1. Wilhelm wundt was grondlegger van: A. analytische introspectie B. nauwkeurige observatie van zichtbaar gedrag C. Additieve factoren logica D. experimenteel controleren en vergelijken van groepen 2. Els denkt dat mensen meer drinken naarmate ze met meerdere mensen is. Om dit te onderzoeken gaat ze in de kantine zitten. Ze noteert de hoeveelheid drankjes en de grootte van de groepen. Dit is een voorbeeld van: A. experimenteel onderzoek B. gevalsstudie C. Correlationeel onderzoek D. Psychologische test 3. gestaltspsychologen beweren: A. Waarneming is een directe afspiegeling van sensatie B. waarneming berust op actieve herinnering van eerdere ervaringen C constructief proces D 4. Fransiscus Donders introduceerde: A. Logisch positivisme B. JND C. vergelijking mens en dier D. additieve factoren logica 5. Uit Tilburgs onderzoek met baby's komt naar voren dat zij /r/ en /l/ kunnen onderscheiden. Een andere onderzoeker zegt dat dit resultaat niet extern valide is. Waarom? A. r,l stimulatie was niet goed B. fouten in de test procedure C. zelfde resultaat misschien niet bij even oude baby's van een andere cultuur D. verkeerde statistische techniek bij het analyseren van de data 6. Wat is de functie van de Nystagmus? (oude tentamenvraag) A. zorgen dat de kegeltjes niet uitgeput raken 7. wanneer is een zintuig gevoeliger? A. Wanneer de bias (beta) groter is B. Wanneer de bias (beta) kleiner is C. wanneer de weberfractie groter is D. wanneer de weberfractie kleiner is 8. dichtheid van de kegeltjes is het grootst (oude tentamenvraag) A. in de fovea 9. in een standaard signaal detectie experiment moeten pp aangeven of de stimulus wel of niet aanwezig is. op basis va de uitkomsten komen er 2maten, de bias en d' prime A. bias is hoe sensitief een persoon is om verschil te bemerken d'waar criterium ja of nee is B. Bias is criterium voor ja of nee, d is de sensitiviteit C. d' is groter naarmate de persoon vaker ja antwoord D. d' berekenen door ja of nee, bias gebaseerd op het aantal miss vergeleken bij het aantal false alarms. 10. de blinde vlek is lange tijd niet opgemerkt omdat: A. hij buiten de aandacht focus ligt. B. hersenen vullen de juiste info in gebasseerd op info uit de directe omgeving C. hersenen vullen de juiste info in gebasseerd op hogere orde kennis van hoe het eruit zou moeten zien D. omdat de oogzenum kruist bij de optisch chiasma 11. Waarom hebben mensen na hun 40e een leesbril nodig (oude tentamenvraag)
C. omdat de lens stugger wordt 12. wat gebeurd er bij astigmatisme (oude tentamenvraag) A. beschadiging cornea 13. op het horizontale vlak zijn we in staat geluid te lokaliseren op 1 a 2 graden door: (oude tentamenvraag) A. timbre B. luidheid C. Fase D. hoge tonen kunnen we niet zo goed lokaliseren als lage 14. in het oog: A. zitten 120 miljard kegeltjes en 7 miljard staafjes B. omgekeerde D C. omgekeerde van A D. 7 miljoen kegeltjes en 120miljoen staafjes 15. onderwater kunnen we niet scherp zien omdat: A. omdat de pupil te ver verwijdt B. het water/ de waterdruk de lens vervormt C. omdat de cornea het licht niet kan breken D. 16. Wim presteert slecht op de Ishahara test, er is iets mis met de: A. retina B. Cochlea C. corpus callosum D. kinesthese 17. Partoon XXOOXXOOXXOO niet gezien als 12 losse dingen maar als een patroon van 2x2. volgens de gestaltspsychologen komt dit door: A. gelijkheid B. geslotenheid C. goede voortzetting D. nabijheid 18. welk van de onderstaande voorbeelden is geen voorbeeld van top down A. woordsuperioriteits effect B. context effecten (tanden borstel in de badkamer beter herkend dan in de keuken) C. thatcher illusie D. waterval illusie 19. Tijdens de WO2 maakte men gebruik van rood licht omdat (oude tentamenvraag)
-rood licht--> staafjes blind, maximaal geadapteerd staafjes gevoeliger voor groen dan rood licht, afleesinstrument ’s avonds rood om staafjes te sparen. 20. Wat kunnen pasgeborenen niet? A. gezichtuitdrukkingen immiteren B. hun aandacht richten C. de stem van hun vader herkennen D. bewegende voorwerpen volgen 21. Milner en Goodale beschrijven een patient die wel een brief kan posten maar niet de orientatie van de brievenbus kan aangeven. A. wat versus waar B & C & D weet ik niet meer (Perceptie en actiesysteem)
22. Ebbinghauser en titchener zagen dat een cirkel kleiner lijkt wanneer hij omringt wordt door grotere cirkels. Echter de hand van de proefpersonen onderging niet dezelfde illusie. Dit laat het onderscheid zien in: A. bottum up versus top down processen B. actie versus perceptie C. staafjes versus kegeltjes D. automatische versus ongecontroleerde processen 23. Bij een splitbrain patient wordt HAMER aangeboden in het linker of rechter visuele veld. Wat is waar. B. Als het RECHTS wordt aangeboden kan hij het benoemen
Split-brain; corpus callosum doorgesneden. Linker en rechter hersenhelft werken onafhankelijk. Lijkt nauwelijks iets aan de hand, soms ‘alien hand’, geen controle over hand. Speciale testen; linkerhelft weet niets v rechterhelft. Beweert niets te ruiken, pakt wel goeie object rechter deel(ruiken) kan niet praten, toch soort verbinding links-recht. Pakt goeie. Rechterhemisfeer wel taalcapaciteit maar kan niet omzetten in verbale ervaring. Er is cognitief systeem dat info verwerkt die niet uitgesproken kan worden. Filmpje; idee v bewustzijn. Rechts maakt kopie v wat hij zag, linkerhand tekent het, dan wel benoemen, weet niet waar vandaan komt. 24. Bij een tekening van een huis wordt het sneller herkend wanneer het woord huis er ook instaat dan wanneer er auto bijstaat. Dit komt overeen met: B. Strooptaak 25 Kinderen met ADHD hebben, in vergelijking met normale kinderen, vooral moeite met a) Het snel reageren op een stimulus b) Het onderdrukken van een respons bij een stopsignaal c) Het terugkeren naar een locatie die ze al eens eerder onderzocht hebben (inhibition of return) d) Het zoeken naar conjuncties in een seriële zoektaak 26 Narcolepsie is ___ met als uiting ___ a) slaapstoornis, ongecontroleerd in slaap vallen b) psychoactief middel, bewustzijn verliezen c) psychoactief middel, ongecontroleerde bewegingen d) hersenaandoening, ongecontroleerde bewegingen 27 Je eigen naam die doordringt tot je bewustzijn zonder dat een proefpersoon er op let is in tegenspraak met welke theorie? a) aandachtfilter met vroege verwerking b) aandachtfilter met late verwerking c) aandacht nodig om kleur en vorm te verbinden d) aandacht om twee dingen tegelijk te doen 28 Welke van de volgende is een endogene aandacht sturing? a) flits in visuele periferie b) plots geluid c) opvallend kleurverschil d) pijl die aanwijst 29 onderzoek Egly toont stimuli (die balken en de focus en eentje ligt op voor de cue) a) aandacht is object gebonden b) splitbrain patiënten hebben geen stimuli vergelijking tussen linker en rechterhemisfeer c) zoektocht naar conjunctie van kenmerken d) terugkeer inhibitie treedt op als men een bepaalde locatie cued 30 Onderzoek naar subliminale waarneming heeft aangetoond dat:
a) het fenomeen niet bestaat b) het effect wel bestaat, maar zeer kort duurt c) langdurig effect heeft met therapeutische waarde d) als teksten achterstevoren worden uitgesproken ze sturend kunnen werken 31 Het paard (Kluge van hans )dat kon rekenen bleek laat toch niet zo te zijn, wat is de gedrag verklaring? a) observerend gedrag b) klassieke conditionering c) latent leren d) operante conditionering 32 Albert leerde ze schrikken van een rat door er een hard geluid bij te geven. Later was Albert ook bang voor konijnen, hoe noemen we dit? a) respons continguiteit b) stimulus discriminatie c) stimulus generalisatie d) instrumentale conditionering 33 Marcel is gevallen met zijn fiets voor de sporthal, sindsdien is hij bang wanneer hij langs de sportschool komt. De sportschool is een ... geworden a) OS b) OR c) CS d) CR 34 Als een koffieautomaat geen koffie geeft nadat je er geld in hebt gestopt, doe je dit niet nog een keer. Als je bij een gokautomaat hetzelfde hebt, blij je er wel geld in stoppen. Waar stemt dit fenomeen mee overeen? a) Variabele bekrachtiging geeft snelle uitdoving b) constante bekrachtiging geeft snelle uitdoving c) vaste beloning schema zorgt voor de hardste werkers d) continue grote stimulus generalisatie 35 Wat is geen conditionering a) snoepen als je ’s avonds tv kijkt b) baby in reclame c) angst voor auto’s d) je been terugtrekken nadat je in een punaise stapt 36 Ebbinghaus en zijn vergeetsnelheid, wanneer vergeet je het meest? a) is gelijk over tijd b) kort na leren c) net voor opnieuw leren d) grootst in het midden 37 Een leeuw is gevaarlijk, in welk geheugen zit deze kennis? a) semantisch b) procedurele c) episodisch d) iconisch 38 Baddeley: werkgeheugen omvat: a) fonologische lus, visuospatieel schetspad en centrale verwerker b) verbale, pictorale en motorische code c) sensorisch, kort termijn en lange termijn geheugen d) fotografisch, echoïsch en auditief geheugen 39 Tulving onderscheidt 3 soorten geheugen , welke? a) ultrakort, korte termijn en lang termijn
b) episodisch, semantisch en procedureel c) coderen, bewaren en terugvinden d) visueel, auditief en verbaal 40 Chuncking is a) geheugeninformatie in verbale als beeldcode b) geheugeninformatie bindt aan bepaalde plaatsen c) geheugeninformatie hercoderen in makkelijk te onthouden pakketten d) geheugeninformatie diep (semantisch) encodering 41 Wat is het verschil in het herinneren van schaakzetten tussen ervaren spelers en beginners? (oude vraag) a) expert onthoudt zinvol en onzinvolle b) expert onthoudt zinvol beter c) expert onthoudt niet zinvol beter d) er is geen verschil tussen de expert en nieuweling 42 Bij het onthouden van een telefoonnummer, welk deel onthoud je het slechts? a) eerste cijfer b) middelste cijfer c) laatste cijfer d) overal gelijke hoeveelheid verloren 43 Bij een geheugentaak van 7 cijfers ontstaan er na meer trails meer errors. Dit terwijl de participanten aanzienlijk worden beloond als ze de trails goed doorlopen. Los van verveling en vermoeidheid, waar kan dit aan liggen? a) retroactieve interferentie b) proactieve interferentie c) vitamine B12 tekort d) REM slaap deprivatie 44 Wat is in overeenstemming van Paivio Dual Coding theorie a) woorden kun je in het begin beter onthouden dan aan het eind b) concreet woord met hoog voorstellingsvermogen kun je beter onthouden dan een abstracte c) een vaak voorkomend woord zal je beter onthouden d) neutraal woord onthoudt je beter dan een emotioneel woord 45 Woord kun je beter onthouden als: (oude vraag) a) het rijmt b) het in hoofdletters of kleine letters is geschreven c) een levend wezen representeert d) in groene en rode letters is weer gegeven 46 Wat is niet in overeenkomst met Chomsky? a) taal leren heeft een sterk biologische grondslag b) taal voldoet aan het algemeen principe van conditionering c) taal leren gebeurd in een kritische periode d) taal leren kan ondanks foutieve input 47 De spraakwaarneming van een baby: a) kan het alle fonetische categorieën leren b) kennen alle fonetische categorieën, stemmen later af op moedertaal c) heeft bij de geboorte nog geen categorie, maar na 8 maanden wel d) ligt bij de geboorte al vast 48 Het Engelse woord ‘have’ wordt gelezen door: a) directe route b) indirecte route c) directe en/of indirecte route d) analogie
49 Pietje is de weg kwijt in Tilburg, vraagt aan een vrouw weet u de heuvelstraat? Vrouw antwoord ja en loopt weg. Voorbeeld van wat? (oude vraag) a) syntactische b) semantische c) pragmatisch d) ideologisch 50 Piet heeft het syndroom van Capgras, wat heeft dit als gevolg? a) hij heeft moeite om tekeningen van objecten te herkennen b) hij heeft moeite om stemmen te herkennen c) hij heeft het idee dat de wereld vol dubbelgangers is d) hij heeft moeite met lezen van bekende woorden
Moet; 34 van 50 goed. Dus mag; 16 fout. 12 fout = gehaald!! 38 goed!! 7!! Scoring (aantal correct : cijfer) 10-15: 1 16-17: 1.5 18-19: 2 20-21: 2.5 22-23: 3 24-25: 3.5 26-27: 4 28-29: 4.5 30-33: 5 34-35: 6 geslaagd 36-37: 6.5 38-39: 7 40-41: 7.5 42-43: 8 44-45: 8.5 46-47: 9 48-49: 9.5 50: 10 Let op: 5.5 mag niet gegeven worden, cesuur ligt bij 34 correct.
1-5
accdc
6-10
adabb
11-15 c a b d c 16-20 a a d b c 21-25 b b b b b 26-30 a a d a b 31-35 d c c b d 36-40 b a a b c 41-45 b b b b c 46-50 b b a c c