SPECIAL: CRISISBERAAD
1. Wie betaalt de crisis? Theo Salemink Plotseling trof begin jaren tachtig van de vorige eeuw een grote recessie de Westerse wereld. Dat was wennen na een lang tijdvak van booming bussines en dromen van een culturele revolutie. Ongekende werkloosheid. Geen groei meer en toch inflatie. Een nieuw woord verscheen: stagflatie. De Nieuwe Linie besteedde toen veel aandacht aan dat economische drama. Jeltje Kuipers, pseudoniem voor Bert van Dijk en Theo Salemink, publiceerde artikelen over „Wie betaalt de crisis?‟. In 1982 werd zelfs een groot congres in Krasnapolsky gehouden met dezelfde titel. De trozkistische econoom Ernest Mandel sprak er en ook de communistische econoom Boe Thio. Maar de socialistische dromen bleken dagdromen te zijn. Niet het socialisme won, maar de vrije markt. Na de crisis van begin tachtig kwam er een nieuwe economische groei. Zo iets hadden we nog nooit meegemaakt. De bomen leken opnieuw tot in de hemel te groeien. Marx raakte in opspraak na de „val van de Berlijnse Muur‟. Reagan kwam in Amerika aan de macht, Thatcher in Engeland en Lubbers in Nederland. Nieuw woorden verschenen: privatiseren, mondialiseren, derivaten, hedge funds, vrijheid voor de banken, bonussen voor de bankiers. Een ongekende welvaart leek zich over de westerse wereld uit te storten. En niet alleen daar. China omarmde de vrije markt. India ging mee in de vaart der volkeren. Zelfs Latijns Amerika en Afrika leken op te staan uit een moeras van armoede. Wat een tijd. Hier in het Westen hebben naast de allerrijksten met name de middenklassen sterk geprofiteerd van de nieuwe rijkdom, veel minder de lagere klassen, de „onrendabelen‟ met een understatement van Marcel van Dam. De nieuwe rijkdom verscheen als natuurlijk en eeuwigdurend. Een hele generatie groeide op met het idee dat deze nieuwe rijkdom vanzelfsprekend is, net zo als een I-phone vanzelfsprekend is. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw vond een revolutie plaats, die we pas achteraf herkenden als revolutie. Een neo-liberale revolutie. Met de kennis van later is alles duidelijk. De economen Skidelsky & Skidelsky spreken in hun boek How much is enough? van een „herstel van een darwiniaans kapitalisme‟, maar ook van een „fundamentalisme van de vrije markt‟. Historicus David Stedman Jones gebruikt een andere metafoor. Hij noemt de neoliberale intellectuelen als Milton Friedman Masters of the Universe/ Meesters van het universum. Het beeld stamt uit de schitterende roman Bonfire of Vanities/ Strovuur der ijdelheden van Tom Wolff over de dromen van Wallstreet en haar bankiers „meesters van het universum te zijn‟. David Stedman Jones benadrukt dat het neoliberalisme van die dagen niet enkel een nieuwe theorie of ideologie was, maar ook een nieuwe politieke beweging, verbonden met politieke, culturele en economische elites. Een nieuwe beweging die als eens de alchemie verkondigde dat de „vrije markt‟ kon doen wat al die oude dromen van de mensheid niet gelukt was, nl. plat eigenbelang omsmelten in het „goud‟ van welvaart, welzijn en geluk
van alle burgers. Als door een Onzichtbare Hand bewogen, zonder ethisch reveil of principiële politiek. Kortom, de slogan: “Geen gezeik, Iedereen rijk”. Vrije val Mijn vader, een eenvoudige boer uit de Achterhoek, hij werd bijna 102 jaar, zei het al enige jaren vóór de crisis van 2008: “Dat kan toch niet goed gaan. Ze gooien het geld in de bergen”. En hij bedoelde de explosie aan consumptie, verre vakantiereizen, hoge hypotheken, twee auto‟s, exploderende huizenprijzen. Alles op krediet. Hij wist als boer nog dat alleen arbeid waarde schept en dat de natuur wisselvallig is. Geld groeit niet aan een appelboom, noch komt het als manna uit een helikopter. En het ging niet goed. In 2008 stortten de banken in. De nieuwe crisis maakt duidelijk dat de superieure werking van de vrije markt zeer kwetsbaar gebleken is. Zonder de reddende hand van de overheid had de 'onzichtbare hand van de markt' (Adam Smith) zijn werk niet kunnen doen en hadden we een meltdown van het financiële systeem en als gevolg daarvan ook van de hele economie meegemaakt. Maar ook met de hulp van de politiek raken veel mensen, groepen, regio‟s en landen in grote problemen, zoals Joseph Stiglitz, nobelprijswinnaar, in zijn boek Freefall (2010) schrijft. Het kapitalisme maakt een ongekende en onverwachte „vrije val‟ door. Niet alleen de economie stort in, maar ook het neo-liberale paradigma loopt serieuze averij op. Het tij keert en economen als Paul Krugman en Joseph Stiglitz krijgen weer oog voor de oude traditie van het keynesianisme. De staat moet helpen, de markt kan niet aan zichzelf overgelaten worden. Maar de eurocrisis daarna laat zien dat ook de „zichtbare hand‟ van de politiek een problematisch gegeven is geworden. Nationale belangen en populistische onderbuik-gevoelens verhinderen een daadwerkelijke politieke oplossing. De terugkeer van Keynes stuit in een postnationaal tijdperk op haar nationale grenzen. We hopen en verlangen allemaal dat de triple dip tijdelijk is, dat de grote groei van de afgelopen decennia weer terug zal komen. Dat Griekenland, Cyprus en Berlusconi slechts marginale incidenten zijn. Maar serieuze economen zeggen iets anders. We zitten nu aan het einde van een periode „dat we ons rijk rekenden met krediet‟, zeggen ze, aldus Joris Luyendijk in NRC Handelsblad. Dat is verleden tijd. Nu komt een lange tijd, niet van totale ineenstorting, van een apocalyps, maar van stagnatie, een tijd van het taaie ongerief. Maar nu komt ook de tijd dat we ons moeten afvragen hoe we de schaarste en de krimp rechtvaardig verdelen. Radicaal humanisme Het probleem is dat we niet meer weten wat rechtvaardig is in economische aangelegenheden. Tenminste niet meer met de zekerheid en overtuiging van vroeger. We moeten ons realiseren dat er sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een nieuwe kontekst ontstaan is. De neo-liberale revolutie heeft alle oude grote verhalen van het toneel gevaagd en vervangen door de nieuwe, platte metafysica van de vrije markt en het „einde van de geschiedenis‟. Dat betreft zowel de grote verhalen van communisme, sociaal-democratie, sociaal liberalisme als van christen-democratie en bevrijdingstheologie. Sindsdien zijn er in het Westen enkel fragmenten overgebleven van de oude ethische visies, van de oude grote verhalen. Fragmenten die grote moeite hebben om zich in de publieke ruimte te laten gelden. Bovendien zijn er nieuwe fragmenten bij gekomen uit niet-westerse tradities: de islam en het boeddhisme. Als we in de huidige crisis een nieuwe sociale ethiek willen inbrengen in het publieke debat, dan moeten we het doen met een overlapping-consensus, opgebouwd uit deze oude fragmenten. Een van die fragmenten is de traditie van katholieke sociale verhalen. Het gaat daarbij om een „radicaal humanisme‟ uit de katholieke traditie, om katholieke verhalen over de mens als „imago dei/beeld van God‟, over de waardigheid van elk mens apart en niet enkel als menselijke soort, over het recht op leven en het recht op arbeid, over solidariteit en subsidiariteit, over tolerantie en universele „mensenfamilie‟, over het belang van de vakbeweging en de bescherming van de natuur voor de komende generaties. Over troost voor de armen, relativering van de rijkdom en spreken over navolging van Jezus van Nazareth. Conditio sine qua non is wel dit: deze herinvestering
van katholieke verhalen, samen met socialistische, sociaal-liberale, islamitische en boeddhistische verhalen moet laveren tussen de scylla van fundamentalisme en de charybdis van een private vroomheid. Met name de hoogkerkelijke verleiding om op het gebied van de sociale ethiek behoudend moralisme te verwarren met een bijbelse inspiratie, ik denk aan de negatieve woorden over voorbehoedmiddelen, homoseksualiteit, homo huwelijk, euthanasie en abortus, baart mij grote zorgen. Vele van deze opvattingen zullen later historische vergissingen blijken, zoals de veroordelingen van democratie en mensenrechten in de negentiende eeuw door de katholieke kerk historische vergissingen bleken en op het Tweede Vaticaans Concilie herroepen zijn. Ethiek is geen geopenbaarde waarheid, maar een historische worsteling van mensen. Het moet gaan om een seculiere sociale ethiek die open staat voor het gesprek van en door alle mensen van goede wil en die uitgaat van het gezonde verstand van ieder en niet van een geopenbaarde waarheid. Met als doel een rechtvaardig antwoord te vinden op de vraag: „Wie betaalt de crisis?‟ Religie kan een extra urgentie geven aan deze uitdaging van de mensheid in een nieuwe crisis, niet een extra waarheid.
(Fragment uit de afscheidsrede van dr. Theo Salemink, theoloog en historicus aan de Katholieke Faculteit/Universiteit van Tilburg op 11 april 2013)
2. De weldaad van de crisis Susanne Piët De uitspraak: Ik ga genieten, is niet te vermijden. Je hoort haar in de tram, op straat, bij de school, op de televisie. Je hoort ook wel: Ik heb er zin in. Ik kan ze niet meer horen, terwijl ik toch voorstander ben van enthousiasme en geluk. Wat heb ik er dan op tegen? In de eerste plaats wantrouw ik ze, ze worden vaak geuit op momenten van grote angst. Door kandidaten van talentenshows bijvoorbeeld. Voor ze voor de leeuwen worden gegooid, zeggen ze nog snel: “Ik ga genieten”. In de tweede plaats het dogmatische karakter. Genieten is de nieuwe must van de leefcultuur waarin we nu leven. Genieten is je levensopdracht. In de derde plaats impliceert het egoïsme, egocentrisme, maar vooral: gewetenloosheid. Het hedendaagse genotsdogma kent als formule: straffeloosheid en onaantastbaarheid, met ingebouwde scepsis over een hiernamaals. Ook over een hiervoormaals trouwens. Genieten is namelijk nu. En ik. Voor jezelf gaan. Inmiddels is de term Yolo uitgevonden: You only live Once. Hoe zijn we zover gekomen? Sinds de tweede helft van de jaren tachtig vorige eeuw, toen de overheid zich terugtrok, haar diensten verzelfstandigde, en tegelijkertijd een ontkerkelijking plaatshad, kreeg de markt, van gewone mensen dus, het voor het zeggen. Tja en wat roep je dan als onervaren consument? “Wij willen geluk, 24/7, voor een goede prijs en graag instant”. Deze gelukseis zwengelt nog steeds het zwiepend vliegwiel van de economie aan in de ambiance van party‟s, shopping sprees, welnessdips, sportfestijnen, seksbeurzen, festivals, vakanties door het hele jaar heen en inderdaad: feestmomentjes. Genieten is namelijk een beleving die verslavend werkt. Niet alleen omdat de consumptie van verschillende drugs een onmisbaar bestanddeel uitmaakt van de receptuur in de genotscultuur, maar ook door de chemische werking van de beleving zelf. Je kunt verslaafd raken aan genieten zelf of aan
het idee ervan. We vormen, gedrogeerd door de hedonistische belofte van de beleveniseconomie, een samenleving van Gelukszombies. De belevingsmarkt heeft niet alleen een genotsterreur opgeleverd, maar ook een dictatuur van een nieuwe klasse: die noem ik de Demo-rijken. Nooit eerder was welvaart (en verveling) zo democratisch. In eerdere tijden werd je rijk door je geboorte, je familie, je afkomst of door je huwelijk. Later ook door opleiding, of in ieder geval keuze van universiteit. Nu komt de nieuwe elite uit het volk. Het zijn niet, zoals voorheen, de hoogopgeleiden, de telgen uit roemruchte adellijke families, of de kinderen van industriëlen, beroemde wetenschappers of kunstenaars: het zijn juist de op eigen kracht razendsnel (tempo is ook nieuw) rijk geworden kinderen. De voetballers, de presentatoren van entertainmentprogramma‟s, de mode-ontwerpers, de architecten, de designers, de fotomodellen, de sterren uit de popcultuur, de webwinkelondernemers, of de slimmeriken uit de ITC legacy, de ontwerpers van gebruikerssites of apps. Het gevolg is wel dat het machtspakket: de invloed, de status, het netwerk en het geld nu in handen is van mensen die juist niet of nauwelijks opvoeding tot hoge status genoten. Dat heeft esthetische, sociale en vooral morele gevolgen. Adel verplichtte. Maar rijkdom? Ga nou gauw! Rijkdom koestert een andere moraal. Namelijk van het genoemde Genieten-dogma. De zorg van de nieuwe elite betreft niet discipline, beschaving of omgangsvormen, maar vooral status en imago. Haar preoccupatie betreft het organiseren van een gunstig beeld en het bijhouden van de beeldvorming of het genereren van aandacht. Macht betaalt zich uit door legers fans en followers. Aandacht: lees geld. De geprivilegeerden hebben daarom in hun vaste kielzorg hun eigen noodcorps van stylist, kapper, coach, shopper en interior decorator. Ook een nieuwe elite. En zij checken die competentie dagelijks, of nachtelijks, bij elkaar. Genot rules, als het moet tegen de klippen op. Die klippen zijn lang ontkend (Balkenende: een financiële crisis is geen economische crisis; Maria van der Hoeven: U kunt gerust blijven beleggen), maar we kunnen niet meer om de werkelijkheid heen: er is crisis. Eigen schuld! Zombies: Wake up! Je zou kunnen zeggen dat we niet alleen als samenleving maar ook individueel emotioneel, economisch en sociaal klaargestoomd worden voor een nieuwe fase. De trend van aanwijzing en ontmaskering van fraudeurs, zwendelaars, oplichters en witteboordencriminelen is in volle gang. De kranten staan bol van nieuws over en rechtszaken tegen fraudeurs, witwassers, internetcriminelen, piramidespelers, en andere beleggingsoplichters. De domeinen van wangedrag breiden zich dagelijks uit: niet alleen de banken, de vastgoedbranche, de advocatuur, maar ook de medische wereld, de wetenschappelijke wereld, de zorginstellingen, de toezichthouders, de sport, de kunst. We zijn ontgoogeld en raken zo langzamerhand blasé en streetwise. Wie kun je nog vertrouwen? Hoe kun je ontsnappen, want hier vinden we ons geluk niet! Grote instituten wankelen dus. Het wantrouwen jegens overheid, koningshuis, zorginstellingen, ziekenhuizen, sociale diensten, financiële instellingen, maar ook multinationale ondernemingen kweekt ook energie voor steeds meer privé-initiatieven. Mensen willen de zaak in eigen hand nemen. Een economie van apps, de nieuwe digitale rollator in het bestaan, helpt in die behoefte aan zelfstandigheid. De prosument is opgestaan en die wil zelfvoorzienend worden. Niet alleen digitalia maar ook handvaardigheid, arts and craft bloeien op. Paardrijden, de menkunst, kunnen zeilen of fietsen zijn even nieuwe nuttige vaardigheden als zelf groenten verbouwen. Zelf kunnen repareren. Zelf zorgen voor kinder- en ouderopvang. Er komt een nieuwe kaste van handwerklieden, zoals van koks, verplegers, timmerlieden, smeden, bakkers, slagers, elektriciens, loodgieters en tuinlieden. Een internetdienst waardoor je je eigen winkels kunt starten. Een dienst om ervoor te zorgen dat je bij
iemand uit je buurt kunt gaan eten. Een dienst om een klusjesman in je buurt te kunnen vinden. De nieuwe gezamenlijkheid. Met Facebook gezamenlijk zoeken naar de vermiste vriend. Het zoeken van steun voor een televisieprogramma dat aan kijkcijfertekort dreigt onder te gaan, of een orkest, of een museum. Crowdfunding. Maar ook het gezamenlijk opzetten van nieuwe banken en verzekeringen. We willen niet alleen, we moeten wel. De crisis raakt inmiddels iedereen. Wie merkt niet de gevolgen, al is het maar omdat familie of vrienden zonder geld of werk zitten, of bang zijn om in die situatie te komen? Dat is niet leuk, dus waarom zou je er enthousiast over worden? Mijn overtuiging is: omdat je dan verlost gaat worden van dat genotsdogma, van die verslaving, van die overdaad, van die opgepompte overdreven verering van materie, vaderland, luxe en bruingebrande feestelijkheid. De dictatuur van de demo-rijken. Van de wansmaak, van de volkszangers, van gebotoxte presentatoren met gebleekte tanden zonder taalgevoel. Van de gedrochtelijke amusementsprogramma‟s, waarin mensen letterlijk of figuurlijk op hun bek gaan. Van de oppervlakkigheid. Green is niet langer good, gekko! There is such thing as society, mrs Thatcher! Onsexywoorden, zoals respect, fatsoen, stilte, puur, natuurlijk, verlegen, bescheiden, zelfs deugd mogen. Solidariteit. De intellectuelen die heel lang meededen uit angst buitengesloten te worden (Oh, wat een aanwinst Powned voor het omroepbestel, zeiden zij bijvoorbeeld), gaan terug naar hun ziel. Joost Zwagerman toont kunst, Adriaan van Dis mocht weer even, de Wereld lult niet alleen door, maar leert ook door. Wordt het einde van de genotsverering inderdaad ingeluid? Ik voorspel dus van wel. Ik dank daarvoor de crisis. (Dr. Susanne Piët is auteur van ‟De emotiemarkt‟, „De Emocode‟, „Moodmanagement‟,‟De Kick‟)
3. Van Marga Klompé tot Lodewijk Asscher of hoe een mooie wet langzaam om zeep werd geholpen 1963-2013 Henk Michielse In 1963 verscheen niet alleen het eerste nummer van De Nieuwe Linie, maar werd ook de Algemene Bijstandwet van KVP-minister Marga Klompé aangenomen. Eeuwenlang waren arme mensen aangewezen op de liefdadigheid van kerken en caritatieve instellingen en op de harde hand van de burgerlijke armenzorg. Welzijn en discipline gingen nauw samen en arbeidsdwang vond men het meest probate middel tegen armoede, of er nu echt werk was of niet. De Bijstandswet van Klompé was een van de belangrijkste keerpunten in de Nederlandse sociale geschiedenis en betekende het sluitstuk van de zogeheten welvaartstaat. „Van genade naar recht‟ zei Klompé zelf. De Canon Sociaal Werk in Nederland wijst op het grote emancipatoire effect van Klompé‟s inzet. De wet maakte niet alleen een einde aan de vernederende maatregelen van de oude armenzorg, maar nam ook voor vrouwen de economische barrières weg om te scheiden; ze konden door de bijstand financieel onafhankelijk worden van hun man. De bijstandsmoeder deed haar intrede in de geschiedenis. Ook andere groepen, zoals psychiatrische patiënten en dak- en thuislozen, kregen door de bijstand weer toekomstmogelijkheden.
De wet van 1963 werd aangenomen onder het kabinet-De Quay maar was ongetwijfeld het product van de rooms-rode samenwerking van KVP en PvdA. Tegenwoordig heeft het CDA geen boodschap aan de katholieke sociale leer en heeft de PvdA haar ideologische veren afgeschud. De erfenis van Klompé vindt in deze partijen geen principiële verdedigers meer. Stortvloed van verslechteringen De bijstandswet van Klompé is in de loop van de tijd nogal veranderd en tegenover de oorspronkelijke bedoelingen ook steeds meer verslechterd. Vooral de laatste 15 jaar is er een waterval aan veranderingen over de bijstandsgerechtigden uitgestort. Op 1 januari 1996 werd de Algemene Bijstandswet „heringericht‟ en vervangen door een nieuwe, de Algemene bijstandswet met een kleine b. Sindsdien is die wet nog minstens zestig keer gewijzigd. Een grote verandering was de Wet werk en bijstand (WWB) die op 1 januari 2004 in werking trad met als volledige titel Wet van 9 oktober 2003, houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Klompé wilde de bijstandstrekkers bevrijden van het liefdadigheidsluchtje van de oude armenzorg en hen zelfrespect terug geven, bij de Wet werk en bijstand gaat het er vooral om de mensen zo snel mogelijk zonder omwegen naar betaald werk te krijgen en de kosten flink te beperken; werk gaat boven uitkering. De gemeentes moesten voortaan alle bijstandstrekkers die tot werk in staat zijn onderwerpen aan een verplicht reintegratietraject. Tegenprestatie naar vermogen Ook vóór 2004 werd van mensen zowel in de werkloosheidswet als in de bijstandswet natuurlijk verwacht, dat zij hun best zouden doen om weer werk te vinden. Centraal daarbij stond het begrip passende arbeid. Je hoefde niet elke baan te accepteren, maar alleen werk dat paste bij je opleiding of ervaring. In de WWB werd de term passende arbeid vervangen door het begrip algemeen geaccepteerde arbeid; dat wil zeggen dat je ook werk moet accepteren dat ver onder je vermogens ligt. Als je maar werkt. Het duurde wel even voor dit ook algemene praktijk werd. Nog in 2008 verbood een rechter de Sociale Dienst van Arnhem om een horecamedewerker te verplichten schoffelwerk te doen. De o zo christelijke minister Donner in het kabinet Balkenende-Bos maakte aan deze rechterlijke mogelijkheid definitief een eind. Het neo-liberale denken over de sociale wetgeving bereikte wat de bijstand betreft haar hoogtepunt in de Wet Werken naar Vermogen die door het kabinet van VVD, CDA en PVV werd ingediend. Kernwoord in het denken van deze partijen is „tegenprestatie naar vermogen‟. Iemand die bijstand krijgt, is verplicht daar iets tegenover te stellen, ofwel door alle mogelijk werk te accepteren, ofwel door vrijwilligerswerk te doen dan wel anderszins „maatschappelijk verantwoorde activiteiten‟. Gemeentes mogen van uitkeringsgerechtigden eisen dat ze als tegenprestatie voor de bijstand een aantal uren werk verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct helpt om de kans op regulier werk te vergroten. In dit wetsontwerp kwam ook de onzalige gedachte voor om de toets op het partnerinkomen te vervangen door een „toets op het huishoudinkomen‟, waardoor bij het vaststellen van de uitkering ook rekening gehouden zou worden met bijstandgenietende inwonende volwassen kinderen. De breuk tussen de PVV en de twee andere partijen verhinderde de invoering van die huishoudinkomenstoets. Inmiddels is ook weer een van de andere elementen van de oude armenwet van stal gehaald: het mogelijk maken van huisbezoeken in de sociale zekerheid. Tot de beruchte vernederingen van de armenzorg behoorde het gesnuffel in de kasten van de armen. In een modern jasje komt ook dit weer terug.
Sluitstuk Het voorlopig sluitstuk van de alsmaar veranderende bijstandswet is het plan van het huidige VVDPvdA-kabinet voor de Participatiewet die voorborduurt op het wetsvoorstel Werken naar vermogen van het eerste kabinet-Rutte. In deze nieuwe wet worden de Wet werk en bijstand, de Wet Sociale Werkvoorziening en een deel van de Wajong samengevoegd. Als de wet wordt aangenomen zullen alleen jongeren die helemaal niet kunnen werken een Wajong-uitkering krijgen. De meeste commotie is ontstaan over de veranderingen in de sociale werkvoorziening en dan met name over de verplichting voor werkgevers met 25 of meer werknemers om 5% van het personeelsbestand te laten bestaan uit mensen met een arbeidshandicap. Voor alle mensen die onder deze wet gaan vallen geldt het systeem van loondispensatie, wat betekent dat zij tijdelijk zelfs werk moeten accepteren onder het minimumloon. De bestaande re-integratie- en begleidingsbudgetten voor de gemeentes worden samengevoegd en geleidelijk verminderd. Het kabinet Rutte-Asscher wil net als de vorige regering ook nog eens 1,8 miljard bezuinigen. Arbeidzaamheid Hoe gaat de uitvoering van de WWB nu in de praktijk? Een van de grote gemeenten in Nederland, waar de PvdA altijd sterk is, Rotterdam, geeft het slechte voorbeeld. „Wie kan werken, moet werken‟ is de leus. Of er nu grote werkloosheid heerst zoals nu, of niet, er zal gewerkt worden. De site van Rotterdam zegt het zo: „De gemeente wil wel dat u er alles aan doet om betaald werk te vinden. Lukt het niet om betaald werk te vinden, dan gaat u onbetaald werk doen. Bijvoorbeeld vrijwilligerswerk bij een buurthuis, peuterspeelzaal, verzorgingshuis, speeltuin of sportclub. Zo doet u iets terug voor uw uitkering.‟ Uiteraard keert ook de term „tegenprestatie‟ in het Rotterdamse beleid weer terug Of je gedwongen „vrijwilligerswerk‟ nog vrijwillig kunt noemen, hebben de sociale bazen zich niet afgevraagd en evenmin of al die instellingen wel zitten te wachten op dwangmedewerkers. Arbeidsplicht en de geest van het kapitalisme Waar komt deze preoccupatie met arbeid vandaan? Denken de politici uitsluitend aan het welzijn van mensen zonder werk en inkomen? Of willen zij hen coûte que coûte disciplineren? In elk geval gaan welzijn en discipline al zo‟n vijfhonderd jaar samen. De arbeidsdwang van tegenwoordig staat in een heel lange traditie. In de middeleeuwen werden arme mensen – de pauperes Christi die ook weer de lievelingen zijn van de nieuwe paus Franciscus – door parochies, kloosters en godshuizen gesteund „ter liefde Gods‟ en werd er van de bedeelden niets geëist dan een gebedje voor de goede gevers. Maar toen rond 1500 het vroeg-kapitalisme tot ontplooiing kwam, met name in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, werd gebroken met de middeleeuwse praktijken van barmhartigheid. De humanist Joannes Ludovicus Vives uit Brugge gaf de nieuwe praktijken hun brede theoretische fundering in zijn boek De subventione pauperum (Over de onderstand van de armen) uit 1526, in 1533 als Secours van den aermen in het Nederlands uitgegeven. Hij wil arbeidsdwang invoeren tegelijk met een overheidsprogramma van werkverschaffing. Met een beroep op Paulus zet hij uiteen wat Onze Lieve Heer het menselijk geslacht gegeven heeft als penitentie voor onze zonden, „te wetenen, dat een yegelijcke gevoet si ende ete broot, dat hi met sinen aerbeyt ghewonnen sal hebben.‟ Vives beoogde met zijn plannen ook aan de vraag naar arbeidskrachten voor het opkomend kapitalisme te kunnen voldoen. Maar vóór alles was de arbeidsplicht een kwestie van moraal. Arbeid
gold als de vervulling van Gods wil en kreeg zo ook het karakter van heiliging. Max Weber wees op de samenhang van kapitalisme en het „ascetische‟ protestantisme. In elk geval was voor de calvinisten die het in de Noordelijke Nederlanden voor het zeggen kregen, de heilige plicht tot arbeid helemaal vanzelfsprekend. Niet voor niets werd in Amsterdam, de vroegkapitalistische handelsstad bij uitstek, een nieuwe uitvinding gedaan: het Werk- en Tuchthuis. In 1596 werd het Rasphuis voor mannen gesticht en in 1597 het Spinhuis voor vrouwen. Later kwam er een scheiding tussen de tuchthuizen voor werkschuw tuig en de werkhuizen voor werkwillige armen. Sinds de Verlichting vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw, werd Nederland overspoeld door werkinrichtingen, waarin armen zonder baan aan het werk werden gezet. Een piek werd bereikt in 1854 met meer dan 110 inrichtingen. In het utilitaire Verlichtingsdenken gold als vanzelfsprekendheid dat alle mensen nuttige burgers behoorden te zijn van de maatschappij en dat zij zich niet mochten onttrekken aan de plicht tot arbeid. „Ledig te gaan en ijdele dingen te doen is voor elk verstandig schepsel schandelijk en veragtenswaardig‟ schreef Klaas Ris, de oprichter van een befaamd arbeidsen opvoedingsproject, in 1777. Het lijkt wel of de politici die de WWB hebben geschreven en B&W van Rotterdam bij hem in de leer zijn geweest. De idee van arbeidsdwang en werkverschaffing is ook in de 20e eeuw levend gebleven. Denk maar aan de werkkampen van de DUW, de Dienst uitvoering Werken, die in 1944 door het Militair Gezag werd opgericht om de honderdduizend onvrijwillige werklozen aan het werk te zetten bij grote werkverschaffingsprojecten in de vorm van ontginning, indijking en bos-aanleg. In 1954 werd de dienst opgeheven, nadat in 1952 de Werkloosheidswet in werking was getreden. De Algemene Bijstandswet ter ziele De sociaal-democratische arbeidersbeweging heeft zich altijd verzet tegen de combinatie van werkverschaffing en arbeidsdwang. Zij eiste werkgelegenheidsbeleid, zoals het vooroorlogse Plan van de Arbeid van de SDAP en voor werkloze arbeiders een fatsoenlijke werkloosheidsverzekering en voor mensen die geen behoorlijk inkomen hadden een even fatsoenlijke bijstandswet. In de katholieke politieke partij, die een sterke arbeidersvleugel had (de KAB, Katholieke Arbeidersbeweging) werd ook steeds meer de katholieke sociale leer richtinggevend. Beide bewegingen culmineerden in 1963 in de Algemene Bijstandswet van minister Klompé. Tegenwoordig is het CDA niet veel meer dan een conservatief-liberale partij, liberaal op sociaal-economisch terrein en conservatief op dat van moraal en levensvragen. De PvdA is een linkserig-liberale partij geworden, die hoogstens sociaal-democraten in haar midden duldt. En de VVD is weer geworden, wat liberalen altijd al waren, tegenstander van een staat die actief is op sociaal gebied en zwakkeren beschermt. Zo is het gekomen, dat de Algemene Bijstandswet, van Klompé tot Asscher een uitgeklede wet is geworden met als kernbegrippen algemeen geaccepteerde arbeid en tegenprestatie en als nieuwste oekaze: gij zult participeren! Marga draait zich om in haar graf. (Henk Michielse was redacteur van De Nieuwe Linie - van 1963 tot 1966 - en werkte later als hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef ondermeer „ Welzijn & discipline – strategieën en technologieën in het sociaal beheer‟, Amsterdam 1997)
Marga Klompé
4. De crisis wordt weggemoffeld Honderdduizend huishoudens hebben jaarlijks noodhulp nodig Andries de Jong In het afgelopen decennium zijn in Nederland achttien noodhulpbureaus tot bloei gekomen, waaronder in de vier grote steden en zelfs in een hele provincie (Friesland). In de jaren vijftig waren er nog zo‟n tweehonderd noodhulpbureaus, zogenaamde fondsen voor bijzondere noden, maar deze werden overbodig beschouwd toen precies vijftig jaar geleden de Algemene Bijstandswet werd ingevoerd. Het optimisme van “nooit meer armoede” heeft inmiddels een flinke knauw gekregen. Hoe groot de welvaart ook is, hoe goed de wet- en regelgeving ook zijn, er vallen altijd mensen tussen wal en schip of hebben domweg pech door ziekte, overlijden, echtscheiding, werkloosheid, etc. Dat treft anno 2013 zo‟n acht procent van de huishoudens met een laag, veelal één inkomen. Wat meer specifieker zijn het vooral alleenstaande ouders met kinderen, jongeren, chronisch zieken en gehandicapten die door de bodem kunnen zakken. Dat aantal neemt toe naarmate meer mensen financieel afglijden. Een rondgang langs de huidige noodhulpbureaus leert, dat veel functionarissen bij overheidsdiensten en hulpverleningsinstellingen geen idee hebben welke crisis zich bij huishoudens voltrekt. Veel ambtelijke diensten en hulpverleners nemen de crisis nauwelijks waar. Als het om geld gaat wijst iedereen één kant op: de sociale dienst en die moet het doen met een Algemene Bijstandswet die gemeenten veel geld kosten. Er is iets erg misgegaan met of door de bijstandswet in de afgelopen decennia.
Op de kop af vijftig jaar geleden loodste minister Marga Klompé (KVP) de Algemene Bijstandswet door de Tweede Kamer. Twee jaar later werd de wet ingevoerd. Het was een huzarenstukje, want de kerken - de protestantse voorop - waren mordicus tegen. Het was het CNV dat de doorslag gaf. Het vakverbond constateerde nuchter, dat al na de Armenwet van 2012 de levensbeschouwelijke organisaties niet in staat waren de bestaanszekerheid van hun lidmaten te garanderen. De burgerlijke overheid moest steeds vaker inspringen. De wet was een ontvoogdingswet en beoogde vooral een einde te maken aan de vernedering van mensen die het niet zelfstandig rooien op de arbeidsmarkt. De wet legde een bodem onder het bestaan en fungeerde als motor voor emancipatie, in het bijzonder van vrouwen. Vrouwen hoefden na een echtscheiding niet langer in armoede voort te leven. De wet zette en wie was er toen niet terecht blij mee? - de verhoudingen op zijn kop: particulier initiatief, eigen kracht van burgers was ondergeschikt aan overheidsbeleid. Nieuwe afhankelijkheid Niemand had in de gaten dat deze ontvoogdingswet nieuwe afhankelijkheid creëerde van een overheidsbureaucratie, van ambtenaren achter loketten. Bovendien werden maatschappelijke partners buiten spel gezet. De geefmarkt met betrekking tot armoede in Nederland stortte in. Er werd een scherpe lijn getrokken: de materiële zekerheid van burgers is een exclusieve overheidsaangelegenheid. Daar moeten kerken en filantropen vanaf blijven. Laten zij hun geld maar besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Kerken hielden daardoor geld voor zichzelf over. Aan de lokale samenwerking in comités en fondsen van overheid, donateurs en hulpverleners, die vanaf 1914, mede op initiatief van het koningshuis tot stand was gekomen kwam ook een eind. De armen waren niet langer van de kerk, maar van de overheid. Samenwerking was overbodig en de status van de sociale diensten nam een vlucht. Wie anno 2013 probeert de oorspronkelijke publiekprivate samenwerking geactualiseerd nieuw leven in te blazen kan rekenen op soms enthousiaste en vaak agressieve reacties: verarming is een overheidsaangelegenheid, dit hoort er niet te zijn: “Als iemand geen hulp van de overheid krijgt, had die er geen recht op en dus niet nodig.” Hoon was er ook en vooral voor de voedselbanken. Erg langzaam, maar wel zeker zijn overheden vaker de schaamte voorbij, maar aan de organisatie van bestaanszekerheid voor burgers mag niet getornd worden. Dit heeft tot gevolg, dat de crisis als het ware wordt weggemoffeld. Maatschappelijke organisaties, zeg maar de civil society, mogen in de vorm van een pact meedoen, maar wel onder regie of gezag van de overheid. Maatschappelijke samenwerking staat na vijftig jaar uitsluiting ondanks de kreten over eigen kracht van burgers in de kinderschoenen. Escalatiebeleid De bijstandswet is een haalwet. Je moet er om vragen en we weten dat mensen met een beetje eigenwaarde dat liever niet doen. Daarmee werken ze zichzelf in de problemen. Als ambtenaar wacht je tot iemand komt: “Als je er actief op uittrekt dan gaat dat de gemeente geld kosten.”, wordt me uitgelegd op het jaarcongres van de directeuren sociale diensten (Divosa) begin dit jaar in Utrecht. Loopt het echt uit de hand, dan ontwikkelen gemeenten escalatiebeleid. Ze zetten bijvoorbeeld projecten op als “Er op af”om tussen beide te komen als er een huisuitzetting driegt of ze zetten crisisinterventieteams op onder namen als “Samen doen” om gezinnen met vele problemen tegelijkertijd op de rails terug te krijgen. Crisis of niet, feit is dat een aanzienlijk aantal mensen met een laag inkomen jaarlijks een keer goed in de knoei komt zonder dat hulpverleners of anderen in de buurt en laat staan de overheid dat (tijdig) zien. Alleen al in een stad als Amsterdam gaat het om zo‟n zesduizend huishoudens per jaar, waarbij zeker drieduizend kinderen betrokken zijn. Wat dan opvalt is, dat alle overheidsdiensten voor jeugd tot
gehandicapten en ouderen de mond vol hebben van het “integraal” diensten aanbieden, maar zich verre houden van verarming, van financiële noden bij cliënten. Daarvoor moet je bij de Dienst Werk en Inkomen zijn. Structureel is dienstverlening gefragmenteerd, verknipt en verdeeld over talloze hokjes. Noodhulpbureaus Het optimisme, dat de overheid tijdig alles kan afdekken is aan het verdampen. Daarom participeren steeds meer overheden in een noodhulpbureau, in een publiekprivate samenwerking voor noodhulp. Wat je niet alleen kunt doe je samen is het adagium. Hulpverleners kunnen er terecht voor snelle hulp voor cliënten of het nu om leefkosten gaat om het eind van de maand te halen of om noodzakelijke kosten in huis, zoals matrassen voor de kinderen of uitzet als er een baby op komst is. De noodhulpbureaus vullen de post “maatschappelijk onvoorzien” in. Ze kunnen binnen 24 uur vanuit een centraal adres, op verzoek van hulpverleners maar soms ook wethouders en raadsleden, in actie komen. Het is een onverplichte schenking, niemand kan er rechten aan ontlenen en het laat de kernverantwoordelijkheid van de overheid voor bestaanszekerheid intact. De overheid stelt menskracht beschikbaar voor het behandelen van de aanvragen en de giften worden door fondsen en donateurs betaald. Soms participeren ook kerken financieel in een noodhulpbureau, maar zij doen het vaak toch liever zelf in direct contact burgers. Cliëntalisme is kerken niet helemaal vreemd. Het principe van samenwerken tussen overheid en civil society is ontleend aan de opvattingen van de oud-wethouder van Amsterdam en minister in de jaren tien van de vorige eeuw Wim Treub (Vrijzinnig Democratische Bbond) samen met koningin Wilhelmina. In geval van nood doe je het samen om niemand aan zijn lot over te laten. Direct na het oprichten bij de Eerste Wereldoorlog van het Algemeen Steuncomité Amsterdam werd het Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht. Deze aanpak werd in de jaren dertig met het Nationaal Crisiscomité herhaald en voortgezet vanaf 1936 met de lokale fondsen voor bijzondere noden, overkoepeld door het Nationaal Fonds voor Bijzondere Noden. Sinds 1 januari 2013 heet dit Nationale Fonds: Stichting Urgente Noden Nederland (SUN Nederland). De stichting ondersteunt het opzetten en functioneren van nieuwe noodhulpbureaus. De beleidsmatige interesse bij lokale overheden voor snelle financiële interventiehulp is beperkt. Overheidsafdelingen vinden al gauw dat de competentie van Sociale Zaken wordt aangetast en andere diensten negeren daarom financiële problemen. Zo zien in Amsterdam bijvoorbeeld de GGD en de (jeugd)gezondheidscentra per jaar meer dan honderd dertig duizend kinderen en jongeren. Toch is het aantal aanvragen voor noodhulp van die kant nauwelijks op meer dan twee handen te tellen. “Logisch”, wordt me verteld, “want ze zien zo‟n kind acht minuten en dan nog twee om de administratie te doen, handen te wassen en het volgende kind op te roepen. De efficiencyslagen bij (maatschappelijke) dienstverleners zorgen voor een scherpe focus op productie en reduceren de ruimte om naar de persoon, het gezin en de omstandigheden te kijken.” Als een hulpverlener oog heeft voor de materiële omstandigheden wordt dat niet op prijs gesteld, want dat kost tijd die niet bij de subsidiegever in rekening kan worden gebracht. Bij hulpverleners leidt dit tot gelatenheid. Zo wordt de crisis onzichtbaar. De behoefte van verarmde mensen om niet als loser te worden gezien doet de rest. „Stille armoede‟ werd dat vroeger genoemd, „trots‟ heet het nu, en dus zwijgt de hulpverlener uit respect en vraagt een alleenstaande moeder niet: “Hoe rooi jij het met twee kinderen?” Stel dat ze zegt: “Ik red het niet.” Wat doe je dan?
(Andries de Jong werkte vanaf medio 1968 tot 1975 voor de Nieuwe Linie. Hij begon met een artikel over het leger: „Het autoritaire, totalitaire, patriarchale Nederlandse leger”. Hij is nu directeur van
de Stichting Urgente Noden Nederland en voorzitter van het Fonds Bijzondere Noden Amsterdam)
Oud wethouder en minister Wim Treub
5. Op weg naar een barmhartige samenleving
Hein Stufkens „Ik geloof dat een sterker inlevingsvermogen de balans van onze huidige politiek zou doen doorslaan in het voordeel van de mensen die het moeilijk hebben in onze maatschappij. Want als zij zijn zoals wij, dan zijn hun problemen onze problemen. Als we ze niet helpen, verlagen we onszelf.‟ (Barack Obama) De Club van Boedapest, onder voorzitterschap van E.Laszlo, gaf na de aanslagen op het WTC in New York een verklaring uit, waarin werd gesteld dat geweld, onverdraagzaamheid en onbarmhartigheid ten diepste voortkomen uit het feit dat mensen, individueel of collectief, respectloos behandeld zijn of zich zo behandeld voelen. En dat de enige weg naar een duurzame vrede ligt in het bevorderen van solidariteit en samenwerking op weg naar een eerlijke en rechtvaardige (wereld)samenleving. Zoals bekend was het antwoord op die gebeurtenis vanuit de oude politiek echter: nog meer oorlog, geweld en schending van mensenrechten, en daarmee het nog verder aanwakkeren van gekrenktheid en woede bij miljoenen mensen. Die reactie getuigde van een totaal gebrek aan empathie, het vermogen je in te leven in de wanhoop en de vernedering die mensen tot geweld drijven. Kan empathie, inlevingsvermogen, een rol spelen in onze maatschappelijk en politiek handelen? In ieder geval doet het dat tot nu toe te weinig. Barack Obama schreef in zijn boek De herovering van de Amerikaanse droom dit: „Zoals over de meeste waarden leerde ik over inlevingsvermogen van mijn moeder. Zij had een afkeer van elke vorm van wreedheid of onnadenkendheid of machtsmisbruik, of die zich nu uitte in racistische vooroordelen of in pesten op het schoolplein, of in onderbetaling van arbeiders. Als ze bij mij ook maar een zweem van zulk gedrag zag, keek ze me recht in de ogen en vroeg: “Hoe zou jij dat vinden?” We stellen ons die vraag niet vaak genoeg, vind ik. Als land lijden we aan een gebrek aan inlevingsvermogen‟. Empathie is de basis voor barmhartigheid. Een barmhartige samenleving lijkt een utopie. De stroom, aangewakkerd door de crisis, lijkt juist eerder te gaan in de richting van meer onbarmhartigheid. Toch moeten we, ondanks de huidige afbraak van de verzorgingsstaat en tegen de welig tierende graaicultuur in, de gedachte toelaten dat een barmhartige samenleving tot onze menselijke mogelijkheden behoort, ja zelfs dat zo‟n samenleving de enig menselijke is. De grote Nederlandse cultuurhistoricus Huizinga zei het al: „De algemene kwalificatie als hoge of lage cultuur schijnt tenslotte in de diepste grond bepaald te worden niet door intellectuele noch door de esthetische graadmeter, maar door de ethische en spirituele. Een cultuur kan hoog heten al brengt zij geen techniek en geen beeldhouwkunst voort, maar niet, als zij de barmhartigheid mist. Nieuwe impuls tot solidariteit Misschien hebben we met de huidige veelvoudige crisis een historisch punt bereikt waarop de wereld vraagt om een fundamentele herbezinning op de waarden van waaruit we de samenleving vorm willen geven.
In de negentiende eeuw, die gekenmerkt werd door een onbarmhartig kapitalisme, ontstond de arbeidersbeweging die uiteindelijk in enkele staten leidde tot socialistische revoluties en elders tot sociale wetgeving en tot de verzorgingsstaat van de tweede helft van de vorige eeuw. De socialistische staat, doorgeslagen in regelzucht en minachting voor het individu, bleek het antwoord niet. En ook de verzorgingsstaat op kapitalistische basis kreeg in de laatste decennia te maken met forse tegenwind. In naam van een nieuw kapitalisme werd privatisering het toverwoord. Dat bleek een eufemisme voor een nieuw soort onbarmhartigheid, waarin iedereen maar weer voor zichzelf moest gaan zorgen. Er ontstond, naast de tweedeling tussen arm en rijk die er op wereldschaal al was, nu ook binnen de westerse samenlevingen een steeds verdere tweedeling. Zou de tijd nu niet rijp zijn om de evolutie in de richting van solidariteit en barmhartigheid een nieuwe impuls te geven? Dat is de gedachte achter de oproep van de Karen Armstrong, de bekende auteur van tal van boeken over wereldgodsdiensten en in 2008 winnares van de Roosevelt Award, tot een „Charter for Compassion‟. Zij verwoordde het als volgt: „De grootste taak van onze generatie is een wereldwijde gemeenschap tot stand te brengen, waarin mensen van alle overtuigingen in wederzijds respect kunnen samenleven. Als we hier niet in slagen zullen we aan onze kinderen geen leefbare wereld kunnen overdragen. We moeten op wereldschaal de Gouden Regel handen en voeten geven dat we andere mensen, wie ze ook zijn, dienen te behandelen zoals we zelf behandeld zouden willen worden.‟ In plaats van cynisch aan de kant te blijven staan en de negatieve tendensen daarmee vrij spel te geven, kunnen we ons ook scharen aan de kant van mensen als zij, die vandaag met een nieuw élan geloven in de menselijke mogelijkheden. Is dat niet wat velen van ons ten diepste willen? Is dat niet de diepste reden van het feit dat zovelen zeven jaar na de gebeurtenissen van 11 september 2001 tranen in hun ogen kregen bij het zien en horen van de overwinningsspeech van een jonge, zwarte man, die tot president van Amerika werd gekozen, en wiens vertrouwen in een reëel alternatief was samengevat in de mantra: „Yes, we can!‟ Is dat niet de reden waarom zovelen in het voorjaar van 2013 een sprankje hoop ontlenen aan het feit dat een paus de naam van Franciscus kiest, de man die door zijn levenswijze een ikoon van mededogen en barmhartigheid werd? Barmhartigheid als toetssteen De laatste tien jaar is het woord „barmhartigheid‟ toegegroeid naar een herwaardering, en steeds meer mensen, ook in de zogenaamde „harde sectoren‟ van de samenleving, durven het weer in de mond te nemen. Een barmhartig gezin, een barmhartig bedrijf, een barmhartige school(klas), een barmhartige straat of wijk - hoe zouden die er uit zien? Hoe wordt daar omgegaan met de kwetsbaren, met de zwakste schakels, met het onaffe en onvolmaakte in iedere mens? Het woord barmhartigheid is ook nog altijd verankerd in het collectieve geheugen van de westerse christelijke wereld. Misschien kunnen we dat geheugen eens wat opfrissen. Wat zou de parabel van de barmhartige Samaritaan bij voorbeeld kunnen betekenen voor de manier waarop we omgaan met vreemdelingen? En wat zou de parabel van de barmhartige vader ons te zeggen hebben over bij voorbeeld het weer in onze samenleving opnemen van mensen die hun straf hebben uitgezeten? Als we barmhartigheid op deze wijze tot fundament en toetssteen van onze samenleving maken is alle stof wel van dat woord af. Dan wordt het een woord dat ons scherp confronteert met onszelf en ons uitdaagt tot het overstijgen van ons ego, onze angsten, onze oordelen. Voor barmhartigheid heb je natuurlijk geen godsdienst nodig. Sterker nog, hoogleraar en primatoloog Frans de Waal stelt in zijn boek „Een tijd voor empathie‟ dat wij net als andere primaten begiftigd zijn
met het vermogen tot empathie en dat de evolutie niet zozeer wordt bepaald door de survival of the fittest die (met een eenzijdige interpretatie van Darwins theorie) de rechtvaardiging werd voor het kapitalisme als wel door samenwerking en het je afstemmen op en zorgen voor anderen. Maar barmhartigheid is in de Bijbel de meest genoemde kwaliteit van God. En veel sura‟s van de Koran beginnen ook met het aanroepen van Allah als de „barmhartige erbarmer‟. In de joodse traditie neemt „rachamim‟, het grote erbarmen van de Heer, een centrale plaats in. Het boeddhisme kent de Boeddha van het Mededogen. Voor hen die op een of andere manier door zulke religieuze noties worden aangesproken kan deze „overstijgende‟ Bron van barmhartigheid een inspiratie voor het eigen handelen worden en een basis voor solidariteit over alle grenzen heen. Een ministerie voor barmhartigheid Zo iemand is Wim Verschuren, frater en oprichter van de Beweging van Barmhartigheid. De beweging die hij stichtte begon naar aanleiding van een advertentie die de fraters van Tilburg van in 1998 plaatsten in de landelijke pers. Op die advertentie kwamen honderden reacties. Vanuit de eerste samenkomst van die mensen ontstond de Beweging van Barmhartigheid: een netwerk van mensen die zich willen inzetten voor een barmhartige samenleving. Inmiddels biedt de Beweging van Barmhartigheid jaarlijks een leerroute aan, zijn er tal van publicaties uitgegeven, en zijn er kringen ontstaan van mensen die samen zoeken naar manieren om barmhartigheid gestalte te geven. Ook richt de beweging zich tot de politiek. Een voorbeeld daarvan is de brief die burgemeesters en wethouders in het voorjaar van 2004 van de Beweging ontvingen naar aanleiding van het onbarmhartig asielbeleid van de toenmalige verantwoordelijke minister. Daarin de oproep: We hopen dat u de moed hebt uw nek uit te steken voor al die mensen voor wie bij toepassing van de wet de grens van humaniteit wordt overschreden. En bij de kabinetsformatie voor Balkenende II stuurde de Beweging een brief naar de informateurs waarin werd aangedrongen op het instellen van een nieuw ministerie: een ministerie voor barmhartigheid. Want een beschaving die de zwakken en kwetsbaren geen veilige plaats in ons midden weet te garanderen is een voze beschaving. Door in onze samenleving structureel werk te maken van een barmhartige levenshouding kan het zoeken naar normen en waarden opeens een duidelijke plaats krijgen. Geen reëel voorstel natuurlijk, zo‟n ministerie. Maar in een tijdsgewricht als het onze, waarin het individu zo centraal is komen te staan, wel nuttig om ons eraan te herinneren dat het persoonlijke altijd politiek is. Anders wordt barmhartigheid de stoplap waarmee burgers de gaten moeten dichten die in de kaalslag door bezuinigingen vallen. (Hein Stufkens is filosoof en auteur van tal van boeken op het gebied van zingeving en spiritualiteit. Hij woont en werkt in het door hem opgerichte bezinningscentrum „La Cordelle‟ te Cadzand)
Karen Armstrong