••"^ B R O C H U R E S 4 ' < 4 ^ . < 1. iCoIonien, 4. O-I, Cultuur &-stelsel.
Jt«
3 ~ ..V
£-•ƒ l
OP
•
EBX OUD THEMA,
Oveigcdiiikt isit "?bederiandsch ïiidië" , S t a a t - en l^etterkundis Weekblad.
?
'SGRAVEiN-HAGE,
H. C. S U S A N , C.HzooN. 1857.
1 ^ , %J.
*
i m VARIATIE OP ™ OUD THEMA
I.
De Welvaart der Javanen, volgens de Ministeriele Verslagen, door Dr. W. Bosch (Tijdschrift V. Nederl. Ind., iiommer van Jiinij I.l. bladz. 565—406), noemen wij een variatie op een oud thema, want het stuk bevat inderdaad niets anders dan een aanval op het kultuurstelsel en een lofprijzing van den vrijen arbeid. Het regeringsreglement heeft dat pleit beslecht : het beginsel van vrijen arbeid is daarbij volgens no. 6 van zijn 56ste artikel opgenomen , met het uitzigt op verwezenlijking in een nog verwijderd verschiet (1.) Waartoe dan deze nieuwe aanval? Om de invoering van het aangenomen beginsel te bespoedigen? Om te schudden aan den boom, wiens vruchten nog niet rijp zijn?.... Zulke gedachten en vragen kwamen bij ons op on0 Vid. Kapport van 15 Maart 1855, over de regeringavei'slagen van 1851 en 1852, door een commissie, waarvan selfs de heer Sloet tot Oldhuis lid was.
4
der de lezing van dat stuk , maar toen wi] op de laatste pa-^ina gekomen waren , moesten wij derffeliike gedachten en aanmerkingen van ons afzetten , want Dr. Bosch verklaart op beleefden en voegzamen ioon, «dat het hem, üie uzich nu nog iels anders (dan de opinie van «Dr Bosch) wil laten wijs maken, aan ge«zond verstand en vatbaarheid voor overtui«jving moet ontbreken.» "De vrees van , in de oogen van Dr. boscn , gezond verstand te missen , zou ons weerhouden de bedenkingen , die wij tegen zijn stuk hebben, neer te schrijven; maar volgens zijn ei-en bewering (blad. 594), vindt het omgekeerde van zijn stellingen vrij algemeen geloof, en als lïet dan toch waar is, dat alle andersdenkenden dan Dr. Bosch gezond verstand missen , dan willen wij ons toch liever onder het algemeen rangschikken en aan Di. Bosch het bezit van de wijsheid in pacht overlaten. Wij wao-en het derhalve eenige punten van verschil i^i opinie met Dr. Bosch op te teekenen. ^^^^ i , • j Dr. Bosch beweert (bladz. 389), dat ieder mensch 14 ponden zout per jaar noodig heet: een weinig verder (bladz. 590) >> rekent hij uit dat de Javaan in 1854 slechts 6,5o pond per'hoofd kreeg: hij trekt daaruit de conclusie dat de armoede wel zeer gevoelig en het leven en de gezondheid van den Javaan zeer in oevaar zijn. Maar Dr. Bosch vergeve het ons" als wij tot een andere conclusie komen, want het list bij ons misschien aan het gemis van gezond Verstand. Wij zouden denken of dat de Javaan niet, zoo als Dr. Boscn voor ieder mensch stelde, 14 pond zout noodig heeft, óf dat de Javaan "ch ook nog uit andere bronnen , dan die welke Dr. Bosch
5 kent, zout weet te verschaffen , óf misschien dat deze beide oorzaken zamentreffen , om de kracht van die conclusie te verzwakken. Indien deze toch waarheid behelsde, dan zou er het gevolg van moeien zijn , als die toestand eenigejarcn geduurd had , dat de Javanen uitstierven: nadat het zoo veel jaren aldus geweest is, zien wij daarentegen een toenemende bevolking onder de Javanen ! Is dat feit niet in strijd met de conclusie van Dr. Bosch ? — Over de tirades, die Dr. Bosch noodig oordeelde, om zijn conclusie kracht te geven''en bij de menigte ingang te doen vinden , spreken wij niet; want ook daaromtrent verschillen wij met hem van gevoelen : wij gelooven , dat ware cijfers sterk genoeg spreken en geen exclamation behoeven. Dergelijke bedenkingen zouden wij tegen vele van de bijzondere punten kunnen aanvoeren , maar wij gelooven beter te doen tegen de grondslag' van Dr. Bosch's redeneringen op te komen. li'ij gaat blijkbaar van de onderstelling uit, dat de Javaan over het algemeen geen andere bestaan middelen heeft , dan zijn rijst en kultuurgelden : daarentegen meet liij in het breede zijn uitgaven uit, en zoo doende moet de rekening wel met een nadeelig saldo sluiten. Over het algemeen zal men weinig vertrouwen kunnen stellen in de geschriften van iemand , die zich als het ware ex officio verpligt rekent eene akte van beschuldio-ing op te maken togen zaken , waarvan h^ afkeerig is en die niet met zijn zienswijze strooken : vooral is dit met de becijferingen van Dr. Bosch het geval , zoo als men dit gezien heeft uit onze vroeger geopperde bedenkingen tegen hetgeen hij schreef over de resultaten van de^Delftscho Akademie. Toen
6
is het aan den dag gekomen, dat Dr. Bosch , lievig gezind legen de opvoedig van de indisclie kinderen in Nederland , het Avaagde daarover te schrijven zonder zich zelfs eerst in de gelegenheid Ic hebhen gesteld om de in de eerste plaats noodigc bronnen in te zien. Met het onderliavige artikel is het niet veel beter gesteld- Hevig t(^gens(ander van het kultuurstelsel en dweepcnde met vrijen arbeid , doet hij zijn uiterste best het eerste in een ongunstig , het laatste in een gunstig daglicht te plaatsen. Zóó komt men niet tot de waarheid : men moet aan weerszijden geivissenhaft de voor- en nadeelen overwegen. Had Dr. Bosch dat gedaan , hij zou zeker niet slechts rijst- en kultuurgelden als de eenige bestaansmiddelen van den Javaan hebhen in rekening gehragt. Hij weet immers wel, dat ieder volk , al is de kulluur van één product ook de hoofdzaak , andere middelen van bestaan vindt in de onderlinge ruiling van noodwendigheden , in het oefenen van ambachten en bedrijven , in het verrigten van een menigte kleine werkzaamheden enz. Dat dit ook onder de Javanen zóó is. weet iedereen , die slechts weinig bekend is met de inlandschc maatschappij: daar is immers veeteelt en visscherij voor menigeen een middel van bestaan ; het weefgetouw verschaft daar menige handvol rijst; de milde natuur geeft daar in het Losch ruimschoots gelegenheid tot het verzamelen van brand- en timmerhout, van bamboe , rotan , van velerlei gommen en verwstoffen , van was en honig enz. enz.; de verkoop van deze artikelen geeft wederom velerlei winsten: de kokosnoot wordt daar op verscheiden wijs gebruikt, om in behoeften te voorzien : het vlechten van mandwerk houdt
7
menigeen bezig: de verkoop van vruchtenen andere zaken op de pasar bezorgt velen hetgeen zij noodig hebben : en zóó ziet men dat deze en nog vele dergelijke middelen van beslaan den Javaan ten dienste staan om hetgeen hij te kort komt , aan te vullen. Wij willen hierbij niet eens den landbouw vermelden , die hem toch nog van veel voedsel kan voorzien, aangezien hij zijn gronden niet altijd voor de kultures missen of voor de rijstteeit gebruiken moet, zoodat op menige plaats nog de gelegenheid bestaat voor het teelen van tweede gewas (pala widja). Maar gesteld eens, dat het kultuurstelsel vele gebreken aankleven, zal het dan met vrijen arbeid beter gaan? De geschiedenis levert een voor Dr. Bosch niet zeer bevredigend antwoord. Maar behalve de geschiedenis , toont nog de geaardheid van den Javaan en de orde van zaken in de inlandsche maatschappij menige hinderpaal in het overbrengen van deze plant, die alleen op Europeschen bodem welig schijnt te kunnen tieren. Wij beweren, dat de Javaan den regel time is money nog niet kent: vvij weten, dat alle Oosterlingen , en dus ook de Javanen , in het dolce far niente, in het lekker zijn (ngénakaké badan) (1) het summum honum vinden; wij leeren uit de geheele inrigting van het landbezit op Java , dat de toepassing van vrijen arbeid, in den wezenlijken zin van het woord, een onmogelijkheid is. Wij zijn zoo zeer van deze waarheden overtuigd, dat wij geenszins de volgende, zeker op beleefden en voegzamen toon geopperde beweringen van Dr. Bosch vreezen, als hij (bladz. 593) zegt: «Bij het (1) Men vergelijke ons artikel: Aei summum bonum der Oosterlingen, in n°. 13.
8
••'onlbvekon van goede arguoienleii sjDckiilcert «•wen aüeen op dr cnkuiide en i>oedgeloovig«lieid der njciiiglü, bcwereiide, dat dü Java« nen, bij al hup.iu; goede hoedauigiieden , de «ergsle hii sards zijn en eeiie uilzoiuleriiig op «alle voikeu der aarde uiaken , dewijl zij vrij«willig voor goed loon iiiel zoiuleu willen «arbeiden, maar liever in ellende willen voorl«leven, omdat zij weinig beliocfle hebben.» Wij zijn iiiel zoo exclusief ais onze legenstanders, dat uij zouden uitroepen: hors de nous, point de salut! wij zijn geenszins zóó verwaand, dal wij een ieder, die onze opinie niet deelt, ontbloot van gezond versland en onvalbaar voor overtuigii;g, zouden verklaren! Wij laleii dit liever aan Dr. Bosch cum suis over en hebben daaror»! zijn schrijven slechts genoemd een variuiic op een oud thema, oi" zoo men liever wil een oud liedje, op een nieuwe wijs.
II. In ons nummer van den 4n September jl., hebben wij reeds, onder het bovenslaaud opschrift, ons gevoelen in groote trekken geuil over een door Dr. Bosch geschreven en in het Tijdschrift van Nederlandsch Indie van Junij dezes jaars opgenomen artikel. Wij zouden hel daarbij waarschijnlijk gelalen hebben, zelfs ook loen de Indiër, het spreekwoord
9
uit zijn Tijdschrift in 'sLands-Vergaderzaai heeft ter sprake gebragt en het als een argument heeft aangevoerd om over hetgeen in de troonrede gezegd werd, «dat in Nederlandsch Indie rust en welvaart heerschten», eene soort van wantrouwen te verspreiden, nu achten wij ons verpligt op het artikel van Dr. Bosch nader terug te komen en de waarde of liever de onwaarde van inhoud en strekking aan te toonen. De baten, welke het kultuurstelsel voor de Nederlandsche schatkist afwerpt, waren , dus beweerde men vroeger, voorbijgaand van aard; zij bestonden meer in schijn, dan in de daad; men at het kapitaal op; men slagtte de hen om de gouden eijeren te spoediger te hebben. Nu de ervaring telken jare den onzin van al die nimmer vervulde profetiën is komen staven, nu moet men dat terrein wel eindelijk verlaten ; en komt men met dubbelen nadruk op het thema terug: «het kultuur-stelsel brengt verarming te weeg!» Dr. Bosch is thans als kampvechter opgetreden om deze stelling uit de eigene Verslagen der Regering, zoo als het heet, onwederlegbaar te bewijzen. Met cijfers, met het onomstootbaar gezag van cijfers zal hij dit doen. Velen, die geene bepaalde studie maken van de Indische zaken, doch die geleerd hebben het zoet gekweel onzer philanthropische koloniale opposanten te mistrouwen, zouden toch al ligt aan gevolgtrekkingen en redeneringen , gegrond op de eigen statistieke opgaven der Regering, geloof kunnen hechten en zoo doende onwillekeurig in den strik vallen, door den vogelaar gespannen. Wij willen daarom aantoonen, dat de heer Bosch de zaken veelal scheef heeft voorgedra-
10
gen en dat de conclusien, waartoe hij is gekomen, niet alleen onjuist zijn, maar dat het tegendeel daarvan waar is. Wij zullen dat onderzoek, om niet te omslaglig te worden, tol de meest in het oog vallende punten bepalen; wij zullen emphatische aphorismen evenzeer onaangeroerd, als den wrevel, welke het gemoed van Dr. Bosch beheerscht, onopgemerkt laten. Wij gaan daarom ook met stilzwijgen voorbij de coups de patte, welke hij , zoo dikwijls hij er slechts eenige aanleiding toe kan vinden, regts en links uitdeelt. Wij zullen enkel over cijfers en de daaruit afgeleide gevolgtrekkingen spreken en ons van alle personaliteiten onthouden ten aanzien van den geleerden schrijver, die wel gemoedelijke eerlijkheid, zijne pligten als menscli boven het streven naar gunst en eerbewijzen stellende, den in Indie zeldzamen moed had, om de verarming der bevolking bij den ontoereikend beloonden dwangarbeid, in een helder licht te stellen. Wij volgen Dr. Bosch op den voet en vangen daarom, even als hij , aan met de Koffijkultuur. Op bladz. 570, zegt de schrijver: «Wij « behoeven dus slechts na te gaan of de oogsten «in de koffijplantende districten, zoo veel meer «produkt na 1850 hebben geleverd, om grond «te geven tot de verklaring, dat zij thans welavarender zijn dan toen» (vóór 1851). In transitu zij hier gewezen op de logische fout, waarin Dr. Bosch door deze woorden is vervallen. Volgens zijn beweren , baart gedwongene kuituur, armoede! logisch zou zijn: «hoe minder kuituur, hoe minder armoede»; illogisch is: «hoe minder kuituur, hoe minder welvaart.»
11
Om zijne stelling te bewijzen, dat er na 1850 minder koffij-produkt is geweest, dan vóór dien tijd, had Dr. Bosch tot vergelijking moeten nemen de jaren 1851—1854 tegenover de jaren 1847^—1850; maar dat zou zijne stelling niet hebben bevestigd, doch tegengesproken ; het koffij-produkt is geweest in: Zonder overwigten.
1847 1848 1849 1850
767,870 pikols. 854,610 » 456,094 » 967,723 » 3,046,297 .,
Met de overwigten.
772,470 pikols. 860,023 .. 461,038 » 976,725 » 3,070,256 »
1,069,898 pikols. 1851 1,062,128 pikols. 874,489 » 880,689 » 1852 648,088 » 686,499 » 1853 1854 1,066,021 » 1,083,864 » 3,650,726 » 3,720,950 Het lijdvak 1851—1854 heeft dus meer opgeleverd, dan het tijdvak 1847—1850: 604,429 pikols. 650,694 pikols. Door bovenstaande verbeterde vergelijking vervallen niet alleen alle redeneringen van Dr. Bosch, doch wordt juist het tegendeel daarvan bewezen. De heer Bosch laakt het dat er overwigten in de koffijpakhuizen zijn gevonden. Wij zijn te weinig met de onderdeelen der Indische huishouding bekend om te kunnen beoordeelen of zijne afkeuring in deze al dan niet gegrond is , en wij willen ons niet wagen op een voor ons niet genoegzaam bekend terrein. — Wij nemen de mogelijkheid , ja de waarschijnlijkheid aan , dat dit verschil een gevolg kan zijn van de werking der zoogenaamde koffij-pel-contraclen , in welk geval,
12
de bevolking de schade niet zou geleden hebben, — Welligt ook zijn die overwiglen een gevolg van het aangenomen gebruik om de koffij van den planter te ontvangen hij de maat en weder af te leveren hij hei geivigt. Overigens merken wij op, dat het aan eene schrijf- of drukfout schijnt te moeten worden geweien, wanneer de heer Bosch de overwiglen op 853,148 pikols, in plaats van op 53,148 pikols berekent. In 1854 was liet koffijproduct 1,066,021 pikols; er waren bij ingedeeld 465,757 huisgezinnen; gemiddeld daarvoor genolen hebbende / 15,21. Uit deze gegevens komt Dr. Bosch lot de conclusie dat eik gezin zou hebben genoten 41 cent per dag voor een geheel gezin van vijf personen. "Wij merken er op aan: lo. dat de koflij-kultuur niet den arbeid van alle dagen, maar hoogstens van honderd dagen per jaar vereischt. Is dit zoo, dan is de belooning per gezin, niet daags 4 | , maar 15,21 cents; %. dat slechts één lic! van het gezin kultuurpliglig is en niet alle leden. 3o. dat tegen het niet heffen van Jandrente in de Preanger-regentschappen in die provincie slechts een zeer lage inkoopsprijs voor de koffij wordt gegeven, zoodat de berekening van hetgeen de koffijplanters genieten , zou moeten worden verhoogd met de som, welke de landrente in de Preanger-regentschappen zou bedragen, bijaldien die belasting daar geheven werd op den voet als in andere provinciën, na aftrek evenwel van helgeen uit hel rijslgewas der planters aan de Hoofden Avordt gegeven.
13
Dr. Bosch erkent dat er in de suikerkuituur vooruitgang is, maar die vooruitgang houdt geen gelijken tred met die in andere keerkringslanden. Wij moeten Dr. Bosch op het woord gelooven , want hij voert gecne cijfers aan lot staving van zijn heweren. Maar wij vragen: had hij dan verlangd dat nog meer uitbreiding aan deze cultuur ware gegeven? Zoo ja; wat wordt er dan van het heweren dat de Gouvernenients-kultuur het volk verarmt ? Zoo neen; waarop grondt zich dan zijn beweren, dat zij niet genoeg toeneemt? Hij erkent dat er in 1854 gemiddeld per houw werden verkregen 53 roV pikol tegen 32f\ïï in 1849. Jammer dat Dr. Bosch in zijn onderzoek niet wat hooger is opgeklommen. Aanvankelijk was door den Gouverneur-Generaal van den Bosch slechts berekend eene gemiddelde productie van 15 pikols per bouw; in 1845 bedroeg zij nog slechts 27,^"^ pikols. In tien jaren tijd is dus door beteren aanplant en betere fabrikage de productie per bouw, die met suikerriet werd beplant, verhoogd van 27ïV(r tot 33/ÖV, dat is nagenoeg met 6 pikols per bouw of meer dan 20 pCt. Is dit resultaat niet groot en meer dan voldoende , ook dan wanneer het elders werd geëvenaard. Op welke wet , of welk voorbeeld, steunt het gevoelen , dat van eene gegevene oppervlakte doorgaans een vermeerderend product moet worden bekomen ? Wordt dat verschijnsel elders buiten of in Europa waargenomen? Is eene vermeerdering van 20 pGt in tien jaren niet zeer aanzienlijk en is daarin goen afdoend bewijs gelegen tegen het vermindc-
14
reu der vruclilbaarlieid van den, lot de gouvernemenls kultures gebezigden , javaanscheii bodem ? Maar lieeft Dr. Bosch moedwillig de oogen gesloten voor een ander resultaat, namelijk de inderdaad merkwaardige veredeling die het suiker-produkt in den tijd van twintig jaren ondergaan heeft, eenc' veredeling die men gerust op 50 pGt. kan schatten ? In 1846 werden er, zegt Dr. Bosch , ruim 4113 bouws met tabak heplant en deze leverden ongeveer 28,000 pikols, dus 6/5% pikol j)er bouw. In 18S4 werden beplant 1759 bouws en deze leverden ruim 16000 pikois , dus ruim 9 pikols per bouw. Voorwaar eene belangrijke vermeerdering ! Wat keurt Dr. Bosch dan af? dat het Gouvernement de tabaks-kulluur met meer dan de helft verminderde en daar, waar zij drukkend was voor de bevolking, geheel afschafte? Hetgeen Dr. Bosch over de Ihee-kulluur zegt, gaat uit van de veronderstelling, dat de bij het Gouvernement verkregen thee, geheel door contractanten , die met vrijwilligers arbeiden, verkregen werd. Die veronderstelling gaat in twee opzigton mank; vooreerst is onder die hoeveelheid begrepen het product van de Gouvernemcnts thee-tuinen in de residentie Bagelen (afdeeling Ledok), zoo als blijkt op bladz. 119 van het jaarverslag over 1854; ten andere blijkt aldaar tevens, dat een gedeelte der door contractanten geleverde thee, niet door vrijwilligers , maar door vaji wege het Gouvernement geleverde koelies werd geproduceerd. Ware de aandacht van Dr. Bosch op deze data gevallen , liij
IS
had zich veel moeite en veel ergenis kimncn besparen. Op bladz, 373 van het Tijdschrift, vinden wij eene recapitulatie van de verdiensten , welke Dr. Bosch berekent, dat door de bevolking uit de gouvernements-kultures worden genoten. Wij merken op de berekening aan: a. dat zoo als reeds hiervoren is gezegd , het voor de koffij door de bevolking genotene zou moeten worden verhoogd met een gedeelte (ongeveer de helft) der gewone landrenten zoo deze in de Preanger-Regentschappen werden geheven , hetgeen op hetzelfde nederkomt, met zooveel meer als de inkoopsprijs der koffij uit die Regentschappen zou beloopen, bijaldien daar landrenten geheven werden. b. dat voor het loon van vervoer, emballage enz. , voor koffij, indigo , tabak , kaneel en peper, niets gerekend is ; terwijl toch uit dien hoofde belangrijke sommen door de bevolking worden verdiend; c. dat niets gerekend is voor de thee- en cochenille-cultuur. De verdiensten, welke Dr. Bosch berekent op / 18,142,9^4, zouden, om de redenen onder a — c vermeld, welligt op ƒ 22,000,000 of meer behooren Ie worden aangeslagen. Maar nu de conclusie van Dr. Bosch ? Hij zegt, de bevolking van Java bedroeg (niet mede gerekend die op particuliere landen gevestigd , noch die van de residentie Batavia , noch die van de Vorstenlanden Djokjokarta en Soerakarta) 8,180,000 zielen; dan deelt hij dat cijfer in ƒ 18.000.000, zijnde de door hem berekende (zeker ongenoegzaam berekende) winst; dit geeft /' 2.22 per hoofd of ƒ 11,10 per gezin.
16
Dr. Bosch gaat dus uit van de stelling, dat de gelieclc bevolking is ingedeeld bij de kultures en neemt aan dat elk huisgezin bestaat uit vijf personen; dat zou dus zijn 1.636.000 huisgezinnen. Zien wij nu hoe vele huisgezinnen bij de kultures zijn ingedeeld, welke Dr. Bosch in zijne berekening heeft gebragt; wij vinden de cijfers in het jaarverslag als volgt: Roffij-kuituur — 465,737 Suiker id. — 169,981 Indigo id. — 108,356 Kaneel id. — 6,168 Tabak id. — 13,371 ' 763,613 Dus belangrijk minder dan de helft van het getal gezinnen, welke Dr. Bosch berekent dat in de verdiensten der Gouvernements-kultures doelen. Aangenomen dat die verdiensten werkelijk niet hooger waren dan / 18.142.924, dan zou elk huisgezin genieten niet f 11.10 per jaar, zoo als Dr. Bosch verkeerdelijk aangeeft, maar gemiddeld nagenoeg f 24. Voor deze som (zegt Dr. Bosch) moei doorgaans de vader met één of twee zonen het grootste gedeelte van het jaar arbeiden. Wij hebben ervaren ambtenaren in de kultures op Java verzocht, ons in te lichten wat er is van dit beweren. Zij hebben verklaard dat het niet zoo is als Dr. Bosch hier opgeeft; zij hebben ons verzekerd, dat in den regel uit een gezin slechts één persoon en in den regel slechts 53 dagen, hoogstens 91 dagen in het jaar , opkomt, en dat de eenige tijd waarin hierop uitzonderingen plaats hebben die is van den koffijpluk, inzonderheid wanneer de oogst buitengewoon groot is.
17
III. Een stokpaardje dat Dr. Bosch gaarne berijdt, is dal de bevolking van Java niet genoeg toeneemt. Vooral komt hij er op terug, dat volgens de Bevolkings-Staten, het cijfer over 1850, 30,000 zielen minder is geweest, dan dat over 1849. Maar weet Dr. Bosch dan met, dat de overstroomingen en slechte oogsten van 1849 velen hebben genoodzaakt tijdelijk hunne woonplaats te verlaten; dat zij dan daar op de Bevolkings-Staten atgeschreven werden , zonder nog ter plaatse, waar zij zich tijdelijk ophielden , op die staten te zijn gehragt, zoodat die vermindering grootendeels in schijn niet in wezenlijkheid heeft beslaan? Ook wij willen eens cijfers doen spreken. — Toen Java in 1816 aan ons werd teruggegeven , was de bevolking beneden de vijf millioen; in 1854 bedroeg zij 10,595,510 zielen. Wij tarten Dr. Bosch uit, voorbeelden van een zoo sterk accres in een tijdvak van minder dan veertig jaren op te noemen. En nu de loop der inlandsche bevolking in de laatste jaren? — Zij bedroeg volgens de RegeringsVerslagen in : 1849 9,420,553 1850 9,391,749 1851 9,570,023 1852 9,762,682 1853 10,104,484 1854 10,395,510 Dus een accres in zes jaren van 974,957 of gemiddeld 162,493 op eene gemiddelde bevolking van 9,774,166 of 1T^ P^r cent 'sjaars, of 1 op de 60: eene vermeerdering, welke het dubbele is van die in Nederland. Volgens Dr. Bosch, zou het er ook met
18
den vee-stapel ongelukkig uitzien. Zien wij wat er van is : Volgens de opgaven , waren er in 1839: buffels . . . 1,178,755 » » runderen. . . 572,007 1.550,742; in 1854: buffels . . . 1.577,964 » " runderen. . . 576,552 "2,154,516. Vermeerdering in 15 jaren . . . 605,774. Onder dit cijfer zijn (blijkens het voorkomende op bladz. 129 van het jaarverslag over 1854) niet begrepen de buffels en runderen , aanwezig in de residentien Batavia , Djokjokarta en Soerakarta ; om dus de evenredigheid tusschen het cijfer der bevolking en dat van de buffels en runderen te vinden , moet men van het totaal cijfer der inlandsche bevolking, zijnde 10,595,510, aftrekken de bevolking der residentie Batavia . . 555,048; Djokjokarta 321,097; Soerakarta 664,778; — 1.518,925. 9,076,587. Dezen aftrek heeft Dr. Bosch niet gedaan ; hij heeft het geheel aantal zielen van Java gedeeld in het 'aantal buffels en runderen van Java, minus de drie genoemde residentien; van daar een valsch resultaat. De waarheid is , dal 9,076,587 inlanders, niet gevestigd in de residentien Batavia, Djokjokarta en Soerakarta , in het bezit zijn van 2,154,516 buffels en runderen, dat is: één buffel of rund per 4rw ziel, of voor 1000 zielen 237 stuks. Deze evenredigheid is voorwaar zeer gunstig. Maar neen , zegt Dr. Bosch, de veestapel heeft
19
geen' gelijken tred gehouden met het accres der bevoliiing. Wat is hiervan? Dr. Bosch slaat (bladz. 385) de hevolking in 1845 aan op 9,374,451 zielen. In 1854 was die 10,395,514 » Accres in 10 jaren 1,021,059 ruim 11 p.Gt. Het aantal buffels en runderen bedroeg, de residentiën Batavia , Djokjokarta en Soerakarla niet medegerekend , in 1845 buffels 1.459,613 » » runderen 550,783 1,990,396. in 1854 buffels 1,577,964 » runderen 576,552 Accres in 10 jaren
164,220. of lO^^o per Gt. De voortteling der buffels en runderen is dus in tien jaren 0,12 per Cl. minder geweest, dan die der nienschen. Welk een gruwel! daar had de Regering voor moeten waken! Op bladz. 380 zegt Dr. Bosch: «In 1846 . bezaten 8,515,000 zielen (zie den staat van «het zout-monopolie) 2,041,043 buffels en «runderen, dat is op de 1000 zielen 240 «stuks. In 1854 bezaten 10,395,510 zielen, «volgens het Verslag, 2,154,516 bufïeis en «runderen — 1000 zielen, 207 stuks.» Wij merken op dat Dr. Bosch over 1846 de bevolking heeft genomen volgens den zoutstaat, dus over die residentiën , waar het zoutmonopolie werkt, dat is met uilzondering van Batavia , waar in 1846 nog de zoutpacht bestond , in plaats van het direkte zout-monopolie , en met uitzondering verder van Djokjokarta en Soerakarla; terwijl hij over 1854
20
de bevolking van geheel het eiland Java , met inbegrip der drie genoemde residentien , aanneemt. Dr. Bosch vergelijkt dus ongelijke grootheden ; van daar zijne valsche conclusien. In 1846 werden bebouwd met padi: 1,347.991 bouws. In 18S4 1,648,245 id. accres in 9 jaren 300,254 id. Zijnde 23 per Cent. Oi' er jaarlijks 33.300 bouws meer met padi werden beplant, daaraan schijnt Dr. Bosch weinig waarde te hechten ; maar, zegt hij , in verhouding was er in 1854 15% minder ploegvee , dan in 1846. Wij hebben reeds aangetoond dat dit het geval niet was en dat Dr. Bosch alleen tot die scheve conclusie is gekomen , omdat hij ongelijke grootheden vergelijkt. AVij daarentegen hechten er wel waarde en zeer hooge waarde aan, dat in 9 jaren lijds 300.254 bouws meer met padi werden beplant. Blijkens het jaarverslag van 1849 , werd het rijstproduct op Java, met uitzondering van de residentien Batavia, Buitenzorg, Soerakarta en Djokjokarta (en zeker ook van alle particuliere landen) dus op de velden, welke aan landrente onderhevig zijn , geraamd op: 17,017,777 picols. en in 1854 28,259,152 id. accres 11,241,375 id. Arm Java ! en arme Javanen! Desniettegenstaande en ondanks de aangetoonde belangrijke vermeerdering der bevolking, van de bebouwde velden en van het rijstproduct, werd de landrente verminderd. Dr. Bosch zegt op bladz. 387. «De Landrente in 1848 tot / 10.459,080,
21
«was in 1850 roeds tol / 9.645.681 on in «1854 tol /' 9.020.1-19 vej-mindord voor eene «hevoliviiig, die ruim een oiiliioeii zielen ster« kcr was geworden. L) 1848 was die belasling « per hoofd'/l.ll.V. in evenredigheid zou zij in .<'J854 licbben moeien bedragen / 11,546.000 ; «doch er werd/ 2,526.000 minder gevorderd. «Wanneer men die som telt bij de aCgescharte « bazaarpachten en hetgeen de bevolking , ais «vrijwillige arbeiders, meer dan vóór 1850 «heeft verdiend, dan mag men hel te zamen a veilig op eene besparing in belasting en ge« dwongen arbeid van ongeveer /" 10.000.000 «in het voordeel der Javanen stellen.» Nog eens : arm Java en arn)C Javanen 1 boe mededoogenloos en boe slecht is de Regering, waaronder gij leeft! Wij nemen ondertosschen akie van de verklaring , welke Dr. Bosch hier heeft bijgevoegd : zoodat men thans van de vroegere ellende onder hen niets verneemt. Deze woorden zijn Dr. Bosch ontvallen om te betoogen , dal in die ontheffing vau / 10.000.000 het raadsel te zoeken is (hij bedoelt de oplossing van hel raadsel) hoc de bevolking , ondanks de door hem beweerde (geheel ongegronde bewering) teruggang van verdienste, echter nog genoegzame middelen van beslaan overhield om gezond te blijven en aanzienlijk te vermenigvuldigen. Nog een woord over het rijslproduct. Op bladz. 575 berekent Dr. Bosch dat de bevolking per hoofd heeft geoogst '5^o pi'^ol padi , dit is inderdaad de uitkomst van de door hem met elkander in verband gebragtc cijfers. Maar zal cenig zaakkundige aan die uitkomst de kracht toekennen om te bewijzen wal Dr. Bosch zoo gaarne zou willen doen gelooven ':
22
Gewis niet. Hij die gelooft dat de oogst, na een gegeven jaar , niet meer is dan de officiële staten opgeven , is een vreemdeling in de Javasche wereld. Het cijfer der landrente hangt af van het rijslgewas, en daarin wordt dat gewas gewoonlijk laag door de Hoofden geraamd, inzonderlieid sedert dal de vroesjere zuclil tot overdrijving der landrente, door de regering op cene duidelijke wijze is afgekeurd. Wij vestigen de aandacht nog op een ander feit: het is de uitvoer van Java van 483,968 pikols rijst in 1854. Zonder dat het gebleken is dat die uitvoer eenige verhooging van prijs hebbe te weeg gebragt, hetwelk het geval zou hebben moeten zijn, indien deze hoeveelheid ware onttrokken ijeworden aan eene markt niet genoegzaam voor eigen behoefte voorzien. Maar de rijst, hoezeer dan ook het voorname , is gewis niet het eenige voedingsmiddel der Javanen; al wat de grond bovendien oplevert, zou eene lange lijst uitmaken; wij herinneren slechts aan de maïs, aan de verschillende soorten van katjang (peulvruchten) en de vele verscheidenheden van zoogenoemde yams en inzonderheid aan de oliegevende planten en vruchten, die almede een voornaam bestanddeel van het voedingstelsel uitmaken. Wij eindigen met een woord over de zoutbelasting. Wij hadden wel gewenschl dat Dr. Bosch, die in deze zeker meer bevoegd beoordeelaar is, dan wanneer hij over zaken van regering en over kultures spreekt, had medegedeeld wat de wetenschap leert over de behoefte aan zout voor den tropischen mensch, vergeleken met de behoefte van den bewoner der gematigde luchtstreken. Wij kunnen wel de mogelijkheid aannemen dat de Javaan, die
25
weinig vleescli bclioelt of coiisunieerl en bijna uilskiitend van rijst, maïs en aardvrucIiLen leeft, weinig zout verbruikt. Wij erkennen ecbter dat de resultaten van hei zout-mono^ polie niet gunstig zijn en dat het debiet van zout niet toeneemt in evenrediglieid tot de vermeerdering der bevolking. Wij schrijven dit toe aan den te hoog opgedreven \)np. In 1825 verminderde de Gouverneur-Generaal van der Gapelien den zoutprijs van / 96 op / 75 per kojan. De kojan heeft 50 pikols. In 1827 bragt'de Commissaris-Generaal du Bus de Gisignies den prijs terug op / 96. In 1828 verhoogde dezelfde Commissaris-Generaal dien prijs tot op / 6 per pikol of f 180 den kojan. Later werd bij een Besluit van den Gouverneur-Generaal de Eerens van 2 April 1840 No. 5 , hetwelk echter niet in het Staatsblad voorkomt, de prijs van bet zout aan de Noordkust van Java bepaakl op / 8, en aan de Zuidkust op / 7 kopergeld of f 6IVTF en / 5 U^ recepis. Zóó bleef het lot dat, bij Besluit van 16 December 1851, de Gouverneur-Generaal Duijmaer van Twist den prijs nogmaals verhoogde en bepaalde respectivelijk op /• 8 en / 7. recepis, dus op / 240 of / 210 den kojan. Die prijs drukt te veel op een artikel , dat zoo weinig waarde heeft. Daarom, toen er in de Tweede Kamer beraadslaagd werd over de afschaffing van den accijns op het gemaal hier te lande, deed eene slem zich Jiooren in het belang van den Javaan. Het was die van den Heer J. G. Baud, hij drong aan op vermindering van den prijs van het zout. Die stem vond weerklank niet bij den Heer van Iloëvell 1), maar hij anderen 1) Zie BJjl>lad 1 8 5 1 - 5 5 hhCu OOG.
24
I '
I
en ook bij den Minister. Ilel gevolg daarvan was dat de Gouverneur-Generaal Duijniaer van Twist, bij Besluit van 5 November 1855, de verboogiug weder introk en den prijs herstelde, zoo als die in 1840 werd bepaald. Wij twijlelen er niet aan of die terugbrenging zal gunstig werken en wij zouden zelfs bijna durven aannemen, dat nog verdere vermindering bel debiet zou doen vermeerderen en daarom eerder aan, dan af te raden zou zijn. Maar beeft dan de Javaansche bevolking zich van genoe:>zaam zout moeten ontbonden? dit gelooven wij niet, omdat het zout eene volstrekte levensbehoefte is en omdat de Javaan zich door andere middelen en langs andere wegen zout weet te verschaffen. Wij zullen eenige van die wegen aanwijzen. In de eerste plaats de eigen aanmaak van zout. Het is waar dat zulks verboden is, maar de middelen tot handhaving van dit verbod zoo die al, in een strengen zin, mogelijk ware, zijn even nietig als de gelegenheden tot overtreding menigvuldig zijn. Java heeft eenige honderdeurenzeestranden — in sommige gedeelten is de strandbevolking zeer talrijk en het is aan die talrijke bevolking volkomen bekend , dat als zij eenig zeewater op eene vlakke plaats laat loopen en daar terughoudt of in gespleten bamboezen opvat , de gloeijende zonnehitte spoedig het water verdampt en bruikbaar zout nalaat. Hiertegen is niet voldoende te waken, evenmin als tegen den aanvoer uit de zoogenaamde Vorstenlanden, waar het verbod op de aanmaak van zout niet bestaat. Men kan clandestine zoutmakerijen , op groote schaal, beletten, maar kleine niet. Reeds twintig jaren geleden schreef een ervaren ambtenaar omtrent de residentie Pe-
2Ö
soeroe-aa: «zout (waarschijnlijk bedoelde de «schrijver Gonvernements-zout) wordt in deze «residentie niet aangemaakt. lïct zon echter «gemakkelijk vallen het te bekomen. In den ^droogen iijd ziel het strand geheel wit, en «de inlander zou de aarde nevens zijne wo«ning, slechts hebben op te nemen, dit te «doen kooken , het water bezinken en het «overgeschoten water aan de zon blootstellen, «om spoedig goed zout te erlangen. «Het zonl'en van viach en eijeren (te Gralti) «geschiedt dan ook geenszins met zuiver zout, «maar met fadah, de grondaarde van de «vischvijvers. Dit komt goedkooper uit en is «beter, daar het zout te sterk is. Men behoelt «de kleine vischjes slechts over die aarde te «wentelen en ze dan te laten droogen , om ze «te zouten. (1)» In de tweede plaats v/ordt meer zout uit de modder wellen van Grobogai] getrokken dan vroeger, hetgeen , blijkens het jaarverslag van 1849, bladz. 172, een geoorloofd bedrijf is, zonder dat voor het aldus verkregen zout belasting of monopolie-prijs behoeft voldaan te worden. Velen zijn van meening dat er ook elders dan te Grobogan zulke zoutwellen bestaan , welke bij de Regering niet bekend zijn , doch waaruit de Javaan zich van zout voorziet. In de derde plaats is het bekend, dat, sedert de laatste jaren, zeer belangrijke hoeveelheden sterk gezouten visch uit Siau) en andere overwalsche plaatsen op Java wor(len ingevoerd , welke de Javaan bij zijne rijst nuttigt; waardoor de behoefte ; an Javasch zout verminderd wordt. (1) De residentie Passoeroeang dnov II. .7. Doinis. 18:5G.
20
Uil, dil oen en ander volgt dat de omstandigheid dal het offidéle verbruik van zout niet is toegenomen in evenredigheid tot de bevolking, geenszins bewijst dat het inofficieel verbruik gebleven is beneden de behoei'te. Om niet te langwijlig te worden, willen wij Dr. Bosch niet volgen daar, waar hij enkele residentien , of liever die van Pekalongan tot onderwerp van zijne kritische beschouwingen uitkipt ; maar wij komen tot de volgende, op de werkelijkheid gegronde, conclusion: a. dat de koffij-oogst is vermeerderd in het tijdvak 1851—1854, vergeleken met het tijdvak 1847—1850, met 650,694 pikols; b. dat de suiker-oogst in de zes laatste jaren , vergeleken met de zes voorafgaande, is vermeerderd met 1,642,576 pikols en dat de productie per bouw in tien jaren is toegenomen met 20 pCt., onverminderd eene nog veel grootere verbetering in hoedanigheid; c. dat de tabaks-cultuur, ofschoon in het algemeen verminderd, echter is verbeterd van 6/0°, tot 9 pikols per bouw; cl. dat de voor de Gouvernements-kultures aangewezen huisgezinnen gemiddeld hebben genoten, niet / 11.10, maar / 24 , en dat daarvoor niet meerdere leden van het gezin bijkans het geheele jaar, maar, behoudens enkele uitzonderingen, slechts ee» gedurende 52 of 96 dagen in het jaar moet arbeiden; e. dat de inlandsche bevolking van Java van 1849 tot 1854 is vermeerderd met bijna één raillioen zielen; f. dat het getal buffels en runderen in gelijke male is toegenomen en wel van 1,550,742 in 1839 lot 2,154,516 in 1854; zijnde eene %'ermeerdering van 603,774 stuks :
27
g. dat 111 1846 rael padi werden beplant 1,347,991 bouws en in 1854,1,648,245 bouws; zijnde eene vermeerdering van 23 pCt.; h. dat de productie van rijst bedroeg in 1829 17,017,777 en in 1854 28,259,152 piiiols; i. dat de landrente, in stede van verboogd te zijn geworden, in evenredigheid tot de meerdere productie , des ondanks, werd verminderd met f 2,500,000; j . dat Dr. Bosch zelf erkent dat de Javaan uit verschillenden hoofde jaarlijks is ontlast met / 10,000,000 ; k. dat de hooge prijs , welke het debiet van het zout-monopolie in den weg stond , weder tot het vorig bedrag is teruggebragt. Ziedaar de waarachtige en onopgesmukte toestand geschetst, buiten den invloed van hypochondrische droomerijen. Twijfelt iemand nog, hij onderzoeke zelf en late zich niet door schoonschijnende woorden, door drogredenen en scheve voorstellingen misleiden. Hij vergelijke onze refutatie met het artikel van Dr. Bosch, en zal dan spoedig zien , aan welke zijde waarheid en gematigdheid is; hij zal dan weten aan wien zijn vertrouwen te schenken, aan wien het te onthouden. Ten slotte nog een woord met het oog op den schrijver, dien wij thans hebben wederlegd. Wij begrijpen dat een eerlijke hcrakliet, gezeten in zijn somber studeervertrek, niets dan zwartgallige beschouwingen uitbroeit. Wij begrijpen 'dat hij ze verspreidt onder zijne geestverwanten en zelfs onder de demokrieien, wier opgeruimde stemming hem hinderlijk is — maar wij begrijpen niet dat hij het met zijne beginselen (nog al hoog opgevijzeld) kan over-
28
eenbreugcn , ecne conjoncluur te willen doen ontstaan, die den meest vrolijk gesteniden demokriet de lust tot lagclien voor goed zou kunnen benemen. Wij begrijpen den zwaar tillenden sladgeiioot, die ons gestadig voorhoudt dat onze brandbluschujiddelen verbetering behoeven , maar wij zouden verlegen zijn te bepalen of hij rijp was voor Meerenberg- of voor Pentonvilie, wanneer hij de stad inden brand slak , alleen om te bewijzen dat hij ons niet te verneefs had gewaarschuwd. De woorden van Dr. Bosch, welke ons inzonderheid tot deze opmerking dwongen, herhalen wij niet (1), indachtig aan de les van den wijzen Koning: «die veel spreekt, zondigt veel — die zwijgen kan is wijs.» Hef komt ons voor, dat hoezeer de gescliiedcnis van den dag de wijsheid der stilzwijgendheid onwederslaanbaar inscherpt, hare lessen weinig indruk maken op de koloniale o])posilie. iiet moge die oppositie, door regtstreekschc verzending, gelukken gevaarlijke vertogen los te maken van den breidel der persoonlijke verantwoordelijkheid; het moge iiaar gelukken, de bvlcvenpost, eene instelling der Regering, te bezigen tegen de regering, dat is, tegen dalgene waarin zich het begrip van regering oplost, (orde en rust): de oppositie zal hare straf niet ontgaan , zij het dan ook slechts de zedelijke stral der openbare meening. (1) Zie het
'fijdschift
van de iiiiiaiid Junij pp. 402 en 403
i
f
• r..