FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2008-2009
DOORSTROMING VAN NATIONALE JEUGDPLOEGEN TOT RODE DUIVELS: ANALYSE VAN DE EFFECTIVITEIT
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door:
Johan DE BLOCK Jonathan DE GRYSE
Promotor:
Prof. Dr. R. Philippaerts
Copromotor: Dr. R. Vaeyens
Gent 2009
Dit werkstuk mag in het kader van wetenschappelijk onderzoek geraadpleegd worden, na goedkeuring van de promotor.
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2008-2009
DOORSTROMING VAN NATIONALE JEUGDPLOEGEN TOT RODE DUIVELS: ANALYSE VAN DE EFFECTIVITEIT
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door:
Johan DE BLOCK Jonathan DE GRYSE
Promotor:
Prof. Dr. R. Philippaerts
Copromotor: Dr. R. Vaeyens
Gent 2009
Voorwoord Zelf leunen we als onderzoekers dicht bij het praktijkveld van de jeugdwerking aan. Beiden zijn we trainer en bovendien bezig met het behalen van de nodige diploma‟s. We zien zelf, maar dan op clubniveau, dat de jeugdwerking niet steeds loopt zoals we zouden willen. Professionalisme gaat dan ook soms gepaard met amateurisme. Wat de effectiviteit van de doorstroming betreft zijn er weinig ploegen die hier goede punten op scoren. Zelfs in het provinciale voetbal is deze doorstroming bij de meeste clubs niet bepaald hoog te noemen. In de huidige economische malaise hebben clubs het echter steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden. In plaats van een nieuwe sterspeler aan te kopen is men nu verplicht om de eigen jeugd een kans te geven. Hopelijk beginnen clubs stilaan te beseffen dat een goede jeugdwerking wel eens het redmiddel zou kunnen zijn voor de toekomst.
Het onderzoek dat we nu voerden handelt echter niet op clubniveau, ook hier kan verder onderzoek nuttig zijn, maar gaat na hoe de effectiviteit van de nationale jeugdopleiding van België in vergelijking was met Italië, dat toch wel als een groot voetballand mag omschreven worden. Dit proces verliep zeker niet van een leien dakje aangezien de nodige data digitaal niet beschikbaar waren. Wij bedanken dan ook de Belgische voetbalbond, in het speciaal de Oost-Vlaamse afdeling, voor het ter beschikking stellen van hun gegevens en apparatuur om deze data digitaal te kunnen verwerken. Ook gaat onze dank uit naar Dr. Roel Vaeyens die hiervoor de nodige contacten legde.
Ons onderzoek speelt zich alleen af op het domein van de effectiviteit en gaat dus niet na waarom het ene talent doorbreekt en het andere verdwijnt in de anonimiteit. Hiervoor kunnen wij zelf wel een aantal redenen bedenken maar verder onderzoek aan de hand van enquêtes zou voor een grotere verduidelijking kunnen zorgen.
Hopelijk werkt dit onderzoek inspirerend voor verdere ontleding van de jeugdopleiding in het algemeen. Bewaken en controleren van de kwaliteit van deze jeugdopleiding is voor ons dan ook van primordiaal belang.
Inhoudsopgave Voorwoord..................................................................................................................................... Inhoudstafel ................................................................................................................................... 1 Samenvatting .............................................................................................................................. 2 Literatuurstudie..................................................................................................................... 1-21 2.1 Algemene inleiding .........................................................................................................................1 2.2 Theoretische modellen: talentontwikkeling en talentdetectie ................................................. 1-9 2.2.1 Bloom (1985) ....................................................................................................................... 1-2 2.2.3 Differentiated Model of Giftedness and Talent (Gagné 1991) ........................................... 2-5 2.2.4 Williams and Reilly (1998 en 2000) ..................................................................................... 6-7 2.2.2 Coté ( 2002) ......................................................................................................................... 7-8 2.2.5 Conclusie .................................................................................................................................9 2.3 Beïnvloedende factoren in het ontwikkelingsproces ............................................................... 9-19 2.3.1 Intrapersoonlijke factoren............................................................................................... 10-13 2.3.1.1 Psychologische eigenschappen ..................................................................................... 10 2.3.1.2 Antropometrie............................................................................................................... 11 2.3.1.3 Relative age effect en maturiteit ............................................................................. 11-13 2.3.1.4 Besluit ............................................................................................................................ 13 2.3.2 Omgevingsfactoren ......................................................................................................... 13-16 2.3.2.1 Persoonlijke omgeving ............................................................................................. 14-15 2.3.2.2 Sociologie ...................................................................................................................... 15 2.3.2.3 Besluit ....................................................................................................................... 15-16 2.3.3 Ontwikkelingsproces en trainingsfactoren...................................................................... 16-18 2.3.3.1 Tactiek ........................................................................................................................... 16 2.3.3.2 Vroege specialisatie .................................................................................................. 16-17 2.3.3.3 Long Term Player Development (LTPD) ................................................................... 17-18 2.3.3.4 Besluit ............................................................................................................................ 18 2.3.4 Conclusie beïnvloedende factoren ....................................................................................... 19 2.4 Doorstroming: effectiviteit van jeugdopleiding ...................................................................... 19-20 2.5 Recente aanpassingen in het voetbal .......................................................................................... 20 2.6 Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................. 21-22
3 Methode ............................................................................................................................. 23-31 3.1 Belgisch / Italiaanse analyse. .................................................................................................. 23-29 3.1.1 Algemeen............................................................................................................................ 23 3.1.2 Proefpersonen ............................................................................................................... 23-26 3.1.2.1 België ........................................................................................................................ 23-24 3.1.2.2 Italië .......................................................................................................................... 25-26 3.1.3 Procedure ...................................................................................................................... 26-27 3.1.3.1 Soort onderzoek ............................................................................................................ 26 3.1.3.2 Dataverzameling ....................................................................................................... 26-27 3.1.3.2.1 België .................................................................................................................. 26-27 3.1.3.2.1 Italië ......................................................................................................................... 27 3.1.4 Statistische Data-analyse............................................................................................... 27-29 3.1.4.2 Significantiedrempel...................................................................................................... 27 3.1.4.3 Statistische Analyses ..................................................................................................... 28 3.1.4.3.1 België .................................................................................................................. 28-29 3.1.4.3.2 België en Italië ......................................................................................................... 29 3.2 Europese analyse .................................................................................................................... 29-31 3.2.1 Proefpersonen .................................................................................................................... 30 3.2.2 Procedure ........................................................................................................................... 30 3.2.3 Data-analyse .................................................................................................................. 30-31
4 Resultaten ........................................................................................................................... 32-48 4.1 Belgisch / Italiaanse Analyse .................................................................................................. 32-42 4.1.1 Frequenties ......................................................................................................................... 32 4.1.2 Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal? ............................. 32-33 4.1.3 Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes?............................................................................................................... 34-36 4.1.4 Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? ................................. 37-38 4.1.5 Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg? ........................ 38-39 4.1.6 Wat is de doorstroming van alle jeugdcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? ................................................................................................... 39-40 4.1.7 Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? ......................................................... 40
4.1.8 Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg? ................ 40-41 4.1.9 Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-ploeg door de jaren heen? ................................................................................................................... 41-42 4.1.10 Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie geselecteerd? .. 42 4.2 Europese Analyse ................................................................................................................... 43-48 4.2.1 Algemeen............................................................................................................................ 43 4.2.2 Per categorie ................................................................................................................. 43-48 4.2.2.1 U16 ........................................................................................................................... 43-44 4.2.2.2 U17 ........................................................................................................................... 45-46 4.2.2.3 U18 ........................................................................................................................... 46-47 4.2.2.4 U19 ........................................................................................................................... 48-49
5 Discussie.......................................................................................................................... 50-60 5.1 Belgisch / Italiaanse Analyse .................................................................................................. 50-58 5.1.1 Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal? ............................. 50-52 5.1.2 Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? ................................................................................................................ 52-53 5.1.3 Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? ................................. 53-55 5.1.4 Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg? ............................. 55 5.1.5 Wat is de doorstroming van alle jeugdcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? ................................................................................................... 55-56 5.1.6 Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? .................................................... 56-57 5.1.7 Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg ?..................... 57 5.1.8 Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-ploeg door de jaren heen ? ....................................................................................................................... 58 5.1.9 Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie geselecteerd? ..... 58 5.2 Europese Analyse ................................................................................................................... 59-62 5.2.1 interpretatie resultaten ................................................................................................. 59-62 5.3 Besluit .......................................................................................................................................... 62 6 Referenties .......................................................................................................................... 63-67 7 Bijlages........................................................................................................................................
1 Samenvatting Doelstelling: Het doel van dit (beschrijvende en vergelijkende) onderzoek was om de effectiviteit na te gaan van de doorstroming van de nationale jeugdvoetbalploegen naar de Rode Duivels. Bijkomend werd onderzocht of deze doorstroming verschillend was in vergelijking met deze van Italië in het bijzonder, en andere Europese landen aan de hand van gegevens over de voorrondes van het Europees Kampioenschap voetbal 2008 gespeeld in Oostenrijk en Zwitserland.
Methodiek: De nodige data werden verkregen door het raadplegen van de nationale voetbalbonden van Italië (FIGC) en België (KBVB). Voor Italië waren de gegevens consulteerbaar op hun officiële website. De gegevens over België werden digitaal verzonden door de KBVB. Al deze gegevens sa men met deze van de voorrondes van het Europees Kampioenschap 2008 werden gebruikt in de data-analyse van dit onderzoek.
Resultaten (discussie): Uit de resultaten komt voort dat er weinig verschillen zijn tussen effectiviteit van de Belgische en de Italiaanse jeugddoorstroming. Er werden wel enkele interessante
zaken
gevonden
bij
het
gedetailleerd
uitspitten
van
de
Belgische
jeugddoorstroming. Slechts weinigen starten bij de jongste categorieën en stromen uiteindelijk door tot het A-elftal. De doorstroming vanuit de U21 is met slechts 30% ook te laag voor beide landen. Uiteindelijk behaalt ongeveer 10% van alle jeugdspelers een selectie voor het nationale senioren elftal. De Europese gegevens geven een mooi overzicht van alle landen, maar behandelen een specifieke periode en zijn niet veralgemeenbaar.
Besluit: In dit onderzoek werd de effectiviteit van de Belgische jeugdopleiding doorgelicht en vergeleken met Italië. Daarbij kan geconcludeerd worden dat er weinig spelers zijn, die vanuit de jongste categorieën doorstromen. Vaak liggen beïnvloedende factoren, zoals de maturiteit en het relative age effect, hiervoor aan de basis. Ook vanuit de U21 zetten te weinig voetballers de stap richting het A-elftal, ondanks het kleine verschil in leeftijd tussen beide categorieën. Deze resultaten zijn daarenboven vaak periodegebonden. De spelers die toch voor de Rode Duivels geselecteerd werden, hebben ook meestal in één van de jeugdcategorieën gespeeld. Tussen België en Italië werden geen grote verschillen in resultaten gevonden ondanks het niveauverschil. Er zijn in dit gebied zeker nog mogelijkheden voor
verder onderzoek, om de verschillende redenen van een hoge of lage effectiviteit aan het licht te brengen.
2 2.1
Literatuurstudie Algemene inleiding
Er is al veel onderzoek gedaan naar ontwikkeling van talenten in de sport, ook in het vakgebied veldvoetbal. Verschillende modellen en theorieën werden al ontwikkeld die verklaringen zoeken waarom het ene talent doorbreekt en het andere verdwijnt in de anonimiteit. De ontwikkeling van een jong talent tot toptalent zou een succesvolle interactie zijn tussen verscheidene factoren. Er is niet één bepalende factor die er uit springt, maar het is een samenspel van allerlei factoren. Allen zouden ze bijdragen tot het uiteindelijke doel van de begeleiding van een jonge talentvolle atleet: “Hem/haar doen uitblinken in zijn/haar sport.”
2.2
Theoretische modellen: talentdetectie en talentontwikkeling
Enkele belangrijke modellen worden in deze paragraaf kort beschreven. Dit omvat zeker niet alle mogelijke modellen, maar wel degene die voor dit onderzoek als relevant worden geacht. Dit zijn theoretische modellen die handelen over talentontwikkeling en/of -detectie, waarbij telkens de link kan gemaakt worden naar onderzoeken uit de sportpraktijk.
2.2.1 Bloom (1985) Het model van Bloom onderscheidt drie fases bij de ontwikkeling van expertise: initiatie, ontwikkeling en perfectie.
In de eerste fase (de initiatiefase) zou de atleet een liefde voor de sport moeten ontwikkelen. Hij zou veel plezier moeten hebben en veel positieve aanmoedigingen moeten krijgen van verschillende individuen. Ook een zekere vorm van succesbeleving is in deze fase noodzakelijk. De sociale omgeving helpt met de begeleiding van de atleet door de jeugdjaren. De implicatie is dat situationele factoren en de rol van familie en mentoren, de natuurlijke capaciteit van de atleet overstijgen. Een aangepaste omgeving om talent te ontwikkelen zou een belangrijkere rol spelen dan erfelijkheid. Aangeboren talent is noodzakelijk maar het is niet genoeg om de jonge sporter een latere carrière te kunnen voorspellen.
In de tweede fase (ontwikkeling- of precisiefase) promoot een topcoach of leraar in zijn vakgebied een lange termijnontwikkeling die de vaardigheden systematisch verder traint. De focus ligt op technische begaafdheid en het ontwikkelen van bestaande of nieuwe vaardigheden. Het onderzoek van Gabbett and Georgieff (2007) toonde echter aan dat er enkele zaken buiten beschouwing worden gelaten in de tweede fase. Enkel technische begaafdheid is niet voldoende om op een hoog niveau te kunnen sporten. Zij vonden dat er wel degelijk non-technische verschillen waren tussen jonge nationale volleyballers en diegenen die op een lager niveau spelen. Het gaat om het gewicht, de reikhoogte, de huiddikte, de vertical jump, de spike jump en de geschatte aerobe power. Ook intrapersoonlijke technieken spelen dus een belangrijke rol. Het is dus niet zo dat een speler met een goede techniek ook noodzakelijk een betere prestatie zal leveren. Techniek gaat dus samen met deze fysiologische en antropometrische karakteristieken. Wel is het zo dat wie goed scoort op de skilltest meer kans heeft om later succesvol te zijn. In de derde fase (the elite-years of de perfectiefase) werkt het individu verder met een topcoach en oefent vele uren per dag om training en technische vaardigheden om te zetten in perfectie en automatismen. De sporter kan zijn vaardigheden optimaal benutten. In deze fase begrijpt men dat het gerealiseerde significant is in hun leven.
Samenvattend gaat dit model er van uit dat de sporter vanaf het prille begin dezelfde sport beoefent en er dus in de eerste plaats liefde voor het vak moet ontwikkelen. De sporter beoefent dus niet eerst een waaier van sporten om zich nadien te specialiseren in één sport. Dit model gaat dus van een eenzijdige benadering uit. Het concentreert zich ook enkel op de talenten en laat recreatieve sporters buiten beschouwing. Met alleen talent haal je het echter niet volgens dit model. Talentdetectie komt in dit model niet aan bod.
2.2.2 Differentiated Model of Giftedness and Talent (Gagné, 1991) Gagné‟s Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) maakt een duidelijk onderscheid tussen de twee basisconcepten giftedness en talent (figuur 1). Giftedness wijst op het bezit en het spontaan gebruik van ongetrainde, superieure natuurlijke capaciteiten en dit in ten minste één bepaald domein. Men wordt als gifted beschouwd als men tot de beste 10% behoort van zijn leeftijdscategorie in dat bepaald domein.
Talent wijst op de superieure beheersing van systematisch ontwikkelde vaardigheden en kennis in minstens één activiteit. Men heeft talent als men tot de beste 10% behoort van de leeftijdsgenoten die ook actief zijn in deze zelfde activiteit. Verder kan men binnen deze beste 10% nog onderscheid maken in gradatie van talent en giftedness. Want niet iedereen binnen deze 10% scoort even goed op talent en giftedness. Zo is er nog altijd een verschil tussen een nr. 1 van de wereld en een nr. 10 van de wereld, in dezelfde sport.
Figuur 1 : Gagné’s differentiated model of giftedness and talent (uit Gagné, 1991).
Giftedness (G) wordt onderverdeeld in 5 verschillende domeinen: intellectuele, creatieve, socio-affectieve, sensomotorische en andere. Deze natuurlijke vaardigheden kan men bij elke taak waarnemen. Een hoog vaardigheidsniveau kan gemakkelijk en direct worden waargenomen bij jonge kinderen omdat milieu-invloeden en systematisch leren nog maar beperkt hun invloed hebben kunnen uitoefenen. Ze kunnen zich echter ook nog ontwikkelen tijdens de pubertijd en zelfs in het stadium van volwassene. Hoe gemakkelijker en sneller het leerproces, hoe groter de natuurlijke vaardigheden. Het onderzoek van Pienaar et al. (1998) trachtte in Zuid-Afrika deze giftedness voor rugby op te sporen. Het doelpubliek van 10 jaar oud bestond uit 173 proefpersonen random gekozen die geen ervaring hadden. Als gouden standaard gebruikte men drie Under-11 rugbyteams die top waren in hun leeftijdscategorie. Er werd een succesratio van 88 procent vastgesteld voor het voorspellen van rugbytalent. Dit
model kan de coach helpen om een groter aantal percentage talent te ontdekken op jongere leeftijd.
Talenten (T) ontstaan geleidelijk uit de transformatie van deze hoge vaardigheden in goed opgeleide en systematisch ontwikkelde vaardigheden van een bepaalde menselijke activiteit. Dit kan ontzettend ruim zijn. Van het beheersen van een sport tot het leren van een taal. De natuurlijke vaardigheden of gifts zijn de constituerende elementen van talent. Men kan dus niet getalenteerd zijn zonder eerst gifted geweest te zijn. Sommige Gifts ontwikkelen zich tot een talent en andere dan weer niet. Dit ontwikkelingsproces van leren, trainen en oefenen is onderhevig aan verschillende andere factoren (D). In het eerder vermelde onderzoek van Gabbet et al. (2007) trachtte men niet giftedness, maar talent te detecteren. Dit gebeurde op basis van een talentidentificatieprogramma bestaande uit fysiologische, antropometrische en skilltests. Het ging hier om jeugdvolleyballers die al ervaring hadden in hun sport. Dus was het doel van dit onderzoek puur om de getalenteerde te onderscheiden van de minder getalenteerde. Op de skilltest haalden de spelers die in het programma zaten een significant betere score. Op basis van de antropometrische en fysiologische testen kon geen onderscheid worden gemaakt. De passing- en serving techniek voor het opsporen van talentrijke junior volleyballers is dus van groot belang in de talentdetectie.
Twee beïnvloedende factoren kunnen onderscheid worden: de intrapersoonlijke en de omgevingskatalysatoren. De intrapersoonlijke factoren worden ingedeeld in fysiologische en psychologische (voornamelijk motivatie en de wil) factoren die deels onder invloed staan van de genetica. Zo spelen aangeboren eigenschappen zoals het temperament en de wijze hoe te reageren op een bepaalde situatie ook een grote rol. In het onderzoek van Pienaar et al. (1998) werden op basis van enkele intrapersoonlijke variabelen (een fysische-, een motorische- en een antropometrische variabele) onderzocht om te bepalen wie gifted is en wie niet. Al deze factoren kunnen het proces vertragen, versnellen of zelfs blokkeren. De omgeving als katalysator uit zich op verschillende manieren op macroniveau (geografische, demografische en sociologische factoren) en op microniveau (familie, socioeconomische status, enz.). Zo spelen vooral de mensen, de educatieprogramma‟s en belangrijke gebeurtenissen (overlijden, blessure, het winnen van een beker,…) de grootste rol.
Ten slotte wordt in dit model ook rekening gehouden met geluk. Geluk kan men eigenlijk aan alle vier de andere grote categorieën linken. Bijvoorbeeld geboren zijn in een bepaald land, een hoge economische status hebben, geen blessure oplopen of zelfs geluk bij het vormen van een bepaalde genetische code.
Samenvattend legt dit model de nadruk op aangeboren giftedness en het al dan niet ontwikkelen van deze superieure capaciteit. Men onderzoekt in hoeverre de genetica een grote rol speelt en wat de rol is van de omgevingsfactoren en de intrapersoonlijke factoren op het evolutieproces van de atleet.
Een vergelijkbaar model dat enkel de katalysatoren (intrapersoonlijke factoren en omgevingsfactoren volgens het model van Gagné) in rekening brengt, werd ontwikkeld door Elferink-Gemser et al. (2004) specifiek voor het veldhockey. Het gaat hier niet om talentdetectie maar enkel om de factoren die een rol spelen in de talentontwikkeling (zie figuur 2). Zo worden drie verschillende categorieën onderscheid: training, omgeving en prestatiebepalende factoren die gedurende het proces (de tijd) het prestatieniveau beïnvloeden.
Figuur 2: Multidimensional performance characteristics and level of performance in field hockey (uit Elferink-Gemser et al., 2004)
2.2.3 Williams & Reilly (1998 en 2000) Williams & Franks (1998) en Williams & Reilly (2000) onderscheiden vier fases in de ontwikkeling van een talent. De eerste fase is de detectiefase. Detectie gaat op zoek naar spelers die de sport nog niet speelden maar er wel aanleg voor lijken te hebben. Wat betreft het voetbal is deze fase niet van problematische aard omdat voetbal in België en in het algemeen al een zeer verspreide en populaire sport is. De meeste van deze talenten gaan dan ook automatisch beginnen voetballen. Een voorbeeld van een onderzoek over de detectiefase is dat van het al eerder aangehaalde onderzoek van Pienaar et al. (1998).
De tweede fase is de fase van de identificatie. Identificatie gaat er om het talent te herkennen binnen de sport en dit en dit op regelmatige tijdstippen. De derde fase is de selectiefase. Via selectie tracht men de meest gepaste speler te kiezen in een bepaalde context. In het onderzoek van Falk et al. (2004) is de eerste fase al achter de rug maar draait het vooral om de identificatie- en selectiefase. Deze studie had als doel talent te identificeren in het waterpolo en volgde de jongeren in een 2-year follow up studie. Zij wilden het zwemmen, de balcontrole, het werpen, de fysieke capaciteiten en de game intellegence identificeren. Zij volgden 24 spelers die tussen de 14 en de 15 jaar oud waren, waarvan de beteren op het einde van de studie werden opgenomen in de nationale jeugdselectie. De jongeren waren dus al aanzien als getalenteerd en werden dus al ontdekt. Men wou echter nog een gradatie maken in talent op basis van de hierboven aangehaalde parameters en dus nog een verdere selectie maken om deze spelers optimaal te kunnen laten ontwikkelen. Tijdens de twee jaar dat ze werden onderzocht, werden in het totaal drie testen afgelegd verspreid over deze periode. De spelers die uiteindelijk geselecteerd werden waren al superieur ten opzichte van diegene die niet geselecteerd werden bij de eerste test. Deze superioriteit werd behouden tijdens deze 2 jaar. De voorspellende waarde was uiteindelijk 67 procent. Ten slotte werd er geconcludeerd dat er meer aandacht moest besteed worden aan de evaluatie van game intellegence.
Ten slotte kunnen we de ontwikkelingsfase onderscheiden. Nadat een speler geselecteerd is, moet hij zijn talent optimaal kunnen ontwikkelen. Deze ontwikkelingsfase werd al beschreven in de drie voorgaande modellen.
Samenvattend houdt dit model rekening met het opsporen van talenten, hetgeen niet gebeurde in de vorige modellen waarbij men er van uit ging dat wie talent voor iets heeft dit ook automatisch zal doen. Zo kan iemand die aanleg heeft voor waterpolo dit bijvoorbeeld nog nooit geoefend hebben en bij voorbeeld al jaren aan atletiek doen. Uiteraard kan het ook zijn dat deze sporter misschien liever aan atletiek doet. Eenmaal het talent gevonden is kan men pas beginnen met de talentontwikkeling.
2.2.4 Coté & Hay ( 2002) Het model van Côté & Hay(zie figuur 3) bevat de drie fasen van sportparticipatie vanaf de prille jeugd tot de late adolescentie: de sampling years, de specializing years en de investment/recreational years.
In de sampling years zijn de ouders verantwoordelijk om hun kinderen interesse te laten krijgen in sport. Kinderen moeten de kans krijgen om een wijde waaier aan sporten te kunnen beoefenen, waardoor ze hun fundamentele motorische eigenschappen kunnen ontwikkelen. Het belangrijkste aspect in deze fase is het kind aan te zetten tot sporten op een plezante en ontspannende manier.
Figuur 3: Stadia van sportparticipatie van de kindertijd tot de late adolescentie. (uit Coté & Hay, 2002) In de “specialisatiejaren” gaat het kind zich focussen op één of twee sporten. Naast plezier en opwinding komt ook de ontwikkeling van sportspecifieke vaardigheden op de voorgrond. Uiteindelijk stapt het kind over in zijn “investment of recreational years”. In de “investment years” gaat het kind presteren op een elite niveau in één enkele sport. Strategische en competitieve elementen worden de centrale aspecten in deze jaren. Indien men niet kiest om
zich toe te spitsen tot één enkele sport, maar gewoon aan sport doet, dan bevindt men zich in de recreational years. Het belangrijkste blijft echter een goede gezondheid en het plezier die men verkrijgt door te sporten. In termen van progressie, kan men in de “sampling years” drie kanten op. Men kan zich gaan specialiseren (specializing years). Men kan aan sport blijven doen, zonder zich toe te leggen op één specifieke sport (recreational years) of men kiest om te stoppen met sporten (drop-out). Vanaf de specializing years kan men ook drie richtingen uit. Men kan kiezen voor de investment years, recreational years of drop-out. Eens in de investment years kan men nog overgaan naar de recreational years of stoppen (drop-out). En tot slot in de recreational years kan iemand de kans krijgen om over te gaan of terug te keren naar de investment years. Een tweede mogelijkheid is om te stoppen met sporten (drop-out).
Een voorbeeld om enkele fasen van dit model te linken aan de praktijk vindt men in het onderzoek van Gabbet et al. (2007). Daarin probeerde men na te gaan of ze door gebruik te maken van enkele testen de betere volleyballers konden discrimineren ten opzichte van de rest. Het ging om fysiologische, antropometrische en skilltests. De gemiddelde leeftijd was tussen de 15 en de 16 jaar. De meesten van deze spelers hadden al ervaring in één of meerdere sporten. De jongeren bevinden zich in de specializing years en hadden de sampling years al doorlopen. Nadat ze geproefd hebben van één of meerdere sporten, spitsen ze zich nu toe op één sport: volleybal. Het onderzoek toont ook het belang aan van de ontwikkeling van de sportspecifieke vaardigheden in de specializing years. Enkel op basis van een skilltest kon een onderscheid gemaakt worden tussen de betere en minder goede volleyballers. Bovendien is het ook zo dat naarmate men beter scoort op de skilltest, de kans op later succes vergroot. De laatste fase werd in dit onderzoek niet doorlopen, vermits hier enkel sprake is van jeugdvolleyballers.
Samenvattend gaat dit model er van uit dat de ouders het kind moeten laten kunnen kiezen tussen verschillende sporten en hen deze ook aanbieden op jonge leeftijd dit in tegenstelling met het model van Bloom. Sporten moet hier vooral als ontspanning bedoelt zijn. Pas later specialiseert het kind zich in een sport om zich er uiteindelijk volledig in te ontwikkelen of het kiest om recreatief te blijven. Sport wordt hier ook sterk gerelateerd aan de fysieke en psychische gezondheid. Op alle niveaus is een drop-out mogelijk. Opnieuw komt talentdetectie niet aan bod.
2.2.5 Conclusie Deze theoretische modellen geven een algemeen beeld over de verschillende fases in de evolutie van een jonge sporter. Hoewel ze onderlinge verschillen vertonen, leunen ze toch dicht bij elkaar aan. Door de modellen te linken aan de praktijk worden deze duidelijker en makkelijker te interpreteren. Hoewel de fasen in ieder model anders worden weergegeven, komen ze toch vaak op dezelfde zaken neer. Het is een proces van detectie, ontwikkeling en uiteindelijk het bereiken van het volwassen stadium. De manier waarop dit proces verloopt, is voor ieder individu anders. Zo zijn er vele zaken in de ontwikkeling die een belangrijke rol spelen in het al dan niet bereiken van het hoogste niveau. Welke factoren een belangrijke invloed hebben op de sporter, worden nog aangehaald. Voorlopig werden vooral de verschillende interpretatiemogelijkheden van de detectiefase besproken, gekoppeld aan de overgang naar de ontwikkeling en gerelateerd aan onderzoeken vanuit verschillende sporttakken. Ten slotte kunnen we concluderen, dat er geen “beste” model bestaat maar dat de modellen in elkaar overvloeien. Ze kunnen allen geïnterpreteerd worden op verschillende manieren, maar sluiten voor sommige zaken nauw bij elkaar aan. Hét model zal waarschijnlijk nooit uitgevonden worden omdat zodanig veel factoren hier een invloed kunnen op hebben.
2.3
Beïnvloedende factoren in het ontwikkelingsproces
Na het opsporen van talent door de talentdetectie is het de bedoeling dat deze jongeren zich ontwikkelen tot een atleet die tot de top behoort van zijn/haar sport. Dit complex proces van talentontwikkeling is ook vervat in de hierboven beschreven modellen. Het verloopt met vallen en opstaan en is onderhevig aan verschillende factoren. In deze paragraaf worden enkele hiervan besproken waarbij zeker niet op alle beïnvloedende factoren dieper wordt ingegaan. De basis die hiervoor gebruikt wordt, is het eerder besproken model van Gagné. Daarin worden enkele bepalende factoren aangehaald die van belang zijn tijdens de ontwikkeling van begaafde jongeren. Zo wordt er een onderverdeling gemaakt tussen intrapersoonlijke en omgevingsfactoren, die een invloed hebben op het ontwikkelingsproces. Hieronder worden niet alle aspecten van die factoren onderling verduidelijkt, maar worden er gerelateerde hoofdzaken belicht en gelinkt aan de praktijk.
2.3.1
Intrapersoonlijke factoren
De intrapersoonlijke factoren overkoepelen alle eigenschappen die aan het individu toegeschreven kunnen worden. Hiertoe behoren bijvoorbeeld motivatie, persoonlijkheid, … Deze zullen dan een positieve of negatieve impact hebben op de ontwikkeling. Om een meer algemeen beeld te vormen, werden hieronder overkoepelende takken gevormd en hun belang in de praktijk aangetoond. Dit omvat slechts enkele aspecten en niet alle items die een rol spelen.
2.3.1.1
Psychologische eigenschappen
Deze eigenschappen kunnen een rol spelen bij het al dan niet behalen van later succes. Al vele onderzoekers hebben deze in voetbal van naderbij bekeken en onderzocht. De review van Williams & Reilly (2000) heeft geen consistente relatie gevonden tussen persoonlijkheid en expertise. Er zou wel een assumptie zijn dat getalenteerde spelers bepaalde vaardigheden bezitten die ofwel aangeboren zijn ofwel kunnen getraind worden. De sportpsycholoog kan dus een rol spelen in het ontwikkelingsproces. Aangezien bepaalde persoonlijke eigenschappen trainbaar zouden zijn (zie Williams & Reilly, 2000). Bovendien zijn bepaalde eigenschappen bij talentvolle spelers meer uitgesproken, dan bij minder getalenteerde jongeren. Getalenteerde spelers zouden meer toegewijd zijn, meer zelfvertrouwen hebben en minder vatbaar zijn voor angst. Ze gebruiken ook meer effectieve coping strategieën, zijn meer gemotiveerd en kunnen hun concentratie tijdens een wedstrijd langer volhouden (Van den Auweele et al., 1993; Durand-Bush and Salmela., 2001). Nog andere wetenschappers zeggen dat het niet zinvol is om deze eigenschappen te onderzoeken omdat ze van dag tot dag kunnen verschillen. Gould onderzocht in 2001 de persoonlijkheden aan de top bij professionele ploegen en zag dat er een uitgebreid aanbod was aan verschillende persoonlijkheden die daarom niet minder getalenteerd zijn. Tenslotte kunnen volgens Morris (2000) de onderzoeken die geldig zijn voor volwassene spelers niet geëxtrapoleerd worden naar adolescenten. Er zouden meer longitudinale onderzoeken moeten komen naar de persoonlijkheden van adolescenten.
2.3.1.2 Antropometrie
Antropometrie speelt ondermeer een rol in het oplopen van blessures. Natuurlijk speelt ook het hebben van geluk een rol in deze context. Blessures kunnen veroorzaakt worden door extrinsieke factoren zoals het gedrag van een tegenstander en de ondergrond. Deze kunnen echter ook te wijten zijn aan intrinsieke factoren zoals de persoonlijkheid, de fitness en de biomechanica van het lichaam. Er zijn spelers die meer risico‟s zouden nemen dan andere spelers en men spreekt dan ook van blessuregevoelige spelers. Preventie en detectie van blessures zouden constante aandachtspunten moeten zijn. Zo zouden spelers kunnen gescreend worden of ze al dan niet lijden aan bijvoorbeeld hartritmestoornissen of bijvoorbeeld een onevenwicht in lengte van de onderste ledematen. Sommige onderzoekers spreken van een „injury prone athlete‟(Sanderson, 1981; Bergandi, 1985). Het is echter niet zeker of dit aangeboren is of veranderbaar. Ook het omgaan met blessures en de overbelasting zouden een grote rol kunnen spelen.
2.3.1.3 Relative age effect en maturiteit
Ook het relative age effect en de maturiteit klasseren we bij de intrapersoonlijke factoren. De maturiteit van een individu is specifiek per persoon en is van groot belang voor zijn of haar ontwikkeling. Uit verscheidene onderzoeken wordt aangetoond dat spelers met een grotere maturiteit gemakkelijker worden aanzien als getalenteerd dan deze die laatrijp zijn. Ook het relative age effect speelt hierin een rol waardoor zich meer spelers in een team bevinden die vroeg geboren zijn in het selectiejaar, vroeger september - december en nu januari – juni (zie Helsen et al., 2000), dan spelers die later geboren zijn. Tot deze conclusie kwam onder meer Helsen et al. (1998), die onderzocht of de asymmetrische verdeling van geboortedagen bij de professionele elitespelers een weerspiegeling is van de verdeling bij de jeugdploegen. Veel spelers die later geboren zijn in het selectiejaar zouden al stoppen (drop out) met spelen op 12 jaar. Dit zou vooral het geval zijn in België, Zweden en in het Verenigd Koninkrijk. Deze discriminatie zou vooral geldig zijn voor verdedigers en goalkeepers die groter en sterker waren volgens Franks et al. (1999). Een oplossing zou zijn de spelers meer te rangschikken volgens hun maturiteit dan op basis van hun leeftijd.
Worden de jeugdcategorieën afzonderlijk bekeken (Helsen et al., 2005), dan kan afgeleid worden dat de oververtegenwoordiging van spelers geboren in de eerste helft van het selectiejaar (van januari tot maart) geldig is voor the under-15 (U-15), U-16, U-17 en U-18 (tabel 1). Het betreft spelers van 10 verschillende Europese landen. Kijken we afzonderlijk naar Italië dan zien we in tabel 2 dat 50,49% geboren is in de eerste drie maanden van het selectiejaar en slechts 3,89% in de laatste 3 maanden. Een oplossing zou zijn om de cutt off date jaarlijks te laten roteren zodat iedere speler eens bij de groep zit van diegenen die vroeg in het jaar geboren zijn (Boucher & Halliwell, 1991). Een tweede oplossing (Barnsley & Thompson, 1988) zou zijn om meer categorieën te maken zodat het effect gereduceerd wordt. Een derde oplossing tenslotte zou zijn om de mentaliteit van coaches te wijzigen (Barnsley & Thompson, 1988; Helsen et al., 2000).
Tabel 1: Birth-date distributions per UEFA tournament (uit Helsen et al., 2005).
Helsen et al. (2000) definieerden het begrip talent in voetbal en onderzochten hoe coaches talent zien en selecteren. De resultaten toonden aan dat veel spelers die door de coaches als getalenteerd worden aanzien uitgelegd kan worden door fysieke superioriteit, dat geassocieerd is met het relative age effect.
Tabel 2: Birth-date distributions of the U 15,U 16,U 17 and U-18 selections per country. (uit Helsen et al ,2005)
2.3.1.4 Besluit
Het bezitten van de juiste intrapersoonlijke eigenschappen heeft een grote invloed in de evolutie van de persoon. Een goede opvoeding en begeleiding van de jonge sporters kan hen helpen bij het verwerven van de nodige kwaliteiten. Toch zijn er zaken waar het individu weinig of niets kan aan veranderen. De maturiteit samen met het relative age effect bepaalt nog te veel welke kansen de jongere krijgt. Hiermee moet men rekening houden bij de ontwikkeling van getalenteerde adolescenten, waardoor ook laatrijpe jongeren de nodige kansen krijgen om te evolueren en zo minder talent verloren gaat.
2.3.2
Omgevingsfactoren
Onder omgevingsfactoren kan men alle extrapersoonlijke invloeden op het individu verstaan. Dit gaat vooral over zijn of haar familiale en sociale omgeving. Naast de persoonlijke
eigenschappen, zijn ook deze factoren van groot belang voor een optimale ontwikkeling van het kind. Onder de noemer van „persoonlijke omgeving‟, wordt de invloed van de belangrijkste personen verder besproken. Ook hier worden niet alle factoren aangehaald.
2.3.2.1 Persoonlijke omgeving
De persoonlijke omgeving van een kind is van groot belang tijdens zijn ontwikkeling. Hieronder verstaan we: familie, vrienden, de trainer,… Deze belangrijke invloed is niet enkel gerelateerd aan de algemene ontwikkeling van het kind, ook voor zijn sportieve ontwikkeling zijn ze van groot belang.
De ouders hebben hierbij de grootste invloed op het kind, maar vervullen hun rol niet altijd even goed. Zo blijkt uit het onderzoek van Gould et al. (2006), die nagingen wat de coaches vonden van het gedrag van de ouders. Daaruit kon besloten worden dat een significant aantal ouders op een negatieve manier interfereerde met de ontwikkeling van hun kind. Dit is eigenlijk niet te verwonderen, vermits de ouders geen enkele begeleiding genoten van op welke manier men met een sportend kind dient om te gaan. Voorbeelden van positief gedrag kan men relateren aan logistieke, financiële en sociaal-emotionele steun. Terwijl het benadrukken van winnen, onrealistische verwachtingen en kritiek op het kind als negatief worden beschouwd. Ook wanneer de ouders zich gaan gedragen als rolmodel en de kinderen dit gedrag gaan oppikken, kan dit een positieve invloed zijn. Een overheersing van negatieve aspecten kunnen zorgen voor stress en angst bij het kind, met een daling van de prestatie tot gevolg. De gedragingen van de omgeving, die zorgen voor een bevorderende prestatie, werden extra belicht in het onderzoek van Gould (2001). Daar is men namelijk het gedrag van de omgeving van Olympische kampioenen gaan bekijken. Daarin werden voor de ouders gelijkaardige elementen teruggevonden als in het onderzoek van Gould et al. (2006). Zaken als steun, rolmodel, aanwezig zijn op wedstrijden van het kind komen opnieuw aan bod. Ook voor de trainers zijn er een aantal die van belang zijn. Zoals empathie tonen, het vertrouwen van de atleet winnen, de atleet begrijpen, … . Naast de ouders speelt dus ook de coach (Gould, 2006) een belangrijke rol. Volgens Coté (2002) moet de trainer zorgen voor voldoende aanmoedigingen en lof om de jonge sporter te motiveren. Ook het aanleren van enkele mentale vaardigheden kan bijdragen tot een positieve houding van het kind tegenover sport of een gezonde levensstijl. Om de motorische
vaardigheden aan te scherpen, zijn de nodige instructies en feedback nodig. Bovendien bevinden coaches zich in een vooraanstaande positie om de sporters een goed sociaal gedrag bij te brengen. Dit kan de jongeren enkel stimuleren om beter te leren samenwerken en elkaar onderling aan te moedigen en te steunen. De trainer kan dit enkel optimaal invullen wanneer hij goed begeleid en gestuurd wordt. Daarom moet de coach feedback krijgen en voldoende mogelijkheden krijgen om zijn kennis te verruimen. Cushion et al.(2001), die acht nationale jeugdtrainers in Engeland observeerde, vond dat trainers ook meer geduld moeten hebben, soms gebruik moeten maken van stilte als bewuste coaching en de instructies tot het minimum beperken. Het is duidelijk dat er moet gewerkt worden aan een optimale begeleiding van de atleet, waarbij vooral de ouders maar ook de coach een betere opleiding moeten krijgen om de talenten van het kind zo goed mogelijk te ontwikkelen. Côté en Hay (2002) onderschatten ook de rol van de familie niet. Zij vonden dat emotionele steun van familie belangrijk blijft tijdens het gehele proces. In een omgeving waarin de familie/ouders sport promoten geeft het kind meer kans om te slagen.
2.3.2.2 Sociologie
Ook de sociologie zou een bepalende invloed kunnen hebben. In elk land heersen er verschillende culturen, waarbij minderheden gediscrimineerd worden en minder kans hebben om ontdekt te worden als talent. Ook de sociale klasse heeft een groot effect op de participatie (Power en Woolger, 1994; Kirk et al., 1997). Voetbal zou (bijvoorbeeld in Groot-Brittannië) meer een sport zijn voor de middenklasse of working class. Deze groep zou een grotere mobiliteit en flexibiliteit hebben en een omgeving waarbij sport gestimuleerd wordt. Kinderen afkomstig van éénoudergezinnen en etnische minderheden zouden echter minder kans maken om door te breken. Op die manier komt er minder talent aan het licht, hetgeen absoluut vermeden moet worden.
2.3.2.3 Besluit
In dit onderdeel werd vooral aandacht geschonken aan de rol van de naaste personen en kennissen tijdens de ontwikkeling. Zij spelen een uiterst belangrijke rol om de evolutie van een kind zo aangenaam mogelijk te doen verlopen. Hierbij hebben de ouders een ondersteunende en motiverende rol. De coach moet zorgen voor de ontwikkeling van de
nodige vaardigheden en dit rekening houdend met de leeftijdscategorie. Voorts kan de afkomst van het kind zorgen dat het minder kansen krijgt, hoewel dit in de Europese landen minder en minder het geval wordt.
2.3.3 Ontwikkelingsproces en trainingsfactoren Hiermee wordt de manier van training en oefening bedoeld, die men doorheen dit proces aangeboden krijgt. Dit kan op verschillende manieren ingevuld worden. Er kan uitgegaan worden van een algemene basisontwikkeling in de beginstadia van de ontwikkeling of men kan kiezen voor een vroege specialisatie. Daarnaast kan ook de aanwezigheid van sportspecifieke inzichten of vaardigheden op vroege leeftijd een belangrijke rol spelen. Hieronder wordt dieper ingegaan op enkele bepalende factoren van het ontwikkelingsproces.
2.3.3.1 Tactiek
De review van Williams (2000) onderzocht net als in het onderzoek van Falk (2004), bij waterpolo, de game intellegence. Alleen spreekt men in het voetbal van perceptuele skill. Getalenteerde spelers zouden gemakkelijker herkenbare patronen terug oproepen of herkennen dan minder getalenteerde spelers. Deze eigenschap om informatie te hercoderen naar sportspecifieke informatie is afhankelijk van een complex en discriminerende opbouw van het langetermijngeheugen. Dit geheugen is cruciaal voor de anticipatie in het voetbal. Deze experts zouden ook een betere strategie ontwikkelen bij het selecteren van visuele informatie en de oogbewegingen verlopen meer gecontroleerd. Ook de onderzoeken van Vaeyens et al. (2007) sluiten hier nauw bij aan en geven een beeld over het maken van de juiste tactische beslissing gekoppeld aan een goede visuele zoekstrategie. Men maakt ook gebruik van andere zoekstrategieën als men het hele veld waarneemt (11 versus 11) dan bijvoorbeeld bij een 3 tegen 3 situatie. Deze strategieën verschillen bovendien tussen verdedigende en aanvallende spelers. Bij identificatie van getalenteerde spelers zou men hier rekening moeten mee houden.
2.3.3.2 Vroege specialisatie
In al de reeds eerder besproken sporten komt vooral de ontwikkeling en detectie in de jeugdsport aan bod. We kunnen echter nog een extra factor aanhalen in verband met de
ontwikkeling, namelijk vroege specialisatie. Baker (2003) onderzocht de gevolgen van vroege specialisatie en concludeerde dat vroege diversificatie kan beschouwd worden als een mogelijk alternatief tot de weg naar succes. Dit is wel enkel het geval als de alternatieve sporten gelijkaardige onderliggende prestatie-elementen bevatten. Wat ook kan besloten worden, is dat de diversificatie afneemt naarmate de specialisatie toeneemt, hoewel er weinig empirisch onderzoek de vroege diversificatie ondersteunt. Toch wordt zijn effectiviteit aangetoond op het vlak van fysiologie en motorisch leren. Er moet echter nog verder onderzoek verricht worden om een duidelijke weergave te kunnen geven van de bijdrage van vroege diversificatie enerzijds en vroege specialisatie anderzijds
2.3.3.3 Long Term Player Development
Om de ontwikkeling van jonge sporters te optimaliseren, maakt men het best gebruik van een langetermijnplanning. Er zijn veel modellen voor diverse sporten die beschrijven hoe die verschillende fases ingevuld kunnen worden. Sommige modellen geven enkel de duur van de verschillende stadia weer. Anderen vertellen ons wat er in de fasen een invloed speelt. Een soortgelijk model werd eerder al besproken. Het model van Gagné geeft weer welke zaken een rol spelen in zo een ontwikkelingsproces. Onderstaand model (figuur 4) geeft die verschillende factoren een plaats in het proces. Bovendien is dit model interessant voor deze context, vermits het geschreven werd door de Football Association (FA) en het dus handelt over voetbal. Het model beschrijft 8 fases die een sporter doorloopt. Beginnend van 5-jarige leeftijd en gaande tot het volwassen stadium, waarbij telkens andere accenten worden gelegd. In de beginstadia zijn vooral de ontwikkeling van de basisvaardigheden en het beleven van plezier van belang. Naarmate men ouder wordt, gaat competitie en trainen om te winnen een grote rol beginnen spelen.
Figuur 4: Introduction to Long Term ‘Player’ Development (www.TheFA.com)
Zoals eerder vermeld, geeft dit model de verschillende factoren van ontwikkeling ook een plaats. Deze worden opgesplitst in vier overkoepelende takken: technisch, sociaal, psychologisch en fysisch (zie figuur 5). De mate van aandacht die aan elke tak moet besteed worden, varieert per leeftijdscategorie. Welke rol elke tak speelt in het ontwikkelingsproces, wordt getoond in onderstaande figuur 5.
Figuur 5: Chronological Age, Growth and Maturity phases (www.TheFA.com)
Met dit model tracht de FA een gezicht te geven aan het ontwikkelingsproces en de verschillende takken die hierbij een rol spelen. Opnieuw moet hierbij vermeld worden dat de kwaliteit waarmee dit wordt ingevuld, afhangt van de trainer en de mate waarin deze opgeleid en gestuurd wordt.
2.3.3.3 Besluit
Een langetermijnplanning kan een oplossing bieden om voor elke leeftijdscategorie weer te geven wat op dat moment van belang is. De juiste invulling van de verschillende trainingsfactoren (tactiek, techniek, sociaal, …) is cruciaal om het kind optimaal op te leiden. Dit hangt natuurlijk af van kind tot kind. Iemand kan al meer sportspecifieke vaardigheden bezitten dan een ander en zal dus op een ander niveau gestuurd moeten worden. Daarom is het noodzakelijk om de richtlijnen niet altijd af te stemmen op de groep, maar ook individueel te variëren. Dit om ieder kind zo goed mogelijk te begeleiden.
2.3.4 Conclusie beïnvloedende factoren
De ontwikkeling van een kind in gelijk welke discipline, is een moeilijk proces. Veel aspecten beïnvloeden het verloop ervan. De aanwezigheid van enkele noodzakelijk vaardigheden op jonge leeftijd kan een voordeel bieden. Daarnaast mag niet vergeten worden dat vele intrapersoonlijke en omgevingsfactoren een belangrijke functie hebben in het verloop. Gebruik maken van een planning lijkt noodzakelijk om de noden van de jonge sporter, afhankelijk van de leeftijd, in te vullen.
2.4
Doorstroming: effectiviteit van jeugdopleiding
Wanneer de jongeren het einde van hun jeugdopleiding hebben bereikt, moeten deze die aan het niveau voldoen, kunnen doorstromen. De mate van succes van een jeugdopleiding kan weerspiegeld worden aan het aantal jeugdspelers dat uiteindelijk doorstroomt naar het eerste elftal of de elitecategorie. Daarom kan het onderzoeken van die effectiviteit ons een weergave geven van hoe goed de doorstroming is. Dit maakt ook het onderwerp van deze masterscriptie uit, dat zich zal toespitsen op het Belgisch en Italiaans voetbal. Daarbij wordt uitgegaan van onderstaand basisonderzoek. In “Succes in elite cycling: A prospective and retrospective analysis of race results” (Schumacher et al., 2006) werd, door middel van een retrospectieve en prospectieve analyse van carrièreresultaten, onderzocht hoeveel jongeren die top waren in de jeugdcategorieën ook effectief succes haalden in het profwielrennen. Enkel de profwedstrijden van de drie grote rondes (Vuelta, Giro en De Ronde van Frankrijk) en het WK werden in rekening gebracht. Om top te zijn bij de jeugd moest men aan één juniorenwereldkampioenschap hebben deelgenomen. Alleen deze jonge profs werden geselecteerd. Deze resultaten werden geanalyseerd over een periode van 24 jaar, van 1980 tot 2004. Een onderscheid werd gemaakt tussen een winnaar, een podiumplaats, een top tien plaats en deelname (11de - einde). Het beste resultaat werd er per renner uitgefilterd. Renners uit verschillende landen werden opgenomen waardoor men ook daartussen kon vergelijken. De resultaten toonden aan dat ongeveer 34 % die vroeger top was bij de jeugd, ook top was bij de elite. Er moet wel opgemerkt worden dat dit aantal waarschijnlijk nog meer is aangezien enkel
grote rondes en het WK opnemen op zich al een klein criterium was. In alle disciplines waren de meeste atleten in de top ranking bij de elite vroeger ook top bij de jeugd. De studie toonde ook aan dat renners die aan een WK bij de jeugd hadden deelgenomen, op vroegere leeftijd hun eerste en laatste eliteresultaat lieten optekenen. Met andere woorden ze staan vroeger aan de top maar stoppen ook op een vroegere leeftijd dan renners die niet hadden deelgenomen aan een WK bij de jeugd. Degenen die enkel in elitewedstrijden hadden aangetreden, behaalden hun eerste resultaten bij de profs op een latere leeftijd. Er werd weliswaar geen verschil gevonden in carrièrelengte tussen beide groepen. Het opleiden van jongeren heeft volgens deze studie dus zeker zin in het profwielrennen. Nochtans wordt de topprestatie gemiddeld gezien gehaald op 28 jaar, terwijl de specifieke begeleiding in het wielrennen maar gaat tot 23 jaar. Het belang van ervaring zou dus een grote rol kunnen spelen. Waarom de ene jeugdwielrenner het haalde en waarom iemand anders het niet haalde werd niet onderzocht.
2.5
Recente aanpassingen in het voetbal
Enkele recente aanpassingen zouden er moeten voor zorgen dat jonge Belgische spelers meer speelkansen krijgen op het hoogste niveau. In België werd bijvoorbeeld de under-21 rule ingevoerd, waarbij minstens twee spelers onder de 21 jaar op het wedstrijdblad moeten staan. Vaeyens et al. (2005) onderzochten echter of deze regel ook effectief uitdraaide in meer speelgelegenheid voor spelers onder de 21 jaar en dit was niet zo. De spelers werden meestal geselecteerd om aan de under-21 rule te voldoen maar zaten vooral op de bank. Het doordrukken van de 6+5 regel van de FIFA kan misschien wel een stap in de goede richting zijn. Die regel verplicht de clubs om minimaal zes spelers uit eigen land op te stellen in de basiself. Op die manier verhogen de kansen voor jongeren om in eigen land door te breken en aan meer speelkansen te komen. Ook het recent afschaffen van het fiscaal voordeel voor een buitenlandse voetballer kan zorgen voor een positieve stimulus om de jeugdopleiding nog meer te promoten. Dit soort aanpassingen zijn belangrijk om de eigen jeugd terug op de kaart te zetten en om te beletten dat spelers op jonge leeftijd naar het buitenland trekken.
2.6
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Vaak wordt er gezegd dat de Belgische jeugdopleiding in het voetbal ondermaats is. Meestal wordt dan gerefereerd naar de resultaten van de Rode Duivels, om die stelling kracht bij te zetten. Zeker wanneer België vergeleken wordt met omliggende buurlanden of andere Europese landen concludeert men dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de jeugdopleidingen. Is dat wel zo? Is de Belgische jeugdopleiding minder kwalitatief dan die van andere Europese landen? Is er een minder grote doorstroming van jeugdspelers in België in vergelijking met andere landen? Hierover is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd. Het doel van deze scriptie is om aan te tonen wat de effectiviteit is van de jeugdopleiding in België en dit specifiek te vergelijken met een ander Europees topland, namelijk Italië. Bovendien wordt dit ook gespiegeld aan verschillende Europese landen naar aanloop van het EK 2008. Om dit doel te bereiken werd getracht volgende onderzoeksvragen op te lossen:
Voor België: 1) Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? 2) Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg? 3) Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-ploeg door de jaren heen? 4) Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? 5) Wat is de doorstroming van alle jeudcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? 6) Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie geselecteerd?
Voor België en Italië: 7) Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal? 8) Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? 9) Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg?
10) Is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg significant verschillend van elkaar? 11) Is de jeugddoorstroming naar het nationale A-elftal afhankelijk van het land?
Europa: 12) Wat is de effectiviteit van de jeugdopleidingen (doorstroming) van alle Europese landen naar aanleiding van het EK 2008? Bij alle landen die deelnamen aan de kwalificaties voor het EK 2008, zal nagegaan worden of hun spelers van het nationale elftal ooit in de jeugdcategorieën speelden.
3 3.1
Methode Belgisch / Italiaanse Analyse
In het eerste deel van dit onderzoek worden de data van België en Italië weergegeven en vergeleken met elkaar.
3.1.1 Algemeen In dit onderzoek werd gezocht naar gegevens van nationale jeugdploegen in het voetbal. In de zoektocht naar landen die iets betekenen op het wereldtoneel werden de officiële sites van de verschillende voetbalbonden doorzocht. Wat opviel was dat er weinig landen waren die over bruikbare data beschikten, althans niet online of op een databestand, om de doorstroming van de jeugd naar de A-ploeg te onderzoeken.
Uiteindelijk werd ervoor gekozen om de gegevens te gebruiken van twee Europese landen, namelijk België en Italië. De data voor Italië konden teruggevonden worden op de officiële site (www.figc.it) van de Italiaanse voetbalbond Federazione Italiana Giuoco Calcio (FIGC). Voor België was dit een stuk moeilijker omdat niet alle gegevens digitaal beschikbaar waren. Hiervoor zijn de onderzoekers zelf de gegevens van de officiële wedstrijdbladen gaan intypen op computers van de Oost-Vlaamse afdeling van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) in Gent. Op die manier werd een elektronische versie verkregen van de gespeelde wedstrijden van de verschillende nationale jeugdcategorieën.
3.1.2 Proefpersonen
3.1.2.1 België
Voor België werden in totaal 3034 spelers opgenomen die al geselecteerd werden voor de nationale A-ploeg of voor één of meerdere jeugdcategorieën. Het gaat hier alleen om spelers uit het herenvoetbal. De data over het damesvoetbal werden niet opgenomen. De categorieën
die in dit onderzoek werden opgenomen zijn de Under 15 (U 15), Under 16 (U16), Under 17 (U17), Under 18 (U18), Under 19 (U19), Under 21 (U21) en de nationale A-ploeg.
U15 Tussen [1982-1996] en [2003-2008] speelden 445 spelers voor de U15. Van de periode 1997 tot en met 2002 zijn geen gegevens beschikbaar. Met de haakjes worden alle jaren bedoeld tussen de vermelde jaren, met de vermelde jaren inclusief.
U16 Tussen [1980-2008] speelden 589 spelers voor de U16. Van de jaren 1993 en 1994 zijn geen gegevens beschikbaar.
U17 Tussen [1974-2008] speelden 750 spelers voor de U17. Van de jaren 1978 en 1979 zijn geen gegevens beschikbaar.
U18 Tussen [1980-2008] speelden 662 spelers voor de U18. Van de jaren 1985, 1986 en 1994 zijn geen gegevens beschikbaar.
U19 Tussen [1948-2008] speelden 1319 spelers voor de U19.
U20 Tussen [2002-2008] speelden 98 spelers voor de U20. Van het jaar 2004 zijn geen gegevens beschikbaar.
U21 Tussen [1956-1962] en [1974-2005] speelden 582 spelers voor de U21. Van de jaren 1963 tot en met 1973 en van het jaar 1990 zijn geen gegevens beschikbaar.
A-ploeg Tussen [1904-1914], [1919-1940] en [1944-2008] speelden 676 spelers voor het A-elftal. In de jaren 1915 -1918 (WO I) en 1941-1943 (WO II) zijn er geen wedstrijden gespeeld.
3.1.2.2 Italië
In het totaal werden de persoonlijke gegevens verzameld van 1363 voetballers die al gespeeld hebben of geselecteerd werden voor de Nationale A-ploeg of voor een bepaalde nationale jeugdcategorie van Italië. Ook hier handelen de data enkel over het herenvoetbal. De categorieën die we voor dit onderzoek gebruikten, waren de Under 15 (U15), Under 16 (U16), Under 17 (U17), Under18 (U18), Under 21 (U21) en de A-ploeg. Hieronder wordt een overzicht gegeven van welke data precies werden opgenomen per categorie en welke gegevens ontbreken.
U 15 Alle wedstrijdgegevens van de U15 vanaf 1992 tot en met 2003 zijn gebruikt behalve van enkele wedstrijden waarvan de gegevens ontbreken (zie verder resultaten). In het totaal gaat het om 272 spelers en 92 wedstrijden, waarvan 4 van de 7 wedstrijdfiches van 1994 ontbreken. Van de jaren 1993 en 2002 ontbreken zowel de wedstrijdfiches (selecties) als de gespeelde wedstrijden.
U16 In deze categorie werden 444 spelers opgenomen. In totaal gaat het om 143 wedstrijden gespeeld tussen [1992-2008]. Van 1993 en 1994 waren slechts enkele wedstrijdselecties beschikbaar. De wedstrijden waarvan de selecties bekend waren voor deze jaren, werden opgenomen in de data-analyse.
U17 Tussen [1991-2006] speelden in totaal 363 spelers voor de U17. Van 1992 en 1994 zijn geen gegevens bekend. Het totaal aantal wedstrijden van de jaren 1991 en 1993 en voor de periode [1995-2006], bedraagt 100. De data van 2007 en 2008 ontbreken eveneens.
U18 Tussen [1990-2006] werden 471 spelers tenminste één maal geselecteerd. Dit zijn in totaal 142 wedstrijden. De data van de jaren 2007 en 2008 ontbreken.
U19 en U20 Voor deze categorieën werden geen gegevens opgenomen.
U21 Tussen [1980-2008] werden 514 spelers geselecteerd. Voor deze periode zijn de gegevens van 266 wedstrijden opgenomen in de resultaten. Er is geen enkele wedstrijd waarvan de selectie onbekend is.
A-ploeg De spelers werden pas opgenomen in deze categorie als ze tenminste éénmaal voorkwamen in één of meerdere van de vorige categorieën (U21,U18,U17,U16 of/en U15). De gegevens van 310 wedstrijden tussen [1980-2008] werden verwerkt. In het geheel haalden 144 spelers tenminste 1 selectie voor de A-ploeg.
3.1.3 Procedure 3.1.3.1 Soort onderzoek
Dit onderzoek is louter beschrijvend. Er werden geen testen uitgevoerd om de nodige data te bekomen. Er is ook geen sprake van een experimentele interventie. De ruwe data werden enkel verwerkt en geïnterpreteerd.
3.1.3.2 Dataverzameling
3.1.3.2.1
België
De gegevens van alle nationale jeugdcategorieën en de A-ploeg werden in één groot databestand doorgestuurd door de KBVB. Voor elke speler werden de volgende gegevens in achting genomen: identificatienummer, voornaam, achternaam, geboortedatum, het aantal selecties per categorie, het aantal caps per categorie en de datum waarop hij voor elke categorie zijn eerste wedstrijd speelde. Verschillende geboortedata (634) ontbraken maar aan de hand van de data van de gespeelde wedstrijden kon toch bepaald worden in welk jaar zij geboren werden. Uiteraard zit hier een kleine foutmarge op. Toch kon dit niet voor elke speler zonder gekende geboortedata gedaan worden. Voor 112 spelers werd geen geboortedatum genoteerd. Er werd getracht hun gegevens online op te zoeken, maar deze personen gingen ver terug in de tijd, waardoor ze zeer moeilijk te vinden waren. De meesten hadden hun
wedstrijd voor de A-ploeg immers gespeeld voor WO I en uiteindelijk werd beslist om de zoektocht te staken. Voorts werden aan deze file nog eens het aantal wedstrijden in de Belgische eerste klasse tot en met 27/02/2007 toegevoegd. Deze gegevens zijn afkomstig van de website http://www.belgiumsoccerhistory.com. Uiteindelijk werd voor elke categorie een afzonderlijke Excelfile gemaakt, waardoor alle geselecteerden per categorie duidelijk waargenomen konden worden. Ten slotte werd alles in één bestand weergeven, met alle gegevens van één persoon op één lijn. Hierdoor konden de gegevens in SPSS 15.0 correct worden geïnterpreteerd.
3.1.3.2.2
Italië
De gegevens, terug te vinden op de website van de Italiaanse voetbalbond, werden per categorie in een afzonderlijke Excel-file genoteerd. Telkens werd de achternaam, de voornaam, de geboortedatum, de club, het aantal selecties en caps voor die bepaalde categorie genoteerd. Soms kwam het voor dat niet alle gegevens bekend waren, dan werd dit beschouwd als een missing value. Zo waren niet alle geboortedata bekend.
Nadien werden alle gegevens in één groot Excel-bestand geplaatst, waar elke speler die in meerdere jeugdploegen speelde hetzelfde identificatienummer kreeg. Dit is nodig om deze persoon later te herkennen als dezelfde proefpersoon. Na het bekomen van deze file werden de gegevens verwerkt tot een statistisch bruikbaar bestand. Hierbij werden alle gegevens van één persoon op één lijn geplaatst. Uiteindelijk werd dus één file bekomen die kon geïmporteerd worden in het statistisch programma SPSS 15.0 .
3.1.4 Statistische Data-analyse
3.1.4.1 Significantiedrempel
De significantiedrempel werd in dit onderzoek gelegd op een p-waarde van 0.05. Er wordt gesproken van een significant resultaat wanneer een p-waarde gevonden werd die lager is dan 0.05. Wanneer de p-waarde zich tussen de 0.05 en 0.1 bevindt, wordt van een trend tot significatie gesproken.
3.1.4.2 Statistische Analyses
De analyses waarbij enkel de data van België werden gebruikt staan hier weergegeven.
3.1.4.2.1
België
Voor België werden uiteindelijk zes onderzoeksvragen afzonderlijk geanalyseerd (deze zijn terug te vinden in de literatuurstudie maar worden ter aanvulling onder deze paragraaf nog eens weergegeven). Bij vragen 1, 4, 5 en 6 werden de gegevens van de verschillende categorieën telkens omgevormd tot twee mogelijkheden. Ofwel speelde iemand wel voor een bepaalde categorie ofwel niet. Om de analyses uit te voeren werd gebruik gemaakt van kruistabellen, waarbij telkens de chi-kwadraat waarde en de rij-, kolom –en totaalpercentages werden opgevraagd. Voor onderzoeksvraag 2 werd de correlatie tussen de twee variabelen onderzocht. Bij onderzoeksvraag 3 werd de analyse uitgevoerd via een One-way Anova. Om de juiste gegevens te kunnen selecteren voor een analyse werd gebruikt gemaakt van de geboortedatum van een speler of van de data die aangeven wanneer iemand voor het eerst geselecteerd werd voor een bepaalde categorie, dit door middel van de optie: “select cases”. Een speler die in 2008 bijvoorbeeld 14 jaar was en in dat jaar voor de U15 geselecteerd werd, maakt geen kans om al bij de nationale A-ploeg gespeeld te hebben, wat eveneens geldt voor de andere jeugdcategorieën. De kans bestaat altijd dat een speler op zeer jonge leeftijd een selectie afdwingt voor het A-elftal, vb. op 17-jarige leeftijd. Hiermee wordt rekening gehouden, maar er wordt van een ideale situatie uitgegaan. Dit wil zeggen dat een speler eerst de jeugdcategorieën doorloopt tot aan een bepaalde leeftijd, hier 20-21 jaar, en dan pas kans maakt op een A-selectie. Op deze manier werden de data gefilterd en werden de juiste spelers mee opgenomen in de analyses. Alle analyses werden uitgevoerd via het software programma SPPS 15.0.
De onderzoeksvragen die enkel voor België geanalyseerd werden, worden hieronder weergegeven. 1) Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? 2) Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg?
3) Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-ploeg door de jaren heen? 4) Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? 5) Wat is de doorstroming van alle jeugdcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? 6) Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie geselecteerd?
3.1.4.2.2
België en Italië
Voor België en Italië werden vijf onderzoeksvragen geanalyseerd (deze zijn terug te vinden in de literatuurstudie maar worden ter aanvulling onder deze paragraaf nog eens weergegeven). Deze vragen werden voor beide landen samengevoegd om een vergelijking mogelijk te maken. De gegevens voor deze vragen werden, net zoals voor België afzonderlijk, omgevormd tot twee mogelijkheden. Alle vijf de vragen werden geanalyseerd via kruistabellen. Ook hier werden indien nodig, de juiste gegevens geselecteerd op basis van de optie: “select cases”. De onderzoeksvragen die voor beide landen geanalyseerd werden, worden hieronder weergegeven:
7) Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal? 8) Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? 9) Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg? 10) Is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg significant verschillend van elkaar? 11) Is de jeugddoorstroming naar het nationale A-elftal afhankelijk van het land?
3.2
Europese Analyse
In het tweede deel van dit onderzoek is het de bedoeling dat verschillende nationale ploegen vergeleken worden ten opzichte van elkaar. Alle spelers die tenminste één maal geselecteerd werden voor een voorrondewedstrijd van het Europees Kampioenschap voetbal van 2008 in Oostenrijk en Zwitserland werden opgenomen in dit onderzoek. De statistieken tonen het aantal minuten dat een speler gespeeld heeft in de kwalificatiefase (16/08/2006 – 17/10/2007)
en geeft eveneens weer hoeveel minuten deze speler gespeeld heeft in de UEFA youth competitions in het verleden (zie bijlage 1).
3.2.1 Proefpersonen In het geheel werden 1803 verschillende spelers in rekening gebracht verdeeld over de 50 landenteams die zich trachtten te plaatsen voor de eindronde. Zwitserland en Oostenrijk komen niet voor in de deze lijst omdat zij de organiserende landen zijn en dus geen voorrondewedstrijden hoeven af te werken. Ook Montenegro komt niet in de lijst voor omdat zij pas mogen aantreden aan de kwalificatiefase van het volgende Wereldkampioenschap. Hiervoor maakten ze nog deel uit van Servië & Montenegro dat wel in de lijst voorkomt. Het gaat hier alleen over spelers die geselecteerd werden voor het nationale A-team. Het betreft officiële gegevens van de Union of European Football Associations, afgekort de UEFA. Eveneens de organisator van het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams en het controlerende orgaan voor voetbal tussen Europese voetbalteams.
3.2.2 Procedure Al deze officiële gegevens werden overgetypt in een Microsoft Excel bestand. Bij elke speler staat respectievelijk zijn identificatienummer, zijn voornaam, zijn familienaam, het land waarvoor hij speelde, het aantal minuten dat hij speelde in de EK voorronde en het aantal minuten dat hij heeft gespeeld voor de U16, U17, U18 en U19 van zijn land.
3.2.3 Data-analyse De analyse op onderzoeksvraag 12, die nagaat wat de effectiviteit is van de jeugdopleidingen van de Europese landen naar aanleiding van het EK 2008, gebeurde niet in SPSS 15.0 maar in Microsoft Excel. De percentages per land, per categorie konden zo berekend worden. Ook het percentage spelers dat zowel in de voorronde speelden als voor een bepaalde jeugdcategorie, konden voor alle landen samen bekomen worden.
Naast een landenrangschikking van de gegevens van alle landen per categorie werden de ploegen ook ingedeeld volgens hun plaats op de FIFA/Coca-Cola World Ranking (zie bijlage
2). De FIFA stelt eveneens een lijst op, op basis van de prestaties van een land in officiële internationale wedstrijden. Het gaat om de lijst die werd afgesloten op 2 juli 2008. Aan de hand van deze lijst werd in de resultaten een afzonderlijk klassement opgesteld met alleen de eerste 20 Europese ploegen die voorkomen op deze lijst. Dit gaat van Spanje dat op 1 staat tot Polen dat 32e staat. In deze lijst werd ook in het vet aangeduid welke landen uiteindelijk doorgestoten zijn tot de eindfase van het tornooi. Oostenrijk en Zwitserland komen niet voor in deze tabellen omdat zij de organiserende landen waren en dus geen voorrondes hoefden te spelen.
4
Resultaten
4.1
Belgisch / Italiaanse Analyse
Hier worden enkel de resultaten weergegeven en vergeleken voor België en Italië. Dit aan de hand van de verschillende onderzoeksvragen.
4.1.1 Frequenties In onderstaande tabel 3 zijn de frequenties weergegeven per land en per categorie. Zo werden bijvoorbeeld voor de U15, 272 spelers opgenomen in dit onderzoek voor Italië. Voor België in vergelijking waren dat er 445. Dezelfde redenering kan ook voor de andere categorieën worden gevolgd. In het totaal bestond de database van Italië uit 1363 spelers waar deze voor België uit 3034 spelers bestond. Tabel 3: Frequenties weergegeven per land en categorie. Categorie
Italië
België
U15 U16 U17 U18 U19 U20 U21 A Totaal
272 444 363 471 / / 514 144 1363
445 589 750 662 1319 98 582 676 3034
4.1.2 Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal? Deze onderzoeksvraag (vraag 7) werd voor beide landen berekend. Tevens werd ook nagegaan of er een verschil was tussen beide landen (onderzoeksvraag 10). Onderstaande tabel 4 geeft de resultaten weer voor België en Italië onafhankelijk van elkaar. Zo stroomden voor de U15, 16 van de 256 spelers door naar de nationale A-ploeg van Italië. Dit komt neer op 6,3%, waar België een doorstroming heeft van 6,4% (17 op 266 spelers). De grootste variatie vinden we terug voor de U21. Voor Italië stroomt vanuit die categorie 26,8%
door naar de A-ploeg, voor België is dat 34,0%. Eenzelfde redenering kan worden gevolgd voor de doorstroming van de andere categorieën naar de nationale A-ploeg.
Tabel 4: Doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg berekend voor België en Italië onafhankelijk van elkaar. Jeugdcategorie =>A
Italië Aantal 16 16 21 39 / / 137
U15 => A U16 => A U17 => A U18 => A U19 => A U20 => A U21 => A
Totaal 256 242 238 403 / / 511
België A/T (%) 6,3 6,6 8,8 9,7 / / 26,8
Aantal 17 35 50 52 195 7 198
Totaal 266 393 615 551 1244 66 582
A/T (%) 6,4 8,9 8,1 9,4 15,7 10,6 34,0
Tabel 5 geeft de resultaten weer op de vraag of de doorstroming per jeugdcategorie naar de nationale A-ploeg significant verschillend is per land, dit via een kruistabel. Uit deze tabel kunnen we afleiden dat bijvoorbeeld voor de U15 van Italië 6 van de 103 spelers ook tenminste één maal voor de nationale A-ploeg werden geselecteerd, wat neer komt op 5,8%. Dit tegenover België dat een doorstroming haalde van 7,8% (9 op 115 spelers). De periode waarover deze analyse handelt, ligt tussen 1992 en 1996 (spelers die hun eerste wedstrijd speelden in deze periode voor de U15). De p-waarde was 0,562 en de chi-kwadraat waarde was 0,339. Voor de andere categorieën kan dezelfde beredenering worden gevolgd.
Tabel 5: Doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg berekend voor België en Italië afhankelijk van elkaar. Jeugdca tegorie =>A
U15=>A U16=>A U17=>A U18=>A U21=>A
Periode
[1992-1996] [1995-2001] 1991, 1993, [1995-2002] [1990-1993] of [1995-2003] [1980-1989] of [1991-2005]
Chikwadraat waarde
pwaarde
Italië
België
0,339 0.583
0,560 0,445
6 11
103 178
A/T (%) 5,8 6,2
0,319
0,572
21
212
9,9
18
216
8,3
0,049
0,825
34
326
10,4
33
333
9,9
0,634
0,426
123
434
28,3
118
382
30,9
Aantal
Totaal
Aantal
Totaal
9 12
115 143
A/T (%) 7,8 8,4
4.1.3 Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? Per categorie werd onderzocht of deze doorstroming naar de nationale A-ploeg periodeafhankelijk is (onderzoeksvraag 4). Dit wel enkel voor België. Wie voor het eerst zijn wedstrijd voor de U16 speelde in 1985 valt dus bijvoorbeeld in de periode 1980-1990 (zie tabel 6). Dezelfde redenering kan ook voor de andere tabellen gevolgd worden (tabel 6-11). Uit tabel 6 kunnen we afleiden dat voor de U16 tussen 1980-1990, 18 van de 178 spelers zowel voor de U16 zijn geselecteerd als voor de nationale A-ploeg. Dit geeft ons een doorstroming van 10,1% voor deze periode. In de periode tussen 1991 en 2003 was deze doorstroming gelijk aan 8,7%. De p-waarde was 0,369 en de Chi kwadraat waarde was 0,808. De totale doorstroming over de categorieën heen was 8,7.
Tabel 6: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van de periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn (U16 => A). Gespeelde wedstrijden tussen 1980-1990 1991-2003 Totaal
Chikwadraat waarde
0,808
p-waarde
0,369
België Aantal 18 19 37
Totaal 178 248 427
A/T (%) 10,1 7,6 8,7
Uit tabel 7 kunnen we afleiden dat voor de U17 tussen 1974-1984, 11 van de 169 spelers zowel voor de U17 zijn geselecteerd als voor de nationale A-ploeg. Dit geeft ons een doorstroming van 6,5% voor deze periode. In de periode tussen 1985 en 1994 was deze doorstroming 8,7% en tussen 1995 en 2004 was deze 8,5%. De p-waarde was 0,724 en de Chi kwadraat waarde was 0,646. De totale doorstroming over de categorieën heen was 7,9%.
Uit tabel 8 kunnen we afleiden dat voor de U18 tussen 1980-1990, 20 van de 198 spelers zowel voor de U18 zijn geselecteerd als voor de nationale A-ploeg. Dit geeft ons een doorstroming van 10,1% voor deze periode. In de periode tussen 1991 en 2005 was deze doorstroming gelijk aan 8,9%. De p-waarde was 0,623 en de Chi kwadraat waarde was 0,241. De totale doorstroming over de categorieën heen was 9,3 %.
Tabel 7: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn (U17 => A). Gespeelde wedstrijden tussen 1974-1984 1985-1994 1995-2004 Totaal
Chikwadraat waarde
0,646
p-waarde
België Aantal 11 20 20 51
0,724
Totaal 169 237 236 642
A/T (%) 6,5 8,4 8,5 7,9
Tabel 8: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn (U18 => A). Gespeelde wedstrijden tussen 1980-1990 1991-2005 Totaal
Chikwadraat waarde
0,241
p-waarde
België Aantal 20 34 54
,623
Totaal 198 384 582
A/T (%) 10,1 8,9 9,3
Uit tabel 9 kunnen we afleiden dat voor de U19 tussen 1948-1960, 62 van de 268 spelers zowel voor de U19 zijn geselecteerd als voor de nationale A-ploeg. Dit geeft ons een doorstroming van 23,1% voor deze periode. Tussen 1961-1970 was deze 13,4%, tussen (1971-1980) 15,3%, tussen (1981-1990) 13,3%, tussen (1991-2000) 13,8% en tussen (20012005) 11,9%. De p-waarde was 0,010 en de Chi kwadraat waarde was 15,148. Wel is het zo dat een speler in deze berekening pas vanaf de leeftijd van 21 jaar kans maakte om in de eerste ploeg te spelen. De totale doorstroming over de categorieën heen was 15,7 %.
Tabel 9: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn: Vanaf 21 jaar geselecteerd voor de nationale A ploeg (U19 => A). Gespeelde wedstrijden tussen 1948-1960 1961-1970 1971-1980 1981-1990 1991-2000 2001-2005 Totaal
Chi-kwadraat waarde
15,148
p-waarde
0,010
België Aantal 62 23 30 31 33 16 195
Totaal 268 172 196 233 240 135 1244
A/T (%) 23,1 13,4 15,3 13,3 13,8 11,9 15,7
In tabel 10 is dezelfde berekening gemaakt als in tabel 9, alleen maakte een speler hier kans om op de leeftijd van 18 jaar voor de nationale A-ploeg geselecteerd te worden. Het enige verschil zit hem in de laatste periode tussen 1991 en 2007 waar de doorstroming 13,8% (52 op 440 spelers) is. De p-waarde was 0,001 en de chi-kwadraat waarde was 18,157. De totale doorstroming over de categorieën heen was 15,1 %.
Tabel 10: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn: Vanaf 18 jaar geselecteerd voor de nationale A-ploeg (U19 => A). Gespeelde wedstrijden tussen 1948-1960 1961-1970 1971-1980 1981-1990 1991-2007 Totaal
Chikwadraat waarde
18,157
p-waarde
0,001
België Aantal 62 23 30 31 52 198
Totaal 268 172 196 233 440 1309
A/T (%) 23,1 13,4 15,3 13,3 11,8 15,1
Uit tabel 11 kunnen we afleiden dat voor de U21 tussen 1956-1962, 35 van de 97 spelers zowel voor de U21 zijn geselecteerd als voor de nationale A-ploeg. Dit geeft ons een doorstroming van 36,1% voor deze periode. Tussen (1991-2005) was deze 36,4%, tussen (1974-1985) 39,7%, tussen (1986-1995) 39,7% en tussen (1996-2005) 26,4%. De p-waarde was 0,069 en de Chi kwadraat waarde was 7,093. De totale doorstroming over de categorieën heen was 34,0 %.
Tabel 11: Doorstroming naar de nationale A-ploeg afhankelijk van periode waarin de wedstrijden gespeeld zijn (U21 => A). Gespeelde wedstrijden tussen
Chikwadraat waarde
p-waarde
België Aantal
Totaal
A/T (%)
1956-1962
35
97
36,1
1974-1985
64
176
36,4
1986-1995
52
131
39,7
1996-2005
47
178
26,4
198
582
34,0
Totaal
7,093
,069
4.1.4 Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? Deze doorstroming werd zowel voor België als Italië onafhankelijk van elkaar berekend (onderzoeksvraag 8). Er kunnen echter wel vergelijkingen gemaakt worden aan de hand van de percentages in de kolom (A/T). Wanneer in de tabel een schuin streepje is weergegeven dan werden geen berekeningen gemaakt voor deze doorstroming. Voor de doorstroming tussen U19 en U21 zijn bijvoorbeeld geen berekeningen gemaakt voor Italië, dit omdat er voor Italië hierover geen gegevens beschikbaar waren (zie tabel 12). Tabel 12 geeft de resultaten weer voor de doorstroming tussen twee opeenvolgende categorieën waar tabel 13 de doorstroming weergeeft tussen drie opeenvolgende categorieën.
Zo kunnen we uit tabel 12 afleiden dat de doorstroming van de U15 naar de U16 voor Italië 43,8% (119 op 272 spelers) was en voor België 50,0% (178 op 356 spelers) was. Dezelfde redenering kan worden gevolgd voor de doorstroming tussen de andere categorieën.
Tabel 12: Doorstroming tussen twee opeenvolgende categorieën Doorstroming tussen twee opeenvolgende categorieën
Italië
België
Aantal
Totaal
A/T (%)
Aantal
Totaal
A/T (%)
U15 => U16
119
272
43,8
178
356
50,0
U16 => U17
148
343
43,2
355
580
61,2
U17 => U18
162
318
50,9
362
638
56,7
U18 => U19
/
/
/
432
651
66,4
U18 => U21
119
431
27,6
/
/
/
U19 => U21
/
/
/
295
869
33,9
137
511
26,8
118
382
30,9
U21 => A
Tabel 13 geeft de resultaten weer voor de doorstroming tussen meerdere opeenvolgende categorieën. Zo werden 20,2% (55 op 272 spelers) van de spelers zowel voor de U15, de U16 als de U17 van Italië tenminste één maal geselecteerd. Voor België waren dit er 103 op 317 (32,5%). De doorstroming tussen de andere categorieën kan op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.
Tabel 13: Doorstroming tussen meerdere opeenvolgende categorieën. Doorstroming tussen meerdere opeenvolgende categorieën
U15 => U16 =>U17 U15=>U16=>U17=>U18 U15=>U16=>U17=>U18 =>U19 U15=>U16=>U17=>U18 =>U19 =>H1 U15=>U16=>U17=>U18=>U21=>A
Italië
België
Aantal
Totaal
55 /
272 /
A/T (%) 20,2 /
Aantal
Totaal
103 48
317 241
A/T (%) 32,5 19,9
/
/
/
37
221
16,7
/
/
/
9
221
4,1
5
272
2,00
/
/
/
4.1.5 Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg?
Deze onderzoeksvraag (vraag 9) werd voor beide landen berekend. Tevens werd ook nagegaan of er een verschil was tussen beide landen (onderzoeksvraag 11).
Onderstaande tabel 14 geeft de resultaten weer onafhankelijk per land. De leeftijd geeft aan hoe oud de spelers minimum waren als zij geselecteerd werden voor de eerste ploeg. De periode geeft aan tussen welke periode de spelers geboren zijn. Voor België is de doorstroming tussen [1930-1990] 11,7 % en tussen [1930-1987] 12,9%. Voor Italië is de doorstroming tussen [1952-1990] 11,6% en tussen [1952-1988] 12,3%.
Tabel 14: Jeugddoorstroming van Italië en België naar het nationale A-elftal. Leeftijd (Jaar) 18 18 20 21
Periode [1930-1990] [1952-1990] [1952-1988] [1930-1987]
Italië Aantal / 143 143 /
Totaal / 1237 1159 /
België A/T (%) / 11,6 12,3 /
Aantal 266 / / 263
Totaal 2452 / / 2219
A/T (%) 11,7 / / 12,9
Onderstaande resultaten (tabel 15) onderzoeken of deze doorstroming afhankelijk is van het land waar een speler afkomstig van is. Deze gegevens handelen over de spelers geboren tussen 1952 en 1990. Voor België werden 173 op 1799 (9,6%) spelers ooit tenminste één maal geselecteerd voor een jeugdcategorie en de A-ploeg. De p-waarde is gelijk aan 0,121. Voor Italië was dit 11,3% (143 op 1260 spelers). De gemiddelde doorstroming over de landen heen was 10,3%.
Tabel 15: Vergelijking van de jeugddoorstroming tussen Italië en België (1952-1990). Land
Geen A-selectie
A-selectie
%
België Italië Totaal
1626 1117 3059
173 143 316
9,6 11,3 10,3
4.1.6 Wat is de doorstroming van alle jeudcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes?
Is de doorstroming met andere woorden afhankelijk van de periode waarin men geboren is (onderzoeksvraag 5). Tabel 16 geeft de resultaten weer als er beschouwd wordt dat een speler vanaf 18 jaar kans maakt om geselecteerd te worden voor de nationale A-ploeg. In de linkerkolom staat aangegeven tussen welke jaren de speler geboren is. Van de spelers geboren tussen 1930 en 1940 behaalden 50 op 274 (18,2%) spelers zowel een selectie voor een jeugdcategorie als voor de nationale A-ploeg. Voor de spelers geboren tussen (1941 en 1950) was de doorstroming 20,5%, tussen (1951 en 1960) 17,1%, tussen (1961 en 1970) 10,9%, tussen (1971 en 1980) 10,6% en tussen (1981 en 1990) 5,6%. De p-waarde was kleiner dan 0,001 en de doorstroming over de verschillende periodes heen was 11,7%.
Tabel 16: Doorstroming naar de nationale A-ploeg volgens geboortedatum : Kans op selectie vanaf de leeftijd van 18 jaar. Geboortedatum
p-waarde
België Aantal
Totaal
A/T (%)
1930-1940
50
274
18,2
1941-1950
38
185
20,5
1951-1960
44
257
17,1
1961-1970
42
384
10,9
1971-1980
56
526
10,6
1981-1990
36
639
5,6
266
2265
11,7
Totaal
<0,001
Tabel 17 geeft de resultaten weer als je pas kans maakte op de leeftijd van 21 jaar om geselecteerd te worden voor de nationale A-ploeg. Het enige verschil met tabel 16 ligt dus
tussen de spelers die geboren zijn tussen 1981 en 1987. De doorstroming was hier 8,1%, 33 op 406 spelers werden zowel voor een jeugdploeg als voor de nationale A-ploeg geselecteerd. De p-waarde was kleiner dan 0,001 en de doorstroming over de periodes heen was gelijk aan 12,9%.
Tabel 17: Doorstroming naar de nationale A-ploeg volgens geboortedatum:Kans op selectie vanaf de leeftijd van 21 jaar. Geboortedatum 1930-1940 1941-1950 1951-1960 1961-1970 1971-1980 1981-1987 Totaal
p-waarde
België Aantal 50 38 44 42 56 33 263
<0,001
Totaal 274 185 257 384 526 406 2032
A/T (%) 18,2 20,5 17,1 10,9 10,6 8,1 12,9
4.1.7 Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? Deze vraag werd enkel voor België behandeld (onderzoeksvraag 1). In het totaal werden voor deze vraag 363 spelers opgenomen. Van deze 363 spelers haalden er 267 ook een selectie voor één van de jeugdploegen. Dit komt neer op 73,6%. De p-waarde was kleiner dan 0,001. Zes spelers geboren tussen 1927 en 1929 speelden op zeer jonge leeftijd bij de U19. Deze werden niet opgenomen in deze analyse.
4.1.8 Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg?
In dit onderdeel wordt nagegaan of er een verband is tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal selecties voor de nationale A-ploeg
(onderzoeksvraag
2).
Bij
het
uitvoeren
van
de
correlatie,
werd
correlatiecoëfficiënt (r) verkregen van 0,516. De p-waarde is kleiner dan 0,001. Het aantal
een
spelers in achting genomen was 1476.
4.1.9 Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-
ploeg door de jaren heen? Het gaat hier om spelers die minstens 1 maal geselecteerd werden voor de A-kern en waarvan de geboortedatum bekend was (onderzoeksvraag 3). In tabel 18 zijn de resultaten van de oneway anova weergegeven. De spelers (n=118) geboren tussen 1904 en 1925 waren gemiddeld 23,1 jaar oud met een standaarddeviatie van 3,1 jaar. De minimumleeftijd waarop iemand geselecteerd was, bedroeg 16 jaar. De maximumleeftijd was 31 jaar. De andere data kunnen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd. De levene‟s test had als p-waarde 0,378. De Fwaarde was gelijk aan 2,220 en de p-waarde was gelijk aan 0,031. Over alle periodes heen was de gemiddelde debuutleeftijd 22,971 jaar met een standaarddeviatie van 3,174 jaar. De jongste speler ooit geselecteerd voor de nationale A-ploeg was 16 jaar en de oudste 34,9 jaar.
Tabel 18: Debutantenleeftijd voor A-ploeg volgens geboortedatum. Aantal
Minimum
Maximum
Gemiddelde
Standaarddeviatie
(spelers)
(Jaren)
(Jaren)
(Jaren)
(Jaren)
1904 -1925
118
16,002
31,101
23,129
3,076
1926 – 1950
147
17,930
34,022
23,807
3,050
1951 - 1962
95
17,000
32,983
23,760
2,928
1963 - 1974
60
18,983
32,929
24,155
2,986
1975 - 1986
67
18,039
31,199
24,023
3,569
1987 - 1994
45
18,940
30,030
23,841
3,064
1995 - 2002
69
18,0418
31,051
24,716
3,261
2003 - 2008
48
16,940
34,940
22,971
3,569
Totaal
649
16,002
34,940
23,768
3,174
Geboortedatum
Bij het uitvoeren van een post hoc analyse (Tukey) werden volgende resultaten gevonden. De p-waarden tussen de verschillende tijdsperiodes kan men terugvinden in tabel 19. Zo was de p-waarde tussen de spelers geboren tussen 1904-1925 en tussen 1995-2002 gelijk aan 0,021, wat dus een significant verschil is tussen beide periodes. Tijdens de periode 1904-1925 debuteerden de spelers gemiddeld op een jongere leeftijd.
Tabel 19: Debutantenleeftijd voor A-ploeg volgens geboortedatum: p-waarden tussen verschillende tijdsperiodes.
Geboortedatum
1904 -
1926 - 1950
1963 -
1975 -
1987 -
1995 -
2003 -
1925
1951 - 1962
1974
1986
1994
2002
2008
,448 ,996 ,995 /
,584 1,000 1,000 1,000 /
,903 1,000 1,000 1,000 1,000 /
,021 ,499 ,540 ,973 ,906 ,835 /
1904 -1925 1926 – 1950
/
,662
1951 - 1962
,662 ,832 ,448 ,584 ,903 ,021 1,000
/
1963 - 1974 1975 - 1986 1987 - 1994 1995 - 2002
1,000 ,996 1,000 1,000 ,499 ,753
,832 1,000 / ,995 1,000 1,000 ,540 ,851
1,000 1,000 ,973 ,524
1,000 ,906 ,644
,835 ,887
,066
1,000 ,753 ,851 ,524 ,644 ,887 ,066 /
2003 - 2008
4.1.10 Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie geselecteerd?
Deze analyse werd zowel voor België als voor de andere landen die deelnamen aan de voorronde van het EK in Oostenrijk en Zwitserland uitgevoerd (onderzoeksvraag 6). De percentages die we konden afleiden uit de kruistabellen zijn weergegeven in tabel 20. Van de 140 spelers behalen er 37 naast een selectie voor de A-ploeg ook een selectie voor de U16. Dit komt neer op 26,4%. Voor de U17 bedraagt dit 30,5%, voor de U18 is dit 37,4% en voor de U16 is dit 52,9%. Tabel 20: Percentages Rode Duivels die ook voor de jeugd hebben gespeeld per categorie. A => Jeugdcategorie
België Aantal
Totaal
A/T (%)
A => U16
37
140
26,4%
A => U17
53
174
30,5%
A => U18
55
147
37,4%
A => U19
192
363
52,9%
4.2 Europese Analyse
4.2.1 Algemeen In het totaal werden 1803 spelers voor de 50 verschillende landen geselecteerd om deel te nemen
aan
een
voorrondewedstrijd
van
het
Europees
kampioenschap
voetbal
(onderzoeksvraag 12). In totaal speelden 509 van deze spelers speelden ooit voor de U16 van hun land (28,23%), 155 spelers speelden voor de U17 (8,60%), 639 spelers speelden voor de U18 (35,44%) en 377 spelers speelden bij de U19 (20,91%). Deze resultaten worden weergegeven in tabel 21.
Tabel 21: Frequenties per categorie. Categorie
U16
U17
U18
U19
Aantal
509
155
639
377
28,23
8,60
35,44
20,91
Totaal (%)
4.2.2 Per categorie De percentages worden hier afzonderlijk per categorie besproken. Telkens is een tabel weergegeven die alle landen rangschikt van de hoogste naar de laagste percentages. Naast deze tabel staat steeds een tabel waarin enkel de landen staan die tot de 20 beste van Europa behoren volgens de FIFA wereldranglijst. In het vet staan de landen die deelnamen aan de eindronde van Europees kampioenschap 2008.
4.2.2.1
U16
Voor de U16 is de hoogste score met 70,37% voor Malta. Op de 2 e plaats komt Liechtenstein met 61,54%. Helemaal onderaan bengelen Bosnië-Herzegovina en Kazakstan met respectievelijk 8,70% en 2,94% (tabel 22 en 23). Voor België behaalden 15,91% van de spelers die tenminste éénmaal werden geselecteerd voor een voorrondewedstrijd van het EK 2008 ook voor de U16 tenminste één selectie. Voor Italië was dit 19,51% van de spelers.
Tabel 22: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U16 werd geselecteerd per land. Land Malta Liechtenstein Cyprus Faeröer IJsland San Marino Noord-Ierland Zweden Nederland Litouwen Luxemburg Polen Portugal Armenië Tsjechië Finland Noorwegen Ierland Moldavië Kroatië Hongarije Letland Slovenië Wit-Rusland Engeland
Percentages 70,37% 61,54% 51,72% 44,74% 43,24% 43,24% 40,74% 40,63% 40,62% 40% 40% 39,47% 39,47% 37,14% 35,29% 33,33% 33,33% 32,50% 32,50% 32,35% 31,82% 31,25% 30,56% 27,91% 27,27%
Land Georgië Denemarken Israel Frankrijk Wales Roemenië Estland F,Y,R. Macedonië Albanië Servië Azerbeidzjan Duitsland Schotland Italië Turkije Spanje Rusland Andorra België Slowakije Griekenland Oekraïne Bulgarije Bosnië-Herzegovina Kazakstan
Percentages 27,27% 26,32% 26,32% 25% 24,32% 23,81% 23,07% 22,58% 22% 20,69% 20% 20% 20% 19,51% 19,04% 17,65% 17,14% 16,13% 15,91% 13,95% 13,79% 11,76% 9,50% 8,70% 2,94%
Tabel 23: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U16 werd geselecteerd per land volgens wereldranglijst.
Plaats op ranglijst 26 5 9 32 8 31 7 15 21 10
Land
Percentages
Zweden Nederland Portugal Polen Tsjechië Noorwegen Kroatië Engeland Israel Frankrijk
40,63% 40,62% 39,47% 39,47% 35,29% 33,33% 32,35% 27,27% 26,32% 25%
Plaats op ranglijst 12 3 16 2 14 1 11 18 29 17
Land
Percentages
Roemenië Duitsland Schotland Italië Turkije Spanje Rusland Griekenland Oekraïne Bulgarije
23,81% 20% 20% 19,51% 19,04% 17,65% 17,14% 13,79% 11,76% 9,50%
4.2.2.2
U17
Bij U 17 is de beste score voor Slovenië met 83,33% met een ruime voorsprong op het tweede geplaatste land Luxemburg dat een percentage heeft van 32,26%. De laagste percentages vinden we terug voor Cyprus, Italië, Griekenland en Bosnië-Herzegovina met 0% (Zie tabel 24 en 25). Voor België behaalden 13,64% van de spelers die tenminste éénmaal werden geselecteerd voor een voorrondewedstrijd van het EK 2008 ook voor de U17 tenminste één selectie.
Tabel 24: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U17 werd geselecteerd per land. Land Slovenië Luxemburg Andorra Liechtenstein Faeröer Wales Hongarije Ierland Moldavië Servië België Georgië San Marino Estland Noord-Ierland Israel Turkije Nederland Letland Oekraïne Spanje Kroatië Frankrijk IJsland Portugal
Percentages 83,33% 32,26% 25,81% 23,08% 21,05% 18,91% 15,90% 15% 15% 13,79% 13,64% 13,63% 13,51% 12,82% 11,11% 10,53% 9,52% 9,38% 9,37% 8,82% 8,82% 8,82% 8,33% 8,11% 7,89%
Land Albanië Tsjechië Rusland Azerbeidzjan Duitsland Armenië Noorwegen Bulgarije Roemenië Slowakije Wit-Rusland Engeland Malta F,Y,R. Macedonië Zweden Finland Kazakstan Schotland Litouwen Denemarken Polen Bosnië-Herzegovina Griekenland Italië Cyprus
Percentages 6,25% 5,88% 5,71% 5,71% 5,71% 5,71% 5,56% 5,26% 4,76% 4,65% 4,65% 4,55% 3,70% 3,22% 3,13% 3,03% 2,94% 2,85% 2,85% 2,63% 2,63% 0% 0% 0% 0%
Tabel 25: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U17 werd geselecteerd per land volgens wereldranglijst. Plaats op ranglijst
Land
Percentages
21 14 5 7 1 29 10 9 8 3 11 31 17 12 15 26 16 32 2 18
Israel Turkije Nederland Kroatië Spanje Oekraïne Frankrijk Portugal Tsjechië Duitsland Rusland Noorwegen Bulgarije Roemenië Engeland Zweden Schotland Polen Italië Griekenland
10,53% 9,52% 9,38% 8,82% 8,82% 8,82% 8,33% 7,89% 5,88% 5,71% 5,71% 5,56% 5,26% 4,76% 4,55% 3,13% 2,85% 2,63% 0% 0%
4.2.2.3
U18
Bij de U18 staat Cyprus helemaal bovenaan de lijst met 62,07%. Het wordt op de voet gevolgd door Malta met 59,26% en Finland met 54,55%. Kazakstan staat helemaal onderaan met 2,94% (zie tabel 26 en 27). Voor België behaalden 31,82 % van de spelers die tenminste éénmaal werden geselecteerd voor een voorrondewedstrijd van het EK 2008 ook voor de U18 tenminste één selectie. Voor Italië werden in het totaal 29,27% van de spelers voor beide categorieën geselecteerd.
Tabel 26: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U18 werd geselecteerd per land. Land
Percentages Land
Cyprus Malta Finland Engeland Noord-Ierland Litouwen Letland Nederland IJsland San Marino Portugal Kroatië Polen Zweden Servië Liechtenstein Denemarken Griekenland Faeröer Spanje Noorwegen Tsjechië Ierland Schotland Israel
62,07% 59,26% 54,55% 52,27% 51,58% 51,43% 50% 50% 48,65% 48,65% 47,37% 47,06% 44,74% 43,75% 42,31% 42,31% 42,10% 41,38% 39,47% 38,24% 36,11% 35,29% 35% 34,29% 34,21%
Percentages
Hongarije Roemenië Frankrijk Turkije Oekraïne België Azerbeidzjan Estland Slovenië Italië F,Y,R. Macedonië Armenië Wit-Rusland Moldavië Slowakije Wales Bulgarije Luxemburg Albanië Rusland Duitsland Georgië Bosnië-Herzegovina Andorra Kazakstan
34,09% 33,33% 33,33% 33,33% 32,36% 31,82% 31,43% 30,77% 30,56% 29,27% 29,03% 28,57% 27,91% 27,50% 27,27% 27,03% 26,32% 25,81% 22% 17,14% 17,14% 15,91% 13,04% 12,90% 2,94%
Tabel 27: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U18 werd geselecteerd per land. Plaats op ranglijst 15 5 9 7 32 26 18 1 31 8
Land
Percentages
Engeland Nederland Portugal Kroatië Polen Zweden Griekenland Spanje Noorwegen Tsjechje
52,27% 50% 47,37% 47,06% 44,74% 43,75% 41,38% 38,24% 36,11% 35,29%
Plaats op ranglijst 16 21 10 12 14 29 2 17 3 11
Land
Percentages
Schotland Israel Frankrijk Roemenië Turkije Oekraïne Italië Bulgarije Duitsland Rusland
34,29% 34,21% 33,33% 33,33% 33,33% 32,36% 29,27% 26,32% 17,14% 17,14%
4.2.2.4 U19
Noorwegen staat helemaal bovenaan de lijst met 72,72% en Denemarken sluit de rij met 2,63% (zie tabel 28 en 29). Voor België behaalden 27,27 % van de spelers die tenminste éénmaal werden geselecteerd voor een voorrondewedstrijd van het EK 2008 ook voor de U19 tenminste één selectie. Voor Italië was dit 9,76% van de spelers.
Tabel 28: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U19 werd geselecteerd per land. Land Noorwegen Servië Liechtenstein Luxemburg San Marino Faeröer Estland Hongarije Slovenië Wales Moldavië Litouwen Nederland Georgië België Andorra Duitsland Ierland Wit-Rusland F,Y,R. Macedonië Malta Letland IJsland Israel Oekraïne
Percentages Land 72,72% 62,07% 42,31% 41,94% 40,54% 36,84% 35,90% 34,09 33,33% 32,43% 30% 28,57% 28,13% 27,27% 27,27% 25,81% 25,71% 25% 23,26% 22,58% 22,22% 21,88% 21,62% 21,05% 20,59%
Spanje Armenië Slowakije Noord-Ierland Rusland Schotland Roemenië Turkije Polen Portugal Kazakstan Kroatië Frankrijk Griekenland Bulgarije Finland Tsjechië Engeland Cyprus Italië Albanië Zweden Bosnië-Herzegovina Azerbeidzjan Denemarken
Percentages 20,59% 20% 18,60% 18,52% 17,14% 17,14% 16,67% 16,67% 15,79% 15,79% 14,71% 14,71% 13,89% 13,79% 13,16% 12,12% 11,76% 11,36% 10,34% 9,76% 9,38% 9,38% 8,70% 8,57% 2,63%
Tabel 29: Percentage spelers dat zowel voor de nationale A-ploeg als voor de U19 werd geselecteerd per land volgens wereldranglijst. Plaats op ranglijst
Land
Percentages
31 5 3 21 1 29 11 16 14 12 9 32 7 10 18 17 8 15 2 26
Noorwegen Nederland Duitsland Israel Spanje Oekraïne Rusland Schotland Turkije Roemenië Portugal Polen Kroatië Frankrijk Griekenland Bulgarije Tsjechië Engeland Italië Zweden
72,72% 28,13% 25,71% 21,05% 20,59% 20,59% 17,14% 17,14% 16,67% 16,67% 15,79% 15,79% 14,71% 13,89% 13,79% 13,16% 11,76% 11,36% 9,76% 9,38%
5
Discussie
In deze discussie wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en worden de resultaten van dit onderzoek geïnterpreteerd. Hierbij worden de belangrijkste bevindingen aangehaald en wordt indien relevant de verhouding met de eigen literatuur beschreven.
Eerst en vooral is duidelijk dat er van België meer gegevens beschikbaar zijn dan van Italië. Dit is niet meteen een verontrustend probleem, vermits de doorstroming in deze twee landen hoofdzakelijk afzonderlijk werd onderzocht. Wanneer er toch een vergelijking tussen beiden werd gemaakt, werd enkel rekening gehouden met de data waarvan bekend was dat ze zowel voor België als Italië beschikbaar waren.
5.1 Belgisch / Italiaanse Analyse
5.1.1 Hoe is de doorstroming per categorie naar het nationale A-elftal?
Bij deze onderzoeksvraag zijn er zowel resultaten voor België en Italië en worden beide landen met elkaar vergeleken. Voor beide landen stellen we een duidelijk stijgend patroon vast. Er zijn weinig spelers die vanuit de U15 uiteindelijk doorstromen naar de A-ploeg. Met voor beide landen iets meer dan 6%, kan geconcludeerd worden dat er dus weinig spelers zijn die zowel voor de U15 uitkomen als voor de A-ploeg (zie tabel 4). Bekijken we de U21 dan zien we dat voor België 34% en voor Italië 26,8% doorstroomt naar de eerste ploeg. In vergelijking met de voorafgaande categorieën zijn deze percentages voor de U21 dus beduidend hoger. Wie geselecteerd wordt voor de U21, heeft dus beduidend meer kans om effectief door te stromen naar de A-ploeg. Een verklaring voor een hogere doorstroming vanuit oudere jeugdcategorieën kan zijn dat de spelers van de U15-U16-U17 nog een langere weg hebben af te leggen en bijgevolg meer onderhevig zijn aan mogelijke beïnvloedende factoren van het ontwikkelingsproces zoals de intrapersoonlijke- en omgevingsfactoren (Gagné, 1991; Elferink-Gemser et al., 2004). Een voorbeeld van intrapersoonlijke factoren is de maturiteit en de gevolgen die deze factoren met zich kunnen meebrengen, zoals het relative age effect. Dit wordt uitgebreid beschreven en onderzocht door Helsen (Helsen et al., 1998; Helsen et al., 2000; Helsen et al., 2005). Het
relative age effect kan verantwoordelijk zijn voor het wegvallen van spelers die vroegrijp waren maar later werden ingehaald door laatrijpe spelers. Een tweede voorbeeld van intrapersoonlijke factoren kunnen de fysieke eigenschappen van een speler zijn. Een speler die fysiek minder sterk is, kan dit bij de jongere categorieën nog compenseren met zijn technische vaardigheden. De fysieke eigenschappen winnen echter aan belang bij de oudere jeugdcategorieën waardoor deze verantwoordelijk kunnen zijn voor het wegvallen van de mindere fysieke spelers (Gabbett & Georgieff, 2007). Naast de fysieke capaciteiten kan het ook zijn dat een speler voetbalmoe wordt of het leven naast het voetbal ontdekt en uiteindelijk stopt met voetballen op een hoog niveau. Een voorbeeld van een omgevingsfactor die voor een verklaring kan zorgen is de trainer of coach. Deze denken te vaak op korte termijn, bijvoorbeeld het winnen van een wedstrijd, terwijl de ontwikkeling van een getalenteerde voetballer een proces is van lange termijn (Baker, 2003). Zo zal de selectiekeuze van de trainer een belangrijke rol spelen in de drop-out van jonge voetballers (Barnsley & Thompson, 1988; Helsen et al., 2000). De coach gaat immers kiezen voor spelers die op dat moment wel al over de nodige kwaliteiten beschikken. Hierdoor gaan bepaalde spelers minder speelgelegenheid krijgen hoewel ze, mits het nodige geduld en een goede begeleiding, uiteindelijk wel op het desbetreffende niveau zouden kunnen meedraaien. De manier waarop de trainer met zijn spelers omgaat en begeleidt, is dus van groot belang (Cushion et al., 2001; Côté, 2002; Gould et al. , 2006). De redenen voor het wegvallen van spelers bij de nationale jeugdploegen naarmate zij ouder worden, kunnen wij in dit onderzoek niet geven. Om te weten welke variabele de grootste rol speelt kan het nuttig zijn om een enquête af te nemen bij de doelgroep.
Tussen België en Italië werden geen grote variaties gevonden (tabel 4 en 5). De doorstroming van de verschillende jeugdcategorieën naar het A-elftal vertoont geen duidelijke verschillen tussen de twee landen. Hoewel niet significant, zijn voor de U21 wel kleine verschillen in doorstroming zichtbaar tussen beide landen. Een eventuele verklaring hiervoor kan zijn dat het in Italië, een grootmacht in het internationale voetbal, moeilijker is om door te stoten naar de nationale ploeg. De speelvijver waaruit scouts kunnen vissen in Italië is dan ook groter dan deze in België. Over de beide landen heen ligt het percentage spelers dat doorstroomt van de U21 naar de A-ploeg toch nog behoorlijk laag. Je zou verwachten dat dit percentage toch een stuk hoger zou liggen aangezien het leeftijdsverschil tussen de U21 en de debuutleeftijd voor de A-ploeg (zie verder in 5.1.8) niet zo groot is. We zouden dus de vraag kunnen stellen wat er precies misloopt bij
de overgang van de U21 naar de A-ploeg. Een kleine storende variabele zou kunnen zijn dat de tot nu toe 5 genaturaliseerde buitenlanders de plaats innemen van autochtone Belgen. We hebben het dan over Gordan Vidovic, Branko Strupar, Igor De Camargo, Luis Oliveira en Josip Weber. Bovendien zijn er ook verschillen in de selectieprocedures tussen de U21 en de A-ploeg. Het nationale A-elftal doet namelijk minder lang beroep op een zelfde coach (3 tot 4 jaar). De coaches hebben elk een eigen visie op wie ze in hun selectie opnemen en daarbij wordt niet altijd aandacht gegeven aan de jeugd. Terwijl bij de jeugdcategorieën de trainers langer op post blijven en er een minder grote variatie in de selectie optreedt.
5.1.2 Wat is de doorstroming per categorie naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes?
Wanneer de doorstroming per jeugdcategorie naar de A-ploeg bekeken wordt, afhankelijk van de tijdsperiode en enkel voor België, dan zijn er enkele interessante resultaten terug te vinden (zie tabel 6 tot 11). Voor de U19 en de U21 is er een significant verschil waar te nemen tussen verschillende tijdsperiodes. Voor de twee analyses van de U19, waarbij rekening gehouden wordt met de leeftijd bij een mogelijke A-selectie, zijn de verschillen significant. Het voornaamste verschil wordt in beide gevallen waargenomen tussen wedstrijden gespeeld in de eerste periode (1948-1960) en de andere periodes. Hierbij is er een duidelijk grotere doorstroming bij de eerste periode in vergelijking met de jaren die volgen. Wat hierbij een rol zou hebben kunnen gespeeld is dat er opnieuw moest gebouwd worden aan een nationale ploeg na de tweede wereldoorlog. Bovendien werden er vanaf 1948 ook wedstrijden georganiseerd voor de U19 (KBVB). Deze spelers konden dan gemakkelijker de overstap maken naar de Rode Duivels omdat de kweekvijver op dat moment beperkter was. Al blijven dit natuurlijk veronderstellingen.
Bij de U21 is een trend tot significantie waarneembaar. Hier zit het verschil hem vooral tussen de laatste periode (1996-2005), die een lager percentage vertoont dan de voorgaande periodes. Om hierover een beter inzicht te verwerven, moet misschien even stil gestaan worden bij deze periode en gekeken worden naar de twee Belgische WK-campagnes die zich hierin bevinden. Zowel op het WK ‟98 als het WK 2002, trad België aan met veel spelers van een oudere leeftijd. De gemiddelde leeftijd was respectievelijk 29,9 en 29,5 jaar (Bijlage 3). Zij vormden een solide basis om een nationale ploeg te bouwen, waardoor minder jonge spelers kans
hadden om de stap naar het A-elftal te maken. Je kan je natuurlijk afvragen of deze hoge gemiddelde leeftijd van de Belgische ploeg gedurende deze periode wel zo slecht was aangezien zij toch twee eindrondes van het WK behaalden. Misschien was het zo dat er op dit moment minder talent aanwezig was in België of dat talentvolle Belgische spelers hun kans niet kregen in de Belgische eerste klasse en buitenlandse spelers de voorkeur op hen kregen. Dit gebeurde niet alleen in de periode van de 2 WK-campagnes, maar ook in de jaren die volgden. We denken dan bijvoorbeeld aan SK Beveren of ook wel FC Ivoorkust genoemd (zie bijlage 4). Beveren was echter lang niet de enige club met een meerderheid aan buitenlandse spelers.
5.1.3 Hoe is de doorstroming tussen de jeugdcategorieën onderling? Op basis van de percentages die gevonden werden, is er een betere doorstroming, van jeugdcategorie naar jeugdcategorie of tussen meerdere jeugdcategorieën, in België ten opzichte van Italië (zie tabel 12 en 13). Kijken we naar de waarden van de jongere categorieën dan liggen deze voor België boven de 50%. Naarmate de volwassen leeftijd wordt benaderd, is er een daling zichtbaar voor zowel Italië als België. Hierbij moet wel in acht worden genomen, dat er meer Belgische gegevens beschikbaar waren dan Italiaanse. Om een perfecte vergelijking mogelijk te maken, zouden de gegevens van beide landen zo goed mogelijk overeen moeten komen. Dit is in dit onderzoek niet altijd het geval, omdat dergelijke databestanden niet altijd even gemakkelijk terug te vinden zijn. Het is in ieder geval duidelijk dat het zeer moeilijk is om bijna alle jeugdcategorieën te doorlopen en ook nog eens door te stromen tot de nationale ploeg. Welgeteld 4% voor België en 2% voor Italië (tabel 13), doorloopt alle onderzochte jeugdcategorieën. Om deze gegevens te interpreteren dient wel de opmerking worden gemaakt dat er spelers zijn die vroegtijdig debuteren voor de A-ploeg zonder bijvoorbeeld voor de U21 te hebben gespeeld of dat er spelers zijn die een jeugdcategorie overslaan omdat zij in een hogere jeugdcategorie meer progressie kunnen maken. Deze twee fenomenen komen vooral voor bij de oudere categorieën en kan daarom deels een verklaring geven waarom de doorstroming bij deze categorieën afneemt. De verklaring waarom spelers niet meer geselecteerd worden heeft verschillende oorzaken en kan zelf een samenspel zijn tussen verschillende factoren binnen éénzelfde speler. Verscheidene van deze beïnvloedende factoren die voor een drop-out (Gagné, 1991) zorgen werden al eerder vermeld in deze discussie. Ook in het theoretisch model van Coté J. en Hay
J. (2002) wordt rekening gehouden met een drop-out. Drop-out zou dan ook in alle fasen van het ontwikkelingsproces plaatsvinden en zorgt voor een soort natuurlijke selectie onder de jonge voetballers. Dit wil echter niet zeggen dat in dit geval de speler stopt met voetballen maar dat hij niet meer in aanmerking komt voor een selectie voor één van de nationale jeugdploegen. Welke zijn dan deze beïnvloedende factoren die voor een drop-out kunnen zorgen? We hebben het dan over de al eerder aangehaalde intrapersoonlijke factoren ( …..) zoals de maturiteit, het relative age effect (Helsen et al., 2000), de fysieke eigenschappen van een speler (Gabbett & Georgieff, 2007) en de voetbalmoeheid. Wie bijvoorbeeld laatrijp is wordt pas later als talentvol beschouwd en ontdekt en neemt dus de plaats in van een andere jeugdspeler die al dan niet vroegrijp is. Er zijn echter nog intrapersoonlijke factoren die een rol kunnen spelen zoals het oplopen van blessures en de daar aan gepaarde blessuregevoeligheid (bijvoorbeeld de injury prone athlete‟ van Sanderson (1981); Bergandi (1985)). Ook het niet kunnen omgaan met het constant of te lang moeten revalideren, kan hierin een rol spelen. De psychologische en mentale sterkte van een sporter hebben dus ook een invloed in het al of niet bereiken van de top (Vanden Auweele et al, 1993; Williams & Reilly, 2000; Morris, 2000; Gould et al, 2001; Durand-Bush & Salmela, 2001). Naast de blessuregevoeligheid denken we ook aan de persoonlijkheid van een speler bij het omgaan met de pubertijd. Ten tweede zijn er, naast de al aangehaalde omgevingsfactoren (zie 5.1.1), nog andere belangrijke factoren die een rol spelen bij het al of niet verder zetten van een succesrijke carrière. We hebben het dan over de trainer (Zie Barnsley & Thompson, 1988; Helsen et al., 2000) maar ook over de ouders, de vriendenkring en de sociale afkomst van de speler. Iedere voetballer kent wel spelers die gestopt zijn met voetballen omdat zij liever weggingen met vrienden om te fuiven dan zich te concentreren op hun voetbalcarrière. Wat betreft de sociale afkomst zouden spelers met een lagere sociale afkomst minder kans maken om hun talent te kunnen ontwikkelen omdat in hun familie andere zaken belangrijker zijn zoals het overleven en de broodwinning en omdat het voetbalmilieu een milieu zou zijn voor de middenklasse (bijvoorbeeld in Groot-Brittannië) (Power en Woolger, 1994; Kirk et al., 1997). Ten derde spelen ook enkele ontwikkelings- of trainingsfactoren een rol. Wie later niet tactisch manipuleerbaar is kan dit bij de jongere jeugd nog compenseren met talent maar één maal men ouder wordt niet meer. Naast het tactisch inzicht (zie Williams (2000) &
Falk (2004)) is het ook belangrijk hoe het ontwikkelingsproces verlopen is. Is er sprake van een lange termijnontwikkeling zoals het LTPD van de FA? Of wordt de opleiding de talentvolle jongeren niet aan gebonden aan een ontwikkelingsplan. Al deze factoren kunnen een eventuele rol spelen bij de drop-out en het niet meer in aanmerking komen voor een selectie bij een nationale jeugdploeg. Welke de belangrijkste zijn kan verder onderzoek uitwijzen.
5.1.4 Hoeveel jeugdspelers haalden uiteindelijk ooit de nationale A-ploeg? Om een globaal beeld te kunnen vormen van de effectiviteit van de jeugddoorstroming, werden analyses uitgevoerd waarbij alle jeugdcategorieën samen werden verwerkt. Hierdoor kon nagegaan worden hoeveel jeugdspelers, die dus in minstens één jeugdcategorie speelden, voor het A-elftal hebben gespeeld. De resultaten voor België en Italië, liggen dicht bij elkaar (zie tabel 14 en 15). Ongeveer 11 à 12%, afhankelijk van de gekozen periode, van alle spelers die een selectie voor een jeugdcategorie behaalden, haalden er ook één voor de nationale Aploeg. Significante resultaten tussen België en Italië worden hierbij niet gevonden, maar voor de beide landen samen, stroomt ongeveer 10% van alle geselecteerde jeugdspelers door naar het nationale elftal van het respectievelijke land. De vraag rijst automatisch waar die overige 90% beland is. Hebben zij met andere woorden een loopbaan opgebouwd in de Belgische eerste klasse of in één van de betere competities? Wat toch als een goede prestatie kan aanzien worden. Het kan echter ook zijn dat zij gaan voetballen zijn op een lager niveau of zelf gestopt zijn met voetballen. Verder onderzoek hieromtrent is vereist. Opnieuw kunnen de beïnvloedende- en omgevingsfactoren aangehaald worden om dit lage percentage te verklaren. Deze werden echter al uitvoerig besproken (zie 5.1.1 en 5.1.3).
5.1.5 Wat is de doorstroming van alle jeudcategorieën samen naar de nationale A-ploeg volgens tijdsperiodes? Opnieuw werd een opdeling gemaakt tussen verschillende tijdsperiodes, om de doorstroming doorheen de jaren weer te geven voor de Belgische gegevens. Deze analyse geeft duidelijke verschillen weer tussen de periodes en bijgevolg zijn er ook significante resultaten (zie tabel 16 en 17). Er is vooral een daling van de doorstroming zichtbaar vanaf de geboortejaren ‟60, met als dieptepunt de laatste periode waar onder de 10%
wordt gedoken. Met andere woorden in de jaren kort na de WO II en tot het einde van de geboortejaren „50, was er een groter percentage jeugdspelers die in het nationale elftal terecht kwamen. Een voor de hand liggende verklaring is zichtbaar in de tabellen zelf. Bij het bekijken van het totale aantal jeugdspelers door de jaren heen, is een stijgend patroon waarneembaar. In de laatste periodes zijn duidelijk meer jeugdspelers beschikbaar dan in de vroegere periodes. Een verklaring hiervoor is dat meer en meer jongeren zijn beginnen voetballen, waardoor er een groter aanbod ontstond en dus meer concurrentie was. Dit zorgt ervoor dat op het totale aantal spelers, er een lager percentage de stap richting A-elftal zet. Want het aantal spelers dat doorstroomt, vertoont geen extreme variatie tussen de verschillende periodes. Integendeel, in de geboortejaren ‟70 is het aantal jeugdspelers die een A-selectie afdwingen het grootst, maar is er ook een ruime keuze aan spelers. Hierdoor worden lagere percentages voor deze periodes bekomen. Dit sluit aan bij de eerder gevonden significante resultaten i.v.m. de doorstroming van de U19 naar de A-ploeg (zie tabel 9 en 10 en 5.1.2). Ook daar was de doorstroming afhankelijk van de periode en zijn de beste resultaten in de vroegste periodes terug te vinden.
5.1.6 Hoeveel spelers die de nationale senioren ploeg haalden, speelden tenminste één wedstrijd voor één van de nationale jeugdploegen? Tot nu toe werd enkel in één richting gekeken! Er werd gekeken naar de doorstroming vanuit de jeugdcategorieën naar de A-ploeg. Wat als de gegevens in de andere richting worden geïnterpreteerd? Hierbij wordt onderzocht hoeveel spelers die een A-selectie afdwongen, ook voor één van de jeugdcategorieën hebben gespeeld. Van alle spelers die binnen de gekozen tijdsperiode vielen, heeft 73,6% ooit voor één of meer nationale jeugdcategorieën een selectie bemachtigd. Dus de meeste Rode Duivels, werden bij de jeugd al opgemerkt. Iets meer dan een vijfde, van alle geselecteerden voor het nationale A-elftal, trad pas later op het voorplan. Dit is uiteraard een positieve balans en geeft aan dat de jeugdcategorieën een goede waardemeter zijn, voor het later afdwingen van een selectie voor de Rode Duivels. Er werd al eens aangegeven dat een kleine storende variabele de genaturaliseerde Belgen (5 in totaal) kunnen zijn die geen enkele wedstrijd voor een Belgische nationale jeugdploeg hebben gespeeld. We denken dan opnieuw aan Branko Strupar, Igor De Camargo, Gordan Vidovic, Josip Weber en Luis Oliveira.
Waar komen die 25% anderen dan vandaan en hoe komt het dat zij niet vroegtijdig ontdekt zijn? Zouden zij zich eerst geconcentreerd hebben op hun studies vooraleer zich toe te spitsen op het profvoetbal? Vaak zijn dit spelers die begonnen zijn op lager niveau en die zich stilaan hebben opgewerkt. Ook laat mature jongeren, die bij de jeugd niet opvielen, maar op volwassen leeftijd wel volledig ontwikkeld zijn, behoren tot deze groep. Een sluitende conclusie kan echter niet gegeven worden.
5.1.7 Is er een verband tussen het aantal gespeelde competitiewedstrijden in de Belgische eerste klasse en het aantal behaalde selecties voor de nationale A-ploeg? Voor dit verband wordt een significant, positieve correlatie gevonden. Met andere woorden, hoe meer competitiewedstrijden men speelt in de Belgische eerste klasse, hoe meer selecties er behaald worden voor de nationale A-ploeg. Op zich is dit niet verrassend, want naarmate een speler wedstrijden begint te spelen in de eerste klasse, stelt hij zich meer en meer ten toon in de Belgische voetbalwereld. Hierdoor zal hij naarmate de jaren vorderen en hij meer competitiewedstrijden speelt, meer kans maken op een selectie voor de Rode Duivels. Bij de interpretatie van deze gegevens moet wel aandacht geschonken worden aan de periode waarin een voetballer zijn carrière uitbouwde. Vroeger, voor de jaren ‟85, bleven de Belgische topvoetballers gewoon in eigen land voetballen (KBVB, bijlage 5). Een overstap maken naar het buitenland was in die jaren eerder een uitzondering op de regel. Daardoor speelden ze natuurlijk ook veel meer wedstrijden in de Belgische eerste klasse. De Europese successen in die periodes van de Belgische voetbalclubs, waarvan effectief veel Belgen deel uit maakten, bewijzen dit ook gedeeltelijk (zie bijlage 6 met als voorbeeld de Europese successen van Club Brugge en het respectievelijke aantal buitenlanders). Tegenwoordig is het echter zo, dat goede Belgische voetballers naar het buitenland trekken om hun loopbaan verder uit te bouwen. Daardoor is het nu juist uitzonderlijk dat zo iemand beslist om in eigen land te blijven voetballen. Meer nog, talentvolle jongeren zoeken op steeds jongere leeftijd buitenlandse oorden op, om zich verder te ontwikkelen (zie bijlage 7 met de geselecteerde spelers voor de Olympische spelen 2008 en hun toenmalige club). Daarom zijn er tegenwoordig spelers, die deel uit maken van de Rode Duivels, die nooit een wedstrijd in de Belgische eerste klasse hebben gespeeld. Dit is toch wel een opmerkelijk verschil met vroeger.
5.1.8 Op welke gemiddelde leeftijd debuteerden spelers voor de nationale A-
ploeg door de jaren heen? In tabel 18 worden de gemiddelde leeftijden weergegeven. Gemiddelden waarvan, na verdere analyse, geweten is dat sommigen significant van elkaar verschillen (zie tabel 19). Er is een significant verschil tussen de allereerste periode en die van 1995-2002. In de periode van 1995-2002 is de debuutleeftijd trouwens het hoogst van allemaal, met een leeftijd van bijna 25 jaar. Dit resultaat sluit aan bij wat eerder in dit onderzoek gevonden werd. Er werd namelijk een daling van de doorstroming van de U21 naar de A-ploeg, voor exact dezelfde periode geconstateerd (zie 5.1.2). Vandaar dat de debuutleeftijd in die periode hoger ligt, vermits er minder spelers met een jonge leeftijd, 20-21jaar, doorgestroomd zijn naar de Rode Duivels. Opnieuw kan ook hier een link gelegd worden naar de twee WK-campagnes die binnen deze periode vallen. Eerder in deze discussie werd verteld dat voor deze campagnes, beroep werd gedaan op spelers van een oudere leeftijd (zie 5.1.2 en Bijlage 3). Hierdoor was het niet eenvoudig om als jonge speler een plaats af te dwingen binnen de kern van de nationale Aploeg. Bovendien is er een trend tot significantie met de periode die hierop volgt, die een gemiddelde debuutleeftijd vertoont van net geen 23 jaar. Ook dit kan gerelateerd worden aan wat over de respectievelijke WK‟s werd verteld. Na het WK van 2002, zijn veel spelers afgehaakt omwille van hun leeftijd, en moest een nieuwe nationale ploeg gevormd worden. Hiervoor werd gebruik gemaakt van veel jonge spelers. Vandaar dat de debuutleeftijd voor deze laatste periode ook lager ligt dan de periode er voor. Sindsdien is de Belgische nationale ploeg is een nieuwe weg ingeslaan, met de opbouw van een nieuw jeugdig nationaal A-elftal. Tot op heden echter zonder al te veel succes. Dit waarschijnlijk te wijten aan een gebrek aan ervaring.
5.1.9 Hoeveel spelers van de nationale A-ploeg werden per jeugdcategorie
geselecteerd? Deze analyse wordt besproken en vergeleken met andere Europese landen in deel 2 van deze discussie (zie tabel 20).
5.2 Europese Analyse 5.2.1 Interpretatie resultaten Om een weergave te geven hoe de doorstroming op internationaal vlak verloopt, werd voor alle Europese landen die deelnamen aan de voorrondes van het EK 2008 een doorlichting gemaakt. Hierin werd voor ieder land berekend hoeveel procent van alle spelers, die tijdens deze campagne deel hebben uitgemaakt van hun nationale A-elftal, ook hebben gespeeld in één of meerdere jeugdcategorieën. Het gaat dus om een analyse zoals de situatie was in 2008, wat ons toch een vrij recent beeld kan geven hoe groot de doorstroming in Europa is naar het nationale A-elftal.
In tabel 21 werd een algemeen beeld geschetst, voor alle landen samen, per categorie. Daarbij valt op dat de grootste percentages terug te vinden zijn bij de U16 en de U18, en niet bij de U19. De doorstroming van de U17 naar de nationale seniorenploeg is zelfs maar 8,60%. Dit wil dus zeggen dat slechts een tiende van de spelers die deelnamen aan de voorrondes van het EK2008 voor de U17 van zijn land speelde. Wat toch een opmerkelijk resultaat is. Het is echter niet evident om een algemene Europese analyse correct te interpreteren en daarom is het misschien wel interessanter om per categorie, de Europese landen te gaan vergelijken, of om per land te kijken naar de verschillende categorieën.
Bij het bekijken van de categorieën onderling, is er steeds een terugkerend patroon voor alle vier de jeugdcategorieën (zie tabellen 22 tot 29). De „kleinere‟ voetballanden zoals Malta en Liechtenstein vinden we steeds bovenaan de tabellen terug. Dit is niet te verwonderen, omdat deze landen een minder grote keuze aan spelers hebben wat de talentdetectie toch een stuk eenvoudiger maakt. Een speler heeft in deze kleine voetballanden dus gemiddeld gezien minder talent nodig en moet een kleinere concurrentiestrijd aangaan, om het tot speler van het nationale A-elftal te schoppen. Dit werd ook eerder al aangehaald in deze discussie, toen België en Italië vergeleken werden. Ook toen was een lagere doorstroming bij het grootste land, Italië, waarneembaar zie (5.1.1). Verder zijn de percentages voor de U17 (tabel 24) in vergelijking met de andere jeugdcategorieën duidelijk lager, hoewel de percentages van de andere categorieën ook niet hoog kunnen worden genoemd. Bekijken we bijvoorbeeld het percentage voor de U19 dan zien we dat deze slechts 20,91% is (tabel 21), wat wil zeggen dat
slechts een vijfde van de spelers zowel voor de nationale A-ploeg van hun land speelden als voor de U19. Vermoedelijk speelt maturiteit hier opnieuw een rol in. De spelers die laatrijp zijn kunnen hier misschien spelers verdringen die vroegrijp waren en al de top van hun kunnen hebben bereikt bij de U19 (Helsen et al., 1998; Helsen et al., 2000; Helsen et al., 2005). Een tweede plausibele uitleg zou kunnen zijn dat spelers van de U18 direct doorvloeien naar de U21 omdat zij daar rijp voor zijn en er zich beter kunnen ontwikkelen. Dit kan echter niet aangetoond worden omdat de gegevens over de U21 ontbraken bij dit onderzoek. Ten derde zou ook de omgeving een grote invloed kunnen hebben op dit fenomeen. Een jongere van 18 jaar komt in contact met vele verleidingen buiten de voetbalwereld. Wanneer een speler hier te veel op in gaat, kan dit negatieve gevolgen hebben voor zijn verdere voetbalcarrière. Of er komt minder steun van de ouders en directe omgeving, die bijvoorbeeld voorrang verlenen aan de studies van hun zoon of dochter (Gould et al., 2001; Côté & Hay, 2002; Gould et al., 2006).
De resultaten kunnen ook per land bestudeerd worden, waarbij het verloop tussen de verschillende categorieën in acht wordt genomen. Indien hiervoor de tabellen op basis van de wereldranglijst worden gebruikt (zie tabellen 23, 25, 27, 29), zien we vaak dezelfde landen in de top van de ranglijst terugkeren. Landen als Nederland, Zweden, Portugal, Engeland, enz. vertonen steeds hoge percentages tijdens het verloop van de verschillende categorieën, ondanks het feit dat de meeste van deze landen grote voetballanden zijn en dus over een grotere kweekvijver beschikken. Wel opmerkelijk is de daling die bij vele landen terug te vinden is, wanneer de U18 met de U19 vergeleken wordt (zie tabellen 26 en 28). Met uitzondering van Duitsland en Noorwegen, is voor de meeste landen een lager percentage geregistreerd, wat erop neer komt dat meer spelers, die geselecteerd werden tijdens de EK voorrondewedstrijden, uitkwamen voor de U18 en minder voor de U19. Dit kan deels te wijten zijn aan een snelle doorstroming naar het A-elftal of naar de U21 (zoals hierboven al aangegeven), waarbij velen de U19 overslaan.
Wat is de plaats van België tussen al deze Europese landen? Dit kan besproken worden, vermits België ook deelnam aan de voorrondewedstrijden van het EK 2008. In de tabellen 22, 24, 26 en 28 zijn de Belgische resultaten terug te vinden. Voor de U16 (zie tabel 22) staat ons land in de onderste regionen, met ongeveer 16%. In vergelijking met de Europese voetballanden, scoort België slecht. In tabel 20 konden we al aflezen dat het percentage gelijk was aan 26,4%. Toch houdt het enkele landen onder zich, die wel deelnamen aan het EK
2008. Wanneer de scores voor de U17 (zie tabel 24) bekeken worden, vertoont België wel goede resultaten in vergelijking met de andere landen. Meer nog, alle Europese toppers bevinden zich onder België. Van de Belgische spelers die deelnamen aan de voorrondewedstrijden, hebben er meer voor de U17 gespeeld dan bijvoorbeeld hun Engelse collega‟s. Met ongeveer 30% scoort België niet zo slecht voor de categorie U18 (zie tabel 26). Maar als we dit percentage plaatsen tussen dat van de 20 beste Europese landen op de wereldranglijst (zie tabel 27), wat toch het streefdoel moet zijn voor België, zijn er toch veel landen die betere resultaten kunnen voorleggen. Niettemin blijven grote voetbalnaties als Italië en Duitsland onder het Belgische percentage. Een passende uitleg hiervoor, werd al meermaals in deze discussie vermeld. België heeft als klein land minder keuze uit het aantal voetballers dan grotere voetballanden. Maar Nederland, waar België zich graag mee vergelijkt op voetbalgebied, heeft met 50% de op één na beste score en wordt enkel vooraf gegaan door Engeland. Misschien is het zo dat in Nederland de jongeren meer kansen krijgen dan in België. Of zou dit ook aan de opleiding liggen die toch tussen beiden landen verschillend is.
Waarom ligt er een dergelijk verschil tussen België en sommige andere Europese toplanden? Het antwoord op deze vraag kunnen wij in dit onderzoek niet geven. Maar het in kaart brengen van de verschillende jeugdopleidingen van de verschillende landen, kan een eerste stap in de goede richting zijn om hierover een duidelijker beeld te scheppen. Er kan ook onderzocht worden waar de nadruk op ligt bij het opleiden van talentvolle voetballers in de verschillende landen of waarom er veel drop-out is vanaf een bepaalde jeugdcategorie in een bepaald land. Tenslotte is er net zoals voor de meeste andere landen, ook voor België een daling zichtbaar van de U18 naar de U19 (zie tabel 26 en 28). Deze daling is echter niet zo uitgesproken als bij vele andere landen, waardoor België zich voor deze jeugdcategorie tussen de Europese toplanden in het voetbal mengt. Met ongeveer 27% vestigt België zich zelfs op een derde plaats bij de vergelijking met de 20 beste Europese landen op de wereldranglijst (zie tabel 29). Er zijn dus veel Belgische spelers, in vergelijking met spelers van andere landen, die eerder voor de U19 zijn uitgekomen. Toch is een percentage van 27% ook niet bepaald hoog te noemen.
Deze analyses werden ook uitgevoerd voor de uitgebreide gegevens van België (zie tabel 20). Enkel voor de U18 zijn er gelijkenissen waarneembaar. Toch worden de Europese gegevens best niet met de oorspronkelijke Belgische gegevens vergeleken. De twee databestanden zijn
namelijk te zeer van elkaar verschillend. Voor deze analyses worden met de Belgische gegevens veel meer spelers opgenomen en gaan de gegevens ook verder terug in de tijd. De Europese data bekijkt eveneens hoeveel spelers van het A-elftal voor de jeugdcategorieën uitkwamen, maar enkel voor de geselecteerden van één campagne. Dit omvat ongeveer 30 spelers en een beperkte tijdsperiode. Daarom vormen deze Europese gegevens een minder uitgebreid en gedetailleerd beeld dan de Belgische resultaten. Maar de Europese landen kunnen wel onderling vergeleken worden, omdat voor ieder land precies hetzelfde werd onderzocht.
5.2.2 Besluit In dit onderzoek werd de effectiviteit van de Belgische jeugdopleiding doorgelicht en vergeleken met Italië. Daarbij kan geconcludeerd worden dat er weinig spelers zijn, die vanuit de jongste categorieën doorstromen naar de A-ploeg. Ook vanuit de U21 zetten te weinig voetballers de stap richting het A-elftal, ondanks het kleine verschil in leeftijd tussen beide categorieën. Deze resultaten zijn daarenboven vaak periodegebonden. Vele factoren hebben echter een invloed op dit proces. Bijvoorbeeld de drop-out, de omgeving, de coach, de maturiteit, het relative age effect en blessures om er maar enkele op te noemen. De spelers die toch voor de Rode Duivels geselecteerd werden, hebben ook meestal in één van de jeugdcategorieën gespeeld. Tussen België en Italië werden geen grote verschillen in resultaten gevonden. Voor de Europese analyse kunnen weinig algemene conclusies getrokken worden. Toch is het duidelijk dat België zich niet vaak tussen de Europese toplanden nestelt op het vlak van doorstroming. Er zijn in dit gebied zeker nog mogelijkheden voor verder onderzoek, om de verschillende redenen van een hoge of lage effectiviteit aan het licht te brengen.
6
Referentielijst
1. Baker, J. (2003). Early Specialization in Youth Sport: a requirement for adult expertise? High Ability Studies, Vol. 14, No. 1, June 2003.
2. Barnsley, R. H., & Thompson, A. H. (1988). Birthdate and success in minor hockey: The key to the NHL. Canadian Journal of Behavioral Science, 20, 167 – 176.
3. Bergandi, T.A.(1985). Psychological variables relating to the incidence of athletic injury. International journal of sport psychology, 16, 141-147
4. Bloom, B. S. (Ed.) (1985). Developing talent in young people. New York: Ballantine
5. Boucher, J., & Halliwell, W. (1991). The Novem System: A practical solution to age grouping. Journal of the Canadian Association for Health, Physical Education and Recreation, 57, 16–20.
6. Coté, J. (2002). Coach and peer influence on children's development through sport. In: J.M. Silva III. and D.E. Stevens, Editors, Psychological foundations of sport, Allyn & Bacon, Boston, MA, 520–540. 7. Coté, J. & Hay, J. (2002). Children‟s involvement in sport: A developmental perspective. In J. M. Silva & D. Stevens (Eds.), Psychological foundations of sport (2nd ed.), (pp. 484– 502). Boston, MA: Merrill.9. Cushion, C.J. and Jones, R.L. (2001) A Systematic Observation of Professional Top-Level Youth Soccer Coaches. Journal of Sport Behavior, Vol. 24, 2001.
8. Cushion, C.J. & Jones, R.L. (2001). A Systematic observation of professional top-level youth soccer coaches. Journal of sport behavior, 24, 354-377.
9. Durand-Bush, N. and Salmela, J. H. in press (2001). The development of talent in sport. In A handbook of research on sports psychology, 2nd edn (edited by R.Singer,C. Hausenblas and C. J. Janelle). New York ;Macmillian.
10. Elferink-Gemser, M., Visscher, C., Lemmink, K., Mulder, T. (2004). Relation between multidimensional performance characteristics and level of performance in talented youth field hockey players. Journal of Sports Sciences, 22, Issue 11 & 12 November 2004, 1053 – 1063.
11. Falk, B., Lidor, R., Lander, Y., Lang, B. (2004). Talent identification and early development of elite water-polo players: a 2-year follow up study. Journal of Sport Sciences, 22, 347-355.
12. Franks, A., Williams, A.M., Reilly, T. and Nevill, A. (1999) Talent identification in elite youth soccer players: physical and psychological characteristics. Journal of sports sciences, 17, 812.
13. Gabbett, T., Georgieff, B., Domrow, N. (2007) . The use of physiological, anthropometric, and skill data to predict selection in a talent-identified junior volleyball squad. Journal of Sports Sciences, 25:12, 1337 – 1344.
14. Gabbett, T., & Georgieff, B. (2007). Physiological and anthropometric characteristics of junior national, state, and novice volleyball players. Journal of Strength and Conditioning Research.
15. Gagne, F. (1991). Toward a differentiated model of giftedness and talent. In N. Colangelo & G. A. Davis (Eds.) Handbook of gifted education (pp. 65-80). Boston: Allyn and Bacon.
16. Gould, D., Lauer, L., Rolo, C., Jannes, C., Pennisi, N. (2006). Understanding the role parents play in tennis success: a national survey of junior tennis coaches.
17. Gould, D., Kristen Dieffenbach, M.S. & Aaron Moffett, M.S. (2001) The Development of Psychological Talent in U.S. Olympic Champions, Final Grant Report Executive Summary December 2001.
18. Helsen, W. F., Hodges, N. J., Van Winckel, J., Starkes, J. L. (2000). The roles of talent, physical precocity and practice in the development of soccer expertise. Journal of Sports Sciences, 18:9, 727 – 736.
19. Helsen, W. F., Starkes J. L., & Van Winckel, J. (1998). The influence of relative age on success and dropout in male soccer players. American Journal of Human Biology, 10, 791 – 798.
20. Helsen, W. F., Starkes, J. L., & Van Winckel, J. (2000). Effect of change in selection year on success in male soccer players. American Journal of Human Biology, 12, 729 – 735.
21. Helsen, Werner F., Van Winckel, Jan and Williams, A Mark (2005). The relative age effect in youth soccer across Europe. Journal of Sports Sciences, 23:6, 629 – 636. 22. Kirk, D., Carlson, T., O‟Connor, A., Burke, P., Davis, K. and Glover , S. (1997). The economic impact on families children‟s participation in junior sport . Australian journal of science and medecine in sport , 29, 27-33.
23. Koninklijke Belgische voetbalbond (KBVB)
24. Morris, T. (2000). Psychological characteristics and talent identification in soccer. Journal of sport sciences, 18, 715-726.
25. Pienaar, A. E., Spamer, M.J., Steyn, H.S., (1998). Identifying and developing rugby talent among 10-year-old boys: A practical model. Journal of Sports Sciences, 1998, 16, 691699.
26. Power, T. and Woolger, C.(1994). Parenting practices and age-group swimming : A correlational study. Research quarterly for exercise and sport , 65, 29-39.
27. Sanderson, F.H.(1981). The psychology of the injury prone athlete. In sports Fitness and sports injuries.(edited by T; Reilly), pp 31-36 . London :Faber en Faber.
28. Schumacher, Y.O., Mroz, R., Mueller, P., Schmid, A., Ruecker, G. (Nov 2006). Succes in elite cycling : A prospective and retrospective analysis of race results. Journal of sport Sports Sciences, 24(11), 1149-1156.
29. Vaeyens, R., Coutts, A., Philippaerts, R. (2005). Evaluation of the "under-21 rule": Do young adult soccer players benefit? Journal of sport Sports Sciences, 23, 1003 – 1012.
30. Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, M., Philippaerts, R. (2007). Mechanisms underpinning successful decision making in skilled youth soccer players: an analysis of visual search behaviour. Journal of motor behaviour, 39(5), 395-408.
31. Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, M., Mazyn, L., Philippaerts, R. (2007). The effects of task constraints on visual search behaviour and decision-making skill in youth soccer players. Journal of sport & exercise psychology, 29, 147-169.
32. Vanden Auweele, Y.V., Cuyper ,B. D., Mele, V.V., Rzewnicki, R. (1993). Elite Performance and personality :From description and prediction to diagnosis and intervention . In a handbook of research on sports psychology (edited by R. Singer , M. Murphey and L.K. Tennnat), pp. 257-292. New york: Macmillan.
33. Williams A.M. (2000). Perceptual skill in soccer: Implications for talent identication and development. Journal of Sports Sciences, 18, 737± 750
34. Williams, A.M. and Franks, A. (1998). Talent identification in soccer. Sports, Exercise and Injury, 4, 159-165.
35. Williams, A.M. and Reilly, T. (2000). Talent identification and development in soccer. Journal of sports Sciences, 18, 657-667.
36. www.belgiumsoccerhistory.com : Website met informatie en data over de Belgisch eerste klasse.
37. www.fifa.com : Officiële website van de wereldvoetbalbond (Fédération Internationale de Football Association) .
38. www.figc.it : Officiële website van de Italiaanse voetbalbond (Federazione Italiana Giuoco Calcio).
39.
www.TheFA.com : Officiële website van de Engelse voetbalbond (The Football
Association).
40. www.uefa.com : Officiële website van de Europese voetbalbond (Union of European Football Associations).
7
Bijlage 1
Bijlage 2 De FIFA/Coca-Cola World Ranking afgesloten op 2 juli 2008.
Ranking 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 26 28 29 30 31 32 33 34 35
Team Spain Italy Germany Brazil Netherlands Argentina Croatia Czech Republic Portugal France Russia Romania Cameroon Turkey England Scotland Bulgaria Greece Mexico Ghana Israel Uruguay Colombia Egypt Paraguay Sweden Nigeria Côte d'Ivoire Ukraine USA Norway Poland Northern Ireland Japan Serbia
Pts Jul 08 1557 1404 1364 1344 1299 1298 1282 1146 1104 1053 1023 1021 1011 1010 1003 988 930 911 906 885 876 870 869 842 832 801 801 790 786 780 778 773 750 745 740
+/- Ranking Jun 08 3 1 2 -2 5 -5 8 -2 2 -3 13 0 0 6 -6 1 1 -10 -5 -4 1 4 -4 -1 3 4 8 -3 2 -9 -4 -4 -1 4 4
+/- Pts Jun 08 254 -20 90 -169 188 -261 265 -100 10 -90 177 -48 -30 133 -120 10 -19 -222 -114 -101 4 53 -35 -6 27 2 92 -48 -5 -94 -36 -32 -2 50 46
Bijlage 3 Selectie 1998 FIFA World Cup France Belgium Nr.
Name
Date of Birth
Position
1
Filip DE WILDE
05/07/1964
GK
2
Bertrand CRASSON
05/10/1971
DF
3
Lorenzo STAELENS
30/04/1964
DF
4
Gordan VIDOVIC
23/06/1968
DF
5
Vital BORKELMANS
01/06/1963
DF
6
Franky VAN DER ELST
30/04/1961
MF
7
Marc WILMOTS
22/02/1969
MF
8
Luiz OLIVEIRA
24/03/1969
FW
9
Mbo MPENZA
04/12/1976
FW
10
Luc NILIS
25/05/1967
FW
11
Nico VAN KERCKHOVEN
14/12/1970
MF
12
Philippe VANDE WALLE
22/12/1961
GK
13
Dany VERLINDEN
15/08/1963
GK
14
Enzo SCIFO
19/02/1966
MF
15
Philippe CLEMENT
22/03/1974
DF
16
Glen DE BOECK
22/08/1971
DF
17
Mike VERSTRAETEN
12/08/1967
DF
18
Gert VERHEYEN
20/09/1970
MF
19
Eric VAN MEIR
28/02/1968
DF
20
Emile MPENZA
04/07/1978
FW
21
Danny BOFFIN
10/07/1965
MF
22
Eric DEFLANDRE
02/08/1973
DF
Coach: Georges LEEKENS (BEL)
Selectie 2002 FIFA World Cup Korea/Japan Belgium Nr.
Name
Date of Birth
Position
1
Geert DE VLIEGER
16/10/1971
GK
2
Eric DEFLANDRE
02/08/1973
DF
3
Glen DE BOECK
22/08/1971
DF
4
Eric VAN MEIR
28/02/1968
DF
5
Nico VAN KERCKHOVEN
14/12/1970
DF
6
Timmy SIMONS
11/12/1976
MF
7
Marc WILMOTS
22/02/1969
FW
8
Bart GOOR
09/04/1973
MF
9
Wesley SONCK
09/08/1978
FW
10
Johan WALEM
01/02/1972
MF
11
Gert VERHEYEN
20/09/1970
MF
12
Peter VAN DER HEYDEN
16/07/1976
DF
13
Franky VANDENDRIESSCHE
07/04/1971
GK
14
Sven VERMANT
04/04/1973
MF
15
Jacky PEETERS
13/12/1969
DF
16
Daniel VAN BUYTEN
07/02/1978
DF
17
Gaetan ENGLEBERT
11/06/1976
MF
18
Yves VANDERHAEGHE
30/01/1970
MF
19
Bernd THIJS
28/06/1978
MF
20
Branko STRUPAR
09/02/1970
FW
21
Danny BOFFIN
10/07/1965
MF
22
Mbo MPENZA
04/12/1976
FW
23
Frederic HERPOEL
16/08/1974
GK
Coach: Robert WASEIGE (BEL)
Bron: www.fifa.com
Bijlage 4 Selecties SK Beveren (2003-2006) Selectie 2003-2004 Technische Staf Herman Helleputte Eddy De Bolle (assistent-trainer)
Geb. Datum 22-03-1954 26-09-1949
Doel Barry Copa Boubacar (Ivoorkust) Philip Deckers David Meul
30-12-1979 13-02-1980 03-07-1981
Wedstrijden 32 1 2
Doelpunten 0 0 0
Verdedigers Arthur Boka (Ivoorkust) Stéphane Demets Emmanuel Eboué (Ivoorkust) Kristof Lardenoit Arsène Né (Ivoorkust) Igor Stepanovs (Letland)
02-04-1983 26-12-1976 04-06-1983 08-07-1983 04-01-1981 21-01-1976
29 10 30 23 21 21
1 0 2 0 0 0
19-11-1982 22-05-1983 14-10-1984 28-02-1981 07-08-1981 04-10-1983 22-07-1982 09-09-1983 17-07-1983 10-08-1980 04-06-1983 13-05-1983 30-01-1982
5 31 4 14 9 18 10 8 28 23 12 11 16
0 1 0 0 0 0 1 0 5 1 5 0 5
06-10-1983 28-03-1986 16-07-1983 19-02-1984 01-12-1985 28-12-1975
31 1 21 9 18 13
11 0 8 0 3 1
Middenvelders Anouar Bou-Sfia Mohamed Diallo (Ivoorkust) Jonas Ivens Abdoulaye Junior D'Jire (Ivoorkust) Seydou Kante Badjan (Mali) David Le Bras (Frankrijk) Igor Lolo (Ivoorkust) Armand Mandakan Mahan (Ivoorkust) Marco Né (Ivoorkust) Jocelynn Joss Péhé (Ivoorkust) Ndri Romaric (Ivoorkust) Gnegneri Yaya Touré (Ivoorkust) Gilles Yapi Yapo (Ivoorkust) Aanvallers Constant Kaïper Kipre (Ivoorkust) Willem Massoels Moussa Sanogo (Ivoorkust) Romeo Seka (Ivoorkust) Björn Vleminckx Steven Wostijn
Selectie 2004-2005 Technische Staf Herman Helleputte Eddy De Bolle (assistent-trainer)
Geb. Datum 22-03-1954 26-09-1949
Doel Barry Copa Boubacar (Ivoorkust) Davino Verhulst Mark Volders
30-12-1979 25-11-1987 13-04-1977
Verdedigers Kante Badjan Seykou (Ivoorkust) Traoure Secreto Boubaca (Ivoorkust) Diabis Diawara (Ivoorkust) Emmanuel Eboué (Ivoorkust) Kristof Lardenoit Armand Mandakan Mahan (Ivoorkust) Sekou Ouattara (Ivoorkust) Romeo Seka (Ivoorkust) Mekeme Ladji Tamla Zito (Ivoorkust) Middenvelders Anouar Bou-Sfia Mohamed Diallo (Ivoorkust) Abdoulaye Junior D'Jire (Ivoorkust) David Le Bras (Frankrijk) Marco Né (Ivoorkust) Herman Beugre Ahiba Pacheco (Ivoorkust) Ndri Romaric (Ivoorkust) Yared Ruymaekers Nick Van Goethem Aanvallers Murat Akin Constant Kaïper Kipre (Ivoorkust) Alain Koudou Arunina (Ivoorkust) Moussa Sanogo (Ivoorkust) Tia Tokbe Olivier (Ivoorkust) Alexandre Tokpa (Ivoorkust) Björn Vleminckx
Wedstrijden 12 0 23
Doelpunten 0 0 0
10-04-1981 04-06-1983 08-07-1983 09-06-1983 19-03-1986 19-02-1984 19-09-1985
31 1 11 17 28 32 10 18 8
1 0 1 2 0 0 0 1 0
19-11-1982 22-05-1983 28-02-1981 04-10-1983 17-07-1983 12-12-1980 04-06-1983 08-02-1986 21-01-1985
9 32 30 0 27 12 32 0 0
0 0 0 0 2 0 13 0 0
22-10-1986 06-10-1983 21-10-1984 16-07-1983 22-12-1982 16-11-1985 01-12-1985
1 13 22 29 12 29 19
0 1 6 14 1 1 0
07-08-1981
Selectie 2005-2006 Technische Staf Vincent Dufour (Frankrijk) (tot 09-03'06) Eddy De Bolle (assistent-trainer, hoofdtrainer vanaf 09-03-2006) Doel Barry Copa Boubacar (Ivoorkust) Glenn Piesens Davino Verhulst
Geb. Datum 26-09-1949
30-12-1979 07-05-1988 25-11-1987
Wedstrijden 27 0 8
Doelpunten 0 0 0
Verdedigers Diabis Diawara (Ivoorkust) Olivier Fontenette (Frankrijk) Jonathan 'Jo' Joseph-Augustin (Frankrijk) Seydou Kante Badjan (Ivoorkust) Kristof Lardenoit Armand Mandakan Mahan (Ivoorkust) Sekou Ouattara (Ivoorkust) Traore Secreto Boucabar (Ivoorkust) Mekeme Ladji Tamla Zito (Ivoorkust)
10-04-1981 13-01-1981 04-06-1983 07-08-1981 08-07-1983 09-06-1983 19-03-1986 26-09-1981 19-09-1985
31 27 25 17 3 31 6 0 19
0 1 2 0 0 0 0 0 0
Middenvelders Kuami 'Coco' Agboh (Frankrijk) Wamoubi 'Man' Bikinda (DR Congo) Mohamed Diallo (Ivoorkust) Abdoulaye Junior D'Jire (Ivoorkust) Marco Né (Ivoorkust) Herman Beugre Ahiba Pacheco (Ivoorkust) Romeo Seka-Affessi (Ivoorkust)
28-12-1977 23-02-1981 22-05-1983 28-02-1981 17-07-1983 12-12-1980 19-12-1984
9 0 33 29 10 15 22
1 0 5 1 1 0 1
22-10-1986 21-10-1984 18-05-1979 27-05-1987 06-10-1983 16-07-1983 22-12-1982 16-11-1985 17-06-1981
1 11 32 32 12 14 0 27 20
0 0 9 6 0 3 0 1 3
Aanvallers Murat Akin Alain Koudou Arunina (Ivoorkust) Mahamadou 'Mama' Dissa (Mali) Yao Kouassi Gevinho (Ivoorkust) Constant Kaïper Kipre (Ivoorkust) Moussa Sanogo (Ivoorkust) Tia Tokbe Olivier (Ivoorkust) Alexandre Tokpa (Ivoorkust) Venance Zezeto (Ivoorkust)
Bron: http://www.ronaldzwiers.0catch.com/
Bijlage 5 Kern Club Brugge 1975/1976 (4 buitenlanders op 19): Finale Uefa-beker Doelmannen (2) Birger Jensen, Hugo Pieters Verdedigers (6) Fons Bastijns, Jos Volders, Georges Leekens, Eddie Krieger, Norbert De Naeghel, Dirk Ranson. Middenveldspelers (6) Julien Cools, René Vandereycken, Ulrik Le Fèvre, Daniel De Cubber, Dirk Sanders, Robert De Grande. Aanvallers (5) Roger Van Gool, Raoul Lambert, Dirk Hinderyckx, Henri Vanlook, Konrad Hollenstein.
Kern Club Brugge 1977/1978 (6 buitenlanders op 21): Finale Beker der Landskampioenen (voorloper van de UEFA Champions League) Doelmannen (3) Birger Jensen, Leen Barth, Henri Gogne. Verdedigers (5) Fons Bastijns, Georges Leekens, Eddie Krieger, Gino Maes, Jos Volders. Middenveldspelers (7) Julien Cools, René Vandereycken, Paul Courant, Daniel De Cubber, Dirk Sanders, Eric De Baets, Lajos Kü. Aanvallers (6) Jan Sörensen, Bernard Verheecke, Jan Simoen, Raoul Lambert, Roger Davies, Danny Vandenhende.
Kern Club Brugge 87/88 (4 buitenlanders en 2 genaturaliseerde op 21) ½ finale Uefa-beker Doelmannen (3) Philippe Vande Walle, Birger Jensen, Luc Devroe Verdedigers (7) Hugo Broos, Luc Beyens, Dennis van Wijk, Tew Mamadou, Serge Kimoni, Alex Querter, Kurt Hinderyckx. Middenveldspelers (6) Franky Van der Elst, Jan Ceulemans, Leo Van der Elst, Peter Creve, Henk Houwaart jr, Stefan Vereycken. Aanvallers (5) Marc Degryse, Kenneth Brylle, Jan Goyvaerts, Ronnie Rosenthal, Yves Audoor.
Kern Club Bruggge 91/92 (5 buitenlanders op 21) ½ finale beker der bekerwinnaars Doelmannen (2) Dany Verlinden, Hans Galjé Verdedigers (8) Vital Borkelmans, Alex Querter, Claude Verspaille, Rudi Cossey, Laszlo Disztl, Pascal Plovie, Tony Mols, Luc Somers. Middenveldspelers (8) Lorenzo Staelens, Peter Creve, Franky Van der Elst, Stephan Van der Heyden, Marc Schaessens, Luc Beyens, Dominique Vanmaele, Jan Ceulemans. Aanvallers (3) Daniel Amokachi, Foeke Booy, Tomasz Dziubinski.
Kern Club Brugge 94/95 (4 buitenlanders op 24) ¼ finale Uefa-beker Doelmannen (3) Dany Verlinden, Jürgen Belpaire, Henny Desmet Verdedigers (7) Vital Borkelmans, Dirk Medved, Paul Okon, Pascal Renier, Tjörven De Brul, Pascal Plovie, Rudi Cossey. Middenveldspelers (6) Lorenzo Staelens, Franky Van der Elst, Stephan Van der Heyden, Gert Claessens, Nico Verheyen, Peter Creve. Aanvallers (8) Gert Verheyen, Sven Vermant, René Eykelkamp, Yves Buelinckx, Jan Van Tieghem, Wiver Hernandes da Silva, Gert Peelman, Daniel Amokachi.
Bron: www.clubbrugge.be
Bijlage 6
Lijst met aantal behaalde caps en de toenmalige clubs Lijst opgemaakt na Japan - België van 31.05.2009 Rg
Periode
Caps
1
Jan CEULEMANS
Lierse SK, Club Brugge KV
1977-1991
96
2
Eric GERETS
Standard, Sp Rotterdam, AC Milan, MVV Maastricht, PSV Eindhoven
1975-1991
86
3
Franky VANDER ELST
RWDM, Club Brugge KV
1984-1998
86
4
Vincenzo (ENZO) SCIFO
RSC Anderlecht,Inter Milan,Bordeaux, Auxerre,Torino,AS Monaco, RSC Anderlecht, SC Charleroi
1984-1999
84
5
Paul VAN HIMST
RSC Anderlecht, Eendr. Aalst
1960-1974
81
6 7 8
Bart GOOR Georges GRUN Timmy SIMONS
RSC Anderlecht, Hertha Berlijn, Feyenoord Rotterdam, RSC Anderlecht
1999-....
RSC Anderlecht,Parma,RSC Anderlecht
1984-1995
KSV Lommel, Club Brugge KV, PSV Eindhoven
2001-....
78 77 71
9
Lorenzo STAELENS
KV Kortrijk,Club Brugge KV, RSC Anderlecht,Oita-Japan
1990-2000
70
10
Marc WILMOTS
K.St Truidense VV,KV Mechelen,Standard de Liège, Schalke 04, Gir.Bordeaux
1990-2002
70
11
Victor (Vic) MEES
R. Antwerp FC
1949-1960
68
12
Georges HEYLENS
RSC Anderlecht
1961-1973
67
13
Joseph (Jef) JURION
RSC Anderlecht
1955-1967
64
14
Jean-Marie PFAFF
Beveren, Bayern München, Trabzonspor, SK Lierse
1976-1987
64
15
Frank VERCAUTEREN
RSC Anderlecht,FC Nantes
1977-1988
63
16
Marc DEGRYSE
Club Brugge,RSC Anderlecht, Sheffield Wednesday, PSV Eindhoven, KAA Gent, G.Beerschot
1984-2002
63
17
Bernard VOORHOOF
Lierse SK
1928-1940
61
18
Michel PREUD'HOMME
Standard de Liège, KV Mechelen, Benfica Lisboa
1979-1994
58
19
Eric DEFLANDRE
Wandre Union,FC Liègeois, Germinal Ekeren, Club Brugge KV, Ol.Lyon, R.Standard de Liège, Brussels
1996-....
57
20
Wilfried VAN MOER
Antwerp, Standard, Beringen, Beveren
1966-1982
57
21
Mbo MPENZA
LC Mesvin, KV Kortrijk, Exc. Mouscron, Standard,Sporting Club de Portugal, Galatasaray,Exc. Mouscron,RSC Anderlecht
1997-....
56
22
Louis CARRE
FC Liégeois
1948-1958
56
23
Joseph (Jef) MERMANS
RSC Anderlecht
1945-1956
56
24
Luc NILIS
FC Winterslag, RSC Anderlecht, PSV Eindhoven, Aston Villa
1988-2000
56
25
Michel RENQUIN
R.Standard de Liège,RSC Anderlecht, Servette Genève,R.Standard de Liège
1976-1987
55
26
Emile MPENZA
Kortrijk,Mouscron,Standard de Liège, Schalke 04,Standard de Liège, Hamburger SV,Al-Rayyan,Manchester City
1997-....
54
27
Raymond BRAINE
Beerschot, Sparta Praag
1925-1939
54
28
Armand SWARTENBROEKS
Daring
1913-1928
53
29
Danny BOFFIN
RFC de Liège,RSC Anderlecht,FC Metz, K.St-Truidense VV
1989-2002
53
30
Gert VERHEYEN
Hoogstraten, Lierse,Anderlecht,Club Brugge
1994-2002
50
31
René VANDEREYCKEN
Club Brugge,Genoa,RSC Anderlecht
1975-1986
50
32
Wesley SONCK
VK Ninove,RWD Molenbeek,Germinal
2001-....
49
Ekeren,KRC Genk, Ajax Amsterdam, Borussia Mönchengladbach, Club Brugge 33
Wilfried PUIS
RSC Anderlecht,Club Brugge,Lokeren Somzée, SC Charleroi, Standard de Liège,Ol.Marseille,Manchester City, Hamburg SV,Bayern München
1962-1975
34
Daniel VAN BUYTEN
35
Yves VANDERHAEGHE
Exc. Mouscron, Eendr. Aalst, Exc.Mouscron, RSC Anderlecht, KSV Roeselare
1999-2005
48
36
Léopold (Pol) ANOUL
FC Liégeois
1947-1954
48
37
Pierre HANON
RSC Anderlecht
1958-1969
48
38
Erwin VANDENBERGH
Lierse, RSC Anderlecht,Lille,AA Gent
1979-1991
48
39
Rik COPPENS
Beerschot
1949-1959
47
40
Pierre BRAINE
Beerschot
1922-1930
46
41
Ludo COECK
RSC Anderlecht, Inter Milan
1974-1984
46
42
Walter MEEUWS
Beerschot,Club Brugge KV, R.Standard de Liège,Ajax Amsterdam
1977-1984
46
43
François VANDER ELST
RSC Anderlecht,Cosmos New York, West Ham,Lokeren
1973-1983
44
Geert De VLIEGER
RSC Anderlecht, Willem II, Manchester City, ZulteWaregem
1999-....
43
45
Nico VAN KERCKHOVEN
KFC Lint, Lierse SK,Schalke 04,Borussia Möndengladbach,KVC Westerlo
1996-2002
42
46
Victor LEMBERECHTS
KV Mechelen
1945-1955
42
47
Michel DE WOLF
RWDM, AA Gent, KV Kortrijk, RSC Anderlecht, Marseille
1980-1994
42
48
Philippe ALBERT
SC Charleroi, KV Mechelen, RSC Anderlecht, Newcastle 1987-1998 Utd
41
49
Robert (Bob) PAVERICK
R.Antwerp FC
1935-1946
41
50
Leo (Lei) CLIJSTERS
Thor Waterschei, KV Mechelen
1983-1991
40
51
Christian PIOT
R.Standard de Liège
1969-1977
40
52
Jean NICOLAY
R.Standard de Liège
1959-1967
39
53
Florimond VAN HALME
CS Brugge
1921-1930
39
54
Philippe CLEMENT
Sint-Anneke, Berchem, Beerschot, KRC Genk, Coventry City, Club Brugge KV
1998...
38
55
Stéphane DEMOL
RSC Anderlecht,Bologna,Porto, Toulouse,R. Standard de Liège
1986-1991
38
56
Alfons VAN BRANDT
Lierse
1951-1957
38
57
Paul VANDENBERG
Union, R.Standard de Liège
1957-1967
38
58
Marc EMMERS
Waterschei, KV Mechelen, Anderlecht, Perugia, Lugano 1988-1994
37
59
Jean DEBIE
Racing CB
1920-1930
37
60
Glen De BOECK
RSC Anderlecht
1993-2004
36
61
Johan WALEM
RSC Anderlecht,Udinese,Standard de Liège
1991-2002
36
62
Nico CLAESEN
Seraing, Stuttgart, Standard de Liège, Tottenham, Antwerp
1983-1990
36
63
Nicolas HOYDONCKX
Berchem, Exc.Hasselt, Tilleur
1928-1933
36
64
Désiré BASTIN
R.Antwerp FC
1920-1932
35
65
Jean DOCKX
Racing White, RSC Anderlecht
1967-1975
35
66
Julien COOLS
Club Brugge, Beerschot
1974-1980
35
67
Luc MILLECAMPS
KSV Waregem
1979-1983
35
68
Léon SEMMELING
R.Standard de Liège
1961-1973
35
44
Bron: www.footbel.com
2001-...
49 48
Bijlage 7 Selectie voor de Olympische Spelen in Peking (2008) met hun toenmalige club BAILLY Logan
27.12.1985
K. Racing Club Genk
Doelman
DE WINTER Yves (reserve)
25.05.1987
KVC Westerlo
Doelman
MA-KALAMBAY Yves
31.01.1986
Hibernians FC (SCO)
Doelman
CIMAN Laurent
05.08.1985
Club Brugge KV
Verdediger
DE ROOVER Sepp
12.11.1984
FC Groningen (NED)
Verdediger
KOMPANY Vincent
10.04.1986
Hamburger SV (GER)
Verdediger
MULEMO Landry
17.09.1986
R. Standard de Liège
Verdediger
POCOGNOLI Sébastien
01.08.1987
AZ Alkmaar (NED)
Verdediger
VERMAELEN Thomas
14.11.1985
Ajax Amsterdam (NED)
Verdediger
VERTONGHEN Jan
24.04.1987
Ajax Amsterdam (NED)
Verdediger
FELLAINI-BAKKIOUI Marouane
22.11.1988
R. Standard de Liège
Middenvelder
HAROUN Faris
22.09.1985
KFC Germinal Beerschot Antw.
Middenvelder
MARTENS Maarten
02.07.1984
AZ Alkmaar (NED)
Middenvelder
ODJIDJA OFOE Vadis (reserve)
21.02.1989
Hamburger SV (GER)
Middenvelder
SIMAEYS Jeroen
12.05.1985
Club Brugge KV
Middenvelder
VANDEN BORRE Anthony
24.10.1987
Genoa CFC (ITA)
Middenvelder
DEMBELE Moussa
16.07.1987
AZ Alkmaar (NED)
Aanvaller
DE MUL Tom
04.03.1986
Sevilla FC (ESP)
Aanvaller
DE SMET Stijn
27.03.1985
KSV Cercle Brugge
Aanvaller
LAMAH Roland (reserve)
31.12.1987
RSC Anderlecht
Aanvaller
MIRALLAS Kevin
05.10.1987
Lille OSC (FRA)
Aanvaller
ROSSINI Giuseppe (reserve)
23.08.1986
Yellow Red KV Mechelen
Aanvaller
Bron: www.footbel.com