Achtergrondinformatie opdracht 1, module 2, les 7 Vriendschappen Vriendjes spelen een belangrijke rol in het leven van een kind. Kinderen spelen met elkaar en maken plezier. En vriendjes leren van elkaar. Door met andere kinderen te spelen leren kinderen contact te leggen en te onderhouden. Een kind leert over zijn eigen eigenschappen en die van een ander. Hij leert zich verplaatsen in een ander en leert conflicten hanteren. Door de vriendschappen op jonge leeftijd, doen kinderen op een ongedwongen wijze sociale vaardigheden op die van belang zijn om later relaties aan te kunnen gaan. Peuters spelen niet met elkaar, maar vooral naast elkaar. Ze reageren wel op elkaar. Peuters kijken goed naar de anderen en doen hun vriendjes na. Wanneer de ene peuter met treinen wil spelen dan wil het vriendje dat ook, terwijl hij anders misschien helemaal niet om treinen geeft. Als het ene kind iedereen ‘kopjes koffie en taartjes’ geeft heb je kans dat het vriendje dat ook doet: “Mama ook een kopje koffie?” Kinderen brengen elkaar ook op ideeën: zij pakken speelgoed af, klimmen op de tafel of maken telkens dat ene zelfde geluid. Deze situaties kunnen makkelijk eindigen in een ruzie, aangezien delen er op deze leeftijd niet bij is. Peuters ontdekken ook dat je met andere kinderen veel meer kunt doen: ze kunnen achter elkaar aan hollen, verstoppertje spelen, voetballen … Dit alles is veel leuker dan altijd maar alleen spelen en kinderen leren dus dat samenspelen voordelen heeft. Peuters kiezen meestal niet zelf hun vriendjes uit. Wat hen bind is het speelgoed; een kind kan ook op de ander afstappen omdat dat kindje een trui aan heeft in zijn lievelingskleur. Ook zie je ‘vriendschappen’ ontstaan omdat ouders bevriend zijn en zodoende de kinderen ook vaak samen komen. Natuurlijk zijn er ook kinderen die een uitgesproken voorkeur hebben voor een bepaald kind. Bij peuters wordt het spel afgewisseld met ruzie. Het ene moment hebben ze de grootste pret, en even later delen ze elkaar flinke klappen uit. Een gevleugelde uitspraak van peuters is ‘van mij’: wanneer een vriendje komt spelen kunnen peuters hun speelgoed soms met moeite delen. Ouders willen vaak graag dat hun kind wel het speelgoed deelt, maar peuters vinden dat echt erg moeilijk. Volwassenen kunnen samenspelen niet forceren, maar kunnen kinderen wel helpen. Bijvoorbeeld door het lievelingsspeelgoed tijdelijk op te bergen, kinderen verleiden tot een ander spel of de rollen duidelijk te verdelen. Volwassenen moeten onmiddellijk ingrijpen wanneer kinderen elkaar klappen gaan uitdelen: peuters moeten leren dat ruzie kan worden opgelost door te praten, en niet door te slaan. Wanneer kinderen ouder worden gaat het samenspelen beter, mede doordat er afspraken kunnen worden gemaakt over bijvoorbeeld het delen van het speelgoed. Zoals gezegd verandert bij kleuters de omgang met leeftijdsgenoten. Wanneer kinderen naar de basisschool gaan is er vaak meer sprake van samenspel. Zij spelen allerlei echte situaties na zoals vadertje en moedertje of winkeltje. Samen bedenken ze regels of leven de regels na zoals die ook in het echt zijn. Zij corrigeren elkaar als de regels worden overtreden. Kleuters kunnen daarom ook heel boos, gefrustreerd en geëmotioneerd raken tijdens hun spel. Eigenlijk oefenen kleuters voor later: bij een winkel moet je immers altijd betalen, dus ook als je samen winkeltje speelt. Kleuters leren ook door bij elkaar te gaan spelen: bij het ene kind
mag je een boterham uit het vuistje eten, terwijl zij thuis met mes en vork hun brood eten. Kinderen zien zodoende dat regels niet overal hetzelfde zijn. Bij kleuters is meestal vooral sprake van doe-vriendschappen: een speelmaatje met wie je leuke dingen doet. Wanneer kleuters elkaar niet meer regelmatig zien (bijvoorbeeld bij verhuizing) dan eindigt meestal de vriendschap. Echte hartsvrienden krijgen kinderen meestal pas rond de leeftijd van zeven jaar. Kinderen van die leeftijd gaan echt om elkaar geven, omdat ze een ander kind zelf leuk vinden en niet alleen zijn speelgoed! Op deze leeftijd worden kinderen zich ook bewust van hun sekse. Meisje trekken vooral met meisjes op en jongens met jongens. Ruzies bij kleuters ontstaan niet alleen tijdens het spel maar kunnen al beginnen bij het kiezen van wat ze gaan doen. Een ruzie kan ontstaan wanneer het ene kind met poppen wil spelen, terwijl het vriendje daar geen zin in heeft. Bij ruzies van een vier- of vijfjarige is het niet altijd nodig dat ouders ingrijpen. Terwijl peuters een ruzie vaak beslechten door een klap uit te delen, weten kleuters over het algemeen beter wat wel en niet mag. Bij vier- of vijfjarigen kunnen ouders allereerst kijken hoe de ruzie zich ontwikkelt. Wanneer kinderen er niet uit komen (en dreigen elkaar pijn te doen) is het tijd om in te grijpen. Ouders kunnen de kinderen uitdagen met oplossingen te komen door ernaar te vragen: “Hoe gaan jullie dit oplossen?” Kinderen beleven vriendschappen verschillend: de ene heeft heleboel (gelegenheids)vrienden, terwijl de ander één of twee hartsvrienden heeft. Kinderen uit grote gezinnen spelen ook vaak met broertjes en zusjes. Het contact met hen is echter anders dan met vrienden. In tegenstelling tot vriendjes kunnen kinderen hun broer of zus niet kwijtraken door het maken van ruzie. Het bijzondere van vrienden is ook dat kinderen in aanraking komen met andere waarden en normen, terwijl die binnen het gezin hetzelfde zijn. Dus ook al heeft een kind veel broertjes en zusjes, dan nog is het goed om vriendschappen aan te gaan met andere kinderen.
Informatieblad voor de leerkracht/welzijnswerker Opdracht 10, module 2, les 7
Inleiding In deze les gaan ouders met elkaar praten over hun kind en vrijetijdsbesteding. We gaan in op de relatie met leeftijdsgenoten en wat ouders ervan vinden om hun kind bij andere kinderen te laten spelen. Ook het bezoeken en geven van verjaardagsfeestjes zijn onderwerp van gesprek.
Benodigdheden * * *
spreekkaarten informatieblad voor de hulpouders koffie/thee, iets lekkers
Wat gaat u doen? Uitnodiging ouders Een groep Nederlandssprekende ouders werkt mee aan dit project. Nodig deze ouders uit door middel van een brief met daarin tijdstip en plaats van de bijeenkomst en het doel in het kort. Vraag hen om een of enkele foto’s van hun eigen kind(eren) en/of gezin mee te nemen. Stuur de bijlage mee. Instructie ouders U kunt het beste een kwartier of halfuur voor aanvang met de contactouders afspreken. Deze tijd gebruikt u voor instructie. De volgende punten komen hierbij aan de orde: * De moeders zijn halverwege de taallessen (vertel in het kort iets over de cursus). * Het gaat er in deze bijeenkomst om uw ervaringen uit te wisselen over wat (basisschool)kinderen in hun vrije tijd doen. * Het taalniveau van de moeders. * De moeders hebben een vraag voorbereid die ze u voorleggen. U hoeft natuurlijk alleen te antwoorden als u dat wilt. Misschien vindt u het ook leuk om iets te vragen aan een van deze moeders. * De bedoeling is te praten over vrijetijdsbesteding, vriendjes maken en feestjes vieren. We leveren een aantal mogelijke gespreksonderwerpen, maar het is natuurlijk prima om hiervan af te wijken. U hebt de contactouders van tevoren gevraagd een foto van hun gezin mee te nemen, en eentje van hun peuter/kleuter. Vraag aan de Nederlandssprekende ouders om een beetje verspreid te gaan zitten. Het is ook belangrijk dat de cursisten hun gespreksvaardigheid kunnen oefenen. Zij moeten dus ruimte krijgen om iets te vertellen, toelichting te vragen en/of te geven.
Programma Zet de stoelen in een kring. Neem tijd voor de inloop en geef de aanwezigen koffie of thee. Stimuleer alvast de aanwezigen zich aan elkaar voor te stellen. Kennismaking De kennismaking kan klassikaal of in groepjes. Laat de aanwezigen zich voorstellen aan de hand van de meegebrachte foto’s. Thema
Het thema van deze bijeenkomst is ‘vriendjes maken’ en ‘feestjes en trakteren’. U kunt de groep opdelen in tweetallen of kleine groepjes. De bedoeling is dat de groepjes gemengd zijn: dus cursisten en contactouders. Om het gesprek op gang te helpen hebben we vijf vragen gemaakt. De vijf vragen zijn: * Vindt u het belangrijk dat uw kind vriendjes heeft? * Vindt u het leuk als uw kind vriendjes mee naar huis neemt? * Vindt u het leuk als uw kind bij vriendjes gaat spelen? * Hoe viert uw kind zijn verjaardag? * Gaat uw kind naar feestjes van andere kinderen? Op een gesprekskaart zijn de vijf vragen gezet, deel deze uit. Afronding Vraag bij wijze van afronding hoe de gesprekjes verliepen. Vraag of alle cursisten de vragen hebben kunnen stellen die ze hebben voorbereid. Zo niet, geef de gelegenheid dit alsnog te doen.
Informatieblad voor de contactouders Opdracht 10, module 2, les 7
Doel van de opdracht De cursisten gaan in deze praktijkles met Nederlandse ouders praten over hun kind. De bedoeling is dat het gesprek over algemene dingen gaat. Het gaat vooral om het contact met elkaar, om het kennismaken en praten over de kinderen. Meer specifiek gaat het over de vriendschappen van (peuters en) kleuters: speelafspraken maken, feestjes en trakteren.
Wat moet u doen? Het is de bedoeling dat u met een cursist praat over uw kinderen en dan in het bijzonder uw kind in de leeftijd van 3-6 jaar. Het gaat om een gewoon gesprek, zoals u dat ook met een andere ouder over uw kind zou kunnen voeren. Het gaat in het bijzonder over uw kind en vriendschappen. Voor het gesprek zou u een foto van uw kinderen mee kunnen nemen. Dan kunt u aan de hand van deze foto het gesprek voeren. * De cursist zal u vragen stellen over uw kinderen, bijvoorbeeld: Hoe oud zijn uw kinderen? Speelt uw kind graag buiten? Heeft uw kind vriendjes? Viert uw kind zijn/haar verjaardag? De bedoeling is dat u in korte en eenvoudige zinnen antwoord geeft op deze vragen. * U kunt ook vragen stellen aan de cursist. Stel in eerste instantie algemene vragen, bijvoorbeeld: Hoeveel kinderen hebt u? Hoe oud zijn ze? * Het kan zijn dat het gesprek in het begin een beetje moeizaam verloopt. Probeer in ieder geval een prettige sfeer te creëren. Bijvoorbeeld: vertel iets leuks of iets grappigs over een van uw kinderen. Vraag daarna of de cursist ook wel eens zoiets heeft meegemaakt. * Als het ijs is gebroken, dan kunt u met de cursist verder praten over vriendjes maken en samenspelen.
Hoe kunt u praten? Het is belangrijk dat de cursist de mogelijkheid krijgt Nederlands te leren van het gesprek dat zij met u voert. De gespreksvoering gaat het beste als u langzaam en duidelijk, maar wel in goede zinnen spreekt. Als u de cursist niet goed begrijpt, vraag dan of ze het wil herhalen, of vraag of ze de vraag die ze wil stellen ook opgeschreven heeft. Als u denkt dat de cursist u niet goed begrijpt, bijvoorbeeld de antwoorden die u geeft, vraag dan of het duidelijk is wat er gezegd is. Herhaal het zonodig. Vertel het eventueel nog een keer in andere woorden.
Gesprekskaart Opdracht 10, module 2, les 7 Onderwerp van gesprek is: ‘vriendjes maken’ en ‘feestjes en trakteren’. Stel eventueel onderstaande vragen. * * * * *
Vindt u het belangrijk dat uw kind vriendjes heeft? Vindt u het leuk als uw kind vriendjes mee naar huis neemt? Vindt u het leuk als uw kind bij vriendjes gaat spelen? Hoe viert uw kind zijn verjaardag? Gaat uw kind naar feestjes van andere kinderen?