100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst
In 2013 viert Aedes vereniging van woningcorporaties haar 100-jarig bestaan. Dat doen we door een blik te werpen op het rijke verleden van woningcorporaties. Door stil te staan bij de kwesties van vandaag. En door vooruit te kijken naar de maatschappelijke ontwikkelingen van de toekomst en de rol van corporaties daarin. Tijdens het jubileumcongres op 28 november 2013 verkennen we drie vragen voor de toekomst: 1. De stad en de rand; hoe houden we het leefbaar? 2. Wonen, werken, zorgen; hoe krijgen we het flexibel? 3. Mensen, stenen, organisaties; wie heeft hier eigenlijk de toekomst? Hiermee creëren we een woonagenda voor de komende jaren. De antwoorden hebben we niet meteen paraat. De vragen zijn wel steeds helderder. Hieronder een toelichting op de thema’s en de achtergrond bij een agenda voor de toekomst.
Het heden, verleden en toekomst Aedes heeft haar jubileum aangegrepen om met leden, partners, de politiek en wonend Nederland het gesprek aan te gaan over woongeluk nu, toen en in de toekomst. Op de Corporatiedag 2013 en tijdens diverse jubileumactiviteiten (zoals huiskamergesprekken) in heel Nederland kwamen thema’s als leefbaarheid, innovatie, flexibiliteit en zorg aan bod. Het jubileumjaar valt op een moeilijk moment in de geschiedenis van de sociale woningbouw. De laatste jaren hadden incidentele bestuurlijke uitwassen en financiële missers een sterk negatieve invloed op het imago van de sector. Dit voorjaar starten de openbaren verhoren in de parlementaire enquête over woningcorporaties. Daarnaast is nu, na een lange en vrij comfortabele periode van voorspoed en groei, een bezuinigingsoperatie gaande waaraan de corporaties via de verhuurdersheffing fors gaan meebetalen. In de Hervormingsagenda Woningmarkt die minister Blok voor Wonen en Rijksdienst op 17 september 2013 naar de Tweede Kamer stuurde, erkent hij dat er alleen ‘in de afgelopen tien jaar reeds drie verschillende kabinetsvisies op de woningmarkt zijn verschenen’. Waar in vroegere jaren ruim baan werd gegeven aan activiteiten van woningcorporaties op het gebied van leefomgeving en verheffing van de bewoners, is het devies nu dat zij zich dienen te beperken tot de ‘kerntaak [van] het aanbieden van betaalbare huurwoningen’. Hoewel er nog enige ruimte lijkt te zijn voor het ‘bijdragen aan de leefbaarheid in de directe omgeving van hun sociale bezit’. Die steeds veranderende eisen én demografische ontwikkelingen vragen flexibiliteit van woningcorporaties. Tegelijkertijd staan zij in een traditie van meer dan 150 jaar elke dag verantwoordelijkheid dragen voor het bieden van kwalitatief goede én betaalbare woningen aan miljoenen Nederlanders. Tijdens het jubileumcongres verkent Aedes met haar leden en aanwezige partners de grens tussen de gevraagde flexibiliteit en de benodigde continuïteit aan de hand van de volgende thema’s: leefbaarheid en sociale cohesie, demografie, starters, zorg en wonen en de taak van woningcorporaties. Met het volgende eeuwfeest als denkbeeldige horizon. Deze agenda is nadrukkelijk geen stappenplan voor de sector of een alles omvattende oplossing voor de problemen die spelen. Het is meer een routekaart waarlangs Aedes en haar leden hun toegevoegde waarde in de samenleving ook in de toekomst kunnen bieden.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 2/10
Achtergrond In Nederland werken zo’n 28.000 mensen bij ongeveer 400 woningcorporaties iedere dag aan het bieden van kwalitatief hoogwaardige én betaalbare woningen voor bijna 2,5 miljoen huishoudens. Woningcorporaties behoren daarmee samen met onder meer de zorg, het pensioenstelsel en het onderwijs tot de belangrijkste pijlers van onze samenleving. Voor de meeste Nederlanders zijn deze systemen inmiddels te ingewikkeld om nog goed te kunnen doorgronden. Velen zijn ook niet bereid zich erin te verdiepen. Dat was lange tijd geen probleem. We gingen er allemaal tenslotte steeds op vooruit. De economie groeide en politiek en openbaar bestuur draaiden in feite om de vraag: hoe verdelen we de stijgende welvaart? Sinds Nederland in de ban is van de crisis vragen we ons echter af hoe we moeten omgaan met steeds grotere tekorten. Dat heeft zijn weerslag op de publieke opinie over instituties. Die heeft zich ontwikkeld van een milde desinteresse tot een - vaak - fel wantrouwen. Mensen voelen zich benadeeld door een systeem waar ze niet (bewust) zelf voor gekozen hebben en waarin het geld uit hun toch al dunne beurs geklopt wordt door bestuurders die zelf buiten schot blijven. Politiek, goede doelen, banken en verzekeraars, maar ook woningcorporaties bungelen in onderzoeken steevast onderaan de waarderingslijstjes. Vanwege de negatieve context van teruglopende middelen en mogelijkheden domineren incidenten en lokale schandalen al snel de praktijk van alledag. Een praktijk waarin talloze mensen zich inzetten voor het algemeen belang. Daarom is het zaak voor woningcorporaties om zich met hun activiteiten en hun communicatie te richten op de toegevoegde waarde die zij in de dagelijkse praktijk leveren aan hun huurders: een goede en betaalbare woning als basis om te kunnen meedraaien in de samenleving. Dat gaat over vierkante meters, over onderhoud en innovatie, over voorzieningen in de buurt en over alles in en rond de woning. Maar ook over minder tastbare zaken die ons woongeluk bepalen, zoals goede dienstverlening, medezeggenschap en de levendigheid van de buurt. Hoe ziet woongeluk er uit in de toekomst? Wat hebben mensen daar zelf voor over? Wat is de rol van de woningcorporatie daarin? En welke keuzes maken we daarin met elkaar?
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 3/10
1. De stad en de rand; hoe houden we het leefbaar? Over demografie, leefbaarheid en sociale cohesie De Nederlandse bevolking ontwikkelt zich in omvang al tientallen jaren redelijk gestaag. Corporaties worden tegenwoordig niet meer primair beoordeeld op het tempo waarin ze woningen kunnen bijbouwen. De uitdaging zit hem steeds meer in het inspelen op kwesties als de veranderende samenstelling van wijken, langdurige krapte in de grote steden, suburbanisatie versus urbanisatie en krimp in de buitengebieden. 1.1. Demografische ontwikkelingen De woningbouwsector heeft in de loop der jaren tal van demografische schokken opgevangen. Met de woningnood direct na de Tweede Wereldoorlog als uitschieter. Die woningnood is inmiddels aardig ingelopen, de nadruk ligt niet alleen meer op woningbouwproductie. Van woningcorporaties wordt inmiddels verwacht dat ze het hoofd bieden aan problemen als de veranderende bevolkingssamenstelling in wijken, langdurige krapte in de grote steden, suburbanisatie versus urbanisatie en krimp in de buitengebieden. In de nieuwste demografische prognoses tot 2025 verwachten het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een bevolkingsgroei met 650.000 mensen tot 17,4 miljoen. Een groei van een kleine 4 procent in de loop van ruim tien jaar zou voor nieuwbouw misschien niet eens zo’n buitengewone opgave zijn, afgezien van de gevolgen van de crisis op financiering en projectontwikkeling. De uitdaging zit dan ook niet zozeer in demografische groei, maar in een verschuivende vraag. Drie kwart van de door het PBL en het CBS verwachte groei komt voor de rekening van 27 grote gemeenten met 100.000 inwoners of meer. Een derde komt terecht in de vier grote steden. Tegelijkertijd trekken veel jongeren en maar liefst 60 procent van alle immigranten naar de grotere gemeenten. Dat leidt nu al tot overspanning op de stedelijke woningmarkt en krimp in gebieden als Noordoost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg. Krimp is een relatief nieuw verschijnsel in Nederland. Een pasklare oplossing voor de problemen die krimp met zich meebrengt, is nog nergens gevonden. Symptomen als verdwijnende postkantoren en winkels, sluitende scholen en een groeiende afstand tot bijvoorbeeld zorglocaties proberen we te bestrijden door verschillende diensten te bundelen in multifunctionele gebouwen of door mobiele oplossingen. De SRV-wagen blijkt ook in de 21e eeuw een uitkomst. Maar alle creatieve en tijdelijke oplossingen zijn helaas niet genoeg voor gebieden waar de krimp langdurig doorzet. Daar ontstaan nu al onhoudbare situaties: straten met nog maar enkele bewoonde huizen, dramatische waardedaling van het vastgoed, vergrijzing van buurten omdat jongeren massaal wegtrekken. Samen met de betrokken gemeenten, provincies en stakeholders staan corporaties voor de kernvraag: hoe staan we tegenover de nieuwe tweedeling tussen stad en rand. Accepteren we de nieuwe werkelijkheid en richten we ons op de gevolgen die dat voor onze bewoners heeft, of proberen we de trend te keren? Het verschilt per krimpregio hoe kansrijk die tweede optie is. Zuid-Limburg grenst aan de dichtbevolkte regio’s Aken en Luik. Daar kan een grensoverschrijdende aanpak een oplossing zijn om jongeren te behouden en zelfs nieuwe bewoners aan te trekken. In gebieden die aan de andere kant van de grens geflankeerd worden door even landelijke streken, is die optie er niet of nauwelijks.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 4/10
Deelvragen bij dit thema: Welke verantwoordelijkheid hebben woningcorporaties in krimpgebieden voor het leveren en in stand houden van voorzieningen voor hun huurders? En wat zijn daarin de juiste methodes? Over welk instrumentarium beschikken corporaties om krimp tegen te gaan en de aantrekkingskracht van een krimpregio voor huidige en potentiële bewoners te vergroten? En hoe kunnen corporaties inspelen op de veranderende woonvraag in de grote steden? (zie ook het volgende thema) En met welke partners zouden zij hierin kunnen samenwerken; van de gemeente tot werkgevers, van culturele instellingen tot sportverenigingen? 1.2. Leefbaarheid en sociale cohesie Tijdens het grootste deel van de geschiedenis van de woningbouwsector was Nederland verzuild. Katholieken, protestanten, socialisten en liberalen werden in bijna alle aspecten van hun publieke leven bediend door verenigingen, politici, vakbonden en media in de eigen maatschappelijke zuil. Een deel van de corporaties was evenzeer georganiseerd langs deze gezindten. Op ruim anderhalve eeuw sociaal wonen is de democratiseringsbeweging van de jaren 60 en 70 uitmondend in vergaande individualisering een relatief recente ontwikkeling. De individualisering van Nederland en de nog altijd toenemende mogelijkheden voor burgers om vorm te geven aan hun eigen leven en hun directe omgeving, hebben hun weerslag (gehad) op alle maatschappelijke terreinen en instituties. Kerken liepen leeg, politieke partijen verloren hun vaste achterban en tal van verenigingen kregen het zwaar. Voor woningcorporaties zal de situatie in veel gevallen anders hebben gelegen. Immers, je wisselt makkelijker van (sport)vereniging dan van woning. Woningcorporaties en huurders gingen over het algemeen wel met elkaar voort, maar in een steeds minder vastomlijnde relatie. Daar ontstonden ook de wortels voor de discussie die al jaren in volle hevigheid woedt: welke positie hebben corporaties op de balans tussen burgerparticipatie en overheidsparticipatie? Deze vraag brengt een zoektocht met zich mee naar de ideale mix tussen eigen regie voor huurders, sturing vanuit de corporaties en betrokkenheid van andere maatschappelijke actoren. Die zoektocht staat inmiddels tegen de achtergrond van de door het kabinet gepropageerde participatiesamenleving uit de troonrede van dit jaar. Als het gaat om de leefbaarheid áchter de voordeur: op dat gebied is, op een enkele uitzondering na, een standaard bereikt die in historisch perspectief indrukwekkend is. Voor de leefbaarheid buiten de deur - met name het tegengaan van verloedering en het bevorderen van sociale cohesie - wordt van oudsher ook een beroep gedaan op corporaties. In feite geldt zelfs voor een grote-stadswijk in 2013 nog steeds als ideaalbeeld het (geromantiseerde) beeld van de ouderwetse dorpsstraat waarin mensen zich om elkaar en de gemeenschappelijke ruimte bekommeren. Die spreekwoordelijke dorpsstraat bestond natuurlijk niet alleen bij de gratie van betrokkenheid bij de medemens, maar vooral vanuit een sterke onderlinge afhankelijkheid. Nu die onderlinge afhankelijkheid van de buren veel minder sterk is dan vroeger, wordt het steeds moeilijker voor corporaties om naar tevredenheid te leveren op het gebied van leefbaarheid en cohesie in de buurten waar ze actief zijn.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 5/10
Bovendien staat tegenover de niet of nauwelijks getemperde verwachtingen, bij huurders een afnemende bereidheid om zich de wet te laten voorschrijven. Deelvragen bij dit thema: Welke investeringen in de leefbaarheid van de publieke ruimte hebben een bewezen invloed op een grotere sociale cohesie? Wat is de ideale mix tussen het zelf doen en het laten doen? Hoe zouden de investeringen in leefbaarheid zich idealiter moeten verhouden tot de algehele uitgaven van de corporaties? 1.3. Kernvraag: hoe houden we het leefbaar? Welke rol spelen corporaties in dit krachtenveld van ‘stad en rand’? Hoe ver reiken hun mogelijkheden om leefbaarheid en sociale cohesie in onze samenleving als geheel te bevorderen? Waar lopen zij tegen hun grenzen aan en tot welke keuzes dwingt dat? 1.4 Jubileumcongres Op 28 november schetst Dorien Manting (bijzonder hoogleraar Bevolkingsdynamiek en Ruimtelijke Ontwikkelingen en sectorhoofd Verstedelijking en Mobiliteit bij het Planbureau voor de Leefomgeving) een vergezicht van de Nederlandse demografische samenleving. Vervolgens vindt een paneldiscussie plaats tussen Annemarth Idenburg (wetenschappelijk medewerker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), marketingexpert Paul Moers (Strategic Marketing Services) en Paul Frissen (hoogleraar Bestuurskunde bij Universiteit Tilburg) onder leiding van tv-presentator Andrew Makkinga. Sigrid Hoekstra (directeur Wonen & Algemene Zaken en voorzitter Directieraad WoonFriesland) verzorgt de rol van rapporteur.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 6/10
2. Wonen, werken, zorg: hoe krijgen we het flexibel? Sociale huurwoningen zijn natuurlijk nooit echt one-size-fits-all geweest. Maar met de eengezinswoning en het bejaardentehuis kenden de ‘woonproducten’ die corporaties leverden wel een sterke mate van standaardisatie. Anno 2013 heeft Nederland 17 miljoen inwoners die consument zijn op verschillende markten tegelijkertijd. Op de woonmarkt stijgt het aandeel eenpersoonshuishoudens de komende decennia naar ruim 40 procent van het totaal. Op de arbeidsmarkt is sprake van een toenemende mobiliteit en digitalisering. Een deel van de mensen zal vaker en verder verhuizen voor hun werk en tegelijkertijd zullen meer mensen (deels) vanuit huis gaan werken. Op oudere leeftijd verschuift de standaard van het collectieve verpleging- of verzorgingshuis naar een oplossing in de buurt met zelfstandige woonvormen in aangepaste huizen. 2.1. Corporaties op het snijvlak van arbeids-, woning- en zorgmarkt In vroeger tijden was er een hongersnood voor nodig om mensen te bewegen hun geboortegrond te verlaten. Anno 2013 hoeven wonen en werk niet meer per se op dezelfde plek, mede door de sterk verbeterde vervoersmogelijkheden en de kansen die de digitale snelweg biedt. Op de fiets naar het werk kunnen blijft het ideaal. Maar de mobiliteit groeit. Zo groeide de gemiddelde woon-werk-afstand de afgelopen 20 jaar met 33 procent. Woningcorporaties hebben ook te maken met trends in de samenstelling en de grootte van huishoudens. Uit de in thema drie aangehaalde prognose van het PBL en het CBS blijkt dat tegenover een bevolkingsgroei van 650.000 mensen een huishoudensgroei van 700.000 staat. Dit past in een beweging die ook gesignaleerd werd in het project Sociaal Wonen 2030. Het aantal eenpersoons huishoudens groeit van 2,1 miljoen in 1995 naar 3,4 miljoen in 2030. Het gemiddelde aantal personen per huishouden loopt in dezelfde periode terug van 2,36 naar 2,08. In de leeftijd van 18 tot 30 jaar maken mensen doorgaans grotere ontwikkelingen door op woongebied dan in de tientallen jaren daarna. Van ouderlijk huis naar eerste eigen woning of studentenkamer en via samenwonen met een partner en geld voor een grotere woning naar een huis met meer kamers als er kinderen geboren worden. In het accommoderen van deze voortdurend veranderende woonwensen en –eisen, kunnen corporaties waardevolle kennis en ervaring opdoen in het flexibiliseren van hun aanbod. Flexibilisering die nodig is met het oog op allerlei ontwikkelingen als demografie, inrichting van de zorg en het nieuwe werken. Corporaties zullen steeds meer maatwerk moeten gaan leveren en ruim baan geven aan innovatie. Studenten van de TU Delft maken opvouwbare meubels van flexibel plastic, die te bedienen zijn met een smartphone. Zo is een kleine studentenwoning multifunctioneel te gebruiken. Architectenbureau Arons en Gelauff ontwierp een volwaardig stapelbaar appartement van 14 vierkante meter met uitschuifbare keuken, tafel en bed. Corporaties die dergelijke innovatieve bouwvormen kunnen toepassen, hebben een streepje voor op de zorgmarkt. Uit recent onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond van Ouderen (ANBO) blijkt dat 87 procent van de senioren zelfstandig wil blijven wonen als ze zorg en ondersteuning nodig hebben. Tegelijkertijd is slechts 50 procent van de woningen geschikt om de juiste mantelzorg door de partner te laten verlenen. Dit gegeven is in toenemende mate relevant, omdat de langdurige zorg steeds minder budget heeft en wonen en zorg steeds meer gescheiden worden.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 7/10
Het bejaardenhuis is niet meer de standaard. Zelfstandig wonen tot op zeer hoge leeftijd, met zorg aan huis is de toekomst. Dat stelt woningcorporaties voor een grote bouw- en verbouwuitdaging. Zij moeten woningen bouwen die geschikt zijn voor zorgbehoevende huurders en bestaande woningen aanpassen. Een opgave die alleen maar groter zal worden met de verdergaande vergrijzing de komende jaren. Rond 2020 zal een historische omslag plaatsvinden: dan zal het aantal ouderen (>65) groter zijn dan het aantal jongeren (<20) in Nederland. Deze ontwikkeling biedt interessante perspectieven op het terrein van samenwerkingsverbanden met zorginstellingen. Een goed voorbeeld is ‘Herbergier’; een zorginstelling die kleinschalige zorg biedt aan ouderen met dementie in historische en karakteristieke panden die samen met plaatselijke woningcorporaties worden opgeknapt en ingericht. Voor de betrokken corporaties interessant voor de vastgoedontwikkeling en voor aanbod op maat voor zorgbehoevende cliënten. Voor veel corporaties zijn dergelijke samenwerkingsvormen nog onontgonnen terrein. Bovendien bestaat een deel van de vastgoedportefeuille maar al te vaak uit klassieke zorginstellingen die hun langste tijd hebben gehad. 2.2. Kernvraag: hoe krijgen we het flexibel? Hoe kunnen woningcorporaties optimaal anticiperen op de woonwensen van huurders die in verschillende levensfases verkeren? Hoe ontwikkelen ze de flexibiliteit die nodig is om zich krachtig te manifesteren op al deze terreinen? En wat betekent die gevraagde flexibiliteit voor de manier waarop corporaties georganiseerd zijn? 2.3 Jubileumcongres Op 28 november leidt presentatrice Wouke van Scherrenburg het debat in tussen Annemieke Bambach (algemeen directeur De Drie Notenbomen) en Rob Mulder (directeur Vereniging Eigen Huis). Marien de Langen (bestuursvoorzitter Stadgenoot) vervult de rol van rapporteur.
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 8/10
3. Mensen, stenen, organisaties; wie heeft hier eigenlijk de toekomst? Zijn corporaties van de stenen of van de mensen? Of in een ander perspectief: leveren corporaties vooral producten (een huis) of vooral diensten (wonen)? Op dit moment levert deze vraagstelling een schijntegenstelling op. Vrijwel alle corporaties bevinden zich dicht bij het midden van dit spectrum. Maar het is de vraag hoe lang dit zo blijft. We kijken dit jaar terug op 100 jaar Aedes en meer dan 150 jaar sociale woningbouw waarin corporaties een vrij eenduidige opdracht hadden: zorgen voor betaalbare woningen van goede kwaliteit. Maar in de nabije toekomst ligt specialisatie wellicht meer voor de hand. Over tien jaar bestuurt een deel van de huidige corporatiedirecteuren en hun opvolgers misschien een woonzorginstelling, een sociaalhotel of een makelaardij zonder winstoogmerk. 3.1. Kerntaak Het welzijn van bewoners hangt sterk samen met de investeringen in hun huizen. Tegelijkertijd strekt de woonomgeving zich uit tot voorbij de voordeur. De staat van de buurt, de beschikbaarheid van of juist het gebrek aan trapveldjes, hangplekken en groenvoorzieningen en het aanbod aan buurtbarbecues, sportfaciliteiten en maatschappelijke activiteiten zijn zeer bepalend voor het woongeluk dat mensen ervaren. De eerste woningcorporaties van midden 19e eeuw, richtten zich op het fatsoenlijk onder dak brengen van arme arbeiders uit bedompte, onhygiënische, krappe onderkomens die een bron van ziektes en verval vormden. Illustratief zijn deze bewoordingen uit een brief waarin officier van justitie J. Messchert van Vollenhoven, bankier C.P. van Eeghen en pakhuismeester J. Van Eik hun stadgenoten vroegen te investeren in de oprichting van een sociale woningbouwvereniging. ‘…die geen vreemdeling is in onze meer armoedige buurten, kan zich genoegzaam hebben overtuigd hoe de dompige, vochtige vertrekken, aanleiding geven tot ziekten van allerlei aard, hoe veel gebrek er vaak is aan de noodige luchtverversching en aan genoegzaam licht, hoe het gebrekkige der woningen een oorzaak wordt van de uithuizigheid der gezonden en hoe, bij eene vaak geringe ruimte, de onzedelijke zamenwoning een broeibed wordt van zoo menige schrikkelijke zonde!’ Al met al hebben de woningcorporaties er in anderhalve eeuw aan bijgedragen dat elke Nederlander kan wonen in een huis van goede kwaliteit. Iedereen kan nu beschikken over voldoende ruimte, degelijk sanitair en aansluiting op gas, water en licht. Via eerlijke toewijzingsmechanismes en een systeem van toeslagen wordt de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de woningen zo goed mogelijk geregeld. In het licht van de naoorlogse woningbouwopgave en de demografische en economische schokken die sindsdien opgevangen moesten worden door de corporaties, is het huidige aanbod van sociale woningbouw een prestatie van formaat. Ook in internationaal perspectief. In de loop der jaren hebben de meeste corporaties een steeds grotere rol gekregen in de ontwikkeling en het onderhoud van de nabije omgeving van hun woningbezit. Een rol die ook gevraagd en erkend werd door politiek en maatschappij. In opdracht van kabinet Balkenende IV investeerden de corporaties zo’n 1 miljard euro in de leefbaarheid in 40 zogenoemde Vogelaar-wijken. In de intensieve wijkenaanpak werden naoorlogse flats gesloopt, koopwoningen gebouwd en huurwoningen verkocht. Corporaties organiseerden
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 9/10
met gemeenten en lokale organisaties hulp voor problemen achter-de-voordeur en sociale projecten waarin in veel gevallen de buurtbewoners zelf een actieve rol moesten spelen. In de jaren 90 van de 20e eeuw en daarna gingen sommige corporaties zelfs een stap verder met activiteiten die niet strikt tot sociale woningbouw gerekend kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan de aankoop van de SS Rotterdam, of aan ontwikkelingshulpprojecten in Oekraïne. Dit soort activiteiten en vooral ook incidenten met bestuurders en toezichthouders, die zowel in activiteiten als in mentaliteit te ver losgezongen waren van wat de samenleving verwacht van woningcorporaties, hebben ertoe geleid dat de discussie over de kerntaken van de sector nu op scherpe toon wordt gevoerd. Eerder dit jaar stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat ‘de verwachtingen van de in 2008 aangekondigde extra inspanningen niet zijn waargemaakt’ en dat ‘de vele projecten […] de leefbaarheid en de veiligheid in de Vogelaar-wijken niet [hebben] vergroot’. Op basis van een statistische vergelijking betoogde het SCP dat woonwijken die buiten de speciale aanpak vielen zich op een vergelijkbare manier hebben ontwikkeld. Hiermee is niet per definitie aangetoond dat de positieve ontwikkelingen die er in de Vogelaar-wijken wel degelijk waren niet op het conto van de corporaties geschreven kunnen worden. Want zij hebben ook veel geïnvesteerd in de buurten die buiten de speciale aanpak vielen. Ook minister Blok, die pleit voor ‘een heldere afbakening van de taken van corporaties’ en neigt naar een stevige inperking van de activiteiten van de corporaties, blijft van mening dat ‘corporaties een belangrijke bijdrage [kunnen] leveren aan leefbare en gemengde wijken’. Woningcorporaties zien zich, mede door de verhuurdersheffing, beperkt in hun mogelijkheden om te voldoen aan de ‘zachte kanten’ van de sociale woningbouw. Maar mede uit de huiskamergesprekken die Aedes in dit jubileumjaar met bewoners heeft gevoerd blijkt dat er nog altijd een brede overtuiging blijft dat woongeluk zich niet beperkt tot stenen en dat er evengoed geïnvesteerd moet worden in de mensen. Het is de vraag in hoeverre dat in de nabije toekomst kan en moet. Deelvragen bij dit thema: Welke verwachtingen vanuit individuele huurders en vanuit de maatschappij als geheel zijn daarbij reëel? En wat kunnen (toekomstige) bewoners zelf betekenen op dit vlak? Hoe kunnen corporaties de verwachtingen zo managen dat teleurstellingen op de korte termijn worden voorkomen, terwijl er tegelijkertijd ruimte blijft om groot te dromen? En in het verlengde daarvan: ligt de toekomst voor corporaties meer in het produceren of in het dienstverlenen? Welke kansen liggen er voor corporaties als ‘woonexperts’ om zelf een rol te spelen in innovaties op dit terrein? 3.2. Kernvraag: welke koers kunnen corporaties het beste kiezen? Welke nieuwe richtingen tekenen zich nu reeds af? Waar liggen de kansen en bedreigingen buiten het strikte sociale huurdomein? Is de corporatievorm een toekomstbestendige manier om sociale woningbouw tot stand te brengen? En welke rol kan Aedes in de toekomst spelen als branchevereniging?
100 jaar Aedes: drie vragen voor de toekomst 10/10
3.3. Jubileumcongres Op 28 november trapt filosoof en publicist Thierry Baudet af met een scherp betoog. Vervolgens vindt onder leiding van presentator Martijn de Greve een gesprek plaats tussen Bram Poeth (directeur Eneco Shared Energy Solutions), Thomas Rau (architect bij RAU Architecten) en de deelnemers in de zaal. Ger Peeters (bestuurder WonenLimburg) vervult de rol van rapporteur.
Bronnen:
www.aedes.nl www.anbo.nl/belangenbehartiging/wonen-en-mobiliteit/nieuws/woning-moet-geschikt-zijn-voor-levensfase http://aronsengelauff.nl/housing/small-is-beautiful Hervormingsagenda Woningmarkt, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 17 september 2013 Het Bewoonbare Land, Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland, Wouter Beekers, Boom Amsterdam, 2012 Rapport ‘Werk aan de Wijk’, Sociaal en Cultureel Planbureau, 30 juli 2013 Regionale bevolkings- en huishoudensprognoses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Bureau voor de Statistiek, 1 oktober 2013 Sociaal Wonen 2030, de Toekomst van Sociale Huisvesting in Nederland, Philip J. Idenburg en Mark Schweitzer, 2013