Copyright by Jeroen Riemsdijk 2008
Dit artikel is verschenen in het Piano Bulletin 2008-03, een uitgave van The European Piano Teachers Association afd. Nederland TECHNIEK IN BALANS ‘Je staat vrij, vast en soepel’ door Jeroen Riemsdijk Uitbalanceren van de aanslag In het moderne pianospel hechten we veel waarde aan het verfijnd en precies kunnen afstemmen van de aanslagbeweging op het gewenste klankresultaat. Dat beschouwen we als een belangrijk technisch-muzikaal vermogen, waarbij een rijk vermogen tot uitbeelding en klankschakering een belangrijk hoeksteen vormt. Het lijkt dan voor de hand te liggen dat je in het leerproces de aanslagbeweging zoveel mogelijk leert maken in relatie tot het klankresultaat. Als je oefent, dan probeer je de aanslag zo te verbeteren, dat je precies de klank krijgt die je bedoelt. Dat vraagt om een grote beheersing van de aanslagbewegingen waarbij je goed moet leren luisteren. Door zijn relatie met het klankresultaat is de aanslagbeweging ook verbonden met onder meer expressiviteit, temperament en emoties. Hiermee komen andere hersenactiviteiten in het spel, die op hun beurt de aanslagbewegingen mede bepalen. Dat leidt er toe dat aanslagbewegingen vaak onnodig complex zijn, teveel energie kosten, onrustig zijn en lang niet zo precies en accuraat uitgevoerd worden als wenselijk is. Dat kan de expressiviteit en klankvorming negatief beïnvloeden. De relatie tussen aanslagbeweging, klank en expressiviteit is bij veel pianostudenten al zo complex, dat ze er goed aan doet een stap terug te doen door eerst aanslagbewegingen op zichzelf te onderzoeken. Balans van de vingers en hand Hoe breng je de vaak onnodige complexiteit van een aanslagbeweging terug tot een grotere eenvoud? Het antwoord is eigenlijk zo eenvoudig, dat je er gemakkelijk overheen kijkt. De kwestie is namelijk om bewegingen die met de aanslag van doen hebben eerst uit te balanceren. Dat brengt het speelapparaat tot rust en geeft het spel uiteindelijk meer evenwicht. Kortom, de relatie tussen beweging, klank en expressiviteit wordt beter als je de aanslagbewegingen goed uitbalanceert. Strikt fysiologisch gezien kun je echter een beweging niet uitbalanceren. Wel een houding. De kunst is daarom eerst op een doeltreffende manier je hand en vingerhouding in balans te brengen. De optimalisatie van de aanslagbewegingen staat in een nauwe relatie met het verbeteren van de balans van de vingers en hand. Als je dat tot zijn uiterste consequentie doordenkt, staat in feite elke aanslagbeweging van de vingers, hand, pols en arm in dienst om deze basis balans zoveel mogelijk te waarborgen. Vanuit een breder perspectief gezien staat dit in dienst van niet alleen een verzorgde klankcultuur, maar ook van het vergroten van je speelgemak.
1
Als je eenmaal met enig oefenen de juiste handbalans gevonden hebt, moet je er dus vervolgens voor zorgen, dat de bewegingen zo effectief gemaakt worden, dat ze erop gericht zijn om de balans tijdens het pianospelen op elk moment te kunnen waarborgen. In feite kun je elke aanslag tijdens een passage, ook hele snelle passages, beschouwen als een opeenvolging van héél korte momenten van balans van de verschillende vingers. In de bewegingsfysiologie heet dat: een ondeelbaar kort moment van balans. Je zult er gauw achter komen, dat er niet zoveel voor nodig is om tijdens het spelen aanslagbewegingen te maken die uit balans raken. Als de handbalans niet voldoende gerespecteerd wordt, is het eerste wat er dan onder te lijden heeft de klankkwaliteit, -egaliteit en -controle. Aanslagkrachten Het werken aan de vinger/handbalans staat in relatie tot het opvangen van de aanslagkrachten. Wat houden aanslagkrachten in? Een kleine indicatie. Als je speelt, heb je te maken met drie basisvormen van krachten van de aanslag: de massa (b.v. het gewicht van je arm), de snelheid (een langzame of snelle beweging naar de toets) en de grootte van de beweging (je kunt vanaf de toets spelen of met een grotere beweging naar de toets toe gaan). Daarnaast kun je b.v. ook nog de arm de toets in drukken, om tot een maximale expansie te komen, maar zulke spierkracht gebruik je gewoonlijk minder, hoewel studenten die onvoldoende het armspel beheersen, de neiging kunnen hebben om onbewust te drukken, wat onnodige kracht kost en tot stress in de armspieren leidt. Je kunt zelfs je bovenlijf gebruiken om de aanslagkracht te maximaliseren. Steinhausen1 geeft aan dat globaal de belasting varieert tussen 50gr en 3 a 4 kg(ca. gewicht van de hele arm). Door b.v. een felle of massieve aanslag kan dat nog vele kilo’s oplopen. Vrij, vast en soepel Waarom is het vinden van een goede balans van de hand uiteindelijk zo belangrijk voor het verbeteren van aanslagbewegingen? Dat heeft te maken met de houdingsprincipes die voor de vingers/hand gelden. Berkhout vat die in zijn boek De kunst van het Pianospel (2004) als volgt kernachtig samen: ‘Je staat vrij, vast en soepel’ (Berkhout blz 23). Een goede combinatie van al deze drie principes heeft een cruciale invloed op de kwaliteit en de controle van de aanslagbewegingen. Het beheersen van alleen één van deze principes is niet voldoende. Als je vinger b.v. alleen soepel in de toets staat, is de handhouding te wankel en als die alleen vast staat, is de handhouding te stijf en zo dito de bewegingen. Negatief gezegd houdt het beheersen van balans van vingers en hand in, dat je stijfheid, overspanning, onevenwichtigheid vermijdt, maar ook te grote ontspanning, waardoor de hand inzakt en grotere aanslagkrachten moeilijker beheersbaar worden. Kortom, onrust in vingerspel en spanningen in hand en arm vormen een van de grote belemmeringen voor vrij pianospel en voor een ongeremde en ongeforceerde klankontplooiing. In plaats van die onrust te willen elimineren 1
F.A. Steinhausen, Die Physiologischen Fehler und die Umgestaltung der Klaviertechnik (3e druk 1929) blz. 181-187.
2
via primair aandacht voor bewegingen, kun je deze fysieke onrust al voor een belangrijk deel wegnemen door eerst de hand en vingers in balans te brengen. Door het leren van de basis balans van de vingers en hand wordt uiteindelijk de juiste aanslagbeweging onder de meest uiteenlopende condities gewaarborgd. Het is daarom van belang dat je de hand ‘leert’ om zowel standvastig, evenwichtig en soepel te zijn. De kunst is om dat met de grootst mogelijke onbevangenheid te kunnen doen. Je kunt deze houdingsprincipes het best leren door ze systematisch te verkennen. Dat geeft meer zekerheid om ze volkomen te beheersen. Er bestaat één heel doelgerichte oefening om de balans van de hand te bereiken. Berkhout heeft deze oefening beschreven in zijn hoofdstuk over Tonisatie en deze in zijn lessen gebruikt. Het staat ook uitgebreid beschreven in The Golden Fingers Technique(2007). Hoe eenvoudig die er ook ogenschijnlijk uit ziet, de oefening doet een fijn beroep op je proprioceptieve waarnemingsvermogen. Proprioceptoren zijn sensoren in de spieren en gewrichten die de spanning van de spieren en de stand van de spieren ten opzichte van de gewrichten meten. In deze context gaat het vooral om de proprioceptoren in je hand en arm. Deze basis balansoefening laat je kennis maken met het beheersen van de krachtsverhoudingen, waar Berkhout in zijn boek meermaals over schrijft. Voor deze oefening leer je het balanspunt van vingers en hand te vinden, zodat het dragen van het volle armgewicht geen noemenswaardige krachtsinspanning kost. Hoe simpel de oefening ook lijkt, er is hier sprake van een subtiele interactie van de bewegingsketen en het is belangrijk om je dat te realiseren. Het betreft namelijk een aantal dingen: het gaat om een handhouding, om het balanspunt van elke vinger afzonderlijk, om het dragen van het gewicht van de hele arm en om het streven naar de minste inspanning, dus dat het elke vinger afzonderlijk geen enkele moeite kost om zo’n gewicht te dragen. Het vinden van het juiste balanspunt is iets waar je daarom veel tijd voor mag nemen, want hier leer je de basis voor Tonisatie, het beheersen en bewust worden van de krachtsverhoudingen van spanning en ontspanning. Het is het begin van wat Berkhout ‘het ’’aftasten’’ van de krachtsverhoudingen’ (Berkhout blz 27) noemt. Met de Basis Balansoefening verzamel je belangrijke ‘data’ voor het opzetten van je basis techniek. Deze data worden geregistreerd en verwerkt door de proprioceptoren, die in deze oefening de mogelijkheid hebben om systematische verkenningen te doen met betrekking tot balans en de krachtsverhoudingen. Balans voor elke vinger afzonderlijk Vaak zie je dat in de technische scholing vooral wordt gekeken naar de hand als geheel. Dat is op zichzelf prima. ‘Geen platte vingers dus, maar alles ingesteld op verticale krachtsontplooiing: bolle hand, gebogen vingers!’ (Berkhout blz 25) Daarnaast zul je ook voor elke vinger afzonderlijk het balanspunt moeten ontwikkelen. In het spel leidt dat uiteindelijk tot het ‘onophoudelijk verplaatsen van de evenwichtspunten van de hand’ (Berkhout blz 36).
3
Dat is een aanpak die nogal wat voeten in de aarde heeft en een belangrijke pijler vormt van Berkhout’s benadering. Berkhout heeft het in zijn boek op verschillende plaatsen over deze balans. Hij spreekt van ‘balancerend evenwicht’, ‘uitbalanceren’, ‘van balanspunt naar balanspunt gaan’, ‘labiele rustpunten’ ‘balanceervlak’, ‘evenwichtspunt’ en ‘evenwichtsgevoel’. Berkhout heeft het een aantal keer over het labiel evenwicht. De term labiel kan tot misverstanden leiden. De vertaling van Van Dale is: ‘onevenwichtig, wankel’. Dat bedoeld hij natuurlijk niet zo. Die term was mogelijk in Nederland in de mode in zijn tijd, want ook Textor gebruikt het in zijn Methodiek van het pianospel (1934 2e druk). Berkhout bedoelt het anders: ‘Zo ontstaat dan in alle gewrichten een labiele spanning, die het gehele speelapparaat, van schouder tot vingertop, tot één afgewogen, verend geheel maakt.’ (Berkhout blz 24). Als voetnoot staat er: ‘Wankelbaar dus bewegelijk.’ (Berkhout blz 28). De Basis Balansoefening is een oefening in het afwegen van spanning en ontspanning en geeft de basis van soepele stabiliteit, van actieve ontspanning weer. De Basis Balansoefening Welke houding van de hand en vingers zorgt voor de minste inspanning om de gehele arm te dragen? Het centrum van waaruit je de balans reguleert, is de handknokkel. ‘De knokkels zijn dan als ‘t ware de ‘heupen’ van de hand geworden.’ (Berkhout blz 25) Het balanspunt vindt je door per vinger(!) de vingerkootjes zorgvuldig en juist te positioneren. Een belangrijk aandachtspunt daarbij, is te zorgen, dat de handknokkel en de gewrichten van de vinger niet doorzwikken. Dat is echter op zichzelf niet genoeg. Er is een grote kans, dat je eerste reactie is om de vingers schrap(!) te zetten om het armgewicht op te vangen. Schrap zetten betekent, dat er sprake is van een krachtsinspanning. Pianostudenten realiseren zich gewoonlijk in eerste instantie niet, totaal niet, dat het schrap zetten van de vinger helemaal niet hoeft. Als je de vingerkootjes namelijk op de juiste manier positioneert, kost het dragen van het armgewicht plotseling helemaal geen inspanning meer. ‘Zo ontstaat dan het balancerend evenwicht, precies als bij het lopen, waarbij de romp door de benen gedragen wordt en het gevoel van de zwaarte van de ‘massa’ daardoor schijnt weg te vallen.’ (Berkhout blz 31) Er is sprake van een vrij en ongedwongen rusten van de arm op de vingers. In fysiologische termen heet het, dat de agonisten en antagonisten dan in evenwicht zijn. Als dat punt gevonden is, kun je gaan zoeken naar het gevoel dat het dragen van de arm geen enkele inspanning kost. Je moet dus zorgen, dat de vingers bij het dragen van de arm wel stevig staan, maar niet krampachtig verstijven. Dat is de situatie en het gevoel waar Berkhout aan appelleert, als hij schrijft: ‘je staat vrij, vast, en soepel’, want dat zijn precies de houdingsprincipes die hier van toepassing zijn en het helpt daarom hier heel bewust te zijn van elk van deze drie principes. Het soepele doorveren van de pols draagt bij om deze soepel stabiele steun voortdurend te waarborgen. Daarnaast is het zaak een evenwicht te zoeken tussen stabiliteit en souplesse van de handbrug. Dat vraagt om het invoelen
4
van de spanningsverhouding van de spieren die de handhouding reguleren in relatie tot het moeiteloos(!) leren ondersteunen van het volle armgewicht. Het bepalen van het balanspunt van elke vinger afzonderlijk is een startpunt voor een bijzondere ontdekkingsreis, want daarmee kun je de sterke en zwakke punten van je vingers ontdekken en kunnen ze zich afzonderlijk van elkaar leren ontwikkelen. Elke vinger ontwikkelt zijn eigen balans ten opzichte van de krachten(massa) van de arm en ten opzicht van de andere vingers. De pols houdt de rug van de arm en hand min of meer in één rechte lijn, maar een lichte speling en het steeds kunnen doorveren zorgt ervoor, dat stijfheid wordt vermeden. Ieder zal zelf binnen die speling kunnen waarnemen wat bijdraagt tot de beste balans. De vijf vingers Het kan je helpen om de vijf vingers van één hand in drie groepen onder te verdelen. -De twee sterke vingers 2-3. -De twee zwakke vingers 4-5. -De bijzondere en afwijkende anatomische stand en functie van de duim. Heinrich Neuhaus2 spreekt zelfs van een ‘persoonlijkheid’ van alle tien vingers. Omdat het balanspunt van de 2e en 3e vinger het gemakkelijkste te vinden is, kun je het beste eerst met die vingers werken, zodat die als voorbeeld kunnen dienen voor de 4e en 5e vinger. De twee extremen: de pink en de duim vragen speciale aandacht om moeiteloos de arm te kunnen dragen. Als ze dat is gelukt, worden deze twee ‘ongemakkelijke’ en ‘onhandige’ vingers aangesproken op hun latente potenties. De duim functioneert vooral ongemakkelijk als die, zoals maar al te vaak gebeurt, in hyperextensie schiet. Dan draait hij naar buiten en verliest zijn onafhankelijkheid. De pink functioneert niet optimaal als hij plat of ‘uit zijn lood’ staat en aanslaat. Als de pink in zijn basishouding wordt gebracht, zal de handbrug vanzelf enigszins overhellen naar de duim toe. Er is sprake van een lichte pronatie. Met andere woorden, als je de duim en pink aanspreekt op hun ideale balanspunt, kunnen ze veel beter functioneren, dan op het eerste gezicht mogelijk leek. De pink hoeft niet meer ontweken te worden in het spel, maar kan bijna net zo goed functioneren als de 2e vinger. Het komt er dus op neer, dat ook het juiste balanspunt van je pink in staat is om het gewicht van de hele arm te dragen, zonder dat dit noemenswaardige inspanning kost! ‘De zwakkere 4e en 5e vinger zullen een tijdelijke aanwezigheid van de arm (lees: het armgewicht, JR) behoeven en daardoor weerstand moeten ontwikkelen.’ (Berkhout blz 36) Ook als je het juiste balanspunt gevonden hebt, zal het nog even kunnen duren, voordat dit echt moeiteloos gaat, maar dan kan uiteindelijk je pink volledig beheerst en evenwaardig aan b.v. de tweede vinger deelnemen aan veeleisend passagespel en belastende speelsituaties en veel beheerster bijdragen aan de toonvorming.
2
Heinrich Neuhaus, Die Kunst des Klavierspiels(1967), blz 85
5
Het bepalen van het balanspunt van de duim vraagt extra aandacht, omdat de basisgewrichten aan de binnenkant van de hand zijn geplaatst. Het steunpunt komt dan anders te liggen en dat vraagt ook om correctie van de handpositie. Dat is dankbaar werk wat zijn vruchten afwerpt. De plaatsing van de duim wijkt af van de andere vingers. De kunst is om bij de duim uit te gaan van zijn ideale curve. Deze ronde curve loopt van de top van de duim tot en met de top van de wijsvinger. De duim zorgt ervoor dat de balans van de hand gewaarborgd blijft. De duim zakt niet in. De handbrug blijft horizontaal. De knokkels van de 3e, 4e en 5e vingers zakken dan dus niet in. Het echt beheersen van deze duim- en de pinkfunctie geeft een enorme en niet te onderschatten verbetering van klankbeheersing, coördinatievermogen en motorische controle voor zowel vinger- als armspel in het algemeen te zien. Handbrug Om een goede balans van de hand als geheel te realiseren, moet je ook aandacht schenken aan de handknokkels van de 2e tot de 5e vinger als totaliteit: de handbrug. Dat is de belangrijkste balanszone voor de hand als geheel. Dat is het krachtcentrum van de hand. Dat is de plaats waar de krachten worden gereguleerd: opgevangen en doorgegeven aan de toetsen. Het vinden van balans van de handbrug geeft een krachtenverdeling en verhouding, wat je kunt vergelijken met die van een Romeinse boog en het gewelf in een Romaanse en Gotische kerk, waar de krachten bovenin worden opgevangen en van daaruit verdeeld. Berkhout spreekt over de drukkende en dragende krachten van de Griekse tempelbouw. (Berkhout blz 25). H. Neuhaus, leraar van onder meer S. Richter en E. Gilels, schrijft over ‘schlanke Säulen oder besser Bögen unter dem Gewölbe der Hand, einem Gewölbe, das im Prinzip mit der Last unseres ganzen Körpers beladen werden kann. Und diese ganze Last, dieses riesige Gewicht, müssen die Finger-Säulen tragen und aushalten können. Darin liegt die wichtigste Bestimmung der Finger! Richtiger wäre es natürlich, sie Bogen zu nennen, aber um der Schönheit willen möchte ich sie lieber Säulen nennen.’ (Neuhaus 1967 blz 82). Volle armgewicht Nu speelt er nog een aspect mee, dat de basis vormt voor de krachtsverhoudingen. Het doel is om het balanspunt van de vinger te vinden en tegelijkertijd de arm volledig te ontspannen. Dat houdt dus in, dat de hand en arm verschillend zijn in spiertonus. Je arm is geheel ontspannen en je hand is tegelijkertijd soepel gefixeerd. Dat proces vraagt in het begin gewoonlijk de nodige aandacht. De eerste neiging is namelijk dat er synergie (Berkhout schrijft: sympathie) plaatsvindt tussen de arm en de hand. Synergie houdt in dat spiergroepen elkaar (soms onbewust en reflexmatig) beïnvloeden in beweging en in mate van spanning. Als de arm geheel ontspannen en zwaar is, bestaat soms de neiging om de hand tegelijkertijd ook te ontspannen. En omgekeerd: als je zoekt naar het balanspunt van de vinger
6
door een soepele fixatie van de hand, dreigt de arm als vanzelf in deze fixatie mee te gaan. Het gaat om het vinden van de polariteit van een ontspannen arm en tegelijkertijd soepel gefixeerde vingers en hand om deze ontspannen arm te kunnen dragen. Wat je moet leren, is om in één moment meteen de juiste verhouding van ontspannen arm en balanspunt van de vinger te kunnen vinden. Het is namelijk de kunst om de krachtsverhoudingen en deze balans van de hand te beheersen als je b.v. snelle passages speelt en de vingers dus dicht vanaf de toets razendsnel bewegen. Je hebt als je passages speelt geen tijd meer om deze balans te gaan zoeken. Het moet dan meteen beschikbaar zijn. Bij het aanslaan van de toets moeten je vingers steeds weer direct het balanspunt en moment van rust kunnen vinden. Dat vraagt om aandacht voor de aanslagbeweging. De aanslag van de vinger in de toets is gericht op een onmiddellijk herstel en bereiken van het balanspunt. Zo bezien staat het vingerspel qua houding en beweging in dienst van het overbrengen van het (meer of minder) armgewicht naar de toets. Als oefening kun je dat zo doen, alsof je voor je gevoel niet actief met de vingers aanslaat(!), maar als het ware het (meer of minder) armgewicht doseert en in balans ondersteunt. Als je de aanslagbeweging maakt met de hand of arm, kun je de vinger al van tevoren soepel fixeren. Als je al tijdens de armbeweging naar de toets de vinger fixeert, kan de hand meteen zijn balans terugvinden zodat je arm meteen de voor de klank gewenste mate van gewicht kan vinden. Met deze Basis Balansoefening, wat in de bewegingsfysiologie een statische oefening wordt genoemd, ontwikkel je een houdingsgevoel dat je steeds weer kunt oproepen in verschillende speelsituaties. Statisch kun je in alle rust de spiertonus en handstand leren reguleren. Dat gevoel wordt op een gegeven moment een tweede natuur en hoef je niet steeds meer bewust te zijn. Dan kunnen meer intuïtieve processen het overnemen. Het leren steunen van het volle armgewicht op de vingers biedt een ideaal leerproces om de hand te leren omgaan met aanslagkrachten. Als je deze ‘data’ hebt verwerkt, kun je subtielere gradaties in armgewicht, Berkhout spreekt van armtonisaties, leren gebruiken met meer of minder vingerspel. Het verkennen van de massa van de hele arm geeft daartoe een belangrijke referentie. Daarbij leert ‘een pianohand zich voorbereiden op een houding, die de mogelijkheid in zich heeft van de geringste spanning tot de krachtigste fixatie.’ (Berkhout blz 25). Dan spreekt hij over vingertonisaties. Deze initiële oefening geeft dus de basis om de verschillende arm- en vingertonisaties te kunnen reguleren en beheersen, zonder in enige vorm van onnodige spierverkrampingen terecht te komen, waar je voorheen mee vertrouwd was, misschien zonder dat je daar zo bewust van was. ‘Het klankbeeld zal tot wonderlijke pracht komen wanneer men alle intervallen, groot of klein, als balanceerpunten rustig ‘in de hand neemt’ ‘ (Berkhout blz. 62) Ik nodig je nu uit om te onderzoeken wat een paar logische consequenties zijn van deze Basis Balansoefening.
7
Vingerbalans, handhouding en pols Het vinden van balans voor elke vinger afzonderlijk heeft telkens gevolgen voor de stand van de hand als geheel en heeft per vinger een verplaatsing van de pols als resultaat. Er ontstaat zo een intensief samengaan van vingerhoudingen en polsbeweging. De polsbeweging ontstaat dus als gevolg van het voortdurend bepalen van het balanspunt van elke vinger individueel. Er is zo sprake van een ‘dialoog’ tussen de handhouding en het polsgebruik, ten gevolge van de balanspunten van elke vinger afzonderlijk. Daarbij wordt een voortdurend beroep gedaan op de flexibiliteit van je pols. In het leerproces leer je dat eerst langzaam: wat doet de pols in reactie op de vingerhouding? En vervolgens ontstaat er een bepaald verloop van de pols als de vingers meteen na elkaar spelen. Dat polsverloop zal in vloeiende banen geleid moeten worden. Dat doe je door een beetje in te grijpen in het bewegingsverloop en de polsbeweging subtiel tot een vloeiend geheel te laten worden. Polsgebruik en vingerspel zijn zo dus vanaf het begin intrinsiek met elkaar verbonden. Basis sequens Eerst leer je deze balans te vinden in het meest eenvoudige passagespel, nog zonder het onder- en overzetprobleem. Het verkennen van deze dialoog tussen hand en pols gaat het gemakkelijkste met de basis sequens, want dan breng je dit proces terug tot zijn kern.
Basis sequens Daarmee leer je dat in zijn meest simpele vorm, waarop verdere variaties gemakkelijker kunnen worden geleerd, als het principe hier goed begrepen is. Vanuit deze balans van de hand, en dus vanuit het beheersen van de krachten van de arm, coördineer je een aantal bewegingen met elkaar, die consequent volgen op het steeds weer terugvinden van deze balanstoestand. Later kun je dat ook in andere totaalbewegingen uitwerken, b.v. in octavenspel, sprongenspel, repeteertechniek, akkoordenspel, tertsensextenspel. Zo kun je vanuit steeds complexere bewegingspatronen leren om de balans telkens weer terug te vinden. Balans heeft dan steeds als doel om fysieke rust bereiken van het speelapparaat en om een betere controle te kunnen krijgen over je klankresultaat. Je moet in de gaten houden, dat er een neiging tot een onschuldige vorm van synergie bestaat tussen de handhouding en de elleboog. De elleboog heeft namelijk de neiging om steeds met de balansposities van de vingers en hand mee te gaan. In de oefening van de basis sequens is het dus de bedoeling, dat de pols deze beweging (in de vorm van een ovale polsbeweging) van de elleboog overneemt en daarmee de beweging klein houdt. De elleboog levert een te grote reactie op. Speel de basis sequens maar eens in een heel snel tempo. Omdat je in het begin werkt met het volle armgewicht, moet je elleboog dus leren om te ontspannen terwijl je vingers steeds hun balanspunt vinden. De 8
ovale polsbeweging zal groter zijn in een langzaam tempo en kleiner in sneller tempo. Je kunt je elleboog wél mee laten uitwijken in b.v. toonladderspel en het onderarmspel. Bij toonladderspel gaat je elleboog evenwijdig en rustig met je hand mee naar rechts als de vingers toonladder naar boven spelen. Dan blijft juist je pols in een soepele rust.
een het dan een
De handbrug is soepel en stabiel, de pols veert door en beweegt mee met het balanspunt van iedere vinger en de elleboog blijft in deze initiële fase ontspannen, ten teken dat je het volle armgewicht gebruikt. Gewichtsverplaatsing Met behulp van de basis sequens neem je de volgende stap: het verplaatsen van het armgewicht van de ene naar de andere vinger. In dat proces blijft je arm steeds geheel ontspannen en zwaar als wordt aangeslagen met de volgende vinger. Bij elke aanslag van de volgende vinger wordt onmiddellijk de balans van de vinger en de hand weer hersteld. Dat vraagt vaak wel enige oefening, want de arm heeft dan in deze fase vaak de neiging, zeker in een iets sneller speeltempo, om meer te drukken of gewicht achter te houden. In dit initiële balansonderzoek moet de arm in staat zijn om zich continue te ontspannen terwijl de vingers aanslaan. Het vingerspel in deze fase lijkt dan op een soort verticaal kneden. De vingers spelen niet nadrukkelijk en actief, integendeel. Alles is gericht op het bereiken van balans van de hand- en vingerhouding. Het gevolg is, dat de vingers (relatief) verticaal naar beneden zullen aanslaan en niet met een grijpbeweging. Een grijpbeweging ontstaat als je vanuit meer gestrekte houding de vingers naar binnen beweegt. Een grijpbeweging is een omweg om de balans van de vinger weer te herstellen, en maakt het onnodig indirect. Een (relatief) verticale vingeraanslag is de directe weg naar balans. De vinger hoeft dan in zijn bewegingsverloop geen bijzondere houdingsaanpassing meer te doen. Pianostudenten ervaren dit alsof ze eigenlijk helemaal niets hoeven te doen en dat is soms zelfs een beetje wennen, want ze zijn zo gewend zich in te spannen, dat ze iets moeten doen. Ondanks de zwaarte van de arm (wat in het begin wennen is, als je vooral vingerspeltechniek gewend bent) kun je goed een gevoel van lichtheid en vrijheid waarnemen en bereiken. Dat gevoel moet je ook gedurende een beweging kunnen bewerkstelligen. Fysieke rust en vrijheid Omdat balans tevens fysieke rust creëert kan ook de aanslagbeweging steeds tot rust komen. Fysieke rust moet je als houdingsgevoel en bewegingsgevoel meteen kunnen terugroepen. ‘In deze rusttoestand worden hand en vingers ‘zichzelf’, dat wil zeggen, ze worden niet gehinderd door onnodige reflexbewegingen.’ (Berkhout blz 32) Vingerspel Binnen deze context kun je de drie Golden Fingers Exercises (Riemsdijk 2007 blz 32) leren, die bestaan uit een precieze bewegingscoördinatie van de vingers. Als de vingers in deze oefening fel en zeer actief leren aanslaan,
9
moet bij elke aanslag onmiddellijk het balanspunt gevonden worden. De andere vingers leren zich meteen te ontspannen. De steunfunctie maakt bij sommigen de vingeraanslag mogelijk een beetje lui. Mede daarom zijn de optrek- en felle aanslagoefeningen van de drie Golden Fingers Exercises zo’n belangrijke tegenwicht, om je vingers tot activiteit te brengen en ‘gedisciplineerd, geraffineerd-ontwikkelde vingers’ (Berkhout 2004 blz 11) te ontwikkelen. Bovendien moeten de vingers die niet aanslaan of het armgewicht dragen, in staat zijn om zich onmiddellijk te ontspannen in eender welk tempo van passagespel. De Golden Fingers Exercises dragen er in belangrijke mate toe bij dat je de vingers die niet spelen gedurende intense bewegingsactiviteit zowel ontspannen als paraat zijn voor een aanslag. Het continue gericht zijn op balans maakt de vingers die niet aanslaan vrij om zich dan steeds onmiddellijk zoveel mogelijk te ontspannen. Niet voor niets beschouwde Berkhout deze oefeningen, evenals de Basis Balansoefening, daarom als vooroefeningen in vingertonisatie. De vingerbeweging is dan ook steeds gericht op het bereiken van stabiliteit en souplesse. Dus hoe beter je dat leert in de balansoefening, hoe gemakkelijker je dat in beweging kunt terugroepen. Aanslagbeweging stem je dus af op het bereiken van een voortdurende evenwicht van houding en balans ten opzichte van de aanslagkrachten. Balans in verschillende speelsituaties De basis balanshouding wordt ook gebruikt als je een toon wilt maken met b.v een ‘zwaaibeweging’ van de arm naar de toets toe. Ook dan worden de krachten die de arm teweegbrengt aan gewicht en aanslag opgevangen door de hand, die direct een balans zoeken om met het gewicht te kunnen rusten in de toets, hoe kort dat moment van rust soms ook maar is. Dat creëert ‘de toon’, de diepe gonzende volle klank, die zonder noemenswaardige inspanning van het speelapparaat gemaakt wordt. (Riemsdijk blz 138) Na deze eerste verkenningen van het vinger en armspel vanuit het volle armgewicht (Steinhauser noemt dat ‘Passifbelastung’3) en vingerbalans, kun je al direct een volgende stap zetten met het onderzoeken van gradaties in armgewicht, of kun je b.v. met alleen het gewicht van de onderarm spelen. Met b.v. Debussy en Ravel kun je werken naar een grote mate van subtiele klankgelaagdheid en transparantie. Daarnaast kun je in eenvoudig passagespel de techniek van crescendo en decrescendo vanuit arm en vingerspel leren opbouwen. Het uiterste is in dat geval om alleen met je vingers te spelen zonder enig gebruik van armgewicht. (Steinhauser: ‘Nullbelastung’). De arm wordt dan door de schouder gedragen en niet door de vinger. Dan kunnen de vingers ook eventueel met een grijpbeweging aanslaan. Het is maar net wat de speelstijl vraagt en welke klank en karakter je wilt realiseren. Vanuit de balanstechniek blijft het contact van de arm met de bodem van de toets toch de basis, hoe subtiel soms ook. Een mooi voorbeeld van het werken vanuit nulbelasting geeft Berkhout in zijn hoofdstuk over Octavenspel (Zie Berkhout 3
Steinhauser (Die Physiologischen Fehler und die Umgestaltung der Klaviertechnik, 3e druk 1929, blz 141) onderscheidt: ‘Passifbelastung’, ‘Nullbelastung’ en ‘Maximalbelastung’.
10
blz. 89-99). Hier beschrijft hij hoe je het octavenspel kunt leren beheersen door eerst vanuit nulbelasting het polsvibrato te leren en zo toe te werken naar zwaarder armspel, zelfs richting maximale belasting, waarbij meer spierkracht wordt gebruikt. Ook als je maar met weinig armgewicht speelt, zal je hand in balans moeten zijn om subtielere krachten te reguleren. Als je hand zich in de volgende leerfase spreidt, om passages of akkoorden in wijdere ligging soepel te kunnen bereiken, gebeurt dat vanuit de stabiele en soepel ontwikkelde handbrug. Het lijkt alsof de hand op een gegeven moment herkent wat deze balans is en er dan instinctief naar zoekt. Je kunt dit uitwaaien van de hand ook gebruiken om lichtere vinger- en armtonisaties te realiseren. Er kan van hieruit een rijke en genuanceerde klankcultuur worden opgebouwd. Vanuit het balanspunt van de vingers en hand ontvouwt zich belangrijke aspecten van de techniek op biomechanisch4 niveau! Het telkens vinden van het balanspunt creëert in elke soort totaalbeweging rust. Als je de krachten van de aanslag, te beginnen met het volle armgewicht, in balans brengt, kan energie zo zuinig mogelijk worden gebruikt. Als deze balans niet bereikt wordt, dan gebruik je gewoonlijk veel meer energie in de aanslag dan in feite nodig is. Het is daarmee een belangrijke bijdrage aan de uitdaging voor ‘het vinden van een rationele oplossing voor het ontdekken van effectieve bewegingsvormen met de grootst mogelijke energiebesparing.’ (Berkhout blz 9) Het gebruik van een genuanceerd armgebruik in relatie tot gedisciplineerd vingerspel is een belangrijke verworvenheid in het eigentijdse pianospel en vindt in de techniek van arm- en vingertonisatie die door C. Berkhout is geïnitieerd een belangrijke en genuanceerde vertegenwoordiger. De tonisatietechniek veronderstelt een grote beheersing van spanning en ontspanning van arm en vingers. De Basis Balansoefening is naast de Golden Fingers Exercises een belangrijke initiatie in Tonisatie. Daarmee kun je op een biomechanisch niveau een belangrijke differentiatie bereiken voor het leren onderscheiden van spanning en ontspanning van het speelapparaat. De techniek bouw je zo nagenoeg tegelijk op vanuit arm- en vingertonisatie. De twee zijn impliciet met elkaar verbonden, alhoewel in de praktijk de arm meestal leider blijft in de klankopbouw en dynamische schakeringen. Balanstechniek is nauw verbonden met de tonisatietechniek, maar ook als je een andere soort armspel gebruikt, lijkt het mij heel relevant. Een aantal punten kort samengevat. 1. De aanslagbeweging verbeter je door het rekenschap geven van het eindpunt van de beweging: het moment van rust in de toets. Dat draait de relatie van beweging t.o.v. houding 180 graden om. 2. De aanslag wordt eenvoudiger en gemakkelijker om te leren als de balans van de hand als uitgangspunt wordt genomen.
4
Biomechanica is de studie van de effecten van krachten, uitgeoefend op het menselijk lichaam.
11
3. Als de ‘bolle’ hand en handbrug zich gebouwd hebben, zullen de vingers ook in een gespreide stand zijn balans steeds weer kunnen hervinden. 4. Het in balans opvangen van het volle armgewicht geeft een initiatie in vinger- en armtonisatie. 5. Balans leer je met elke vinger individueel. Daar kan nog aan toegevoegd worden, dat fysieke rust een positieve invloed heeft op mentale rust. Onrust in het speelapparaat creëert stress, ook op een mentaal niveau. Experimenteren Ik raad pianostudenten aan om in het begin veel aandacht aan de handbalans te schenken en daarbij de krachtsverhoudingen te verkennen. Het gaat om ervaren, observeren, voelen, experimenteren. Je kunt daar weken, zelfs maanden mee bezig zijn, al is het dan maar om het steeds als referentie even terug te roepen in nieuwe speelsituaties. Als je intussen vertrouwd begint te raken met de relatie tussen balans en aanslagbewegingen kan dat in het pianorepertoire verder uitgewerkt en verfijnd worden. Als je repertoirestukken speelt, is het raadzaam om eerst letterlijk elke noot vanuit het balansgegeven te spelen en de speelkrachten precies te bepalen. Dat gaat, uitzonderlingen daargelaten, in het begin langzaam. Je kiest repertoire dat je in staat stelt om bij elke toon, reeks of akkoord het balanspunt te vinden. Je kunt in deze fase elke toon als een pareltje beschouwen. Dat integreer je dan tot een vloeiende muzikale flow. Dat creëert transparantie. Dat is een prachtige ontdekkingsreis, waarbij een vernieuwde relatie met klank waarschijnlijk is en daarmee een weg kan worden ingeslagen naar een verfijnde klank- en uitbeeldingcultuur. Want vanuit het beheersen van de balans zal het ‘luisteren’ naar de relatie balans, beweging en krachtsverhoudingen ten opzichte van klank een interessante en nieuwe beleving zijn. Met dank aan bewegingsfysioloog Hans Keizer en aan David, Gabrielka en Frederik. Dit artikel is een beknopte versie van het 1e en 2e Hoofdstuk van zijn nieuwe boek dat in het najaar 2008 in het Nederlands zal verschijnen. Jeroen Riemsdijk is pianist en doceert aan het conservatorium te Maastricht waar hij in 2007 een nieuwe Masteropleiding voor Corepetitoren heeft geïnitieerd. Daarnaast is hij researchcoach, corepetitor en geeft hij les in Prima Vista Spel voor pianisten. Zijn boek The Golden Fingers Technique wordt wereldwijd verkocht. www.jeroenriemsdijk.com
12