Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVEN Toetsdatum: n.v.t. Vak: Scheikunde voorbeeldexamen 2015 Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het examen: rekenmachine en Binas zonder aantekeningen Het examen bestaat uit: 20 meerkeuzevragen Aantal pagina’s: 5 Bijlage(n): Geen Beoordeling van de toets: Meerkeuzevragen: 100 % van totaal cijfer Vul je naam in op het uitwerkingspapier en het meerkeuze antwoordenblad. Kruis het goede antwoord aan bij de meerkeuzevraag op het antwoordenblad. Schrijf alsjeblieft zo duidelijk mogelijk.
Succes met het examen!
1 Voorbeeldexamen Scheikunde 2015
Doel Het voorbeeldexamen geeft inhoudelijk een goede indruk van hoe het echte examen eruit zal zien. Het voorbeeldexamen kun je met behulp van het antwoordmodel nakijken. Aan de hand van de resultaten van het gemaakte voorbeeldexamen kun je zien welke hoofdstukken je al redelijk beheerst en aan welke onderdelen je wellicht nog meer tijd en energie moet besteden in de voorbereiding op het echte toelatingsexamen. Opmerking Dit is een voorbeeldexamen. Het echte examen bevat 40 meerkeuzevragen met vier antwoordopties. Er mag tijdens het examen een rekenmachine en een Binas gebruikt worden. LET OP: ER MAG NIET GESCHREVEN ZIJN IN DE BINAS!
1. Welke soorten deeltjes komen altijd in gelijke aantallen voor in een ongeladen atoom? A. De protonen, de neutronen en de elektronen. B. Alleen de protonen en elektronen. C. Alleen de neutronen en elektronen. D. Alleen de protonen en neutronen. 2. De elementen worden verdeeld in twee groepen, de metalen en de niet-metalen. De symbolen van vier metalen zijn: A. C Si Ge Sn B. Mg Al Si P C. He Ne Ar Kr D. Fe Co Ni Cu 3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al2O3 B. P2O3 C. C2H6 D. NH3 4. De goede naam voor P2S5 is: A. Difosforsulfide. B. Fosforpentasulfide. C. Difosforpentasulfide. D. Fosforsulfide. 5. Gegeven atoommassa’s: O = 16,0 u; P = 31,0 u; RA = 226 u. Hoe groot is de molaire massa van Ra3(PO4)2, uitgedrukt in gram per mol? A. 321 B. 416 C. 773 D. 868
2 Voorbeeldexamen Scheikunde 2015
6. Beoordeel de volgende twee beweringen: I deeltjes met de formule NH3 en NH4 + hebben ieder een massa van ongeveer 17,0 u. II deeltjes met de formule NO2 en NO2− hebben ieder een massa van ongeveer 46,0 u. Welke van deze twee beweringen is juist? A. Beide beweringen zijn juist. B. Alleen bewering I is juist. C. Alleen bewering II is juist. D. Geen van beide beweringen is juist. 7. Welke soorten binding komen voor in vast magnesiumjodide, MgI2 (s)? A. Atoombinding en vanderwaalsbinding. B. Ionbinding en vanderwaalsbinding. C. Alléén atoombinding. D. Alléén ionbinding. 8. Welke van de volgende stoffen heeft in vloeibare toestand zowel atoombindingen als vanderwaalsbindingen? A. Kwik. B. Chloor. C. Kwikchloride. D. Argon. 9. In een open bouwloods bewaart men ijzeren spijkers in open kartonnen dozen. Onder welke weersomstandigheden zullen deze spijkers het snelste roesten? A. Als het droog en koud is. B. Als het droog en warm is. C. Als het nat en koud is. D. Als het nat en warm is. 10. In een afgesloten reactievat brengt men bij een bepaalde hoeveelheid HCl(g) een overmaat NH3(g). Vanaf dat moment vindt er een reactieproces plaats en na ‘T’ seconden blijkt er in het reactievat geen HCl(g) meer aanwezig te zijn. Welke stof bevindt zich vanaf tijdstip ‘T’ in het reactievat en beoordeel of er sprake kan zijn van een evenwichtstoestand? A. Het reactievat bevat alleen NH4Cl(s) en er is wel een evenwichtstoestand. B. Het reactievat bevat alleen NH4Cl(s) en er is geen evenwichtstoestand. C. Het reactievat bevat NH4Cl(s) en NH3(g) en er is wel een evenwichtstoestand. D. Het reactievat bevat NH4Cl(s) en NH3(g) en er is geen evenwichtstoestand. 11. Welke stof geeft met water een basische oplossing? A. C2H5 OH B. FeO C. CaO D. SO2
3 Voorbeeldexamen Scheikunde 2015
12. De [H+] in zoutzuur (HCL) is 0,250 mol L1-. Hoe groot is de pH van zoutzuur? A. 0,602 B. 13.40 C. 1.77 D. 12.23 13. Gegeven: de molecuulmassa van zwavelzuur is 98,1 u. De technisch onderwijsassistent maakt voor een leerlingenpracticum een voorraad van 2500 milliliter 0,200 molair zwavelzuuroplossing. Hoeveel gram zuiver zwavelzuur heeft de technisch onderwijsassistent hiervoor nodig? A. 500 gram B. 245 gram C. 49,1 gram D. 19,6 gram 14. Gegeven: bariumhydroxide = Ba(OH)2(s) en lost goed op in water. Hoeveel millimol OH– is aanwezig in 250 milliliter van een 0,060 molair bariumhydroxide-oplossing? A. 120 mmol B. 60 mmol C. 30 mmol D. 15 mmol 15. Welke structuur hoort bij de stof met de naam 2-amino-3-hydroxypentaanzuur?
A.
O ║ CH3 ── CH ── CH ── CH2 ── C ── OH │ │ OH NH2
B.
C.
D.
O ║ CH3 ── CH2 ── CH ── CH ── C ── OH │ │ OH NH2
O ║ CH3 ── CH ── CH ── CH2 ── C ── OH │ │ NH2 OH
O ║ CH3 ── CH2 ── CH ── CH ── C ── OH │ │ NH2 OH
16. De koolwaterstof propaan heeft de molecuulformule C3H8. Als in een molecuul propaan twee waterstofatomen worden vervangen door twee chlooratomen dan ontstaat dichloorpropaan. Hoeveel verschillende isomere dichloorpropaanmoleculen zijn er dan mogelijk? A. 2 B. 3 C. 4 D. 8
4 Voorbeeldexamen Scheikunde 2015
17. Ga na of er redoxreacties kunnen optreden tussen bepaalde chemicaliën in de volgende drie gevallen: I vloeibaar kwik wordt vermengd met een joodoplossing. II zink wordt vermengd met een kwik(II)chloride-oplossing. III een zinkjodide-oplossing wordt vermengd met een kwik(II)chloride-oplossing. In welk geval kan er een redoxreactie optreden? A. Alleen bij I. B. Alleen bij II. C. Alleen bij III. D. Bij alle drie. 18. Er kan een reactie plaatsvinden als men zinkmetaal óf een oplossing van zinknitraat door menging in contact brengt met loodmetaal óf een oplossing van loodnitraat. Geef aan bij welke combinatie van deeltjes een redoxreactie kan plaatsvinden? A. Zn en Pb B. Zn en Pb2+ C. Zn2+ en Pb D. Zn2+ en Pb2+ 19. Een bepaalde stof heeft de volgende structuurformule: H3C ── C ── O ── C ── CH2 ── CH2 ── CH3 ║ │ O CH3 Deze stof is ontstaan door reactie van ethaanzuur met een andere stof. Wat is de naam van de andere stof? A. methylbutaan B. 2-methyl-2-butanol C. pentaan D. 2-pentanol 20. Gegeven: de molecuulformule van glucose is C6H12O6 In druivensap is als vruchtensuiker opgeloste glucose, C6H12O6(aq), aanwezig. Na toevoeging van gist komt er een biochemisch proces op gang dat men ook wel de alcoholische vergisting noemt. Uit het gistende mengsel ontwijkt een gas dat helder kalkwater wit troebel maakt. Na de volledige vergisting van het druivensap komt er een bezinksel op de bodem en blijft er een alcoholhoudende drank over. Hoeveel moleculen van welke alkanolen kunnen door deze gisting ontstaan uit één molecuul glucose? A. één molecuul ethanol en één molecuul propanol. B. twee moleculen ethanol. C. drie moleculen ethanol. D. één molecuul pentanol. EINDE VOORBEELDEXAMEN
5 Voorbeeldexamen Scheikunde 2015