De Premorbid Adjustment Scale (PAS) Schema voor gestructureerd interview Beschrijving: De Cannon-Spoor Premorbid Adjustment Scale is opgebouwd uit scoreschalen met betrekking tot vijf functioneringsdomeinen alsook een algemeen gedeelte over levenskwaliteit. De vijf domeinen zijn: (a) Sociaal contact en teruggetrokkenheid; (b) Omgang met leeftijdsgenoten; (c) Schoolprestaties; (d) Aanpassing aan school; en (e) Sociaal-seksuele aspecten van het leven. De PAS dekt vier levensfasen: (a) Kinderleeftijd (tot 11 jaar); (b) Vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar); (c) Late adolescentie (16 t/m 18 jaar); en (d) Volwassen leeftijd (vanaf 19 jaar). De PAS- items worden beoordeeld door middel van het gestructureerde interview. De antwoorden op het gestructureerde interview volgen de PAS -scoreschalen. INSTRUCTIES VOOR VRAGENSTELLERS : De PAS wordt toegepast voor levensfasen tot 1 jaar vóór het begin van psychotische ziekten. Als bijvoorbeeld de eerste psychotische symptomen op zestienjarige leeftijd verschenen, zou de vragensteller alle vragen over het leven tot en met vijftienjarige leeftijd stellen. Maak alvorens met het interview te beginnen een zo nauwkeurig mogelijke schatting van de datum waarop de eerste psychotische symptomen verschenen. Geef een zo nauwkeurig mogelijke datum op waarop de eerste symptomen verschenen, bij voorkeur de dag, maand en het jaar. Om de leeftijd ten tijde van de eerste symptomen vast te stellen zul je waarschijnlijk meerdere bronnen moeten raadplegen, zoals ziekenhuisdocumenten en familieleden. Het gaat om het moment waarop de symptomen voor het eerst verschenen, merkbaar waren en reden tot bezorgdheid gaven. Dit moet 1 positief symptoom inhouden dat minstens een 4 (gemiddeld) zou scoren op de Positive and Negative Syndrome Scale (PANSS). Als het niet mogelijk is om vast te stellen wanneer de eerste psychotische symptomen verschenen, gebruik dan de datum van de eerste psychiatrische ziekenhuisopname. De vragen van het gestructureerde interview staan in het tekstvak met een witte achtergrond en zijn bedoeld om het soort gegevens te verzamelen die nodig zijn om scores te geven op de Cannon-Spoor Premorbid Adjustment Scale (PAS). Aan het einde van elk gedeelte verschijnt op een grijze achtergrond de PAS-score voor elke vraag van het interview. Het is toegestaan de vragen in het gedeelte 'gestructureerd interview' te parafraseren of aan te passen aan de ondervraagde. Wel vragen we je zo veel mogelijk het originele formaat aan te houden. Er is dan meer kans op soortgelijke scores en minder kans op fouten. Probeer op elke vraag een antwoord te krijgen. Tevens word je aanbevolen om de tijdens het interview verzamelde gegevens aan te vullen met informatie van andere bronnen, zoals ziekenhuisdocumenten, familieleden en schooldocumenten.
Aan elk PAS- item wordt een score van 0 t/m 6 gegeven. Kies de antwoordcategorie die het meest van toepassing is. In sommige gevallen verschijnen bepaalde cijfers niet omdat ze niet een geldig antwoord zijn.
Initialen studiepersoon: _______________________________________________________ Ondervrager: ___________________________________________________________ Datum interview: d
d
m
m
j
j
j
j
d
d
m
m
j
j
j
j
d
d
m
m
j
j
j
j
m
j
j
j
j
Geboortedatum:
Datum van eerste psychotische symptomen:
Datum van eerste psychiatrische ziekenhuisopname: d
d
m
Leeftijd ten tijde van eerste psychotische symptomen: Toepasselijke gedeeltes Zet een kruisje bij alle gedeeltes tot 1 jaar vóór de leeftijd ten tijde van de eerste symptomen. Dit zijn de gedeeltes van de PAS die van toepassing zijn. Als bijvoorbeeld de eerste psychotische symptomen op zestienjarige leeftijd verschenen, zou de vragensteller alle vragen over het leven tot en met vijftienjarige leeftijd stellen [d.w.z. kinderleeftijd (tot 11 jaar) en vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar)]. Het gedeelte 'algemeen' is altijd van toepassing, ongeacht de leeftijd ten tijde van de eerste symptomen. In dit gedeelte staan vragen over de levenskwaliteit. Kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar): ____ Vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar): ____ Late adolescentie (16 t/m 18 jaar): ____ Volwassen leeftijd (vanaf 19 jaar): _____
Gestructureerd interview voor PAS N.B.: Om de ondervraagde te helpen dien je tijdens het interview bij elk e vraag de relevante leeftijdscategorie te herhalen. Dit helpt ervoor te zorgen dat de ondervraagde in verband met de relevante leeftijdscategorie beantwoordt. De vragen a t/m g zijn bedoeld om de ondervraagde aan het denken te zetten over het verleden en dienen als inleiding tot het interview. Gebruik in plaats van 'je' de naam van de ondervraagde als de vragen aan iemand anders dan de studiepersoon gesteld worden. Allereerst wil ik je een aantal korte vragen stellen over hoe je was toen je aan het opgroeien was. (a) Waar ben je geboren? (b) Waar ben je opgegroeid? (c) Bij wie woonde je toen je heel jong was? (d) Waar zat je op school? (e) Hoe ging je naar school?
Kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar) Nu zou ik je enkele vragen willen stellen over je eerste schooljaren, vanaf 6 tot en met 11 jaar. I. Sociaal contact en teruggetrokkenheid, kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Eerst zou ik je enkele vragen willen stellen over vriendschappen die je had in de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar. Ondervrager: Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar' 1. Had je vrienden of vriendinnen op school of bij je in de buurt? __________________________________________ Indien 'nee', ga verder bij vraag 5. 2. Wat deden jij en je vrienden of vriendinnen samen? ____________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________ 3. Wie ondernam meestal dingen, jij of je vrienden of vriendinnen?_ 4. Was je liever alleen of bij vrienden of vriendinnen? ______________ 5. Wat voor soorten dingen deed je graag op die leeftijd? ______________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Was je vaak alleen? ______________________________________________________________________ 7. Zat je vaak te dagdromen? __________________________________________________________________________________________________________ 0 - Niet teruggetrokken, zoekt actief en regelmatig sociaal contact; 2 - Enigszins teruggetrokken, houdt van sociaal contact indien betrokken, zoekt soms gelegenheden voor sociaal contact op; 4 - Betrekkelijk teruggetrokken, is geneigd tot dagdromen en overmatig fantaseren, raakt soms passief betrokken bij contact met anderen, maar zoekt
het niet op; 6 - Betrekt zich niet met anderen, is teruggetrokken en zondert zich af, vermijdt contact.
II. Omgang met leeftijdsgenoten, kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar) Indien geen vrienden/vriendinnen of kennissen werden genoteerd in het vorige gedeelte (I. Sociaal gedrag en teruggetrokkenheid) vul dit gedeelte dan in op basis van vroeger verkregen informatie en sla de vragen van 1 tot en met 5 over. N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar' 1. Hoeveel vrienden of vriendinnen had je? __________________________________________________________________________________ 2. Waren er ook goede vrienden of vriendinnen bij? ________________________________________________________________________ 3. Had je een beste vriend of vriendin? ______________ Indien ja: Wat was hij/zij voor iemand? __________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe vaak sprak je af met je beste vriend(in)? ________________________________________________________ Wat deed je samen met je beste vriend(in)? ________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Had je een vriend of vriendin waaraan je dingen kon vertellen die je voor anderen geheim wilde houden? ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Waren de meeste van je vrienden of vriendinnen even oud als jij? ________ Zo niet, hoeveel jonger of ouder waren ze? ______________________________________________________________________ 0 - Veel vrienden (meer dan 5), hechte banden ('beste vrienden/vriendinnen' of mensen die je kon vertrouwen) met meerdere; 1 - 2–5 vrienden; 2 - Hechte banden met een aantal vrienden/vriendinnen (1 of 2), losse vriendschappen met anderen; 3 - Alleen losse vriendschappen; 4 - Afwijkende (ongebruikelijke) vriendschapspatronen: alleen bevriend met jongere of oudere kinderen, of alleen met familieleden, of alleen losse vriendschappen; 6 - Sociaal afgezonderd, geen vrienden, zelfs niet oppervlakkige relaties.
III. Schoolprestaties, kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Nu wil ik je een aantal vragen stellen over je schooltijd in de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar. Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar' 1. Hoe heette jouw school? ________________________________________________________________________________________ Was het een openbare school, een godsdienstelijke school of een ander soort school? ________________________________________ Was het een 'speciale' school? ____________________________________________________________________________________ N.B.: Onder speciale school wordt verstaan een school voor kinderen met leermoeilijkheden of emotionele moeilijkheden. Als de respondent naar een speciale school ging, is 4 de hoogst mogelijke score voor dit item. Als de respondent naar een gewone school ging: Zat je in een gewone klas met de meeste andere leerlingen of zat je in een speciale klas op een gewone school? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 2. Sommige kinderen vinden school heel moeilijk. Hoe moeilijk vond jij de lessen? ________________________ N.B.: Als je plaatselijke maatstaven hebt voor uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende en slecht, gebruik ze dan ter verduidelijking. Bijvoorbeeld A, B, C, D en F. 3. In welk vak was je het best? Wat is het hoogste cijfer dat je ooit haalde? ____________________________ ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Welke vakken vond je het moeilijkst? Wat is het laagste cijfer dat je ooit haalde? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Hoe waren je schoolprestaties op deze leeftijd in vergelijking met de andere kinderen? (Let op de relevante schooljaren) ________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Alle vakken bij elkaar genomen, hoe goed waren je prestaties in het algemeen - uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende of slecht? ________________________________________________________________________________________ 7. Ben je ooit blijven zitten? ______________________________________________________________________________________ 8. Waren je eindcijfers goed genoeg om tot elke school toegelaten te kunnen worden? ____________________ Vergeleken bij alle andere leerlingen van dezelfde leeftijd in de algemene bevolking (d.w.z., een leerling met zeer goede prestaties op een speciale school kan hooguit een 4 scoren): 0 - Uitmuntend (haalt A's, zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 1 - A's en B's (zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 2 - Goed (haalt B's – tertiair); 3 Gemiddeld (B's en C's); 4 - Matig (C's ); 5 - D's - onvoldoendes in sommige vakken; 6 - Onvoldoendes in alle vakken.
IV. Aanpassing aan school, kinderleeftijd (6 t/m 11 jaar) Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 6 tot en met ___ jaar' 1. Vond je school leuk? _________________________________________________________________________________________________ 2. Vond je de meeste leerkrachten aardig of onaardig? __________________________________________________________________________________________________________________ 3. Wie was je lievelingsleerkracht? Wat vond je leuk aan hem/haar? ______________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________ 4. Welke leerkracht vond je het minst aardig? Waarom mocht je hem/haar niet?_ ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Had je vrienden of vriendinnen op school? ________________________________________________________________________________ 6. Zat je vaak te dagdromen of niet op te letten in de klas? Hoe vaak doe je dat? ____________________________________________________________________________________________________________________________ 7. Was je betrokken bij schoolactiviteiten zoals teams, clubs, dat soort dingen? ________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 8. Sommige kinderen krijgen wel eens straf op school. Hoe vaak kreeg jij straf op school? Waarom was dat? __________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. ________________________________________________________ 9. Verliet je zonder toestemming het schoolgebouw? (Vaak?) ______________________________________________________ 10. Sommige kinderen maken dingen kapot op school of verscheuren hun lesboeken. Heb jij wel eens iets kapot gemaakt op school? Kun je me daar meer over vertellen? ________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. __________________________________________________ 11. Moest je als straf wel eens een paar dagen of langer van school thuisblijven? Zo ja, hoe lang? ________________________________________________________________________________________________ 12. Ben je als straf wel eens voorgoed van school gestuurd? _______________________ 0 - Goede aanpassing, gaat met zin naar school, geen of zeldzaam gedragsproblemen, heeft vrienden/vriendinnen op school, mag de meeste leerkrachten; 1 - Gaat met zin naar school, weinig gedragsproblemen; 2 - Redelijke aanpassing, enkele gedragsproblemen, niet zo geïnteresseerd in school, maar spijbelt niet of zelden. Heeft vrienden op school maar doet niet vaak mee aan buitenschoolse activiteiten; 3 - Spijbelt soms; 4 - Slechte aanpassing, gaat met tegenzin naar school, spijbelt vaak, veel gedragsproblemen (is misschien geschorst); 5 - Geschorst; 6 - Weigert naar school te gaan, gedraagt zich misdadig of vandalistisch tegenover de school.
Vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) Nu ga ik je een aantal vragen stellen over je leven in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar (noteer gemiddeld cijfer van ondervraagde ___________). I. Sociaal contact en teruggetrokkenheid, vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Eerst zou ik je enkele vragen willen stellen over vriendschappen die je had in de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar. Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar' 1. Had je vrienden of vriendinnen op school of bij je in de buurt? __________________________________________ Indien 'nee', ga verder bij vraag 5. 2. Wat deden jij en je vrienden of vriendinnen samen? ____________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________ 3. Wie ondernam meestal dingen, jij of je vrienden of vriendinnen?_ 4. Was je liever alleen of bij vrienden of vrie ndinnen? ______________ 5. Wat voor soorten dingen deed je graag op die leeftijd? ______________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Was je vaak alleen? ______________________________________________________________________ 7. Zat je vaak te dagdromen? __________________________________________________________________________________________________________ 0 - Niet teruggetrokken; 2 - Enigszins teruggetrokken, houdt van sociaal contact indien betrokken, zoekt soms gelegenheden voor sociaal contact op; 4 - Betrekkelijk teruggetrokken, is geneigd tot dagdromen en overmatig fantaseren, raakt soms passief betrokken bij contact met anderen, maar zoekt het niet op; 6 - Betrekt zich niet met anderen, is teruggetrokken en zondert zich af, vermijdt contact
II. Omgang met leeftijdsgenoten, vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) Indien geen vrienden/vriendinnen of kennissen werden genoteerd in het vorige gedeelte (I. Sociaal gedrag en teruggetrokkenheid) vul dit gedeelte dan in op basis van vroeger verkregen informatie en sla de vragen van 1 tot en met 5 over. N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar' 1. Hoeveel vrienden of vriendinnen had je? __________________________________________________________________________________ 2. Waren er ook goede vrienden of vriendinnen bij? ________________________________________________________________________ 3. Had je een beste vriend of vriendin? ______________ Indien ja: Wat was hij/zij voor iemand? __________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe vaak sprak je af met je beste vriend(in)? ________________________________________________________ Wat deed je samen met je beste vriend(in)? ________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Had je een vriend of vriendin waaraan je dingen kon vertellen die je voor anderen geheim wilde houden? ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Waren de meeste van je vrienden of vriendinnen even oud als jij? ________ Zo niet, hoeveel jonger of ouder waren ze? ______________________________________________________________________ 0 - Veel vrienden (meer dan 5), hechte banden ('beste vrienden/vriendinnen' of mensen die je kon vertrouwen) met meerdere; 1 - 2–5 vrienden; 2 - Hechte banden met een aantal vrienden/vriendinnen (1 of 2), losse vriendschappen met anderen; 3 - Alleen losse vriendschappen; 4 - Afwijkende (ongebruikelijke) vriendschapspatronen: alleen bevriend met jongere of oudere kinderen, of alleen met familieleden, of alleen losse vriendschappen; 6 - Sociaal afgezonderd, geen vrienden, zelfs niet oppervlakkige relaties.
III. Schoolprestaties, vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Nu wil ik je een aantal vragen stellen over je schooltijd in de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar. Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar' 1. Hoe heette jouw school? ______________________________________________________________________________________ 2. Was het een openbare school, een godsdienstelijke school of een ander soort school? ____________________________________ 3. Was het een 'speciale' school? ____________________________________________________________________________ Opmerking voor ondervrager: Onder speciale school wordt verstaan een school voor kinderen met leermoeilijkheden of emotionele moeilijkheden. Als de respondent naar een speciale school ging, is 4 de hoogst mogelijke score voor dit item. Als de respondent naar een gewone school ging: Zat je in een gewone klas met de meeste andere leerlingen of zat je in een speciale klas op een gewone school? ____________________________________________________________________________________________________ 4. Sommige kinderen vinden school heel moeilijk. Hoe moeilijk vond jij de lessen? ________________________________________ Opmerking voor ondervrager: Als je plaatselijke maatstaven hebt voor uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende en slecht, gebruik ze dan ter verduidelijking. Bijvoorbeeld A, B, C, D en F. 5. In welk vak was je het best? Wat is het hoogste cijfer dat je ooit haalde? ____________________________ 6. Welke vakken vond je het moeilijkst? Wat is het laagste cijfer dat je ooit haalde? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 7. Hoe waren je schoolprestaties op deze leeftijd in vergelijking met de andere kinderen? (Let op de relevante leeftijden of schooljaren) ________________________________________________________________________________________________________________________ 8. Alle vakken bij elkaar genomen, hoe goed waren je prestaties in het algemeen - uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende of slecht? ________________________________________________________________________________________________________________________________ 9. Ben je ooit blijven zitten? ______________________________________________________________________________________ 10. Waren je eindcijfers goed genoeg om tot elke school toegelaten te kunnen worden? ____________________
Vergeleken bij alle andere leerlingen van dezelfde leeftijd in de algemene bevolking (d.w.z., een leerling met zeer goede prestaties op een speciale school kan hooguit een 4 scoren): 0 - Uitmuntend (haalt A's, zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 1 - A's en B's (zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 2 - Goed (haalt B's – tertiair); 3 - Gemiddeld (B's en C's); 4 - Matig (C's ); 5 - D's - onvoldoendes in sommige vakken; 6 - Onvoldoendes in alle vakken.
IV. Aanpassing aan school, vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar' 1. Vond je school leuk? _________________________________________________________________________________________________ 2. Vond je de meeste leerkrachten aardig of onaardig? __________________________________________________________________ 3. Wie was je lievelingsleerkracht? Wat vond je leuk aan hem/haar? ______________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________ 4. Welke leerkracht vond je het minst aardig? Waarom mocht je hem/haar niet?_ ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Had je vrienden of vriendinnen op school? ________________________________________________________________________________ 6. Zat je vaak te dagdromen of niet op te letten in de klas? Hoe vaak gebeurde dat? ____________________________________________________________________________________________________________________________ 7. Was je betrokken bij schoolactiviteiten zoals teams, clubs, dat soort dingen? ________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 8. Sommige kinderen krijgen wel eens straf op school. Hoe vaak kreeg jij straf op school? Waarom was dat? __________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. ________________________________________________________ 9. Verliet je zonder toestemming het schoolgebouw? (Vaak?) ______________________________________________________ 10. Sommige kinderen maken dingen kapot op school of verscheuren hun lesboeken. Heb jij wel eens iets kapot gemaakt op school? Kun je me daar meer over vertellen? ________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. __________________________________________________ 11. Moest je als straf wel eens een paar dagen of langer van school thuisblijven? Zo ja, hoe lang? ________________________________________________________________________________________________ 12. Ben je als straf wel eens voorgoed van school gestuurd? _______________________ 0 - Goede aanpassing, gaat met zin naar school, geen of zeldzaam gedragsproblemen, heeft vrienden/vriendinnen op school, mag de meeste leerkrachten; 1 - Gaat met zin naar school, weinig gedragsproblemen; 2 - Redelijke aanpassing, enkele gedragsproblemen, niet zo geïnteresseerd in school, maar spijbelt niet of zelden. Heeft vrienden op school maar doet niet vaak mee aan buitenschoolse activiteiten; 3 - Spijbelt soms; 4 - Slechte aanpassing, gaat met tegenzin naar school, spijbelt vaak, veel gedragsproblemen (is misschien geschorst); 5 - Geschorst; 6 - Weigert naar school te gaan, gedraagt zich misdadig of vandalistisch tegenover de school.
V. Sociaal-seksuele aspecten van het leven, vroege adolescentie (12 t/m 15 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 12 tot en met ___ jaar' Ik ga je nu enkele vragen stellen over relaties. 1. Had je alleen vrienden, alleen vriendinnen, of beide? ________________________________________ __________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 2. Ging je zowel met jongens als met meisjes om? ________________________________________________________________________ 3. Viel je wel eens op iemand? ________________________________________________________________________________ 4. Was je ooit verliefd? __________________________________________________________________________________________________ 5. Had je wel eens afspraakjes? ________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Had je ooit vaste verkering? ______________________________________________________________________ 7. Had je wat met (een) jongen(s) en/of met (een) meisje(s)? ________________________________________________________ 8. Heb je ooit geknuffeld of gezoend met je vriend(in) of hadden jullie ander lichamelijk contact?? ______________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 0 - Had afspraakjes, toonde een 'gezonde belangstelling' voor het andere geslacht, had misschien 'vaste verkering', wellicht met enige seksuele activiteit; 1 - Toont banden met en belangstelling voor anderen, misschien van hetzelfde geslacht, hoort misschien bij een groep, valt op het andere geslacht, maar heeft misschien geen hechte, emotionele relatie met iemand van het andere geslacht, geen verliefdheid of geflirt; 2 - Toont voortdurend grote belangstelling voor banden met hetzelfde geslacht met beperkte of geen belangstelling voor het andere geslacht 3 - Losse banden met hetzelfde geslacht zonder beduidende pogingen tot relaties met het andere geslacht. Losse contacten met zowel hetzelfde als het andere geslacht; 4 - Losse contacten met hetzelfde geslacht, geen belangstelling voor het andere geslacht; 5 - Is vaak alleen, heeft geen of zelden contact met jongens of meisjes; 6 - Anti-sociaal, vermijdt en wordt vermeden door leeftijdsgenoten (verschillend van bovenstaand in de zin dat het hier om actieve vermijding gaat in plaats van passieve afzondering).
Late adolescentie (16 t/m 18 jaar) Nu wil ik je graag enkele vragen stellen over je late puberteit. Zat je nog op school in de leeftijd van 16 tot en met 18? I. Sociaal contact en afgezonderdheid, late adolescentie (16 t/m 18 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar' 1. Had je vrienden of vriendinnen op school of bij je in de buurt? __________________________________________ Indien 'nee', ga verder bij vraag 5. 2. Wat deden jij en je vrienden of vriendinnen samen? ____________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________ 3. Wie ondernam meestal dingen, jij of je vrienden of vriendinnen?_ 4. Was je liever alleen of bij vrienden of vriendinnen? ______________ 5. Wat voor soorten dingen deed je graag op die leeftijd? ______________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Was je vaak alleen? ______________________________________________________________________ 7. Zat je vaak te dagdromen? __________________________________________________________________________________________________________ 0 - Niet teruggetrokken; 2 - Enigszins teruggetrokken, houdt van sociaal contact indien betrokken, zoekt soms gelegenheden voor sociaal contact op; 4 - Betrekkelijk teruggetrokken, is geneigd tot dagdromen en overmatig fantaseren, raakt soms passief betrokken bij contact met anderen, maar zoekt het niet op; 6 - Betrekt zich niet met anderen, is teruggetrokken en zondert zich af, vermijdt contact.
II. Omgang met leeftijdsgenoten, late adolescentie (16 t/m 18 jaar) Indien geen vrienden/vriendinnen of kennissen werden genoteerd in het vorige gedeelte (I. Sociaal gedrag en teruggetrokkenheid) vul dit gedeelte dan in op basis van vroeger verkregen informatie en sla de vragen van 1 tot en met 5 over. N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar' 1. Hoeveel vrienden of vriendinnen had je? __________________________________________________________________________________ 2. Waren er ook goede vrienden of vriendinnen b ij? ________________________________________________________________________ 3. Had je een beste vriend of vriendin? ______________ Indien ja: Wat was hij/zij voor iemand? __________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe vaak sprak je af met je beste vriend(in)? ________________________________________________________ Wat deed je samen met je beste vriend(in)? ________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Had je een vriend of vriendin waaraan je dingen kon vertellen die je voor anderen geheim wilde houden? ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Waren de meeste van je vrienden of vriendinnen even oud als jij? ________ Zo niet, hoeveel jonger of ouder waren ze? ______________________________________________________________________ 0 - Veel vrienden (meer dan 5), hechte banden ('beste vrienden/vriendinnen' of mensen die je kon vertrouwen) met meerdere; 1 - 2–5 vrienden; 2 - Hechte banden met een aantal vrienden/vriendinnen (1 of 2), losse vriendschappen met anderen; 3 - Alleen losse vriendschappen; 4 - Afwijkende (ongebruikelijke) vriendschapspatronen: alleen bevriend met jongere of oudere kinderen, of alleen met familieleden, of alleen losse vriendschappen; 6 - Sociaal afgezonderd, geen vrienden, zelfs niet oppervlakkige relaties.
III. Schoolprestaties, late adolescentie (16 t/m 18 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Nu wil ik je een aantal vragen stellen over je schooltijd in de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar. Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar' 1. Hoe heette jouw school? ________________________________________________________________________________________ Was het een openbare school, een godsdienstelijke school of een ander soort school? ________________________________________ Was het een 'speciale' school? ____________________________________________________________________________________ N.B.: Onder speciale school wordt verstaan een school voor kinderen met leermoeilijkheden of emotionele moeilijkheden. Als de respondent naar een speciale school ging, is 4 de hoogst mogelijke score voor dit item. Als de respondent naar een gewone school ging: Zat je in een gewone klas met de meeste andere leerlingen of zat je in een speciale klas op een gewone school? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 2. Sommige kinderen vinden school heel moeilijk. Hoe moeilijk vond jij de lessen? ____________________ N.B.: Als je plaatselijke maatstaven hebt voor uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende en slecht, gebruik ze dan ter verduidelijking. Bijvoorbeeld A, B, C, D en F. 3. In welk vak was je het best? Wat is het hoogste cijfer dat je ooit haalde? ____________________________ __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Welke vakken vond je het moeilijkst? Wat is het laagste cijfer dat je ooit haalde? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Hoe waren je schoolprestaties op deze leeftijd in vergelijking met de andere kinderen? (Let op de relevante leeftijden of schooljaren) __________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Alle vakken bij elkaar genomen, hoe goed waren je prestaties in het algemeen - uitmuntend, goed, voldoende, onvoldoende of slecht? ________________________________________________________________________________________ 7. Ben je ooit blijven zitten? ______________________________________________________________________________________ _________________ 8. Waren je eindcijfers goed genoeg om tot elke school toegelaten te kunnen worden?_ Vergeleken bij alle andere leerlingen van dezelfde leeftijd in de algemene bevolking (d.w.z., een leerling met zeer goede prestaties op een speciale school kan hooguit een 4 scoren): 0 - Uitmuntend (haalt A's, zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 1 - A's en B's (zal waarschijnlijk tertiair onderwijs volgen); 2 - Goed (haalt B's –
tertiair); 3 - Gemiddeld (B's en C's); 4 - Matig (C's ); 5 - D's - onvoldoendes in sommige vakken; 6 - Onvoldoendes in alle vakken.
IV. Aanpassing aan school, late adolescentie (16 t/m 18 jaar) Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar' 1. Vond je school leuk? _________________________________________________________________________________________________ 2. Vond je de meeste leerkrachten aardig of onaardig? __________________________________________________________________ 3. Wie was je lievelingsleerkracht? Wat vond je leuk aan hem/haar? ______________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________ 4. Welke leerkracht vond je het minst aardig? Waarom mocht je hem/haar niet?_ ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Had je vrienden of vriendinnen op school? ________________________________________________________________________________ 6. Zat je vaak te dagdromen of niet op te letten in de klas? Hoe vaak gebeurde dat? __________________________________________________________________________________________________________________________________ 7. Was je betrokken bij schoolactiviteiten zoals teams, clubs, dat soort dingen? ________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 8. Sommige kinderen krijgen wel eens straf op school. Hoe vaak kreeg jij straf op school? Waarom was dat? __________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. ________________________________________________________ 9. Verliet je zonder toestemming het schoolgebouw? (Vaak?) ______________________________________________________ 10. Sommige kinderen maken dingen kapot op school of verscheuren hun lesboeken. Heb jij wel eens iets kapot gemaakt op school? Kun je me daar meer over vertellen? ________________________________________________________________________________________________________ Indien ja, vraag door om vast te stellen hoe ernstig het was. __________________________________________________ 11. Moest je als straf wel eens een paar dagen of langer van school thuisblijven? Zo ja, hoe lang? ________________________________________________________________________________________________ 12. Ben je als straf wel eens voorgoed van school gestuurd? _______________________ 0 - Goede aanpassing, gaat met zin naar school, geen of zeldzaam gedragsproblemen, heeft vrienden/vriendinnen op school, mag de meeste leerkrachten; 1 - Gaat met zin naar school, weinig gedragsproblemen; 2 - Redelijke aanpassing, enkele gedragsproblemen, niet zo geïnteresseerd in school, maar spijbelt niet of zelden. Heeft vrienden op school maar doet niet vaak mee aan buitenschoolse activiteiten; 3 - Spijbelt soms; 4 - Slechte aanpassing, gaat met tegenzin naar school, spijbelt vaak, veel gedragsproblemen (is misschien geschorst); 5 - Geschorst;
6 - Weigert naar school te gaan, gedraagt zich misdadig of vandalistisch tegenover de school.
V. Sociaal-seksuele aspecten van het leven, late adolescentie (16 t/m 18 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Ik ga je nu enkele vragen stellen over je relaties in de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar. Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 16 tot en met ___ jaar' 1. Had je ooit vaste verkering met een jongen of een meisje? ____________________________________________ Zo ja, vraag dan: Hoeveel vaste vrienden/vriendinnen had je? ____________________________________________________________________________ Was/waren dat dat (een) seksuele relatie(s)? ____________________________________________________________________________________ Hoe lang duurde de relatie? ______________________________________________________________________________________________ 2. Had je alleen vrienden, alleen vriendinnen, of beide? We lke? Zo ja, had je 'losse' seksuele contacten? ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Heb je ooit gewillig geknuffeld, gezoend of ander seksueel gehad met een andere jongen of meisje? ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Ging je om met jongens, meisjes, of beide? ________________________________________________________________________________ Indien uit de bovenstaande antwoorden geen belangstelling blijkt, vraag dan: Was je niet geïnteresseerd in seksuele omgang met een jongen of meisje, of was er een andere reden voor? ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ Opmerking voor ondervrager: Indien geen seksuele belangstelling getoond wordt, vraag dan door. Indien inderdaad blijkt, geef een 6 en ga verder bij het volgende gedeelte. 0 - Toonde altijd een 'gezonde belangstelling' voor het andere geslacht, heeft afspraakjes gehad, heeft 'vaste verkering' gehad, heeft enige seksuele activiteit gehad (wellicht niet geslachtsgemeenschap); 1 - Heeft veel verkering gehad. Had lange tijd vaste verkering met iemand van het andere geslacht. (Inclusief seksuele aspecten van een relatie, hoewel niet persé geslachtsgemeenschap; duidt op een koppel, het vormen van stellen, anders dan onderstaand); 2 - Ging altijd hecht om met zowel jongens als meisjes. (Bij een groep horen, belangstelling voor en banden met anderen, geen koppels); 3 - Toont voortdurend diepe belangstelling voor banden met hetzelfde geslacht met beperkte of geen belangstelling voor het andere geslacht; 4 - Losse banden met hetzelfde geslacht met onvoldoende pogingen om te wennen aan relaties met het andere geslacht Losse contacten met zowel hetzelfde als het andere geslacht; 5 - Losse contacten met hetzelfde geslacht, met geen belangstelling voor het andere geslacht. Soms contact met het andere geslacht; 6 - Geen verlangen naar contact met jongens of meisjes, nooit verkering gehad met het andere geslacht.
Volwassen leeftijd (vanaf 19 jaar) Nu wil ik je een aantal vragen stellen over je leven in de leeftijd van 19 jaar tot en met _____ (leeftijd ten tijde van eerste symptomen met aftrek van 1 jaar, zoals vermeld in de instructies voor het interview). Werkte of ging je naar school in de leeftijd van 19 tot en met ________ jaar (gebruik leeftijd uit vorige paragraaf)? I. Sociaal contact en teruggetrokkenheid, volwassen leeftijd (vanaf 19 jaar) N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Hoe zat het met vriendschappen in de leeftijd van 19 tot en met ___ jaar? Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 19 tot en met ___ jaar' 1. Had je vrienden of vriendinnen op school of bij je in de buurt? __________________________________________ Indien 'nee', ga verder bij vraag 5. 2. Wat deden jij en je vrienden of vriendinnen samen? ____________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________ 3. Wie ondernam meestal dingen, jij of je vrienden of vriend innen?_ 4. Was je liever alleen of bij vrienden of vriendinnen? ______________ 5. Wat voor soorten dingen deed je graag op die leeftijd? ______________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 6. Was je vaak alleen? ______________________________________________________________________ 7. Zat je vaak te dagdromen? __________________________________________________________________________________________________________ 0 - Niet teruggetrokken, zoekt actief en regelmatig sociaal contact; 2 - Enigszins teruggetrokken, houdt van sociaal contact indien betrokken, zoekt soms gelegenheden voor sociaal contact op; 4 - Betrekkelijk teruggetrokken, is geneigd tot dagdromen en overmatig fantaseren, raakt soms passief betrokken bij contact met anderen, maar zoekt het niet op; 6 - Betrekt zich niet met anderen, is teruggetrokken en zondert zich af, vermijdt contact.
II. Omgang met leeftijdsgenoten, volwassen leeftijd (vanaf 19 jaar) Indien geen vrienden/vriendinnen of kennissen werden genoteerd in het vorige gedeelte (I. Sociaal gedrag en teruggetrokkenheid) vul dit gedeelte dan in op basis van vroeger verkregen informatie en sla de vragen van 1 tot en met 5 over. N.B.: Als tijdens deze fase de eerste symptomen verschenen, gebruik dan voor hogere leeftijd ('t/m___') leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.
Zeg vóór elke vraag 'In de leeftijd van 19 tot en met ___ jaar' 1. Hoeveel vrienden of vriendinnen had je? __________________________________________________________________________________ 2. Waren er ook goede vrienden of vriendinnen bij? ________________________________________________________________________ 3. Had je een beste vriend of vriendin, of beste vrienden of vriendinnen? _________________________________ Indien ja: Wat was hij/zij voor iemand? __________________________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________________________________________________________ Hoe vaak sprak je af met je beste vriend(en)/vriendin(nen)? ______________________________________________________ Wat deed je samen met je beste vriend(en)/vriendin(nen)? __________________________________________ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Had je een vriend of vriendin waaraan je dingen kon vertellen die je voor anderen geheim wilde houden? ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Waren de meeste van je vrienden of vriendinnen even oud als jij? ________ Zo niet, hoeveel jonger of ouder waren ze? ______________________________________________________________________ 0 - Veel vrienden (meer dan 5), hechte banden ('beste vrienden/vriendinnen' of mensen die je kon vertrouwen) met meerdere; 1 - 2–5 vrienden; 2 - Hechte banden met een aantal vrienden/vriendinnen (1 of 2), losse vriendschappen met anderen; 3 - Alleen losse vriendschappen; 4 - Afwijkende (ongebruikelijke) vriendschapspatronen: alleen bevriend met jongere of oudere kinderen, of alleen met familieleden, of alleen losse vriendschappen; 6 - Sociaal afgezonderd, geen vrienden, zelfs niet oppervlakkige relaties.
Nu ga ik je een aantal vragen stellen over je relaties in de leeftijd van 19 tot en met _ jaar (leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar). Ben je nu of was je ooit getrouwd? Opmerking voor ondervrager:Indien ja: Ga naar V.1. Indien nooit getrouwd en boven 30 jaar: Ga naar V.2. Indien nooit getrouwd en tussen 19 en 29 jaar: Ga naar V.3. V.1 Aspecten van het sociaal-seksuele leven, volwassen leeftijd (indien nu of voorheen getrouwd) 1. Ben je nu getrouwd? ____________________________________________________________________________________________________________ 2. Hoe lang ben je al getrouwd? ________________________________________________________________________________________ 3. Ben je over het algemeen gelukkig getrouwd? ____________________________________________________________ 4. Veel stellen hebben vaak ruzie. Hoe vaak hebben jij en je echtgenoot/echtgenote ruzie? ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Hoe tevreden ben je over je seksleven? ________________________________________________________________________________ 6. Is dit je eerste huwelijk? ________________________________________________________________________________________________________ 7. Ben je ooit vreemdgegaan tijdens dit huwelijk? __________________________________________________________________ Als dit het eerste huwelijk is, ga dan verder bij het gedeelte 'algemeen'. Indien niet, ga door. 8. Hoe vaak ben je getrouwd geweest? _____________________________________________________________________________ 9. In welk jaar ben je voor het eerst getrouwd of hoe oud was je toen? ________________________________________ 10. Hoe is dat huwelijk afgelopen? Wanneer was dat? (Stel dezelfde vragen voor elk huwelijk tot aan de leeftijd ten tijde van eerste symptomen -1 jaar.) ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 0 - Getrouwd, slechts één keer (of hertrouwd na overlijden echtgenoot/echtgenote), woont samen, seksuele verhoudingen adequaat; 1 - Momenteel getrouwd, geschiedenis van lage geslachtsdrift, perioden van moeilijke seksuele verhoudingen, of buitenechtelijke verhoudingen; 1 - Meerdere malen getrouwd geweest, momenteel hertrouwd. Seksuele verhoudingen adequaat binnen minstens één huwelijk. 2 - Getrouwd, of gescheiden en hertrouwd, met een chronisch inadequaat seksleven; 2 - Getrouwd en schijnbaar permanent uit elkaar of gescheiden, niet hertrouwd, maar is minstens 3 jaar in een huwelijk gebleven; 3 - Hetzelfde als voorgaand, maar meer dan 3 jaar geleden gescheiden en minder dan 3 jaar in een huwelijk gebleven.
V.2 Aspecten van sociaal-seksueel leven, nooit getrouwd, boven 30 jaar 1. Ben je ooit verloofd of in een vaste relatie geweest? ____________________________________________ Indien ja: Hoe lang was je langste relatie? ________________________________________________________________________ 2. Waren dat seksuele relaties? ______________________________________________________________________________________________ Indien ja: Hoe vaak had je seks? ________________________________________________________________________________ 3. Indien antwoorden op bovenstaande vragen nee was, vraag dan: Ben je ooit verliefd geweest? __________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 2 - Is een of meerdere keren verloofd geweest of heeft een vaste relatie (minstens 2 jaar) gehad met heteroseksuele of homoseksuele relaties, of schijnbare tekenen van een liefdesrelatie met een persoon, maar heeft geen langdurige verbintenis kunnen vormen zoals huwelijk; 3 - Langdurige heteroseksuele of homoseksuele relatie van langer dan 6 maanden, maar korter dan 2 jaar; 4 - Eenmalige afspraken of kortstondige omgang (heteroseksueel of homoseksueel) met een of meerdere partners, maar geen langdurige seksuele relatie met een enkele partner; 5 - Vormt zelden of onregelmatig seksuele en/of sociale relaties; 6 - Minimale seksuele of sociale belangstelling voor mannen of vrouwen, zondert zich af.
V.3 Aspecten van sociaal-seksueel leven, volwassen leeftijd tussen 19 en 29 jaar 1. Ben je ooit verliefd geweest? ______________________________________________________________________________ Indien nee: Was dat omdat je het niet wilde of was er een andere reden voor? Kwam het ooit voor dat jij wilde trouwen of een vaste relatie wilde aangaan maar je partner(s) niet? ____________________________________________________________________________________________________ 2. Ben je ooit verloofd of in een vaste relatie geweest? Hoe lang? ________________________________ 3. Woonden jullie samen? ___________________________________________________________________________________________ 4. Heb je seksuele relaties gehad? _______________________________________________________________________________ Indien ja: Hoe vaak had je seks? _____________________________________________________________________________ Met iemand van hetzelfde of het andere geslacht? ______________ Indien nee: Hoe lang duurde de langste van zulke relaties? __________________________________________________________ 0 - Heeft minstens één langdurige liefdesrelatie (minstens 6 maanden) gehad, hoewel geslachtsgemeenschap wellicht niet mogelijk was vanwege godsdienstige of andere beperkingen of geremdheid. Heeft misschien samengewoond; 1 - Heeft veel afspraken gehad, heeft meerdere keren verkering gehad. Sommige relaties duurden enkele maanden, maar geen langdurige relaties. Heeft wellicht vaste relaties gehad maar niet met het oog op een langdurige verbintenis zoals huwelijk; 3 - Eenmalige afspraken of kortstondige liefdesrelaties met een of meerdere partners, maar geen langdurige seksuele relatie met een enkele partner; 4 - Losse seksuele o f sociale relaties met beide geslachten, maar geen diepe emotionele banden; 5 - Vormt zelden of onregelmatig seksuele en/of sociale relaties; 6 - Minimale seksuele of sociale belangstelling voor mannen of vrouwen, zondert zich af.
VI. Algemeen Ik ga je nu enkele algemene vragen stellen over het leven. N.B.: De onderwerpen zijn vetgedrukt. 1. Onderwijs 1. Wat is het hoogste onderwijsniveau dat je afgerond hebt? 0 - Heeft voortgezet en/of hoger onderwijs of professionele opleiding afgerond; 1 - Heeft middelbaar onderwijs afgerond en wat voortgezet of beroepsonderwijs gevolgd; 2 - Heeft middelbaar onderwijs afgerond; 4 - Heeft de brugklas gehaald; 6 - Kwam niet verder dan de bovenbouw van de basisschool
2. Werk en school gedurende een periode van 6 maanden tot 3 jaar voorafgaand aan het begin van de eerste episode Ik wil je nu enkele vragen stellen over je leven in de leeftijd van ___ tot en met ___ (ondervrager, neem de leeftijd van 6 maanden tot 3 jaar voorafgaand aan het begin van de eerste episode), dus de 3 jaar vóór je eerste psychiatrische ziekenhuisopname. N.B.: Teken samen met de ondervraagde een kalender of tijdlijn zodat hij/zij weet over welke tijd jullie het hebben. Had je betaald werk of ging je naar school in de 3 jaar voordat je in het ziekenhuis opgenomen werd? ________________________________________________________________________________________________________________ Indien ja: Voor hoe lang, minder dan de helft van de tijd, de helft van de tijd, of de hele tijd? ______ ______________________________________________________________________________________________________________________________________________ 0 – De hele tijd; 2 - De helft van de tijd; 4 - Kort, ongeveer 25% van de tijd; 6 – Nooit.
3. Veranderingen in de werk - of schoolprestaties in een periode van 1 jaar tot 6 maanden voorafgaand aan het begin van de eerste episode Zijn je werk- of schoolprestaties veranderd in het jaar voordat je in het ziekenhuis opgenomen werd? ____________________________________________________________________________________________________ Merkte je dat je meer of minder werk kon doen dan voorheen? _______________________________________________ Merkte je dat je sneller of langzamer kon werken dan voorheen? __________________________________ Indien veranderingen gemerkt: Hoe lang duurde het voordat je school- /werkprestaties veranderden? In welke zin veranderden je school- /werkprestaties? ________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________
0 - Abrupt; 2 - Over een periode van 3 maanden; 4 - Over een periode van 6 maanden; 6 - Heel geleidelijk, moeilijk of onmogelijk om te zeggen wanneer de achteruitgang begon.
4. Verandering van baan of school gedurende een periode van 3 jaar tot 6 maanden voorafgaand aan het begin van de eerste episode Had je werk of ging je naar school in de 3 jaar vóór je eerste psychiatrische ziekenhuisopname ? Dus in de leeftijd van ___ tot en met ____ jaar? __________________________________________________________________________________________________________________________ Als je werkte, hoeveel banen had je? ____________________________________________________________________ Wat waren dat voor banen? __________________________________________________________________________________________________________________ Hoe lang bleef je in elke baan? __________________________________________________________________________________________ Als je op school zat, ben je van school veranderd? ________________________________________________________________________ Hoe lang bleef je naar die school gaan? ______________________________________________________________________ 0 - Dezelfde baan of dezelfde school; 2 - Veranderde of onderbrak baan of school 2 a 3 keer; 4 - Bleef meer dan 8 maanden maar minder dan 1 jaar in dezelfde baan of dezelfde school; 6 - Minder dan 2 weken in een baan of school.
5. Zelfstandighe id Woon je nu of heb je ooit ergens anders dan het huis van je ouders gewoond, bijvoorbeeld in een eigen woning, een studentenwoning of een gedeelde woning? ____________________________________________________________________________________________________ Indien ja: Kun je me vertellen hoe je omging met taken zoals rekeningen betalen, koken, schoonmaken? ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________ Indien thuis: Draag je bij aan de rekeningen? ____________________________________________ Geven je ouders wekelijks of maandelijks geld om je te helpen? __________________________________ Waar geef je het geld aan uit? _________________________________________________________________________________ 0 - Woont met succes zelfstandig, niet bij ouders, financieel onafhankelijk van ouders; 2 - Onsuccesvolle pogingen gedaan tot onafhankelijk wonen, woont bij ouders maar draagt financieel bij, is verder financieel onafhankelijk; 4 - Woont bij ouders, krijgt geld van ouders inclusief specifieke budgets voor kleding, vermaak, etc. 6 - Heeft nooit geprobeerd om zelfstandig te wonen of financieel onafhankelijk te zijn.
6. Globale beoordeling van hoogste functioneringsniveau ooit bereikt door ondervraagde Ik zou je nu willen vragen hoe het met je ging tijdens de beste maanden of jaren van je leven. Denk allereerst aan de periode in je leven toen je je op je best voelde. N.B.: Om de ondervraagde te helpen om aan het verleden te denken, vraag: Hoe oud was je toen? (N.B: gebruik deze leeftijd voor leeftijd ___). Waar woonde je toen? 1. Toen je je op je best voelde, toen je ___ jaar was, hoeveel genoot je toen van dingen zoals werk, school, vrienden, familie, hobby's en relaties? ________________________________________________________________ 2. Toen je je op je best voelde, toen je ___ jaar was, vond je het toen fijn om bij familie en/of vrienden te zijn? Indien ja: Kun je me een voorbeeld geven? __________________________________________________________________________________________ 3. Hoe was je relatie met je vriend(in) toen je je op je best voelde, toen je ___ jaar was? ______________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. Had je een specia le hobby of bezigheid waar je plezier aan beleefde toen je je op je best voelde, toen je ___ jaar was? ____________________________________________________________________________________________________________________________ 5. Toen je je op je best voelde, toen je ___ jaar was, was er één specifiek iets waarvan je je herinnert dat je er bijzonder goed in was? ____________________________________________________________________________________________________________________________________________ 0 - Kan volledig functioneren in en plezier beleven aan (a) school of werk; (b) vrienden; (c) intieme seksuele relaties; (d) kerk, hobby's etc. Geniet van het leven en gaat er goed mee om; 2 - Kan goed functioneren en geniet van sommige aspecten van het leven, maar heeft duidelijk geen succes op ten minste één gebied; 4 - Beleeft weinig succes of plezier aan 3 gebieden van het leven; 6 - Kan in geen enkel aspect van het leven functioneren of ervan genieten.
7. Sociaal-persoonlijke aanpassing (op basis van de meeste recente periode van goed functioneren) N.B.: Het geven van een score aan dit item heeft betrekking op eerder tijdens het interview verzamelde informatie over sociale activiteiten op school en in relaties. Stel de volgende vragen over de meest recente periode van goed functioneren. Deze periode zal de basis vormen voor de leeftijden van ___ tot en met ___ in dit gedeelte. 1. In de leeftijd van ___ tot en met ____, was je ooit lid van een club, vereniging of sportteam? __________________________________________ Indien nee, ga naar item '8. Levenslust”). 2. In de leeftijd van ___ tot en met ____, had je ooit een leiderspositie of een positie van verantwoordelijkheid bij een club, vereniging of sportteam? __________________________________________________________________________________________ 3. In de leeftijd van ___ tot en met ____, deed je ooit mee aan groepsactiviteiten? ______________________________ 4. In de leeftijd van ___ tot en met ____, had je vrienden bij de groep, club of het team? ____________________ 0- Een leider of functie in formeel aangewezen groepen, clubs, verenigingen of sportteams tijdens middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs of als jonge volwassene. Vormde intieme relaties met anderen; 1 - Een actieve en enthousiaste deelnemer, maar speelde geen leidende rol in vriendenkringen, clubs, verenigingen of sportteams. Vormde ook intieme relaties met anderen; 2 - Een lid maar niet betrokken bij of toegewijd aan vriendenkringen, clubs, verenigingen etc. Vormde hechte banden met enkele vrienden/vriendinnen; 3 - Had enkele losse vriendschappen vanaf adolescentie tot vroege volwassenheid; 4 - Had geen echte vrienden, alleen oppervlakke relaties van adolescentie tot vroege volwassenheid; 5 - Was stil, teruggetrokken, liever alleen, deed weinig moeite om contact met anderen te onderhouden van adolescentie tot vroege volwassenheid; 6 - Geen behoefte aan contact met leeftijdsgenoten of anderen. Anti-sociaal of asociaal.
8. Levenslust 1. Is er iets wat je graag doet, bijvoorbeeld omgaan met je vrienden of vriendinnen, werken, sporten, tekenen, met huisdieren omgaan, in de tuin werken, sociale activiteiten, muziek, drama? ________________________________________________________________________ 2. Wat doe je in je vrije tijd? ____________________________________________________________________________ Indien 'nee' en geen sterke belangstelling bij 2, geef een 6 en ga verder bij item '9 Hoeveelheid energie'. 3. Wijd je veel tijd aan deze bezigheid/bezigheden? ____________________________________________________________________ 4. Hoe breng je je tijd door? ____________________________________________________________________________________________ 5. Heb je plezier in wat je doet? ________________________________________________________________________________________________
0 - Enthousiaste, ambitieuze belangstelling in sommige van de volgende: thuisleven, gezin, vrienden, werken, sporten, tekenen, met huisdieren omgaan, in de tuin werken, sociale activiteiten, muziek of drama; 2 - Gemiddelde belangstelling in meerdere activiteiten waaronder sociale bijeenkomsten, sport, muziek en het andere geslacht: 4 - Milde belangstelling voor enkele dingen zoals werk, gezin, rustige sociale bijeenkomsten. Vrijwel geen belangstelling; 6 - Teruggetrokken en onverschillig tegenover de levensinteresses van de gemiddelde persoon. Geen sterke interesses van welke aard ook.
9. Hoeveelheid energie Opmerking voor ondervrager: Je hebt misschien een indruk van de hoeveelheid energie van de patiënt. Ga niet te veel op deze indruk af bij het geven van een score. Oriëntatiezin: Dit is het laatste gedeelte. Ik ga je nu enkele vragen stellen over hoe energiek je je voelt. 1. Ben je het soort persoon dat altijd bezig moet zijn? Zou je zeggen dat je veel pit hebt? ________________________________________________________________________________________________________________________________________ 2. Ben je meestal moe? ______________________________________________________________________________________________________________ 3. Hou je van feestjes? ______________________________________________________________________________________________________________ 4. Als je problemen hebt in het leven, pak je ze dan aan of leg je je erbij neer? ______________ Geef me eens een voorbeeld van een probleem dat je aangepakt hebt en hoe je dat deed. ________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ 0 - Sterke ambitie, enthousiast, actief, alert, geïnteresseerd in het leven. Houdt van het leven en heeft genoeg energie om ervan te genieten. Extravert en kan het leven aan; 2 - Vrij matige ambitie, energie, interesse zoals hierboven; 4 - Vrij weinig energie. Gaf voornamelijk ootmoedige, passieve reacties. Toonde wat potentieel om de problemen van het leven aan te kunnen, maar ontloopt problemen liever dan er energie aan te verspillen; 6 - Ootmoedige, gebrekkige, passieve reacties. Heeft een zwakke beheersing van het leven, pakt de problemen van het leven niet aan, doet niet actief mee, maar legt zich passief neer bij zijn/haar lot zonder energie om zichzelf te helpen
Let op de bron(nen) van informatie die je nodig hebt om de PAS in te vullen Geef aan in welke mate u op elk van de volgende bronnen steunde bij het invullen van de PAS Zeer veel 5
Veel 4
Wel wat 3
Weinig Zeer Helemaal weinig niet 2
1
Patiënt Ouder Broer/zus Echtgenoot/echtgenote Ziekenhuisdocumenten Schooldocumenten Overig, licht toe:
CONTROLEER OF JE ALLE PAS-VRAGEN OP HET ANTWOORDFORMULIER INGEVULD HEBT
0