“God is” Johannes 3: Verkondiging 26 juni 2016 Aan alle zoekers, twijfelaars, vinders en vragenstellers. ‘God bestaat niet’. Onder deze titel heeft Frits de Lange een prikkelend essay geschreven in het dagblad Trouw. Op zich niets nieuws onder de zon. Hij is de eerste niet die het bestaan van God ontkent. De filosoof Nietzsche zocht op klaarlichte dag met een lantaarn naar de Eeuwige, maar vond deze eveneens niet. Dat het bestaan van een God naar het rijk der fabelen wordt verwezen is al zo oud als de weg naar Rome. Spannend en wellicht onverdraaglijk wordt het wanneer we beseffen dat De Lange een theoloog is. Dat mensen buiten de kerk God als een hersenspinsel beschouwen klinkt logisch, maar dat een theoloog, iemand van binnen de ecclesia, Gods bestaan ontkent, is minder vanzelfsprekend. Het is als de bakker die geen brood meer wil bakken en de violist die geen noot meer wil spelen. ‘God bestaat niet’, deze stelling zet ons op zijn minst aan het denken. Geloven we zelf nog wel in God? Zitten we hier uit gewoonte in de kerk of uit een diep verlangen God te leren kennen? We nemen de handschoen van De Lange op. Met graagte. Het voorkomt dat we indutten. Goede vragen houden ons waakzaam en wakker. Het gesprek met hen die kritisch zijn naar geloof, God en kerk, moeten we niet uit de weg gaan. Al is het maar omdat de Messias zelf nimmer de dialoog met hen die God niet weten te denken, uit de weg is gegaan. Jezus van Nazareth gaat geen enkele vraag uit de weg. Het voorgelezen gedeelte uit het Johannes evangelie bespreekt zo’n interessant gesprek. Laten we er eens naar kijken. Op een dag staat Nicodemus voor Jezus. Niet de minste. Hij is één van de Joodse leiders. Iemand die weet van de hoed en de rand wat betreft de Thora. Zeg maar een ingewijde in het geestelijk leven. Een soort theoloog. In de discussie met Jezus stelt Nicodemus de zogenaamde: ‘Hoe - vraag’. Hoe zit het nu in elkaar met God? Hoe zit dat nu precies met de Eeuwige? Jezus vertelt hem dat wil je tot de kern van het geloof komen, je opnieuw geboren moet worden. Wie opnieuw geboren wordt, ontdekt het Koninkrijk van God. Ik zou dit willen vertalen met: je moet anders gaan denken. Wil je God gaan ervaren, voelen, proeven, dan moet je loskomen uit je vastgeroeste denkpatronen. ‘Bestaat God?’ Een antwoord op deze vraag kun je niet geven vanuit bestaande denkkaders. God is namelijk van een geheel andere orde. De Eeuwige is niet te denken op een menselijke wijze; op onze wijze. Op spiritueel terrein liggen de zaken anders. Nicodemus blijft menselijk redeneren. Hij denkt vanuit een beperkt menselijk kader. Vanuit de aarde zeg maar.
“Opnieuw geboren worden?” Die opmerking van Jezus ratelt in zijn hoofd. “Hoe moet ik nu opnieuw geboren worden?” Hij is al geboren. De ‘hoe-vraag’ pijnigt zijn hersenen. Hij vraagt dan ook aan de rabbi uit Nazareth: ‘Hoe kan iemand geboren worden als hij al oud is?’ Het is duidelijk. Deze wijze blijft zichzelf klemzetten door vanuit het ‘hoe zit het nu precies?’ te blijven denken. Dan kom je op geloofsgebied niet ver. Je hoort Jezus diep zuchten. Hij voelt dat Hij met deze mens geen steek verder komt. Je moet de zaken omtrent God vanuit een hemelse manier bekijken. Het gaat om geloof, niet om een weten. Je proeft tragiek in het gesprek tussen Jezus en Nicodemus. Een clash tussen twee werelden. Nicodemus wil ontrafelen, analyseren. Jezus wil leven vanuit de verwondering. Het leven zelf, met al zijn mooie en minder mooie momenten is niet te verklaren. Het leven is. God is. Voor mij blijven mensen als Frits de Lange en andere theologen steken in de ‘hoe-vraag’. Als ze niet snappen ‘hoe God in elkaar zit’, hoe God en lijden is te combineren, hoe God in ons aanwezig is, dan bestaat God niet. Niet ‘hoe zit God in elkaar’, is een zinnige vraag, maar ‘wat betekent God voor mij, voor ons, voor de wereld?’ God is. De Eeuwige is aanwezig. Alleen niet altijd op een manier die ik begrijp. Iemand die wel probeert te leven met een God die is, die leeft, is de theologe Esther Maria Magnis. Ze schreef een prachtige autobiografie over haar leven. Ze groeit op in een open kerkelijk milieu. Vriendelijke meelevende ouders; samen met haar broer, zus, vader en moeder vormen ze een veilig gezin. Totdat haar vader tijdens het kerstdiner vertelt dat hij kanker heeft. Esther is dan 15 jaar en haar wereld stort in. Ze schreeuwt het uit tot God: ‘Laat mijn vader niet doodgaan.’ Deze zin weeft zich door haar lichaam. Ontroerend beschrijft ze dat ze samen met haar broer en zus avonden lang op zolder gaat bidden om genezing van haar vader. God, zo gelooft ze, zal door een wonder haar vader laten leven. Als ze dit tegen haar vader vertelt, is deze diep geraakt. ‘Mijn Esthertje toch’, zegt hij. Hij bidt een aantal keren met zijn kinderen mee. Het mag echter allemaal niet baten. Als Esther 17 jaar is sterft haar vader. Bestaat God wel? Vanaf dat moment ontstaat er een heftige zoektocht naar God. De autobiografie verwoordt treffend deze reis. Het boek draagt de bijzondere titel: ‘Mintijteer’. Het is een kinderlijke verbastering van een kinderliedje dat haar moeder altijd zong voordat ze ging slapen. “Ook mij bemint hij teer”. Als kind verstond ze dat als: ‘Mintijteer’. In het boek wisselen en momenten van woede, ontkenning en pijn elkaar op een zinderende manier af. Ze leeft zelfs een aantal jaren met het idee dat God er niet is. Uiteindelijk kan, of wil ze hier niet mee leven. Je voelt door het hele boek door dat ze vast wil houden aan God, ook al begrijpt ze deze niet.
In een interview zegt Esther: “Maar als je lijdt, moet je God als je de gedachte dat Hij er is een kans geeft daarmee confronteren. Dat is het dapperste en beste manier vind ik, want misschien is God wel anders dan we verwachten of kunnen begrijpen. We zullen nooit veel over hem, het leven en de wereld te weten kunnen komen als we op onze stoel blijven zitten en kijken naar het schouwspel dat ons leven heet. Als je blijft praten tegen God terwijl je lijdt, geeft hij je misschien geen antwoorden, maar zorgt hij er wel voor dat het stiller wordt vanbinnen.” (Trouw interview18 juni). Of God bestaat, is niet te beantwoorden vanuit onze manier van denken. Wij mensen weten ons geen raad met het lijden. Wij raken in de war door het onpeilbare verdriet van een mens die zijn kind verliest; de aangespoelde lijken van vluchtelingen op de Libische kust; het lichaam van onze geliefden die door ziekte worden aangetast; daar is geen antwoord op. Maar dit betekent nog niet dat God niet zou bestaan. Beter is te zeggen: de God die ik mij voorstel, die bestaat niet: ‘God is’. De God die ik begrijp, is tegelijk een God die ik doodverklaar. God is juist diegene die mij vragen stelt, die het doet schuren, die mijn bestaan doet wankelen. Voor mij persoonlijk is God aanwezig in mijn leven. In ons bestaan. Ik weet niet op wat voor manier, maar ‘God is’. Door te bidden ontstaat een intiem begrip, een klein verstaan van het leven, je eigen reis. Een verstaan dat luider wordt en de waaromvraag laat verzwakken. Dat is al heel wat. Bestaat God? De vraag is verkeerd. Met de vraag: Geloof je in God? Kom je verder. Belangrijker is nog is nog: ‘Gelooft God in de mens? In mij, in ons?’. Geloven is het aandurven om opnieuw geboren te worden. Opnieuw geboren worden is net als een baby nog onbedorven, fris en vrij van vooroordelen de wereld benaderen. Loskomen van alle theologische ballast. Opnieuw geboren worden is luisteren naar je intuïtie, je gevoel. Verstandige argumenten komen vaak voort uit angst. Laat het liefde zijn die je leidt. Een paar weken geleden sprak ik met iemand over deze vragen. ‘Geloof je in God, geloof je dat God met je leven van doen heeft?’. Na wat nadenken werd dit met ja beantwoord. “Op één of andere manier heb ik het gevoel dat mijn leven zo moet zijn zoals het nu is. Als ik terugkijk dan is het gedragen en geleid.” Zo is God in ons bestaan. In het christelijk geloof staat een stervende man centraal. Een gekruisigde Messias. En deze Messias verwijt God, dat Hij er niet is. Deze leeggebloede mens weet niets anders uit te brengen dan de eerste woorden van Psalm 22: ‘Mijn God, mijn God, waarom heb je mij in de steek gelaten?’
Ja, waarom? Op die vertwijfelde vraag is maar één antwoord mogelijk: omdat ‘mijn God’ niet bestaat. Dat wil zeggen, de God die altijd garant voor mij staat, die mij in mijn bestaan en mijn overtuigingen bevestigt, die op afroep beschikbaar is, die bestaat niet. God is van niemand. Zelfs de Zoon kan geen claim leggen op de Vader, ook al beveelt hij uiteindelijk zijn geest in diens handen. Mijn geloof, mijn woorden en beelden die ik als predikant, als mens, gebruik, zijn te onbeholpen om God weer te geven, te communiceren. Maar ik heb het er maar mee te doen. Om God te zoeken, moeten we eerst erkennen dat we mensen zijn. Vragende, twijfelende en zoekende mensen. Mensen die nooit opgeven om over God te praten. Omdat God is. God is altijd een komende God, zegt Erik Borgman. Jezus bidt dan ook: uw naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw wil geschiede – geen constateringen, geen claims, maar slechts uitingen van hoop op een God die zich niet afzijdig houdt, maar die bestaat voor ons, ook al beschikken we niet over Hem. Niemand die deze hoop op een komende God weergalozer verwoordt dan Samuel Beckett in de dialoog tussen Hamm en Clov in zijn toneelstuk Endgame, die zich ontspint tijdens het bidden van het Onze Vader: Hamm: ‘De rotzak!! Hij bestaat niet.’ Clov: ‘Nog niet.’ Moge het zo zijn Jeroen Jeroense 21 juni de langste dag. De Ruimte: centrum voor spiritualiteit
Taylor o Thomas: Lifeline
DE GOD IN MIJN HERSENEN Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij dat ik die nacht in het verleden had geleefd en zonder de geringste verbazing weer geloofd had dat God bestond ik wilde hem eindelijk wel eens spreken het is een bijzonder aardige man zei iemand je kunt hem gerust eens bellen ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde zoals je wel ziet op felicitatiekaarten wilt u god, werd er gezegd, toets dan één wilt u god niet, toets dan niet ik toetste één en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog één wachtende voor u en die ene bent u ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer was verdwenen, ergens in mijn hersenen Rutger Kopland