden. 5.1.6. Het kwaliteitssysteem van de FEM kent drie hoofdelementen, te weten studententevredenheid, rendement en niveau (zie ook facet 6.1 en 6.2). De studenttevredenheid is in het kwaliteitssysteem het best ontwikkelde onderdeel. Bij de FEM krijgen studenten in elk onderwijsblok de gelegenheid om cursus- en docentenevaluaties in te vullen. In het voorjaar nemen ze deel aan het hogeschoolbrede Studenttevredenheidsonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd via de Netpresenter en Sharepoint. De opleiding kan studenten vragen deel te nemen aan een studentenpanel, om meer te weten te komen over de achtergronden van beoordelingen. De resultaten kunnen besproken worden in de FMR en de opleidings-commissie. De trend is al enige tijd positief. De onderwijsrendementen vertonen een beeld wat voor het hoger economisch beroepsonderwijs, maar zeker ook voor de FEM, bepaald niet gunstig is. De FEM is daarom vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning en control cyclus te maken. 5.1.7. Naast het studenttevredenheidsonderzoek en de cursus- en docentevaluaties vinden periodiek een werkbelevingsonderzoek en een klanttevredenheidsonderzoek Operations plaats. 5.1.8. M.b.t. klachten is het volgende geregeld: medewerkers kunnen terecht bij de vertrouwenspersoon en de ombudsman; er is een vaste klachtenregeling voor studenten die vermeld staat in de studiegids. De examencommissie speelt hier een belangrijke rol. Accreditatie De faculteit neemt actief deel aan de auditsystematiek van de Hogeschool Utrecht. Zoals hierboven is aangegeven verzamelt zij uitgebreide managementinformatie in de FEM Cockpit; deze ‘meetinstrumenten’ zijn afgestemd op het NVAO-toetsingskader voor accreditatie. Het “Accreditatieprotocol van de HU”, Evinac, “Uitgangspunten Kwaliteitszorg HU” en het “HU-auditprotocol” vormen samen de beleidsdocumenten van het kwaliteitszorgsysteem van de HU. In het accreditatieprotocol van de HU staat, dat de faculteitsdirectie binnen de faculteit verantwoordelijk is voor de opzet en instandhouding van een systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs, de ondersteunende en de bestuurlijke processen. Dit systeem is afgeleid van de kaders die op hogeschoolniveau zijn vastgesteld. Alle instituten/opleidingen binnen een faculteit organiseren aantoonbaar kwaliteitszorg binnen de kaders die in het faculteitsmodel zijn gegeven. Een faculteit beschikt over een kwaliteitsbeleid dat deel uitmaakt van het managementcontract tussen CvB en faculteitsdirectie. Het facultaire beleid zorgt er minimaal voor dat alle aangeboden bachelor- en mastervarianten accreditatiewaardig zijn. De faculteitsdirectie bewaakt de voortgang en de kwaliteit van de accreditatiecyclus. De faculteit verhoudt zich toetsend ten aanzien van de gerealiseerde onderwijskwaliteit van elke opleiding. Prestaties worden vastgelegd in managementcontracten en managementrapportages tussen de instituutsen faculteitsdirectie en tussen de faculteitsdirectie en het CvB. De faculteitsdirectie bespreekt met de
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 60
instituutsdirectie regelmatig de stand van zaken van de in het managementcontract vastgelegde punten gericht op de realisatie van de accreditatiewaardigheid (in: Accreditatieprotocol bestaande bacheloropleidingen van de HU, 2005).
Oordeel: excellent Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als excellent en wel op grond van de volgende observaties:
Het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op facultair niveau op het gebied van interne kwaliteitszorg reeds veel heeft geregeld. Het door de FEM gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is goed gedocumenteerd en de implementatie van dit systeem vindt controleerbaar plaats via vastgelegde procedures. Met de FEM Cockpit heeft de faculteit volgens het auditteam een uitstekend instrument in handen om verschillende primaire en secundaire processen te meten en te evalueren. In de diverse interne managementrapportages staan de (toetsbare) streefdoelen concreet aangegeven; deze streefdoelen worden vervolgens periodiek geëvalueerd. Het auditteam is van mening dat de opleiding CE aantoonbaar waarborgt, dat de PDCA-cyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. De evaluaties zijn in de planningscyclus (onderdeel van de PDCA-systematiek) van de opleiding geplaatst en hebben daardoor een structureel karakter. De opleiding maakt systematisch gebruik van evaluatieresultaten. Door te werken met een jaarplan wordt bevorderd dat er systematisch gewerkt wordt aan strategische doelstellingen en beheersing en verbetering van de bedrijfsprocessen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 61
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen 5.2.1. Indien een onderwerp van evaluatie niet voldoet aan de streefnormen, wordt dit via de FEM Cockpit onmiddellijk zichtbaar. Verbetermaatregelen kunnen derhalve op korte termijn worden ingezet. Verbeteracties worden vastgesteld binnen de eerder beschreven planning & control cyclus van de FEM. FEMbrede verbetermaatregelen worden in opdracht van het directieteam (als project) gedefinieerd, waarbij de betreffende portefeuillehouder uit de faculteitsdirectie de feitelijke opdrachtgever is. 5.2.2. Verbeteren binnen de faculteit kenmerkt zich door een beleid van ‘bundelen en richten’. Daarbij gaat het zowel om de inhoudelijke afstemming van de verbeteracties als om de werkwijze rond plannen, monitoren, bijstellen, verantwoorden en innoveren. De PDCA-cyclus van de FEM biedt hier goede mogelijkheden om op systematische wijze de implementatie van verbeteracties te volgen. De FEM heeft de Management Review overigens ook uitgewerkt via de PDCA-cyclus: elk facet (m.u.v. de facetten in hoofdstuk 1 en 2) is uitgewerkt onder de kopjes ‘uitgangspunten’, ‘uitvoering’, ‘evaluatie’ en ‘verbeteracties’. 5.2.3. De verbetermaatregelen worden geformuleerd in jaarplannen. Het uitgangspunt voor deze plannen wordt gevormd door de Facultaire Jaaragenda. Verantwoordelijkheden zijn duidelijk. Met het project Professioneel Partnership heeft de FEM het begrip procesmanagement (ook wel ‘horizontaal organiseren’) binnen de faculteit geïntroduceerd. De faculteit heeft vastgesteld welke resultaten ze wil bereiken, hoe dat gemeten gaat worden, wat ieders taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in dit kader zijn en hoe dit alles zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kan worden. De samenwerking tussen onderwijs en Operations4 vormt daarbij een wezenlijk scharnierpunt. Doel van deze aanpak is het oplossen van knelpunten, zorgen voor op elkaar afgestemde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, én duidelijk maken wie kan worden aangesproken op welke resultaten. Leidend hierbij is dat besluiten die voor de FEM als geheel van belang zijn, op hogere niveaus worden genomen en dat invulling en uitvoering zoveel mogelijk aan de basis van de organisatie plaatsvinden. Concrete verbetermaatregelen In het Jaarplan van het Instituut for Marketing & Commerce 2006 – 2007 staan ambities geformuleerd ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. algemeen; b. onderwijsproces; c. onderwijskwaliteit; d. onderwijs verzorgen voor nieuwe doelgroepen (in de FEM-cockpit‘Markt’) e. onderwijs verbeteren en vernieuwen f. ondernemerschap en creativiteit (in de FEM-cockpit ‘Personeel’) g. financieel h. overige zaken (zoals lectoraat en internationalisering. Ad a) De opleiding wil in het kader van het project PPP de werkwijze van een aantal gangbare processen in
4
In het Shared Service Centre Operations zijn alle ondersteunende diensten van de FEM verenigd, die faciliterend zijn
aan het onderwijs (zie ook pagina vier).
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 62
het onderwijs bedrijf op een zodanige wijze organiseren dat alle stappen in het onderwijsproces gladjes kunnen verlopen. Daarvoor zijn jaarkalenders en regelmatige vergaderingen noodzakelijk. Aandacht zal er zijn voor de organisatie van het toetsbeleid en de feedback op het geleverde werk. Ad b) Dit jaar gaat de opleiding ook de resultaten met betrekking tot MBO’ers analyseren (doel is om stroomcijfers, doorstroom cijfers en rendementen van afgestudeerde MBO’ers te analyseren). Ad c) Uitbreiden van studentenpanels in 2006/2007. Projecttoetsen zijn meer individueel ingevoerd. Afstuderen nieuwe stijl invoeren (de tweede stageperiode wordt gecombineerd met de afstudeeropdracht). Verbetering studiebegeleiding door invoering digitale portfolio en scholing docenten. Ad d) Nieuwe afstudeerrichtingen en minoren ontwerpen, ontwikkelen en implementeren. CE: Aanvraag nieuwe CROHO opleiding Associate Degree Marketing assistant. Implementeren afstudeerrichtingen One-2One Marketing en Leisure & Event Marketing. Daarnaast zullen vier nieuwe Minors ontwikkeld worden; Gaming, Sales, Entertainment en Marketing plus. Alumniactiviteiten zullen worden voortgezet. Ad e) Ontwikkelen van het eerste jaar ( CE en IBL). Ontwikkelen van projecten in jaar 1 en 2 (CE en IBL). Doel is om de studenten al in een eerder stadium met belangrijke aspecten van de gekozen afstudeerrichting kennis te laten maken. Bijstelling van jaar 2 en invoering van de combinatie stage en afstudeeropdracht in jaar 4. Duale opleiding verbeteren uitbreiden en vernieuwen. In het programma evenementen voor sportverenigingen opnemen. Ad f) Naast de ontwikkeling van nieuwe minoren en afstudeerrichtingen zullen ook de docenten uitgedaagd worden via de RGW om nieuwe creatieve onderwijsgerelateerde activiteiten op te zetten. Op het terrein van scholing van medewerkers zal voor de derde keer in successie een bijscholing voor praktijkbegeleiders worden georganiseerd. Daarnaast zal ook op het terrein van assessment scholing worden georganiseerd. Ad g) Het budget van het instituut Marketing & Commerce bestaat uit twee componenten: een deel in fte’s en een deel in euro’s. Beide zijn gebaseerd op de studentenaantallen. Het fte-budget wordt vastgesteld per cursusjaar en het euro-budget per kalenderjaar. Afgelopen jaar is het instituut binnen het budget gebleven. Uiteraard is dat ook dit jaar het plan. Ad h) Via het lectoraat MMI ( Marketing- en Markonderzoekaspecten van innovatie) zullen nieuwe activiteiten georganiseerd worden voor docenten en studenten. Komend jaar zal daar een begin mee worden gemaakt. De aanvraag van een lectoraat IMI (Internationale Management – aspecten van Innovatie en groei) zal ook door het instituut krachtig worden ondersteund. Het doel van dit lectoraat – structurele inventarisatie van ervaringen met internationale activiteiten van regionale bedrijven – sluit aan bij de doelstelling van het instituut. Aan het eind van het studiejaar moet er een inhoudelijke agenda liggen. Via een plan van aanpak zal de internationalisering van het gehele instituut nog verder bevorderd worden. De opleiding wil excelleren op dit terrein. Komend jaar zal voor het eerste jaar een Engelstalige propedeuse worden ontwikkeld. In aansluiting daarop zal het instituut een Engelstalige CE opleiding ontwikkelen voor de hoofdfase. Vooralsnog wordt gedacht aan de omvorming van IMM tot een Engelstalige opleiding.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 63
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
De thans voorhanden zijnde management review 2007 en het Jaarplan van het Instituut for Marketing & Commerce 2006 – 2007 bevatten een beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd. De opleiding beschikt over een zelfkritisch vermogen en heeft een duidelijk beeld waar haar verbeterpunten liggen. Het auditteam heeft kunnen constateren dat het beschreven verbeterbeleid aantoonbaar is gerealiseerd. Over de uitkomsten van de periodieke evaluaties wordt zowel hogeschoolbreed als binnen de opleidingen zelve in voldoende mate gecommuniceerd; Daarnaast vindt veel kwaliteitszorg ‘in de wandelgangen’ plaats.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 64
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen 5.3.1. De FEM betrekt zowel het beroepenveld als de eigen medewerkers, studenten en alumni bij het verbeteren van het curriculum en de organisatie van het onderwijs. Studenten en medewerkers worden met name betrokken bij de vraag “Doen we de dingen goed?”; het beroepenveld bij de vraag “Doen we de goede dingen?” Verbeteracties worden mede geïnitieerd door evaluaties onder deze belanghebbende partijen (voor voorbeelden van deze evaluaties: zie bevindingen 5.1.6.). De cursussen worden steeds in de tentamenperiode geëvalueerd met een evaluatieformulier, dat studenten aan het eind van een schriftelijk tentamen over de desbetreffende cursus invullen. Opleidingen worden jaarlijks via het studenttevredenheidsonderzoek van de hogeschool geëvalueerd. 5.3.2. Aan docenten wordt daarnaast regelmatig informeel en formeel gevraagd om informatie en advies. Docenten zijn samen met studenten vertegenwoordigd in de Facultaire Medezeggenschapsraad (FMR). Belangrijke vernieuwingen of projecten voor de FEM worden vooraf besproken met de FMR. De studentenvereniging MUST die ook kandidaten voor de FMR levert, is betrokken bij de uitvoering van het Studenttevredenheidsonderzoek bij de Hogeschool en de faculteit. 5.3.3. Via de HBO-monitor worden enige data verzameld onder alumni. Verder vond er in juli 2005 en op 18 januari 2007 een Alumnicongres plaats. Alumni worden aangesteld als bedrijfsmentor voor het begeleiden van stages en afstudeeropdrachten en worden betrokken bij beroepenveldcommissies. Daarnaast treden zij op als gastdocenten en participeren zij in interne audits. 5.3.4. De opleiding bevraagt het beroepenveld via de beroepenveldcommissies en de lectoraten van de faculteit (zie ook facet 1.1. en 2.1.). Zo zijn het inhoudelijke en onderwijskundige kader alsmede het competentieprofiel bij hen getoetst. Ook komt feedback uit het werkveld via de contacten met stage-instellingen. Stagedocenten bezoeken regelmatig de stage-instellingen van hun stagiaires. 5.3.5. Daarnaast vindt er inmiddels systematisch onderzoek plaats naar context en content van de afstudeeropdrachten middels het project PIAF (Periodieke Inventarisatie Afstudeeropdrachten bij de FEM). Jaarlijks studeren er op de FEM ruim zeshonderd bachelorstudenten af, waarvan ongeveer 100 in het buitenland. Een jaarlijkse, goed gestructureerde inventarisatie van die opdrachten levert informatie op over vragen als: hoeveel studenten van een bepaalde opleiding doen waar en in welk type bedrijf of organisatie hun afstudeerwerk? wat is het karakter van het werk (vooral onderzoek, of vooral implementatie; is er sprake van innovatie etc.) en wat zijn de onderwerpen? Het project PIAF is inmiddels gestart door het Projectenbureau, samen met het FEM Praktijkbureau. De eerste rapportages zijn beschikbaar. Matching met het beoogde centraal te ontwikkelen CRM-programma wordt onderzocht. 5.3.6. Uitkomsten van evaluaties worden gecommuniceerd naar de verschillende betrokken partijen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 65
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties:
Het auditteam is van mening, dat de FEM in haar beleid duidelijk heeft aangegeven met welke verschillende groepen er overlegd moet worden over de interne kwaliteitszorg. Voor een groot deel is tevens reeds geborgd dat studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld systematisch en planmatig worden betrokken bij de evaluatie van de verschillende FEMopleidingen en wel via (i) interne evaluaties op hogeschool-, facultair en opleidingsniveau, (ii) externe onderzoeken en enquêtes, (iii) consultaties van de beroepenveldcommissies en (iv) consultaties van stagebiedende organisaties.
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: .VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor alle opleidingsvarianten als voldoende.
Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is een onderwerp, dat voor het grootste gedeelte op facultair niveau geregeld én geborgd is. Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding op een adequate manier invulling geeft aan het facultaire beleid. De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. De faculteit heeft een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorgt draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. De FEM-cockpit is in dit kader een belangrijk instrument. De opleiding betrekt op formele en informele wijze studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de deeltijdopleidingen en zorgt er in voldoende mate voor dat met alumni en het professionele werkveld contact is over de organisatie en inhoud van de opleiding.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel een van de facetten als excellent en de overige twee facetten als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 66
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen 6.1.1. Uitgangspunten: de opleiding sluit aan bij het facultaire uitgangspunt zoals verwoord in de facultaire management review: “De FEM toetst de in haar onderwijs gerealiseerde eindkwalificaties jaarlijks op systematische wijze aan de informatie verkregen van alumni en het relevante beroepenveld en stelt het onderwijs – indien gewenst – daarop bij.” 6.1.2. Uitvoering: ook hier volgt de opleiding in de onderwijspraktijk het facultaire uitgangspunt: De examencommissie houdt toezicht op de kwaliteit en samenhang van de examenprogramma’s, de kwaliteit van toetsing en de kwaliteit van bachelorscripties (zie ook Facet 2.8 – Beoordeling en toetsing). De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld zijn vastgelegd in de afstudeerhandleidingen en naleving wordt bewaakt door de examencommissies. De eindbeoordeling van de bachelorscripties komt tot stand in een samenspel tussen bedrijfsbegeleider en begeleidend docent. Het oordeel van de bedrijfsbegeleider wordt vastgelegd op het beoordelingsformulier en wordt besproken met de docent. Deze weegt het oordeel mee in het eindcijfer. De afstudeeropdracht bij CE is gekoppeld aan de tweede stage; de toetsing van die afstudeeropdracht is daarmee ook direct op de beroepspraktijk betrokken. Alumni worden jaarlijks via HBO-monitor benaderd en om hun mening gevraagd, onder andere over aansluiting tussen de eindkwalificaties en de beroepspraktijk. De opleidingen gaan de realisatie van de eindkwalificaties met ingang van dit studiejaar jaarlijks toetsen aan de Periodieke inventarisatie afstudeeropdrachten (PIAF) en de Jaarlijkse Verkenning Werkveld (JVW). Voorts worden vertegenwoordigers uit de organisaties waar de studenten werken, gevraagd om hun oordeel over het niveau van de bij hen werkende studenten. Ten slotte zijn aan het einde van de opleiding vertegenwoordigers uit het beroepenveld betrokken bij de beoordeling van de afstudeeropdrachten die door de studenten zijn uitgevoerd. Aldus maakt de opleiding CE gebruik van voldoende bronnen om informatie over het gerealiseerde (eind)niveau te verkrijgen. Die informatie laat zien dat het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwt in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. 6.1.3. Evaluatie: in het algemeen zijn de scores in de HBO-monitor positief en op of boven het landelijk gemiddelde. Oud-studenten zijn wel kritisch over de diepgang van de opleiding. Ook huidige studenten uit de hoofdfase geven aan dat het programma eerder te licht dan te zwaar is. Studenten kunnen zelf meer uitdaging in het programma zoeken door de major-minor structuur en de mogelijkheid tot het volgen van de TopClass. 6.1.4. Verbeteracties: in de HBO-monitor van 2005 zijn oud-studenten bevraagd die in 2003 hun diploma hebben behaald. Deze studenten zijn dus in 1999 (sommigen wellicht iets eerder) met hun studie Commerciële Economie begonnen. Dat betekent dat de opleiding voor verbeteracties ook iets verder terug
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 67
heeft gekeken in de tijd. Met betrekking tot de diepgang van de opleiding, zoals ervaren door oud-studenten, verwijzen we hier naar verbeteracties die de opleiding sinds 2003 heeft uitgevoerd: Meer samenhang aanbrengen in het curriculum, onder meer aan de hand van het beroepsproductenschema. Nadrukkelijker ordenen van het curriculum aan de hand van vier leerlijnen volgens het facultair vastgestelde curriculumcasco. Invoering van de flexibele propedeuse en de voorgenomen versterking daarvan voor studiejaar 20072008 (meer contacturen, nieuwe programmaonderdelen, versterking ‘body of knowledge’). Het ontwikkelen van een groot aantal aansprekende minoren, waaruit studenten een keuze kunnen maken. Meer betrekken van het beroepenveld bij onderdelen van de opleiding. Door het lectoraat Marketing, Marktonderzoek & Innovatie is de onderzoeksminor Market & Market Intelligence ontwikkeld. Daarnaast is ook de minor Professionaliseren door Onderzoeken gelieerd aan dit lectoraat. Met de Universiteit Tilburg is een convenant gesloten waardoor studenten die de onderzoeksminor Market & Market Intelligence volgen, een vrijstelling van 30 ec verwerven voor de pre-master Marketing Management en Marketing Research. 6.1.5. De afstudeerwerkstukken waar het auditteam zelf inzage in heeft gehad, zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voor het realiseren ervan dienen de afstudeerders te beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleidingen als voldoende.
De eisen die aan de afstudeeropdrachten worden gesteld, zijn vastgelegd in de afstudeerhandleidingen en naleving wordt bewaakt door de Examencommissie. De opleiding betrekt externe deskundigen bij de beoordeling: de eindbeoordeling van de bachelorscripties komt tot stand in een samenspel tussen een vertegenwoordiger uit het beroepenveld en begeleidend docent. Het beleid van de FEM stelt, dat opleidingen aan de hand van informatie, verkregen van alumni en het relevante beroepenveld, periodiek en op systematische wijze toetsen of de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de door het werkveld gewenste kwalificaties. De PIAF en de JVW zijn hierbij bruikbare instrumenten. De informatie laat zien, dat het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwt in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. Eigen waarneming van de afstudeerwerkstukken leidt tot het oordeel, dat de afstudeerders beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen, dat normaliter van HBO-studenten mag en moet worden geëist. Het streven binnen de FEM om via de examencommissies het niveau van het onderwijs een duidelijke plaats te geven binnen het kwaliteitssysteem, juicht het auditteam toe. Het auditteam acht de planvorming en de reeds ingezette verbeterstappen vertrouwenwekkend.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 68
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen 6.2.1. De faculteit heeft in het Bilateraal Management Overleg met het CvB (voorjaar 2005) de volgende streefwaarden afgesproken: Studiepuntenrendement: 65% Afstudeerrendement 0-5 jaar: 40% Afstudeerrendement 0-10 jaar: 60%. Deze afstudeerrendementen zijn naar de mening van het auditteam niet voldoende ambitieus. 6.2.2. Bovenstaande streefwaarden zijn opgenomen in de FEM Cockpit. Wanneer de streefwaarden niet zijn gerealiseerd, onderneemt de FEM actie. In 5.1.4. is reeds aangegeven dat de onderwijsrendementen van het hoger economisch beroepsonderwijs, waaronder die van de FEM, een beeld vertonen dat bepaald niet gunstig is. De FEM heeft op deze ontwikkeling gereageerd door een verzwaring van de propedeuse in te voeren. Om studenten meer te prikkelen tot studieprestaties én om te bewerkstelligen dat zij in klassenverband aan de hoofdfase kunnen beginnen, is bijvoorbeeld de grens voor het negatief bindend studieadvies met ingang van studiejaar 2005-2006 verhoogd van 42 naar 48 studiepunten. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze goed gemotiveerd heeft. De FEM wil de rendementsproblemen aanpakken door het ambitieniveau van studenten te verhogen. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. 6.2.3. De FEM is daarnaast vorig jaar een project gestart wat de rendementen per onderwijseenheid scherper in beeld brengt. Het project Onderwijsrendement richt zich op het monitoren en communiceren van de termijn waarbinnen toetsresultaten bekend zijn voor studenten, de slagingspercentages per toets, de cursusrendementen en de cohortrendementen. De bedoeling is om deze gegevens op alle niveaus van de organisatie nadrukkelijker onderdeel van de planning & control cyclus te maken. De rendementscijfers zullen vanaf dat moment in samenhang met de cursus- en docentenevaluaties periodiek besproken worden in het betreffende opleidingsteam. 6.2.4. De opleiding heeft in de FEM Cockpit streefcijfers geformuleerd met betrekking tot de uitstroom in het eerste jaar van inschrijving (50%), het aandeel van de positieve studieadviezen aan het einde van het eerste jaar (75%) en het gemiddelde studiepuntrendement (65%). De opleiding heeft de eerste twee doelstellingen gerealiseerd. Het streefcijfer met betrekking tot de uitstroom moet in het licht worden gezien van de selecterende en verwijzende functie van de propedeuse. Het lijkt erop dat een brede economische opleiding als Commerciële Economie extra aantrekkelijk is voor studenten die nog geen duidelijk beroepsbeeld voor ogen hebben. Ook het relatief hoge aantal late aanmeldingen wijst in deze richting. De uitstroom in het eerste jaar van inschrijving was bij precies 50% toch nog steeds hoog. Bij de opleiding was 77% van de uitgebrachte studieadviezen positief. Van de studenten die na kennismaking met de opleiding en het beroepenveld daadwerkelijk voor de opleiding CE hebben gekozen (instroom minus de studenten die zijn vertrokken of overgestapt), kwalificeert dus ruim driekwart zich voor de hoofdfase. Het is
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 69
te verwachten dat de strengere selectie in de propedeuse zal leiden tot een hoger studiepuntrendement in de hoofdfase (nu nog 70%). 6.2.5. Voor de opleiding gelden de volgende rendementscijfers gemeten over de afgelopen vijf jaar: Afstudeerrendement CE (0-5 jaar) Landelijk (hbo vgl) CE (0-8 jaar) Landelijk (hbo vgl)
1996 44% 47% 52% 52%
1997 40% 42% 49% 47%
1998 27% 41%
1999 29% 39%
2001 30% 37%
2002 40% 60%
Verbetermaatregelen 6.2.6. De opleiding heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op verbetering en vervroeging van de selectie en op verkorting van de studieduur: 1. Versterking selecterende werking propedeuse (zie 6.2.2.) 2. Specifieke aandacht voor studenten met studievertraging door: - Actief contact opnemen met studenten die achterstanden hebben; - Individuele begeleiding en stimulansen in het kader van studieloopbaanbegeleiding. 3. Versterking van de studieloopbaanbegeleiding door certificering van SLB-docenten. 4. Aparte mbo-klassen in jaar 1 om beter aan te sluiten op de vooropleiding van deze studenten. Flankerend aan dat laatste punt wordt een taalpilot uitgevoerd waarin studenten bewust worden gemaakt van noodzakelijke taalcompetenties voor studie en beroep. Ook docenten worden geprofessionaliseerd in de ‘content bases approach’: aandacht voor de rol van taal in lesboeken, cursuswijzers, opdrachten, colleges en toetsen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor alle varianten van de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendementen’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers voor alle opleidingen op facultair niveau heeft plaatsgevonden. Het auditteam is van mening dat de faculteit haar keuze om een verzwaring van de propedeuse in te voeren, goed gemotiveerd heeft. Het vergroten van de intrinsieke motivatie van studenten is een interessante mogelijke manier om uitval te verminderen en lijkt vooralsnog te gaan resulteren in het gewenste resultaat. De afstudeerrendementen die de faculteit met het CvB heeft afgesproken, zijn volgens het auditteam niet ambitieus. De opleiding heeft maatregelen getroffen m.b.t. de coaching van studenten, maar ook m.b.t. de opzet van het programma om het lage rendement te verhogen, waarbij zij het realiseren van de streefcijfers als doelstelling heeft.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 70
SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” voor alle opleidingsvarianten als voldoende
Het gerealiseerde niveau komt ruim overeen met het niveau dat wordt nagestreefd. De opleiding heeft substantiële maatregelen getroffen om het rendement te verhogen, waarbij zij het realiseren van de streefcijfers als doelstelling heeft.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 71
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
oordeelschema HBO bachelor opleiding Commerciële Economie voltijd duaal HBO BACHELOR OPLEIDING XXX voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel V5
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen
V
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
G
2. Programma 2.1. Eisen HBO
V V
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
G
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
V
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V V6
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO
V
3.2. Kwantiteit Personeel
G
3.3. Kwaliteit Personeel
G V7
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
V V8
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten
E
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
G
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel
5
extra aantekening: goed
6
extra aantekening: goed
7
extra aantekening: goed
8
extra aantekening: goed
V
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 72
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
3.2.1. Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door Hogeschool Utrecht, in casu het Instituut for Marketing & Commerce, verzorgde voltijd HBO Bachelor Opleidingen Commerciële Economie (voltijd en duaal) in aanmerking komen voor accreditatie door de NVAO. Extra aantekening: Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee facetten van het onderwerp ‘Doelstelling’ als goed en één als voldoende, twee facetten van onderwerp ‘Personeel’ als goed en één als voldoende, één facet van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed en één als voldoende en twee facetten van het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ als goed en één als excellent. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor deze onderwerpen. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 73
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
R.J.M. (Rob) van der Hoorn Rob studeerde bedrijfseconomie (heao) en bedrijfskunde en is sinds 1996 mede eigenaar van de Hobéon Groep. Hij is bedrijfskundig adviseur en houdt zich onder andere bezig met financieel economische vraagstukken voor hoger onderwijsinstellingen. Hij is gecertificeerd lid is van de orde van organisatiekundige en organisatieadviseurs (OOA) en directeur van een venture capital bedrijf. Bovendien begeleidt hij enkele MKB ondernemingen bij hun bedrijfsontwikkeling. Hiervoor was hij onder andere financieel interim directeur van een branche organisatie, interim directeur bij een gemeente in de Randstad en interim directie voorzitter van een economische faculteit van een middelgrote hogeschool en algemeen directeur bij een hogeschool in het oosten des lands. P.M.J. (Petra) Claessen Ten tijde van de audit was Petra Claessen directeur van het Nederlands Instituut voor Marketing (NIMA). Inmiddels zij een nieuwe functie aanvaard als Algemeen Directeur van de Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens. Petra Claessen heeft een enorme bijdrage geleverd bij het NIMA: mede onder haar leiding is het NIMA weer financieel gezond geworden, bloeit de vereniging, is er een Top Marketing Club, zijn de diploma's van het NIMA internationaal erkend en is de titel Register Marketeer (RM) het eerste Europese keurmerk voor marketeers geworden. Zij vervult een aantal bestuurlijke nevenfuncties. Zo is zij lid van de Raad van Advies van de Stichting Vrouwelijke Entrepreneurs, vice-voorzitter van de European Marketing Confederation (EMC) in Brussel en bestuurslid van de Professional Qualification Comité (PQC), een internationale commissie die zich bezighoudt met de internationale accreditatie van examens op het gebied van marketing, sales en communicatie in Europa. Mr. E. (Erik) Prins Erik Prins is domeinmanager Marketing bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Hij is in deze functie verantwoordelijk voor het integraal management van een opleidingscluster van vijf marketingopleidingen. Daarnaast is hij voorzitter van het landelijk domeinoverleg Commerce van de HBO-raad. Hij heeft derhalve een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van de domeincompetenties en de body of knowlegde voor het domein Marketing & Commerce. Ten slotte vervult hij een aantal bestuurlijke nevenfuncties. Zo is hij gemeenteraadslid te Leeuwarden, waarbij zijn specialisaties begroting en financiën, politiek bestuur, economie en toerisme en gemeentelijk milieubeleid zijn. M.N. (Marion) Romein Marion Romein is vierdejaars studente aan de Haagse Hogeschool, HBO Commerciële Economie. Zij heeft vier maanden stage gelopen op de afdeling Brands & Consumers bij communicatieadviesbureau Winkelman en Van Hessen. In het derde studiejaar heeft zij opgetreden als secretaris bij de studentgeleding van de afdelingsraad Marketing & Commerce. Op dit moment is zij lid van de Opleidingscommissie Commerciële Economie. D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Daniëlle heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft Daniëlle tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 74
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 75
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 76
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 77
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 78
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 79
BIJLAGE II: Programma Visitatie Programma Accreditatie - Audit Commerciële Economie – dinsdag 22 mei 2007 Faculteit Economie & Management – Hogeschool Utrecht
Tijd / ruimte
Gesprekspartners
08.15 – 08.30
Inloop & ontvangst leden van het auditteam
08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 Lokaal 2.76
Onderwerpen
Auditteam
Voorbespreking
Management Auditteam: • Theo de Hosson Van der Hoorn (directeur Institute for Marketing & Claessen Commerce) Prins • Henk Penseel De Koning (teamleider SEM) Romein • Mark Nutzel (teamleider propedeuse) Gerard van Glabbeek (teamleider SMM) Sandra Valenbreder (teamleider IMM)
• •
10.00 – 10.15
Interne terugkoppeling, verificatie auditteam
10.15 – 11.15
Curriculum binnenschools • Ton Borchert ( • Cees Braas
Lokaal 2.76
Auditoren
• •
Marktpositie en instroom Kwaliteitszorg Relatie beroepenveld Personeel / Deskundigheidsbevordering Resultaten / rendementen Alumnibeleid Duur van de opleiding Gerealiseerd eindniveau
Auditteam 1:
Curriculum
Prins
Toetsen en beoordelen
De Koning
Stage en afstuderen
Romein
Minoren
( Katinka Toet ( Mitchell Alexander ( Sandra Valenbreder
•
Strategisch beleid, visie, missie
Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Studie(loopbaan)begeleiding Gerealiseerd eindniveau
(
Lokaal 2.80
Curriculum buitenschools • Jelly Offereins ( • Bert Carstens ( Walter v/d Brink ( Martin Veldhuizen
• • (
Auditteam 2: Van der Hoorn
Curriculum
Claessen
Toetsen en beoordelen Stage en afstuderen Minoren Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Studie(loopbaan)begeleiding Gerealiseerd eindniveau
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 80
11.15 – 12.00 Lokaal 2.76
Studenten • Remko Hemmes • Ewoud Huisman • Annelot Potjer • Marnix Rieff • Bastiaan van Roest • Voorzitter Pecunia………
Auditteam 1:
Informatievoorziening
Van der Hoorn
Toetsen en beoordelen
Romein
Studiebegeleiding (incl. stages)
Prins
Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Praktijkcomponent Intakeprocedure
ruimte)
Documenten • Literatuur • Afstudeerscripties Auditteam 2: • Toetsen + beoordeling Claessen • Mediatheek • Software (student legt uit?) De Koning • Verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken • Notulen van overleg met beroepenveldcommissies • CV’s docenten
12.00 – 13.15
Lunch, interne terugkoppeling, opmaak beoordeling
Prins
Lokaal 2.82
Verificatie documenten • Gelegenheid voor de rest van het auditteam om documentatie te verifiëren
Alle gesprekspartners & genodigden
Terugkoppeling voorlopige
Lokaal 2.82 (documentatie-
Verificatie opleidingspecifieke voorzieningen / documenten
Van der Hoorn Claessen
(documentatie-
De Koning Romein
ruimte) 13.15 – 13.30
Auditteam
beoordeling Lokaal 2.76
Rob van der Hoorn Lead-auditor – directeur Hobéon Petra Claessen Werkvelddeskundige – directrice van het NIMA. Vice-voorzitter van de European Marketing Confederation. Erik Prins vakdeskundige - domeinmanager Marketing bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Voorzitter van het landelijk domeinoverleg Commerce van de HBO-raad. Marion Romein Studentlid – 4de jaars student Commerciële Economie (Haagse Hogeschool) Daniëlle de Koning secretaris – junior adviseur Hobéon
©Hobéon® Certificering adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding CE, Hogeschool Utrecht 81