2
INHOUDSOPGAVE 1
Voorwoord ...................................................................................................................................... 4
2
Zin of onzin van de vennootschapsbelasting .................................................................................. 5 2.1
Aandeel vennootschapsbelasting in ontvangsten .................................................................. 5
2.2
Tarief vennootschapsbelasting ............................................................................................... 7
3
(multi)Nationale ondernemingen en KMO’s: tegenstrijdige of gelijklopende belangen? .............. 8
4
De KMO-fiscaliteit voor de 21ste eeuw: een tarief van 20% voor de KMO.................................... 10 4.1
De bestaande vennootschapsbelasting: niet op het lijf van de KMO geschreven................ 10
4.2
Keep it smart and simple: een tarief van 20% ...................................................................... 10
5
De kostprijs van het duaal tarief ................................................................................................... 14
6
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 20
3
1 VOORWOORD Is er een belasting die de gemoederen meer verhit dan de vennootschapsbelasting? Wie er de politieke berichtgeving op naslaat, zou denken van niet. De vennootschapsbelasting is in woelig vaarwater beland. Volgens sommigen is ze uitgehold door nichemaatregelen zoals de aftrek voor risicokapitaal. De solidariteit tussen bedrijven, burgers en de samenleving zou verbroken zijn. De breuklijn arbeid-kapitaal revisited. UNIZO wil met dit dossier een blauwdruk voor een vennootschapsbelasting van de 21ste eeuw neerleggen. En dit om twee redenen. Ten eerste gelooft UNIZO dat een hervorming van de vennootschapsbelasting een stimulans is voor het KMO-ondernemerschap in België. En ten tweede wil UNIZO de vennootschapsbelasting in rustiger vaarwater brengen. De sociale en economische uitdagingen blijven groot en volgens UNIZO is onder meer een betrouwbaar en duurzaam fiscaal kader een noodzakelijke voorwaarde voor relance. Een bijzondere dank gaat uit naar Professor en Meester Axel Haelterman. Axel Haelterman is de geestelijke vader van het duaal tarief dat verderop in dit dossier wordt uiteengezet. Het is tijdens de Academische Zitting waarop zijn handboek “Vennootschapsbelasting doorgelicht. Een inzichtelijk handboek”, werd voorgesteld, dat UNIZO heeft kennisgemaakt met het duaal tarief. Professor Haelterman heeft ook het script aangeleverd voor de berekeningen, op basis van zijn academische knowhow, aangevuld met drie decennia praktijkervaring.
4
2 ZIN OF ONZIN VAN DE VENNOOTSCHAPSBELASTING VENNOOTSCHAPSBELASTING Over de zin of de onzin van een belasting op de winst van vennootschappen, is al heel wat inkt gevloeid. Voor de meest vurige verdedigers van (hoge tarieven in) de vennootschapsbelasting is het een kwestie van rechtvaardigheid: in een solidaire samenleving moet ook het kapitaal zijn steentje bijdragen. De koelere minnaars van de vennootschapsbelasting wijzen vooral op het ontradingseffect van een (hoge) vennootschapsbelasting: wanneer de winst van ondernemingen te zwaar wordt belast, verkleint de risicopremie en dus ook de zin om te ondernemen.
2.1 AANDEEL VENNOOTSCHAPSBELASTING VENNOOTSCHAPSBELASTING IN ONTVANGSTEN ONTVANGSTEN Ten gronde zijn er een aantal argumenten voor een lage of zelfs onbestaande vennootschapsbelasting: De vennootschapsbelasting maakt slechts een beperkt deel uit van de fiscale en parafiscale ontvangsten. Met name 3% van het BBP, daar waar de totale ontvangsten van de overheid oplopen tot 51% van het BBP. Een hervorming van de vennootschapsbelasting brengt de overheidsfinanciën dus zeker niet in het gevaar 2008 Fiscale en parafiscale ontvangsten
2009
2010
2011
2012
43,5
42,7
43,1
43,5
44,7
25,7
25,9
25,7
25,9
26,2
Personenbelasting1
11,5
11,2
11,3
11,4
11,5
Sociale bijdragen2
14,2
14,7
14,4
14,5
14,7
de
3,3
2,5
2,7
3,0
3,2
Heffingen op de overige inkomens en op het vermogen4
3,8
3,5
3,7
3,8
4,1
Heffingen die in hoofdzaak van toepassing zijn op de inkomens uit arbeid
Belastingen op vennootschapswinsten3
1 In hoofdzaak de bedrijfsvoorheffing, de voorafbetalingen, de inkohieringen en de opbrengst van de opcentiemen op de personenbelasting. 2 Inclusief de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid en de bijdragen van het niet-actieve deel van de bevolking. 3 In hoofdzaak de voorafbetalingen, de inkohieringen en de roerende voorheffing van de vennootschappen 4 In hoofdzaak de roerende voorheffing van de particulieren, de onroerende voorheffing (inclusief de opbrengst van de opcentiemen), de successie- en registratierechten.
5
Belastingen op goederen en diensten
10,7
10,8
11,0
10,8
11,2
BTW
6,8
6,8
7,0
6,9
7,1
Accijnzen
2,0
2,1
2,1
2,1
2,1
5,3
5,4
5,5
6,0
6,3
48,7
48,1
48,6
49,4
51,0
Waarvan
Niet-fiscale ontvangsten5
en
Totale ontvangsten
niet-parafiscale
Bron : NBB
De loonkosten in België zijn hoog. Mensen tewerkstellen kost heel wat geld. De hoge loonmassa waarmee bedrijven geconfronteerd worden, drukt de winstmarge. Een te hoge vennootschapsbelasting zorgt ervoor dat arbeidsintensieve bedrijven een kleiner rendement op het eigen vermogen kunnen realiseren. Gezien de bijdrage van die arbeidsintensieve bedrijven in de financiering van onze sociale zekerheid, is een lage vennootschapsbelasting een manier om die arbeidsintensieve bedrijven aan boord te houden Wanneer de vennootschapsbelasting hoog is, raakt dat aan het auto-financieringsvermogen van vennootschappen. Hierdoor zijn die vennootschappen genoodzaakt om beroep te doen op vreemd vermogen. Dit maakt de bedrijven kwetsbaar én heeft ook zijn invloed op de belastingontvangsten want de intresten op leningen en kredieten zijn fiscaal aftrekbaar en drukken dus de belastbare winst. Daarom zou het veel logischer zijn om niet de winst van een onderneming te belasten maar wel de uitgekeerde winst. In afwachting van een dergelijke hervorming kan een verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting al enige soelaas brengen. Naast de hoge loonkosten heeft België ook een probleem op het vlak van milieu- en energieheffingen. De energieprijzen in België zijn zeer hoog. Niet in het minst door het grote aandeel aan belastingen, heffingen en andere bijdragen in die energieprijzen. Ook dit drukt de rendabiliteit van de ondernemingen. Vanuit sociaal oogpunt is het veel beter om werkgelegenheid aan te moedigen dan om inkomsten te herverdelen. Een job is de beste garantie tegen armoede. Hoe lager de vennootschapsbelasting, hoe meer ondernemingen en dus hoe meer werkgelegenheid Conclusie: de vennootschapsbelasting staat maar voor een beperkt deel van de totale ontvangsten van de overheid. Maar mede door de hoge loonkosten en de hoge prijzen van energie is het hoge nominale tarief in de vennootschapsbelasting een rem op het ondernemerschap in België. Winst moet minder 5
Inkomens uit vermogen, toegerekende sociale bijdragen, lopende overdrachten en kapitaaloverdrachten van andere sectoren en verkopen van geproduceerde goederen en diensten, met inbegrip van de vergoedingen van de door de Staat verleende waarborgen op de deposito’s van de particulieren en op de interbancaire leningen
6
worden belast. Door het beperkte aandeel van de vennootschapsbelasting in de totale ontvangsten van de overheid heeft dit ook geen onoverkomelijk effect op de overheidsfinanciën.
2.2 TARIEF VENNOOTSCHAPSBELASTING VENNOOTSCHAPSBELASTING Het Belgische tarief in de vennootschapsbelasting is met 33% (+ 3% ACB) zeer hoog. Slechts enkele andere landen in de wereld doen even goed of nog “beter”. Het hoge nominale tarief heeft zo zijn gevolgen voor de internationale fiscale concurrentiekracht van België. Dat blijkt duidelijk wanneer we dit tarief afzetten tegen dat van onze buurlanden: België:
33,99% (met verlaagd opklimmend tarief indien niet meer dan 322.500 euro winst)
Nederland:
25% (20% op de eerste 200.000 euro winst)
Luxemburg:
29,2% (28,15% indien winst lager dan 15.000 euro)
Duitsland:
29,8%
Frankrijk:
36,1%
In Nederland geldt voor alle ondernemingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, een lager tarief van 20% op de eerste schijf van 200.000 euro winst. Het gaat dus niet om een “KMOtarief”. Ook in Luxemburg is een lager tarief van toepassing op de eerste 15.000 euro winst. En ook hier geldt het lagere tarief voor alle ondernemingen. Er is tot nu geen politieke consensus gevonden om dit hoge tarief van 33% te verlagen. In plaats daarvan heeft men de afgelopen jaren gekozen voor wat men een niche-beleid noemt: de aftrek voor risicokapitaal (notionele intrestaftrek), de vrijstelling voor octrooi-inkomsten en andere maatregelen moeten helpen om de effectieve belastingdruk in de vennootschapsbelasting dichter bij het Europese en mondiale gemiddelde te brengen. Eén van de kenmerken van deze niche-maatregelen is echter dat ze vooral op het lijf van de grote en multinationale ondernemingen geschreven zijn. Het gevolg is dat de effectieve belastingdruk voor KMO’s (veel) hoger ligt dan die voor grote en multinationale ondernemingen.
7
3 (MULTI)NATIONALE ONDERNEMINGEN ONDERNEMINGEN EN KMO’S: TEGENSTRIJDIGE OF GELIJKLOPENDE GELIJKLOPENDE BELANGEN? Het is al aangehaald: de vennootschapsbelasting zit sinds een aantal jaren in woelig vaarwater. Dit komt niet in het minst door de perceptie dat grote bedrijven geen belastingen betalen met als gevolg dat men KMO’s overmatig gaat belasten. Nochtans hebben de KMO’s een zeer belangrijk aandeel in onze welvaart en dus ook in ons welzijn. Jaarlijks maakt de Europese Commissie de ‘SME Performance Review’ op. Dit is een overzicht van het economisch belang van de KMO’s in alle lidstaten. Op basis van deze cijfers geven we hieronder de cijfers voor België weer voor zowel werkgelegenheid als voor toegevoegde waarde. Let wel de Europese KMO-definitie wordt hier gehanteerd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen micro, klein, medium en groot. De paramaters voor het bepalen welk bedrijf tot welke categorie hoort kan u in onderstaande tabel raadplegen Categorie
Personeel
medium
Omzet
Balanstotaal
< 250
≤ € 50 m
≤ € 43 m
klein
< 50
≤ € 10 m
≤ € 10 m
micro
< 10
≤€2m
≤€2m
Zowel op het vlak van tewerkstelling als toegevoegde waarde nemen de KMO’s in België het gros voor hun rekening. KMO’s creëren 68,9% van de totale tewerkstelling in België en 61,6% van de toegevoegde waarde. In totaal goed voor 1,8 miljoen arbeidsplaatsen en 107 miljard euro aan toegevoegde waarde. Tewerkstelling België
% België
Toegevoegde waarde (miljard euro) % EU27
België
% België
% EU27
micro
841.234
32,6%
28,7%
€39
22,3%
21,1%
klein
523.931
20,3%
20,4%
€34
19,7%
18,3%
medium
415.341
16,1%
17,3%
€34
19,6%
18,3%
KMO
1.780.505
68,9%
66,5%
€107
61,6%
57,6%
groot
802.823
31,1%
33,5%
€66
38,4%
42,4%
totaal
2.505.357
100,0%
100,0%
€173
100,0%
100,0%
8
Het moge dus duidelijk zijn: investeren in KMO’s is investeren in duurzame welvaart en welzijn. En een hervorming van de vennootschapsbelasting op maat van de KMO, is één van de manier om in de KMO’s te investeren. UNIZO is, als Unie van Zelfstandige Ondernemers, vragende partij voor een vennootschapsbelasting op maat van de KMO’s. Maar dit betekent volgens UNIZO niet dat de belangen van KMO’s en grote (multinationale) vennootschappen tegenstrijdig zouden zijn. Integendeel. De aanwezigheid van grote binnenlandse en buitenlandse ondernemingen versterkt ons economisch weefsel en creëert ook een markt voor KMO’s. Volgens UNIZO moeten drie verschillende maar niet tegenstrijdige belangen verzoend worden: starten groeikansen, een stabiel fiscaal kader en een fiscaal kader dat concurrentieel genoeg is om buitenlandse investeringen aan te trekken. Enkel een vennootschapsbelasting die deze drie uitgangspunten kan verzoenen, verdient de naam vennootschapsbelasting van de 21ste eeuw. Start en groei: Een vennootschapsbelasting die eenvoudig, transparant en voorspelbaar is, zodat wie start als ondernemer zekerheid heeft gedurende de eerste levensjaren en in de latere jaren van groei. Dit betekent onder meer zekerheid over het tarief en de belastbare grondslag, gedurende minstens 5 tot 10 jaar. Op die manier worden start- en groeiplannen niet doorkruist door wijzigingen in de fiscale wetgeving. Wijzigingen die kunnen drukken op het rendement en dus financiële doelstellingen. Een stabiel stabiel fiscaal kader: Dit geldt uiteraard ook voor KMO’s. Maar grote ondernemingen hebben bij het opmaken van investeringsplannen eveneens en misschien nog meer nood aan fiscale zekerheid. Een vennootschapsbelasting die de internationale concurrentie aankan: Eigen haard is goud waard. KMO’s zijn de ruggengraat van onze economie en onze sociale zekerheid. Maar waarom hulp van buitenaf weigeren? België heeft door zijn goede ligging, hooggeschoolde arbeidskrachten, hoge productiviteit en hoge levensstandaard veel troeven. Het zou dom zijn om niet te voorzien in de fiscale nichemaatregelen die multinationale ondernemingen over de streep kunnen trekken om in België te blijven/ te investeren. En een lage effectieve vennootschapsbelasting is er daar één van. Met dit alles in het achterhoofd legt UNIZO zijn blauwdruk voor een vennootschapsbelasting voor de 21ste eeuw op tafel: een duaal systeem met een laag tarief voor KMO’s (zonder nichemaatregelen) en de klassieke vennootschapsbelasting voor de grote en multinationale ondernemingen.
9
4 DE KMOKMO-FISCALITEIT VOOR DE 21STE EEUW: EEN TARIEF VAN 20% VOOR DE KMO 4.1 DE BESTAANDE VENNOOTSCHAPSBELASTING VENNOOTSCHAPSBELASTING: NIET OP HET LIJF VAN DE KMO GESCHREVEN De huidige vennootschapsbelasting heeft een aantal nadelen voor de KMO: Te hoog nominaal tarief Het hoge nominale tarief in de vennootschapsbelasting raakt alle vennootschappen. Maar omdat de meeste KMO’s maar weinig vrijgestelde inkomsten hebben, treft het hoge nominale tarief hen extra hard. Te complex Ondernemers willen ondernemen. Maar wie als KMO niet enkel zijn zakencijfer maar ook zijn belastingdruk wil optimaliseren, is verplicht om tijd en geld te investeren in het ontcijferen van de vennootschapsbelasting. KMO’s worden niet beloond voor hun grote bijdrage aan onze welvaart en ons welzijn: de vennootschapsbelasting is te complex en heel wat steunmaatregelen onbekend. Niet aangepast aan leefpatroon KMO-ondernemer Een vennootschap die het hoge nominale tarief wil verzachten, kan onder meer gebruik maken van de aftrek voor risicokapitaal (notionele intrestaftrek). Maar de notionele intrestaftrek wordt meer interessant naarmate het eigen vermogen groter is. En dit terwijl heel wat KMO-ondernemers leven van de winst van hun vennootschap, onder de vorm van de dividenden die worden uitgekeerd. Daarom is de notionele intrestaftrek niet meteen op het lijf van de KMO geschreven.
4.2 KEEP IT SMART AND SIMPLE SIMPLE: EEN TARIEF VAN 20% UNIZO stelt voor om de vennootschapsbelasting om te vormen tot een duaal systeem. UNIZO benadrukt dat het gaat om een keuzesysteem, waarin vennootschappen voor een opeenvolgend aantal aanslagjaren een keuze maken inzake het toegepaste tarief in de vennootschapsbelasting. UNIZO denkt zelf aan een keuzesysteem waarbij telkens gedurende 5 opeenvolgende aanslagjaren ofwel het tarief van 20%, ofwel het normale tarief van 33% met de 8 bewerkingen wordt toegepast.
10
Vennootschappen zouden dan kunnen kiezen tussen enerzijds een vereenvoudigde vennootschapsbelasting bekroond met een tarief van 20% en de bestaande vennootschapsbelasting van 33% inclusief de niche-maatregelen anderzijds. De vereenvoudigde vennootschapsbelasting blijft voorbehouden aan vennootschappen die beantwoorden aan de KMO-definitie van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen6 UNIZO-enquête: UNIZO hecht als ledenorganisatie uiteraard veel belang aan de mening van haar leden. Daarom is tijdens de maand februari van 2014 een enquête afgenomen over de zin of onzin van een duaal systeem. In totaal namen 574 ondernemers met een vennootschap deel aan de enquête. Vraag 1: maakt uw vennootschap op dit moment gebruik van de notionele intrestaftrek?
42,9%
57,1%
Ja
Neen
6
Art. 15. § 1. Kleine vennootschappen zijn deze vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die voor het laatst (en het voorlaatst) afgesloten boekjaar, niet meer dan één der volgende criteria overschrijden: jaargemiddelde van het personeelsbestand : 50; jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde : (7.300.000 euro); balanstotaal : (3.650.000 euro); tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt.
11
Vraag 2: wat is het effectief tarief in de vennootschapsbelasting dat uw vennootschap betaalt dankzij de notionele intrestaftrek (winst voor belastingen/effectief betaalde vennootschapsbelasting)?
<15%
2,7%
15-20%
2,4%
8,5%
21-25%
25,9%
26-30%
37,5%
31-33% 22,9%
Geen idee 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Vraag 3: UNIZO pleit voor een omvorming van de vennootschapsbelasting naar een duaal systeem om de belastingdruk te verlagen. Een KMO moet daarbij gedurende een aantal jaren kiezen tussen een vereenvoudigde vennootschapsbelasting aan 20% en afzien van een reeks aftrekmaatregelen (zoals de notionele intrestaftrek) of het bestaande tarief van 33% met inbegrip van de verschillende aftrekposten inclusief de notionele intrestaftrek. Waarvoor zou u kiezen?
7,0% Tarief 33%
66,2% Tarief 20%
26,8% Geen idee
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
12
(indien keuze voor 20%) Wat is de belangrijkste reden waarom u voor het vereenvoudigde tarief kiest?
11,3% Reserves uitkeren zonder nadeel
29,7%
Eenvoudiger
56,6%
Minder belastingen
2,4%
Andere
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
(indien keuze voor 33%) Wat is de belangrijkste reden waarom u voor het bestaande tarief van 33% inclusief aftrekposten kiest?
32,5%
Continuïteit
47,5% Veel gebruik notionale intrestaftrek
20,0%
Andere
0%
10%
20%
30%
40%
50%
13
5 DE KOSTPRIJS VAN HET DUAAL TARIEF De resultaten van de enquête zijn duidelijk: 2/3 van de ondernemers met KMO zou kiezen voor het tarief van 20%. Ook velen die vandaag nog gebruik maken van de notionele intrestaftrek (68% van de vennootschappen die de notionele intrestaftrek gebruiken). Een verlaging van de belastingdruk of de vereenvoudiging zijn de drijfveren voor deze keuze. Uiteraard zijn er ook ondernemers die liever voor het bestaande systeem kiezen. Dat is hun goed recht en daarom is het duaal systeem voor UNIZO ook sowieso een keuzesysteem. Voor de berekeningen die volgen, heeft UNIZO gebruikt gemaakt van cijfergegevens voor de aanslagjaren 2008 tot en met 2011, opgeleverd door de FOD Financiën: [Gemiddelde over 4 aanslagjaren (2008, 2009, 2010 en 2011)] Aantal vennootschappen onderworpen aan vennootschapsbelasting (normaal tarief) Grote ondernemingen:
13.243
KMO:
181.101
Aantal vennootschappen onderworpen aan vennootschapsbelasting (verlaagd tarief) Grote ondernemingen:
1.725
KMO:
249.161
Werkelijk geïnde bedragen aan vennootschapsbelasting (normaal tarief) Grote ondernemingen:
6.501.718.924 euro
KMO:
3.226.053.627,55 euro
Werkelijk geïnde bedragen aan vennootschapsbelasting (verlaagd tarief) Grote ondernemingen:
22.073.755,67 euro
KMO:
1.242.509.367,65 euro
14
Netto-belastbare basis (normaal tarief) Grote ondernemingen:
18.773.587.148,66 euro
KMO:
8.334.278.683,83 euro
Netto-belastbare basis (verlaagd tarief) Grote ondernemingen:
65.672.101,24 euro
KMO:
3.876.955.713,92 euro
Aftrek voor risicokapitaal Grote ondernemingen:
12.676.767.357,40 euro
KMO:
3.942.656.169,94 euro
Werkelijk geïnd bedrag aan vennootschapsbelasting (voorafbetalingen + inkohieringen) Het gemiddelde werkelijk geïnde bedrag aan vennootschapsbelasting betaald door alle KMOvennootschappen bedroeg voor de aanslagjaren 2008-2011 17.874.251.980,81 euro. Of 4.468.562.995,20 euro per jaar. Dit totaal valt uiteen in 3.226.053.627,55 euro voor de vennootschappen die belast zijn aan het normaal tarief enerzijds en 1.242.509.376,65 euro voor de vennootschappen die genieten van het verlaagd opklimmend tarief anderzijds. Netto belastbare basis vennootschapsbelasting van alle vennootschappen Voor alle Belgische KMO’s bedroeg de netto-belastbare basis over de aanslagjaren 2008-2011 48.844.937.036 euro. Dit totaal valt uiteen in 33.337.114.180,32 euro voor de vennootschappen die aan het normale tarief (33% + 3% ACB) belast worden en 15.507.822.855,68 euro voor de vennootschappen die van het verlaagd opklimmend tarief (+ 3% ACB) kunnen genieten. Per aanslagjaar betekent dit gemiddeld 8.334.278.545,08 euro netto belastbare basis aan het normaal tarief per aanslagjaar en 3.876.955.713,92 euro netto belastbare basis aan het verlaagd tarief per aanslagjaar.
15
Overzicht aantal vennootschappen per tarief In totaal dienden tijdens de aanslagjaren 2008-2011 gemiddeld 430.262 KMO’s jaarlijks een aangifte in de vennootschapsbelasting in. Dit cijfer valt uiteen in 181.101 aangiftes aan normaal tarief enerzijds en 249.161 aangiftes aan verlaagd tarief anderzijds. Werkelijk geïnd bedrag aan vennootschapsbelasting (voorafbetalingen + inkohieringen) inkohieringen) Het gemiddelde werkelijk geïnde bedrag aan vennootschapsbelasting betaald door alle KMOvennootschappen bedroeg voor de aanslagjaren 2008-2011 17.874.251.980,81 euro. Of 4.468.562.995,20 euro per jaar. Dit totaal valt uiteen in 3.226.053.627,55 euro voor de vennootschappen die belast zijn aan het normaal tarief enerzijds en 1.242.509.376,65 euro voor de vennootschappen die genieten van het verlaagd opklimmend tarief anderzijds. Wat kost een tariefdaling naar 20%? 20%? We berekenen eerst de werkelijk geïnde vennootschapsbelasting indien er een algemeen KMO-tarief van 20% wordt ingevoerd. Deze invoering gaat vanzelfsprekend gepaard met een afschaffing van het verlaagd opklimmend tarief. De coëfficiënt die gebruikt wordt voor het berekenen van de opbrengsten aan 20%, is 20,60/33,99%. We gaan er immers van uit dat de aanvullende crisisbelasting van 3% ook na de tariefdaling van toepassing zal blijven. En bovendien zijn de bedragen van de werkelijk geïnde vennootschapsbelasting berekend op het nominale of verlaagd opklimmend tarief + 3% ACB. Om de budgettaire impact correct te berekenen, houden we daarom voor het tarief van 20% rekening met een werkelijk tarief van 20,60%. Aangezien het tarief van 33,99% steeds op de volledige belastbare winst van een onderneming van toepassing is7 betekent dit dat na een daling van het nominale tarief van 33% naar 20% de ontvangsten nog 3.226.053.627,55 * (20,60/33,99) = 1.955.184.016,69 euro zullen bedragen. Voor de vennootschappen die genieten van het verlaagd opklimmend tarief, verhogen we het gemiddelde jaarlijkse bedrag aan werkelijk geïnde vennootschapsbelasting (gemiddelde over aanslagjaren 2008-2011) eerst met het gemiddelde van de fiscale uitgave voor het verlaagd opklimmend tarief over dezelfde aanslagjaren. Het gemiddelde bedrag van die fiscale uitgave bedraagt voor de aanslagjaren 2008-2011 174.072.500 euro8. Opgeteld bij het gemiddeld bedrag aan
7
De vennootschapsbelasting is een vlaktaks. In tegenstelling tot de progressieve personenbelasting wordt elke euro belastbare winst steeds aan hetzelfde tarief van 33,99% belast. Met uitzondering van de vennootschappen die kunnen genieten van het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting: 24,98% op de eerste 25.000 euro winst, 31,93% op de winst tussen 25.000 en 90.000 euro en 35,54% op de winst tussen 90.000 en 322.500 euro. Voor de eenvoud van de berekening, is met het aandeel van het verlaagd opklimmend tarief geen rekening gehouden.
8
Bron: http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/stat/Excel/TABLEAU_INVENTAIRE_2012_FINAL.xlsx.
16
werkelijk geïnde vennootschapsbelasting aan het verlaagd opklimmend tarief betekent dit 1.416.581.876,65 euro. Wanneer we dit vermenigvuldigen met 20,60/33,99 komen we op een bedrag van 858.534.470,69 euro. De totale kostprijs van de verlaging van het nominale tarief voor KMO-vennootschappen bedraagt dus: 4.468.563.004,20 (huidig bedrag werkelijk geïnde vennootschapsbelasting – normaal + verlaagd tarief) - 2.813.718.487,38 (totaal bedrag aan werkelijk geïnde vennootschapsbelasting indient tarief 20%) = 1.654.844.516,82 Dit betekent dat er voor een bedrag van 1.654.844.516,82 euro compensaties moeten worden gezocht teneinde de tariefhervorming budgettair neutraal te houden. Noot: het voorgaande is het resultaat van een theoretische cijferoefening gebaseerd op het totaal aan vennootschapsbelasting betaald door KMO’s. Er wordt onder meer verondersteld dat alle KMOvennootschappen zullen opteren voor het keuzetarief van 20%. Daarom ook wordt bij de compenserende maatregelen (volgende alinea) het volledige bedrag aan aftrek voor risicokapitaal meegenomen. Naast deze theoretische berekening (stap 1) maken we ook een berekening op basis van de enquête om in te schatten welke vennootschappen toch nog voor het volledige stelsel zouden kiezen. En met welk bedrag we bijgevolg de compensatie inzake de notionele intrestaftrek moeten verminderen.
17
Stap 1 : Om tot dit bedrag te komen doen de vennootschappen die aan de definitie van KMO beantwoorden afstand van de volgende fiscale instrumenten9: Verlaagd opklimmend tarief
174 miljoen euro10
Verhoogde investeringsaftrek
75 miljoen euro11
Vrijgestelde gewestelijke steunmaatregelen
30 miljoen euro12
Winst en baten van vennootschappen per bijkomend personeelslid
7,5 miljoen euro13
Aftrek voor risicokapitaal (notionele intrestaftrek)
1.340 miljoen euro14 1.626,5 miljoen euro
Om de tariefdaling budgettair neutraal te maken, dient dus nog 30 miljoen euro gecompenseerd te worden. In deze berekening is wel geen rekening gehouden met de terugverdieneffecten als gevolg van een verbeterd ondernemersklimaat. Deze 30 miljoen euro is een uitgave voor de overheid maar tegelijk ook een investering in toekomstige welvaart en welzijn. De KMO’s zijn de echte motor van de economie. Dat blijkt duidelijk uit onderstaande cijfers. Weet dat in het kader van deze rekenoefening een KMO wordt gedefinieerd als een onderneming met ten hoogste 50 werknemers. Het belang van deze ondernemingen werd al in de inleiding onderbouwd. De 30 miljoen euro waarvan sprake kan dus beschouwd worden als een wissel(geld) op de toekomst. Stap 2 Omdat we als UNIZO een zo nauwkeurig mogelijk berekend voorstel willen doen, corrigeren we in stap 2 het theoretische bedrag aan notionele intrestaftrek. Op basis van de resultaten van de enquête. De enquête leert ons dat 57% van de vennootschappen gebruik maken van de NIA en van die 57% hebben 5,1% een effectief tarief lager dan 20%.
9
Netto-kostprijs van de betreffende fiscale uitgave, gemiddelde van de aanslagjaren 2008-2011. http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/stat/Excel/TABLEAU_INVENTAIRE_2012_FINAL.xlsx. 11 Idem. 12 Idem. 13 Idem. 14 Eigen schatting van het effect van de aftrek voor risicokapitaal op de ontvangsten in de vennootschapsbelasting voor vennootschappen die beantwoorden aan de criteria van artikel 15 Wetboek Vennootschappen, op basis van de cijfers van de FOD Financiën omtrent het bedrag aan aftrek voor risicokapitaal gebruikt door KMO-vennootschappen. Voor de aanslagjaren 2008-2011 gaat het over 3.942.656.169,94 euro. Aan een nominaal tarief van 33,99% betekent dit een belastingbesparing van 1.340.108.832,16 euro per jaar. 10Bron:
18
Dit betekent dus dat we kunnen verwachten dat 5,1% van de vennootschappen die nu NIA gebruiken, geen afstand zullen doen van de NIA en zullen kiezen voor het gewone stelsel van 33% + NIA (3% van alle vennootschappen). De correctie op het eindbedrag aan compensatiemaatregelen is dus: Voor de vennootschappen die zeker minder dan 20% vennootschapsbelasting betalen: •
68 miljoen euro (vennootschappen die zeker minder dan 20% betalen dankzij gebruik NIA)
•
134 miljoen euro (vennootschappen die zeker minder dan 20% betalen dankzij gebruik NIA en waarbij we er van uitgaan dat deze vennootschappen een dubbel zo groot aandeel hebben in gebruik van de NIA)
•
201 miljoen euro (idem maar dan een driedubbel aandeel in gebruik van NIA)
Voor de vennootschappen die hun effectief tarief in de vennootschapsbelasting niet kennen: Het gaat om 75 vennootschappen op 328. Gezien de verdeling inzake belastingdruk tussen de vennootschappen die wel hun effectief tarief kennen, gaan we ervan uit dat van deze 75 vennootschappen niet meer dan 15 (20%) minder dan 20% betalen (en dat is waarschijnlijk nog een overschatting). Ergo: 15 vennootschappen op 328 die minder dan 20% betalen. Dat is 4,5%. En dus: •
60 miljoen euro (4,5% met eenzelfde aandeel in gebruik NIA)
•
120 miljoen euro (4,5% met dubbel aandeel in gebruik NIA)
•
180 miljoen euro (4,5% met driedubbel aandeel in gebruik NIA)
Conclusie: ons eindbedrag inzake compensatie moet met minimum 128 miljoen euro en maximum 381 miljoen euro gecorrigeerd worden. De 381 miljoen euro is de meest ongunstige scenario.
19
6 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN AANBEVELINGEN Het is tijd voor een aangepaste vennootschapsbelasting die beantwoordt aan de noden van de 21ste eeuw. Die aangepaste vennootschapsbelasting moet dienen als katalysator voor economische relance. En net zoals een katalysator in een chemische reactie, is de vennootschapsbelasting van de 21ste eeuw een middel en geen doel op zichEen middel om het economische samenspel tussen KMO’s, grote bedrijven en multinationals te bevorderen. Het duaal systeem heeft een kostprijs, maar het gaat om een investering en niet om een kost. Een investering in de KMO, de ruggengraat van onze welvaart en ons welzijn. Zonder evenwel in te boeten op vlak van aantrekkelijkheid voor grote en buitenlandse ondernemingen. Daarom vraagt UNIZO de invoering van het duaal systeem zoals beschreven in dit dossier: 20% vennootschapsbelasting voor KMO-vennootschappen (definitie artikel 15 Wetboek Vennootschappen). In een keuzeregime. Een keuze die geldt voor 5 opeenvolgende aanslagjaren. En mits verzaking aan de aftrek voor risicokapitaal (notionele intrestaftrek). En budgettair gecompenseerd door de afschaffing van het verlaagd opklimmend tarief. De totale budgettaire inspanning varieert dus van 30 miljoen tot 381 miljoen euro. Dit is echter zonder rekening te houden met enerzijds de terugverdieneffecten onder de vorm van meer ondernemerschap en dus meer economische groei en meer belastbare winst. En anderzijds verwachten we ook dat het duaal tarief vennootschappen zal aanmoedigen om reserves uit te keren. Die uitkering is onderworpen aan roerende voorheffing. Dus ook hier wint de overheid inkomsten.
20