Module 4 les 2 Informatie
Achtergrondinformatie Opdracht 1, module 4, les 2 Tijdens hun puberteit maken kinderen verschillende veranderingen door en moeten zij keuzes maken die belangrijk zijn voor hun toekomst. Daarbij hebben ze de steun van hun ouders nodig. Dat is niet zo gemakkelijk, want ouders ervaren dat het onderwijssysteem hier heel anders is dan wat ze zelf kennen uit het land van herkomst. Wanneer ouders de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, kunnen zij erg opzien tegen contacten met school, en wegblijven. Dat is jammer omdat betrokkenheid bij school erg belangrijk is voor kind, school en ouder. Betrokkenheid bij school is extra belangrijk op momenten dat er keuzes moeten worden gemaakt. Als ouders het niet eens zijn met het advies over het vervolgonderwijs dat een school gegeven heeft, kunnen zij vragen waarop het advies gebaseerd is. Soms hebben ouders te hoge verwachtingen van het onderwijs in Nederland of zijn er onduidelijkheden. Vaak zijn er misverstanden in de communicatie tussen ouders en leerkrachten, bijvoorbeeld als Nederlandse leerkrachten zeggen dat het goed gaat met een kind op school, bedoelen zij niet altijd dat het kind hoge cijfers haalt, maar dat een kind, gegeven zijn of haar mogelijkheden, goed presteert. Als een puber zelf denkt dat hij of zij een bepaald niveau aankan, dan is het belangrijk dat ouders achter die keuze gaan staan en daarover met school gaan praten. Soms zie je dat ouders onrealistische verwachtingen hebben van het niveau dat hun kind en dat kan een belasting zijn voor hun kind.
Module 4 les 2 Informatie
Achtergrondinformatie opdracht 3, module 4, les 2 Na de basisschool volgt de keuze voor het voortgezet onderwijs. Dat is een belangrijk moment voor de toekomst van kinderen. Het niveau waarop een kind kan beginnen wordt vastgesteld door de leerkrachten van de basisschool. Ouders kunnen zelf kiezen op welke school zij hun kind willen inschrijven. Maar veel scholen in het voortgezet onderwijs volgen het advies op dat de basisschool heeft gegeven. Het voortgezet onderwijs is verdeeld in het vmbo, de havo en het vwo. Het vmbo is het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs. De havo is het Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs, en het vwo is het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs. Het vmbo duurt vier jaar en bestaat uit een onderbouw van twee jaar. Daarna kiezen de leerlingen een van de vier beroepsrichtingen, namelijk Techniek, Zorg en Welzijn, Economie of Landbouw. De leerlingen kunnen na het vmbo doorleren op het MBO, het Middelbaar Beroeps Onderwijs of kiezen voor werken en leren. In de richting Techniek krijgen de leerlingen les in technische vakken, bijvoorbeeld elektrotechniek en autotechniek. Ze kunnen dan later verder leren voor een technisch beroep: automonteur, technisch tekenaar of wegenbouwer. In de sector Zorg en Welzijn krijgen de leerlingen bijvoorbeeld les in biologie en mens en maatschappij. De leerlingen kunnen dan verder leren voor beroepen waarbij ze mensen verzorgen: kapper, kinderverzorgster of gezinsverzorgster. Leerlingen die de sector Economie kiezen krijgen les in talen en economie. Ze kunnen verder leren voor beroepen zoals chef van een magazijn, verkoper in een winkel of administratief medewerker. In de sector Landbouw krijgen de leerlingen les in wiskunde en biologie. Ze kunnen verder leren voor beroepen die met de natuur te maken hebben, bijvoorbeeld tuinman of veehouder. Aan het eind van het tweede leerjaar kiezen de leerlingen de leerweg die het beste bij hen past. De één heeft weinig moeite met studeren en vindt het leuk om in de boeken te duiken. De ander werkt en leert liever met zijn handen. Op het vmbo kun je beide kanten op, of je kunt kiezen voor een combinatie van ‘denken en doen’. Het is wel belangrijk dat de leerling goed nadenkt over de keuze. Met de ene leerweg kun je bijvoorbeeld naar de havo, maar met de andere niet. Let daar dus goed op. * De theoretische leerweg Voor leerlingen die zich niet op één bepaald beroep richten en na het vmbo doorgaan met studeren. Met deze leerweg kunnen ze naar het mbo of de havo. * De gemengde leerweg Voor leerlingen die makkelijk leren, maar zich ook willen voorbereiden op één bepaald beroep. Een combinatie van ‘denken en doen’. Met deze leerweg kunnen ze naar het mbo. * De kaderberoepsgerichte leerweg Voor leerlingen die het liefst leren door praktisch bezig te zijn. Met deze leerweg kunnen ze naar het mbo. * De basisberoepsgerichte leerweg Voor leerlingen die heel praktisch zijn ingesteld. Ook met deze weg kunnen ze naar het mbo. Soms krijgen ze de lessen voor een deel buiten de school, bijvoorbeeld op een stage- of werkplek. De havo duurt vijf jaar en bestaat uit een onderbouw van drie jaar. Daarna kiezen de leerlingen een van de vier profielen, namelijk Cultuur en Maatschappij, Economie en Maatschappij, Natuur en Techniek of Natuur en Gezondheid. Na de havo kunnen de
Module 4 les 2 Informatie leerlingen doorleren op het HBO, het Hoger Beroepsonderwijs. Het vwo duurt zes jaar en bestaat uit een onderbouw van drie jaar, daarna kiezen de leerlingen ook voor een van de vier profielen. Na het vwo kunnen de leerlingen kiezen voor een studie op de universiteit. Leerlingen die Cultuur en Maatschappij kiezen krijgen bijvoorbeeld geschiedenis, talen en aardrijkskunde. Daarna kunnen de leerlingen studies volgen die te maken hebben met mensen, culturen, talen en de maatschappij. Leerlingen die Economie en Maatschappij kiezen krijgen vakken als economie, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis. Zij kunnen later verder studeren in de richting van economie en maatschappij. Leerlingen die kiezen voor Natuur en Techniek krijgen o.a. natuurkunde, wiskunde en scheikunde. Zij kunnen later technische opleidingen volgen. Leerlingen die het profiel Natuur en Gezondheid kiezen krijgen o.a. biologie, natuurkunde, scheikunde. Zij kunnen later bijvoorbeeld arts worden.
Module 4 les 2 Informatie
Informatieblad voor hulpouders of begeleiders opdracht 10, module 4, les 2
Doel van de bijeenkomst De cursisten bezoeken in deze praktijkopdracht een grote scholengemeenschap in de buurt, waar verschillende onderwijsvormen aanwezig zijn, bij voorkeur vmbo, havo en vwo. Ze krijgen eerst een rondleiding door de school. Daarna krijgen ze in kleine groepjes informatie over vmbo, havo en vwo en de verschillen tussen deze schooltypen. Het gaat in deze praktijkopdracht om de ervaring van de cursisten met een grote scholengemeenschap. Ook is het de bedoeling dat ze de verschillen leren kennen tussen vmbo, havo en vwo. Voor de rondleiding en ook voor de informatiebijeenkomst wordt er in kleine groepen gewerkt. De kleine groepen bestaan uit een aantal cursisten, een begeleider en eventueel Nederlandse ouders. De Nederlandse ouders kunnen de cursisten ondersteunen in het stellen van vragen en ze kunnen de antwoorden die er gegeven worden verduidelijken. Het gaat vooral om het leren van de Nederlandse taal in het gesprek.
Wat moet u doen? * Het is de bedoeling dat u eerst in de grote groep kennis maakt met elkaar. Stel u zelf voor en vertel waarom u bij deze bijeenkomst aanwezig bent. Bijvoorbeeld: Ik ben …. Ik ben leraar op deze school. Ik geef techniek. Ik heb zelf ook kinderen. Ze zijn acht jaar en tien jaar. Ik ben …. Ik heb twee kinderen. Emma is zes jaar en zit in groep drie. Boris is elf jaar en zit in groep acht. Hij gaat volgend jaar naar het voortgezet onderwijs. * Hierna worden de cursisten in kleine groepjes ingedeeld en krijgen zij een rondleiding door de school onder leiding van een begeleider (eventueel met hulpouders). Tijdens de rondleiding kan de begeleider vragen stellen aan de cursist. Welk vak is dit, denkt u? Is dit vak iets voor uw kind? Houdt uw kind van leren? Wat wil uw kind later worden? Houdt uw kind ervan met zijn handen te werken? De hulpouders kunnen zelf vragen stellen en de cursisten ondersteunen in het stellen van vragen. Wat leer je bij dit vak? Moet je hier veel leren? Wanneer is het pauze? Waar kunnen de kinderen eten? * Daarna volgt er een informatiebijeenkomst, ook in kleine groepjes. Tijdens de informatiebijeenkomst kunt u de cursisten stimuleren om vragen te stellen. Ook kunt u proberen om de antwoorden te verhelderen als dat nodig mocht zijn. U kunt iets vertellen over uw eigen ervaring met het voortgezet onderwijs. Hoe kunt u praten? Het is belangrijk dat de cursist de mogelijkheid krijgt Nederlands te leren en informatie krijgt over het voortgezet onderwijs. Hoe gaat dat het beste? * Als u langzaam en duidelijk maar wél in goede zinnen spreekt. * Als u denkt dat de cursist u niet begrijpt, vraag dan of het duidelijk is wat er gezegd is. Herhaal het zonodig. Vertel het eventueel nog een keer in andere woorden.
Module 4 les 2 Informatie *
Als u concrete, alledaagse woorden gebruikt of moeilijke woorden uitlegt.