Dit werkboek
is van
Werkboek
aining
bij de tr t r o o h k e o b k it wer
D
N JOU.
AAL VA M E L E H IS K E O DIT WERKB
pdrachten o r ie h je k a a ining m ben met b Tijdens de tra e h n e k a m e n die t ssingen lo in. Opdrachte p o n e n e g in en, men jouw gedacht rwerpen. e d n o e d n le il over versch KBOEK R E W W U JO ALLEEN IN IEMAND MAG VINDT. D E O G T A D J LEZEN ALS JÍ aining mag je r t e d n a v e d Aan het ein aar huis n e e m k e o b k het wer er later je n u k n a D . n neme ken en nog eens in kij lezen. 109
Les 1
Kennismakingsbijeenkomst Opdracht ‘Dit ben ik’ Rafie heeft met een stripverhaal zichzelf voorgesteld. Jij gaat hetzelfde doen. Laat met een stripverhaal zien wie jij bent en wat bij jou hoort. Je kunt denken aan: • waar je woont • waar je op school zit • bij wie je in een huis woont • wat je graag doet in je vrije tijd (hobby’s) De kunt de ruimte hieronder en de volgende bladzijde gebruiken om de strip te tekenen. Als je de strip in hokjes wilt tekenen kun je een liniaal gebruiken.
Werkbladen - 110
Werkbladen - 111
Les 2
Van jonge jongen naar jonge man I Opdracht ‘Van jongen naar man’ In het vak hieronder staan woorden en zinnen. Deze moet je gebruiken om de zinnen onder het vak in te vullen. Streep door wat je hebt gebruikt. hormonen – groeispurt – puberteit – verzorgen – puistjes of mee-eters – verandert – zweet – schaamhaar – zaadjes – teelballen – kinderen – haar – zwaardere – bovenlip Tussen de 10 en 13 jaar komen veel kinderen in de In de puberteit
hun lichaam.
Deze veranderingen worden aangestuurd voor mannelijke of vrouwelijke
In de puberteit kunnen jongens en meisjes heel snel groeien, dit wordt ook wel genoemd. Het belangrijkste wat er bij een jongen in de puberteit gebeurt, is dat hij gaat maken. waarmee hij later als hij met een
De zaadjes worden gemaakt in de vrouw gaat vrijen
kan maken. op je armen en benen en
Ook krijg je tijdens de puberteit opeens onder je oksels.
Ook haartjes die op de en op de kin en wangen gaan groeien. Als je je niet scheert krijg je langzamerhand een snor en baard. Haartjes rond de piemel noemen we ook wel In de puberteit
je meer dan eerst.
Het is daarom belangrijk om je goed te Soms komen er in het gezicht Jongens krijgen tijdens de puberteit langzamerhand een
stem.
Werkbladen - 112
Extra informatie puberteitsveranderingen bij jongens Bij het begin van de puberteit wordt er bij jongens testosteron en bij meisjes oestrogeen aangemaakt, en zo groeien ze uit tot geslachtsrijpe mannen en vrouwen, met alles erop en eraan. Groeien De eerste puberteitsverandering die je merkt is dat je handen en voeten beginnen te groeien. Ook je lichaam zelf wordt groter. Als je gaat groeien, worden je schouders breder, net als je borstkas. Overal haartjes Rond je piemel komen eerst wat dunne, zachte haartjes en later ook veel donkere haartjes. Dat zijn je schaamharen. Onder je oksels groeien je okselharen. Je krijgt ook meer haren op je benen. Je borstharen komen meestal pas veel later. Na een tijdje krijg je ook haartjes in je gezicht. Eerst op je bovenlip, daarna op je kin en je wangen. Zweten Je gaat nu ook meer zweten onder je armen. Dat is normaal. Was je daarom elke dag en trek op tijd schone kleren aan. Je kunt ook een deodorant gebruiken. Een andere stem Je stem verandert. Soms is je stem opeens wat lager en dan weer wat hoger. Ze noemen dat ‘de baard in de keel’. Ook je adamsappel, in je hals, wordt groter. Pukkels en puistjes Sommige kinderen krijgen puistjes en meeëters (zwarte puntjes op je neus). Geslachtsdelen Wat er ook verandert, is dat je piemel en ballen groter worden en een andere, rode, kleur krijgen. Er bestaan twee soorten piemels: besneden en onbesneden piemels. Een jongen die besneden is, heeft geen voorhuid over zijn eikel. Zit je eikel verborgen onder een velletje, dan is je piemel niet besneden. De eerste zaadlozing Hormonen zorgen dat er aan de buitenkant, maar ook in je lichaam, van alles verandert. Je gevoelens worden heftiger als je aan seks denkt of er naar kijkt. Dat is normaal, dat hebben heel veel jongens (en ook meisjes) op jouw leeftijd. De hormonen zorgen er ook voor dat er bij jongens zaadcellen gemaakt worden, die op een dag (maar meestal op een nacht) uit je piemel komen. Dat kan bijvoorbeeld als je een keer droomt over vrijen. Als je wakker wordt, merk je dat je bed een beetje nat is. Niks aan de hand, je hebt je eerste zaadlozing gehad. Natte droom Als je ’s nachts een zaadlozing hebt, in je slaap, noemen ze dat ook wel ‘natte droom’. Sperma Het vocht van de zaadlozing heet sperma. Het bestaat uit een kleverig wit vocht, waarin miljoenen zaadcellen zitten. Elke jongen die in de puberteit is en elke man heeft sperma.
Werkbladen - 113
Groter en stijver Als je een erectie krijgt, wordt je piemel groter en stijver. Dat is iets wat jongens al hun hele leven meemaken. Ook baby’s kunnen een stijve piemel krijgen, zelfs als ze nog in de baarmoeder zitten, dus voordat ze geboren worden. Maar vanaf de puberteit komen die erecties steeds vaker.
Werkbladen - 114
Les 3
Van jonge jongen naar jonge man II. Opdracht: Vertrouwenspersonen Het is fijn om mensen te hebben die er voor je zijn, die voor je klaar staan en bij wie je je prettig voelt. Dit kunnen familieleden zijn, maar ook vrienden/vriendinnen, buren of andere mensen die je kent. Er zijn ook kinderen die steun vinden bij een huisdier. Mensen en dieren die er voor je zijn kun je zien als de zon. Zij geven je een warm gevoel en zelfs als je je heel alleen voelt, zullen ze er zijn, ook al kun je ze niet zien. Als je je niet prettig voelt, ergens mee zit of als je je zorgen maakt over iets, kan het je helpen om hier met een ander over te praten. Kies dan iemand uit die je vertrouwt, je voelt je dan op je gemak en je verhaal is bij de ander veilig. Opdracht: Teken op deze bladzijde zonnen met daarin de namen van de personen die jij vertrouwt. Personen die jij vertrouwt en naar wie jij toe zou gaan om je verhaal kwijt te kunnen, advies te vragen, een situaties te bespreken of om over je gevoelens te praten. Je mag er natuurlijk ook bij tekenen.
Werkbladen - 115
Les 4
Les 3. Op zoek naar mezelf! Opdracht: Welke ‘ik-figuur’ speelt de baas? Ieder mens heeft meerdere kanten, wij noemen dat ‘ik-figuren’. Rafie heeft een onzekere-ik die naar voren komt als hij bij zijn vrienden op school is, maar hij heeft ook een zelfverzekerde-ik die hij thuis en bij vrienden laat zien. Soms speelt je ene ik-figuur de baas, dan weer de andere, maar je hebt ze allebei in je en hebt zelf in de hand voor welke ‘ik’ je kiest. Kies je voor een gemene-ik dan betekent dit niet dat je ook gemeen bent. Je kunt ervoor kiezen om dit gedrag te veranderen, want wat je doet kunt je veranderen! Geef bij de volgende situaties aan welke ‘ik’ bij jou de baas speelt. Je kunt gebruik maken van de voorbeelden die in het kader hieronder beschreven staan. Je kunt natuurlijk ook zelf ‘ikfiguren’ bedenken. verlegen-ik, vriendelijke-ik, vervelende-ik, sportieve-ik, heldhaftige-ik, bange-ik, bazige-ik, stoere-ik, zelfverzekerde-ik, onzekere-ik, behulpzame-ik, boze-ik, gemene-ik, zorgzame-ik, grappige-ik, verdrietige-ik.
• Je staat in de rij voor de ijskraam. Een jongen duwt je aan de kant, zodat hij eerder aan de beurt is. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
Werkbladen - 116
• Je bent in het winkelcentrum in een vreemde stad verdwaald en kunt je moeder of vader nergens vinden. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
• Een vriend vraagt je wat de vragen zijn van een proefwerk dat jij al hebt gehad. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
Werkbladen - 117
• Het is donker. Een man op straat komt naar je toe lopen en vraagt je de weg naar het station. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
• Je hebt afgesproken om met een vriend te gaan schaatsen, maar hij komt niet opdagen. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
Werkbladen - 118
• Je hebt per ongeluk met je bal een deuk in de auto van de buren geschopt. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
• Iemand op school pest je en scheldt je uit. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
Werkbladen - 119
• Een meisje uit je klas raakt je steeds aan. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
• Je bent aan de beurt om een spreekbeurt/presentatie te houden, je hebt niet goed geoefend. Wat doe ik?
Welke ‘ik’ past daarbij?
Werkbladen - 120
Les 5
Vriendschap en verliefdheid Opdracht: Verwachtingen Er zijn een heleboel verwachtingen die wij als mensen hebben. We verwachten van een bal dat hij stuitert als we hem op de grond laten vallen en van een kachel dat hij warm wordt als we hem aanzetten. Maar we hebben ook verwachtingen van mensen. Als het stoplicht op rood staat, verwachten we dat de automobilisten wachten, als je op het zebrapad loopt verwacht je dat je voorrang krijgt. Als je bevriend bent met een ander, of verkering met elkaar hebt, verwacht je ook iets van elkaar. Je verwacht bijvoorbeeld dat de ander naar je luistert als je iets vertelt of een geheim kan bewaren. Deze verwachtingen hoeven niet bij iedereen gelijk te zijn. Als je weet wat je van een ander verwacht, kun je dit aan hem of haar vertellen als er iets gebeurt wat je niet leuk vindt.
Wat verwacht jij van een vriend(in)?
Hoe begroet zij/hij jou?
Hoe geeft hij/zij jou een prettig gevoel?
Werkbladen - 121
Wat vind je belangrijk aan een ander in een vriendschap? Denk aan: eerlijk zijn, samen lachen, geheimen bewaren, mooie kleren, knap gezicht, dik/dun, groot/ klein, aardig, lief, veel geld, aardige ouders, goed kunnen luisteren, sportief zijn, aardig zijn tegen andere kinderen, stoer zijn, goed kunnen leren, dezelfde leeftijd als ik.
Kun je uitleggen waarom je dit belangrijk vindt?
4 Maak een tekening van deze vriend of vriendin.
Werkbladen - 122
Wat verwacht jij van een vriend(in) met wie je verkering hebt?
Hoe begroet hij/zij jou?
Hoe geeft hij/zij jou een prettig gevoel?
Wat vind je belangrijk aan de ander als je verkering hebt? Denk aan: eerlijk zijn, samen lachen, geheimen bewaren, mooie kleren, knap gezicht, dik/dun, groot/ klein, aardig, lief, veel geld, aardige ouders, goed kunnen luisteren, sportief zijn, aardig zijn tegen andere kinderen, stoer zijn, goed kunnen leren, zelfde leeftijd als ik.
Kun je uitleggen waarom je dit belangrijk vindt?
Werkbladen - 123
Les 6
Les 5. Elkaar aanraken Opdracht: Groene plekken Ieder lichaam heeft fijne plekjes, plekjes waar je het fijn vindt om aangeraakt te worden. Deze plekjes hoeven niet voor iedereen gelijk te zijn. Hierdoor kan het voorkomen dat een ander aan een plekje komt dat voor jou niet prettig voelt, maar bij de ander wel. Kleur jouw fijne plekjes op het lichaam hieronder groen. Het kan zijn dat je op sommige plekken het alleen fijn vindt als bijvoorbeeld je vader of moeder je daar aanraakt. Dit mag je erbij schrijven.
Werkbladen - 124
Les 7
De media en ik Opdracht: Wat is privé en wat niet? Op het internet kun je veel informatie vinden. Ook kun je er zelf informatie opzetten. Het is belangrijk dat je voorzichtig bent met de informatie die jij over jezelf op het internet zet op bijvoorbeeld een website, of aan iemand vertelt bijvoorbeeld via chatten. Maak op de volgende bladzijde een poster over jezelf. Deze poster komt zogenaamd op het internet te staan. Denk na over de informatie die je er wel en informatie die je er niet op wilt zetten. Houd er rekening mee dat op het internet iedereen kan lezen wat jij hebt geschreven. Denk ook na of je foto’s van jezelf zou gebruiken of niet. Wil je dit wel, teken de foto dan na of beschrijf wat er op de foto te zien is.
Werkbladen - 125
Werkbladen - 126
Les 8
De media en ik (extra) Keuze opdracht: Nadenken over de media In deze tijd kunnen we de media bijna niet meer wegdenken. Veel mensen kijken naar de televisie, luisteren naar de radio, bezoeken websites op het internet, bellen met een mobiele telefoon of volgen het nieuws via de krant. Misschien jij ook wel. Beantwoord de volgende vragen en kom erachter hoe jij in contact staat met de media. 1. Schrijf zoveel mogelijk informatiebronnen op. Televisie – radio – internet – krant – boeken – telefoon – tijdschriften – enz. 2. Met welke media kom jij dagelijks in aanraking?
3. Van welke 3 informatiebronnen maak jij het meeste gebruik? Waar gebruik je het voor? 1
2
3
4. Noem 3 positieve kanten aan de media. 1
2
3
Werkbladen - 127
5. Noem 3 risico’s van het gebruik van de media. 1
2
3
6. Hoe zou je deze risico’s zo klein mogelijk kunnen maken?
Werkbladen - 128
Les 9
Groepsdruk Opdracht: Goede en slechte geheimen Sommige dingen houden mensen liever geheim, een wachtwoord van de computer of de plek waar buiten de voordeursleutel ligt verstopt. Geheimen kun je alleen hebben, maar ook met een ander. Een geheime plek waar je heen gaat als je je verdrietig voelt of de persoon op wie je verliefd bent. ‘Niet doorvertellen hè?’, zeggen we dan. Zulke geheimen kunnen jezelf of een ander geen pijn doen, daarom noemen we dit ‘goede geheimen’. Bij goede geheimen heb je geen naar gevoel, ze zijn leuk en spannend en meestal mag je het na een poosje wel vertellen. Als je een geheim hebt dan kun je dit vertellen aan een vriend/vriendin of iemand anders die je vertrouwt. Een ander kan ook aan jou vragen om een geheim te bewaren. Een geheim van jullie samen of een geheim dat over hem of haar zelf gaat. Dit kunnen leuke/goede geheimen zijn, bijvoorbeeld wat het wachtwoord is van jullie club of wat de letters van een geheimschrift betekenen. Maar het kunnen ook geheimen zijn die niet zo leuk zijn. Geheimen waar je niets over durft te zeggen, omdat het niet van een ander mag. Maar die je toch verdrietig maken. Dit noemen we ‘slechte geheimen’. Hieronder staan verschillende geheimen. Kun jij aangeven of dit goede of slechte geheimen zijn? Zet een cirkel om jouw antwoord. 1. Je broertje heeft voor Moederdag een cadeau gemaakt, het is een sleutelhanger. Hij vraagt of je het geheim wilt bewaren. Goed geheim
Slecht geheim
2. Een vriend van jou vertelt dat hij op turnen zit. Hij vraagt of je het geheim wilt bewaren, omdat hij bang is dat hij door anderen wordt uitgelachen. Goed geheim
Slecht geheim
3. Een klasgenootje heeft een koptelefoon uit de computerruimte in zijn tas gestopt. Hij vraagt jou of je dat geheim wilt bewaren. Goed geheim
Slecht geheim
4. Een vriend vertelt dat hij verliefd is op een meisje uit de klas. Hij schrijft haar naam op een briefje en vraagt aan jou of je dit aan niemand wil vertellen. Goed geheim
Slecht geheim
Werkbladen - 129
5. Iemand heeft zonder jouw toestemming met de handen onder jouw kleren gezeten en zegt dat je het aan niemand mag vertellen. Goed geheim
Slecht geheim
6. Een buurmeisje vertelt waar zij stiekem op haar kamer snoepjes bewaart. Ze vraagt je dit geheim niet tegen haar moeder te zeggen. Goed geheim
Slecht geheim
7. Een meisje uit je klas heeft je stevig vast gepakt en je een kus gegeven. Ze zegt dat het een grapje was en zegt dat je het aan niemand mag vertellen. Goed geheim
Slecht geheim
Voor je eigen veiligheid kan het goed zijn om een geheim aan iemand te vertellen. Als je geen goed gevoel hebt bij een geheim is het geen klikken als je dit aan een ander vertelt. Je mag jezelf altijd beschermen!
Werkbladen - 130
Les 10
Grenzen aangeven Opdracht: Hoe pak ik dat aan? Er zijn verschillende manieren om je grenzen aan te geven. Welke manier je kiest zal onder andere afhangen van je gevoel, de situatie en de personen. Geef bij de volgende situaties aan hoe jij je zou voelen en hoe jij om zou gaan met je eigen grenzen en de grenzen van een ander. 1. Je hebt verkering met een meisje. Ze wil de hele pauze hand in hand met je lopen. Jij wilt met je vrienden bijpraten. Ik voel me
Dit is wat ik doe
Werkbladen - 131
2. Je gaat met de klas op schoolkamp. Je moeder wil aan de leraar vragen of jij iedere avond naar huis mag bellen om te vertellen hoe het gaat. Jij vindt dat onzin. Ik voel me
Dit is wat ik doe
3. Je bent aan het stoeien met een vriend. Hij vraagt je om te stoppen, terwijl jij het nog leuk vindt. Ik voel me
Dit is wat ik doe
Werkbladen - 132
4. Je oudere broer vertelt aan zijn vrienden over de keer dat jij in je bed plaste. Je schaamt je. Ik voel me
Dit is wat ik doe
5. Je nichtje logeert bij jullie. Jij wilt in de badkamer je tanden poetsen als zij onder de douche staat. Ze vraagt je om weg te gaan. Ik voel me
Dit is wat ik doe
Als jij je grens hebt aangegeven en een ander daar niet naar luistert, dan ligt dit niet aan jou maar aan de ander. Wees niet bang om hulp te vragen, jij komt dan op voor jezelf. Maar luister ook naar de grenzen van een ander. Jij mag je grenzen aangeven, maar de ander ook. Ga hier respectvol mee om.
Werkbladen - 133
Les 11
Afsluitende bijeenkomst Opdracht: Graffiti-boodschappen plaatsen Tijdens de afgelopen lessen zijn er 8 kaarten met graffiti-boodschappen besproken. Geef bij de volgende situaties aan welke boodschap je zou kunnen gebruiken. Je mag meerdere boodschappen kiezen. Schrijf de letter van de boodschap achter de situaties. Je kunt kiezen uit: A. B. C. D. E. F. G. H.
Ik verander en dat is oké! Ik doe wat goed voelt! Ik neem de tijd om mezelf te leren kennen! Jij en ik zijn samen WIJ! Ik zorg voor mezelf en voor de ander! Ik vertrouw op mezelf! Ik maak mijn eigen keuzes! Ik mag mijn grenzen aangeven!
1. Een vriend zegt dat je gaten moet maken in je broek, dat is stoer. Letter(s):
2. Een paar jongens uit mijn klas lachen me steeds uit. Ze houden niet op als ik er wat van zeg. Ik vraag een vriend om hulp. Samen staan we sterk! Letter(s):
3. Je staat voor de spiegel en ziet dat je een puist op je neus hebt. Letter(s):
4. Een jongen van de sportclub geeft je steeds een stevige knuffel. Je kunt niet gemakkelijk loskomen als hij je vast pakt. Letter(s):
5. Met gymnastiek moeten we een salto maken. Twee jongens roepen: ‘Dat kan jij toch niet’. Letter(s):
6. Een meisje uit mijn klas wil graag hand in hand met mij over het schoolplein lopen. Ik voel me daar niet fijn bij. Letter(s):
Werkbladen - 134
7. Mijn oom zegt steeds ‘kleintje’ tegen mij. Ik vind dat niet leuk en vraag hem of hij daarmee wil stoppen. Letter(s):
8. Ik vind het leuk om te skaten, dan voel ik me stoer. Een spannend boek lezen vind ik ook leuk. Ben ik nou een rustige jongen of een wilde? Letter(s):
9. Je moet iets voor de klas vertellen, maar je komt niet uit je woorden. Een jongen achter in de klas lacht je uit. Je vindt het lastig om verder te gaan. Letter(s):
10. Ik stoei graag met mijn broer. Als hij mij pijn doet, roep ik ‘stop’, dan laat hij mij los. Ik reageer ook als hij ‘stop’ roept. Letter(s):
Werkbladen - 135