Discussienota Residentiële Sector voor de studie: “Energie en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse gewest – verkenning beleidsscenario’s tot 2030”
Leeswijzer Doel van de studie De studie ‘Energie- en Broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse Gewest - verkenning beleidsscenario’s tot 2030’ past in de onderbouwing van het Vlaamse energie- en klimaatbeleid na 2012. Aan de hand van deze BAU+ studie - de ‘+’ staat voor bijkomende beleidsmaatregelen bovenop het BAU-scenario - willen de beleidsmakers de mogelijke, toekomstige ontwikkelingen in de Vlaamse energiehuishouding verkennen. Verder is het de bedoeling om met deze studie de kosten van de scenario’s in kaart te brengen. In de eerste plaats zijn deze gegevens bedoeld om het MilieuKostenModel te voeden. Verderop kunnen ze gebruikt worden om de kostprijs te bepalen van vooropgestelde emissiereductiepercentages voor Vlaanderen. Wat vooraf ging In 2006 heeft VITO in opdracht van de Vlaamse overheid, Departement LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Milieu & Gezondheid prognoses doorgerekend voor een REF-scenario tot 2012 en een BAUscenario tot 2020. Het REF-scenario tot en met 2012 geeft een beeld van de mogelijke evolutie van het energieverbruik en de daaraan gerelateerde broeikasgasemissies in functie van de ingeschatte economische en demografische ontwikkeling. Beleidsmaatregelen geïmplementeerd na eind 2001 werden buiten beschouwing gelaten. Zo werd geen rekening gehouden met de maatregelen uit het Vlaams Klimaatbeleidsplan, federale maatregelen, flexibele mechanismen uit het Kyoto-protocol of met de emissierechtenhandel op Europees niveau. Evenmin werd de impact van de NEC-richtlijn meegenomen. Het BAU-scenario tot en met 2020 houdt, in de mate van het mogelijke, wél rekening met de impact van het Kyoto-beleid na eind 2001, de NEC-richtlijn en de geplande sluiting van de kerncentrales. Het Kyoto beleid omvat maatregelen uit het Vlaams Klimaatbeleidsplan (2002-2005) en het ontwerp Vlaams Klimaatbeleidsplan II (2006-2012) zoals principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 12 mei 2006 en federale maatregelen. De studie houdt geen rekening met bijkomende beleidsmaatregelen, noch met post-2012 beleid. Het vervolg Deze discussienota geeft een overzicht van mogelijke beleidsdoelstellingen tot 2030 om het energieverbruik in de residentiële sector te reduceren. De beleidsdoelstellingen werden opgesteld in samenspraak met de stuurgroep. Deze voorgestelde ambitieniveaus worden ter discussie voorgelegd aan de Vlaamse a Klimaatconferentie . In overleg met de stakeholders worden de vooropgestelde doelstellingen afgetoetst. Daarop zal de stuurgroep zich uitspreken over de te hanteren beleidsdoelstellingen tegen 2030. Zij zal zich hiervoor ondermeer baseren op de haalbaarheid, de te verwachten energiebesparing en de kosten uit de nota. Vervolgens zal VITO de impact op het energiegebruik en de CO2-uitstoot tot 2030 berekenen van de geselecteerde beleidsdoelstellingen.
a
Ook de discussienota’s met sectoroverschrijdende aannames en aannames in de industrie, energiesector, tertiair sector, land- en tuinbouw en transportsector zullen voorgelegd worden aan de stakeholders in de maanden juni-juli.
2
Opbouw van de nota De nota schetst eerst in het kort de aanpak die gevolgd werd voor het opstellen van de BAUprognoses, vervolgens bespreekt ze een aantal specifieke aannames voor deze sector en daarna worden de diverse ambitieniveaus per toepassingsgebied beschreven. Samen met de stakeholders en de stuurgroep hopen de auteurs nog enkele ontbrekende elementen in de studie te kunnen invullen.
3
Inhoudsopgave LEESWIJZER .......................................................................................................................................2 INHOUDSOPGAVE ..............................................................................................................................4 1
INLEIDING....................................................................................................................................6
2
BASIS BAU-SCENARIO..............................................................................................................8 2.1 2.1.1
TOEGEPASTE BELEIDSMAATREGELEN ......................................................................................8 Energieprestatieregelgeving (EPB-eisen) .......................................................................8
2.1.2 Europese richtlijn betreffende energie-efficiëntie van de eindvraag naar energie en energiediensten ............................................................................................................................8 2.2
3
2.2.1
Energieprognose BAU scenario 2000-2012....................................................................9
2.2.2
Energieprognose BAU scenario 2013-2020....................................................................9
AANNAMES VOOR DE RESIDENTIËLE SECTOR..................................................................11 3.1
4
W ERKWIJZE BAU-SCENARIO...................................................................................................9
DEMOGRAFISCHE EVOLUTIE ..................................................................................................11
3.1.1
Aantal inwoners .............................................................................................................11
3.1.2
Aantal huishoudens .......................................................................................................12
3.2
EVOLUTIE WONINGPARK .......................................................................................................12
3.3
AANNAMES OMTRENT BRANDSTOFPRIJZEN.............................................................................13
3.3.1
Evolutie brandstofprijzen ...............................................................................................13
3.3.2
Prijselasticiteiten ............................................................................................................13
POTENTIËLE BELEIDSDOELSTELLINGEN ...........................................................................15
PIJLER I. HET ENERGIEPEIL VOOR NIEUWBOUW .......................................................................16 BELEIDSDOELSTELLING. GRADUELE VERLAGING ENERGIEPEIL TOT E-PEIL 30 IN 2030...........................16 PIJLER II. HET ENERGIEVERBRUIK VOOR VERWARMING EN SANITAIR WARM WATER IN HET BESTAANDE WONINGPARK ...................................................................................................18 BELEIDSDOELSTELLING 1. ELKE WONING HEEFT DAKISOLATIE IN 2020.................................................18 BELEIDSDOELSTELLING 2. HET ISOLEREN VAN BUITENMUREN IN HET BESTAANDE WONINGPARK WORDT MAXIMAAL ONDERSTEUND ..................................................................................................................18 DOELSTELLING 3. HET AANBRENGEN VAN VLOERISOLATIE IN HET BESTAANDE WONINGPARK WORDT MAXIMAAL ONDERSTEUND ..................................................................................................................19 BELEIDSDOELSTELLING 4. ALLE ENKELE BEGLAZING IS IN 2020 VERVANGEN DOOR MINSTENS VERBETERD DUBBEL GLAS ....................................................................................................................................20 BELEIDSDOELSTELLING 5. TEGEN 2030 ZIJN IN ELKE WONING DE DISTRIBUTIELEIDINGEN IN ONVERWARMDE RUIMTEN GEÏSOLEERD ...............................................................................................20
BELEIDSDOELSTELLING 6. ELKE WONING HEEFT NACHTVERLAGING IN 2015 .........................................21 BELEIDSDOELSTELLING 7. ELKE CENTRALE VERWARMINGSKETEL HEEFT IN 2020 EEN WATERZIJDIG JAARRENDEMENT VAN MINSTENS 80% BIJ AARDGAS EN MINSTENS 75% BIJ STOOKOLIE .........................21 BELEIDSDOELSTELLING 8. ELKE INDIVIDUEEL GEBRUIKTE AARDGASKACHEL HEEFT IN 2020 EEN JAARRENDEMENT VAN MINSTENS 80%................................................................................................22 BELEIDSDOELSTELLING 9. OVERSCHAKELING VAN HOOFDVERWARMING EN SANITAIR WARM WATER OP ELEKTRICITEIT NAAR EEN ANDERE BRANDSTOF WORDT ONDERSTEUND .................................................23
4
BELEIDSDOELSTELLING 10. ELKE WONING HEEFT EEN SPAARDOUCHEKOP IN 2030 ...............................23 PIJLER III. ELEKTRICITEITSVERBRUIK DOOR ELEKTRISCHE TOESTELLEN EN VERLICHTING ....................................................................................................................................24 BELEIDSDOELSTELLING 1. DE MARKTAANDELEN VAN HUISHOUDELIJKE TOESTELLEN MET DE HOOGSTE ENERGIE-EFFICIËNTIE LIGGEN MINSTENS OP HETZELFDE NIVEAU ALS IN DE BUURLANDEN .......................25 BELEIDSDOELSTELLING 2. AANDEEL AIRCONDITIONING IN TOTALE WONINGPARK BLIJFT STABIEL ...........26 REFERENTIES ...................................................................................................................................27
5
1 Inleiding De residentiële sector was in Vlaanderen in 2004 goed voor 17,8% van de totale CO2-emissies ten gevolge van brandstofverbruik (Figuur 1) en voor 15,8% van het totale elektriciteits- en 1 brandstofverbruik (Figuur 2) . Volgens de Energiebalans 2004, gaat 87% van het energieverbruik in de residentiële sector naar verwarming en sanitair warm water (voornamelijk d.m.v. brandstoffen) en 13% naar verlichting en apparaten (voornamelijk d.m.v. elektriciteit), indien wordt aangenomen dat 80% van het 1 elektriciteitsverbruik te wijten is aan de huishoudelijke toestellen en verlichting . Het energieverbruik van het woningpark is onder andere afhankelijk van: de bewoonde en verwarmde oppervlakte, de woningleeftijd, het gedrag van de bewoners en het beleid. In Vlaanderen 2 is ongeveer 56% van de woningen gebouwd voor 1970 . De gemiddelde, bewoonbare oppervlakte van een nieuwbouwwoning voor Vlaanderen kromp van 134,3 m² in 1996, naar 105,4 m² in 2005, 3 volgens de uitgereikte bouwvergunningen tijdens de voorbije tien jaar . De Vlaamse bouwcultuur (nl. grote diversiteit, vele uitbreidingen, heel weinig woningbouwcorporaties) en de beperkte reglementering en handhaving in het verleden hebben het energieverbruik van de woningen negatief 4 beïnvloed .
4,1% 19,5%
31,7%
transformatiesector industrie residentieel landbouw
4,5%
tertiair
2,7%
transport andere
17,8%
19,8%
2004
Figuur 1. CO2-emissies in Vlaanderen (2004) voor de verschillende sectoren
15,7%
23,4%
transformatiesector industrie residentieel
13,1%
landbouw tertiair
6,0% 24,0%
2,0%
transport niet energetisch
15,8%
Figuur 2. Energieverbruik in Vlaanderen (2004) voor de verschillende sectoren
6
Om de energie-efficiëntie in de residentiële sector op te krikken, mag het belang van consumentenkeuzes niet onderschat worden. Flankerende maatregelen (bv. sensibilisering), die deel uitmaken van een langetermijnbeleid (legislatuuroverschrijdend) en de consument aanzetten tot de juiste keuzes, zijn in deze sector dan ook noodzakelijk. De lange levensduur van de woning betekent dat het huidige beleid gedurende een lange periode impact heeft op het energieverbruik van de residentiële sector. Men is dan ook genoodzaakt om een beleid met een sterke lange termijnvisie op te stellen.
7
2 Basis BAU-scenario In het BAU+ scenario wordt het effect van extra maatregelen (d.w.z. maatregelen bovenop het BAU scenario) op het energieverbruik van de residentiële sector nagegaan. De beste inschatting van deze impact wordt bekomen indien zowel methodologie als achterliggende aannames gelijkaardig zijn als in het BAU scenario. In deze paragraaf worden de belangrijkste beleidsmaatregelen voor de residentiële sector en de gehanteerde methodologie in het BAU scenario dan ook in het kort 5 weergegeven .
2.1
Toegepaste beleidsmaatregelen
Zoals opgenomen in het Vlaamse Klimaatbeleidsplan 2002-2005 en het ontwerp Vlaams Klimaatbeleidsplan II 2006-2012 zoals principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 12 mei 2006 zijn/worden een aantal maatregelen van kracht die een impact (zullen) hebben op het energiegebruik van huishoudens. De belangrijkste maatregelen doorgerekend in het BAU scenario, worden hieronder toegelicht.
2.1.1
Energieprestatieregelgeving (EPB-eisen)
Vanaf 1 januari 2006 worden eisen opgelegd aan de energieprestaties en het binnenklimaat van alle woningen die nieuw gebouwd of vergund verbouwd worden.
2.1.2
Europese richtlijn betreffende energie-efficiëntie van de eindvraag naar energie en energiediensten
In de BAU-studie werd rekening gehouden met het ontwerp van deze richtlijn van december 2003. Volgens dit ontwerp dienen de lidstaten in de periode 2007-2012 een primaire energiebesparing te realiseren die gelijk is aan 6 % van het gemiddelde primaire energieverbruik van de periode van 6 jaar vóór de implementatie van de richtlijn. Deze periode van 6 jaar komt overeen met de meest recente periode waarvoor officiële data rond primair energieverbruik voorhanden zijn. Inmiddels is een gewijzigde versie van de richtlijn goedgekeurd en gepubliceerd. De doelstelling is nu een primaire energiebesparing van 9 % t.o.v. het gemiddeld jaarlijks finaal energiegebruik van de b laatste 5 jaar (vóór implementatie van de richtlijn) waarvoor energiegegevens beschikbaar zijn . Deze energiebesparing is te realiseren in een periode van 9 jaar. Vereenvoudigd komt dit neer op een constant jaarlijks besparingsdoel van 1 % van het gemiddeld finaal verbruik van deze laatste 5 jaar. In de BAU-studie wordt de bijdrage van de huishoudens tot de ontwerprichtlijn van december 2003 gelijkgesteld aan 6% primaire energiebesparing over 2007-2012 ten opzichte van het gemiddeld primair verbruik tussen 2000 en 2005. Er wordt verondersteld dat deze doelstelling kan worden gehaald met de huidige energiebeleidsmaatregelen. Deze maatregelen worden niet afzonderlijk doorgerekend (enkel de primaire energiebesparingsdoelstelling van 6% in kader van de richtlijn wordt doorgerekend). De belangrijke maatregelen die bijdragen tot de realisatie van de richtlijn, zijn : •
REG-Openbare dienstverplichtingen van de netbeheerders: Vanaf 2003 zijn de Vlaamse elektriciteitsdistributienetbeheerders verplicht om een primaire energiebesparing te realiseren bij hun afnemers, onder andere door financiële ondersteuning van een aantal energiebesparende maatregelen.
•
Belastingsvermindering voor energiebesparende investeringen: Dit geldt voor: de vervanging van oude stookketels, installatie van zonneboiler, installatie van fotovoltaïsche zonnepanelen,
b
De implementatie van de Richtlijn wordt verwacht in 2008, zodat deze periode van 5 jaar voor Vlaanderen dan 2002-2006 bestrijkt.
8
plaatsing van hoogrendementsbeglazing, plaatsing van dakisolatie, plaatsing van thermostatische kranen of kamerthermostaat met tijdsinschakeling, uitvoering van energieaudit, plaatsing van warmtepomp (vanaf inkomstenjaar 2004).
2.2
Werkwijze BAU-scenario
Voor het berekenen van de energieprognoses volgens het BAU scenario in de residentiële sector is de periode 2000-2020 verdeeld in 2 perioden: •
2000-2012 en
•
2013-2020.
De methodologie voor de energieprognoses in de periode 2000-2012 wordt besproken in paragraaf 2.2.1, deze voor de periode 2013-2020 in paragraaf 2.2.2.
2.2.1
Energieprognose BAU scenario 2000-2012
De berekening van het energieverbruik voor de periode 2000-2012 is verdeeld in: •
Energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water van nieuwbouwwoningen: Het energieverbruik in nieuwbouwwoningen is berekend op basis van volgende elementen:
–
aantal nieuwbouwwoningen (zie paragraaf 3.2)
– –
E-peil van eengezinswoningen en appartementen: vanaf 2006, E-peil gelijk aan 100 brandstofmix van nieuwbouwwoningen
•
Energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water van bestaande woningen: Dit is gebaseerd op het voorstel tot Europese richtlijn over energie-efficiëntie en energiediensten. Deze maatregel omhelst idealiter alle energiebesparende maatregelen die door de overheid genomen worden en kan beschouwd worden als doelstelling die zeker moet gehaald worden. Eén van de doelstellingen van de ontwerprichtlijn (volgens de versie van december 2003) is een besparing van het gezamenlijke primaire energieverbruik van het verkeer, de residentiële sector, de land- en tuinbouw en de tertiaire sector in de periode 2006-2012. Deze besparing is gelijk aan 6% (1% per jaar) van het gemiddeld primair energieverbruik in de meest recente periode van 6 jaar voorafgaand aan de periode 2006-2012. Er wordt verondersteld dat de besparing die gerealiseerd wordt in de residentiële sector ook 6% moet zijn en dus dat na 2006 (beginjaar 2007) de energiebesparing jaarlijks toeneemt met 1% (absolute waarde).
•
Elektriciteitsverbruik voor toestellen en verlichting van het totale woningenpark: Het elektriciteitsverbruik wordt berekend op basis van dezelfde methode als het energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water van bestaande woningen.
2.2.2
Energieprognose BAU scenario 2013-2020
Het energieverbruik voor de periode 2013-2020 is op een andere manier berekend dan voor de periode 2000-2012 omdat de eerste versie van de Europese richtlijn over energie-efficiëntie en energiediensten slechts betrekking heeft op de periode tot 2012. De berekening van het energieverbruik voor de periode 2013-2020 is verdeeld in: •
Energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water van het totale woningenpark: Op basis van het berekende energieverbruik tussen 2007-2012 en de evolutie van het woningenpark in deze periode wordt het gemiddelde energieverbruik per woning berekend tussen 2007-2012. De trend die deze indicator volgt - d.i. een lineaire daling met ongeveer 1% per jaar - wordt geëxtrapoleerd tot 2020. In combinatie met de verwachtingen ten aanzien van het woningenpark kan op deze manier het energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water tot 2020 berekend worden.
9
•
Elektriciteitsverbruik voor toestellen en verlichting van het totale woningenpark: Hiervoor wordt dezelfde methode gevolgd als voor de berekening van het energieverbruik voor verwarming. De trend die de indicator “elektriciteitsverbruik per woning” volgt in de periode 2007-2012 is doorgetrokken tot 2020.
10
3 Aannames voor de residentiële sector Energiescenario’s en projecties van daaraan gerelateerde broeikasgasemissies op lange termijn vragen om eenduidige aannames voor verschillende variabele factoren. Enerzijds zijn er aannames vereist die eigen zijn aan de sector. In deze nota wordt, zoals vermeld, enkel ingegaan op de residentiële sector. Vele aannames zijn overgenomen uit het BAU-scenario, om de vergelijkbaarheid tussen BAU+ en BAU te verhogen. Anderzijds worden er aannames gesuggereerd die van toepassing zijn op alle sectoren. Deze sectoroverschrijdende aannames zijn terug te vinden in de nota ‘Sectoroverschrijdende aannames voor de studie: energie- en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse Gewest – verkenning 6 beleidsscenario’s tot 2030’ .
3.1
Demografische evolutie
De demografische evolutie in Vlaanderen zal in de toekomstige jaren een significante invloed hebben op het energieverbruik in Vlaanderen, met name in de residentiële, de tertiaire en de transportsector.
3.1.1
Aantal inwoners
Belangrijke tendensen zijn een lichte toename van de globale bevolking en een vergrijzing van de bevolking. Terwijl de globale bevolking nog met 4% stijgt tussen 2000 en 2030, zal de leeftijdscategorie onder de 60 jaar in dezelfde periode met 10% inkrimpen. Het aandeel van de zestig plussers zal toenemen met 10%. Tabel 1 en Figuur 3 geven deze demografische 7 veranderingen weer . Tabel 1. Bevolkingsprognose voor Vlaanderen (1990-2030) Bevolking op 1 januari van het jaar Leeftijdsgroep
1990
2000
2003
2005
0-19
1.413.368
1.369.264
1.345.685
1.342.718
20-39
1.782.520
1.676.627
1.627.796
1.585.872
40-59
1.412.454
1.577.593
1.681.446
1.737.042
60-79
941.637
1.114.883
1.107.464
1.122.829
80+
189.757
201.884
233.162
254.700
5.739.736
5.940.251
5.995.553
6.043.161
TOTAAL
Vooruitzichten op 31/12 van het voorgaande jaar Leeftijdsgroep
2010
2015
2020
2030
0-19
1.309.387
1.256.249
1.238.137
1.225.585
20-39
1.508.318
1.493.678
1.472.633
1.414.435
40-59
1.770.575
1.738.859
1.664.568
1.520.099
60-79
1.180.634
1.271.404
1.391.583
1.562.088
302.437
352.442
374.500
453.023
6.071.351
6.112.632
6.141.421
6.175.230
80+ TOTAAL
11
Demografische evolutie in Vlaanderen 7,000,000 6,000,000
80+
5,000,000
60-79
4,000,000
40-59
3,000,000
20-39
2,000,000
0-19
1,000,000 0 J2000
J2004
J2009
J2015
J2020
j2030
Figuur 3. Bevolkingsprognose voor Vlaanderen (2000-2030)
3.1.2
Aantal huishoudens
In de periode 2000-2030 merkt men een tendens naar kleinere huishoudens, wat een stijging van het aantal huishoudens (Tabel 3) en dus ook het aantal gezinswoningen tot gevolg heeft. De jaarlijkse aangroei in huishoudens is overgenomen uit het BAU-scenario en is gebaseerd op een 8 8 historische reeks van het aantal inwoners , het aantal huishoudens , het aantal personen per 7 9 huishouden en de bevolkingsprognoses .
3.2
Evolutie woningpark
De samenstelling van het woningpark is een belangrijke factor om het energieverbruik van de residentiële sector te kunnen berekenen. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de evolutie van het woningpark tijdens de periode 2000-2030 (overgenomen uit het BAU-scenario voor de periode 2000 – 2020. Voor de periode na 2020 wordt de trend 2000-2020 geëxtrapoleerd.). Men voorspelt het aantal woningen in Vlaanderen aan de hand van de evolutie van het aantal inwoners en het aantal huishoudens volgens de NIS-statistieken. Daarbij wordt een correctiefactor gehanteerd, gebaseerd op het aantal personen per huishouden en het gemiddelde aantal woningen 12 per huishouden. In combinatie met het jaarlijkse aantal gesloopte woningen berekent men het aantal nieuwbouwwoningen. Nieuwbouwwoningen worden verdeeld in appartementen, open-, half open- en gesloten woningen. 10,11 De procentuele verdeling van deze indeling wordt weergegeven in Tabel 2 .
Tabel 2: Verdeling nieuwbouw over type woningen
12
Tabel 3. Verwachtingen voor het woningpark ten opzichte van de demografische gegevens in 7 9 12 13 14 Vlaanderen voor de periode 2000-2030
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! "
#
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! "
3.3 3.3.1
#
Aannames omtrent brandstofprijzen Evolutie brandstofprijzen
In de periode 2000-2030 evolueren de prijzen van de verschillende brandstoffen volgens bepaalde trends, die verschillend zijn voor de verschillende brandstofsoorten. De aannames omtrent de evolutie van de prijzen voor aardgas en stookolie (uitgedrukt in constante € van 2005) worden weergegeven in Tabel 4. Als basis voor deze simulaties werden de meest recente Primes c prognoses (november 2005) gebruikt. Men merkt dat de stookolieprijzen dezelfde groeitrend volgen als de aardgasprijzen. De evolutie van de steenkoolprijzen wordt in een later stadium bepaald.
Tabel 4: Aannames omtrent evolutie brandstofprijzen voor de residentiële sector (€2005/GJ) (2005-2030) Residentieel (€2005/GJ)
2005
2010
2015
2020
2025
2030
Aardgas
7.97
8.44
8.44
8.90
9.84
10.00
Lichte stookolie
9.69
8.28
8.28
8.75
10.01
10.16
De relatieve afwijking tussen de prijzen van de diverse energiedragers (stookolie, gas, steenkool en hout) is meebepalend voor de toekomstige brandstofkeuze in de residentiële sector.
3.3.2
Prijselasticiteiten
Voor de residentiële sector tracht men het effect van de brandstofprijzen op het energiegebruik in te schatten. De inschatting is gebaseerd op elasticiteiten die op basis van literatuur werden vastgelegd. Een elasticiteit drukt de procentuele daling van de energieconsumptie uit in functie van de procentuele wijziging in de energieprijs. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de lange termijn (effect bereikt na meerdere jaren van hogere prijs) en de korte termijn (effect bereikt in één jaar), zoals wordt weergegeven in Tabel 5.
c
Het betreft hier aannames die door het Federaal Planbureau ter beschikking werden gesteld en die door PRIMES gehanteerd worden voor de nieuw baselinescenario in ontwikkeling voor de Europese commissie (DG TREN)
13
Tabel 5. Aannames omtrent prijselasticiteiten Prijselasticiteit Residentiële sector
Lange termijn
Korte termijn
-0.3
-0.09
14
4 Potentiële beleidsdoelstellingen Op de volgende pagina’s worden de potentiële beleidsdoelstellingen beschreven. De doelstellingen hebben een invloed op drie categorieën van energieverbruik, nl. energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water in het nieuwbouwpark (E-peil), energieverbruik voor verwarming en SWW in het bestaande woningpark en het elektriciteitsverbruik voor huishoudelijke toestellen, verlichting en airco. Per categorie, aangeduid met de term ‘pijler’, worden dan ook de relevante ambitieniveaus weergegeven. Er worden in deze discussienota geen beleidsdoelstellingen vooropgesteld inzake micro-WKK en PV-installaties. Sectoroverkoepelende doelstellingen inzake WKK en groenestroom worden gesteld in de discussienota ‘energie’.
15
PIJLER I. HET ENERGIEPEIL VOOR NIEUWBOUW
15
Sinds 1 januari 2006 is de energieprestatieregelgeving in voege voor nieuwbouw . Deze wetgeving verplicht een bepaald niveau van thermische isolatie (K-waarde) en energieprestatie (E-peil, wat isolatie, verwarmingsinstallatie, ventilatie, zonne-energie, sanitair warm water,… in rekening brengt). Voor nieuwbouwwoningen geldt een K-waarde kleiner of gelijk aan 45 en een energiepeil (E-peil) van maximum 100.
Beleidsdoelstelling. Graduele verlaging energiepeil tot E-peil 30 in 2030
Wat houdt de doelstelling in? De overheid verlaagt het vereiste E-peil voor nieuwbouwwoningen gradueel tot dat van een passief huis met E30. In zulke passieve huizen tracht men in winter en zomer een comfortabel binnenklimaat te creëren door: - ver doorgedreven isolatie (K15) ; - zeer grote luchtdichtheid ; - verbeterd drie dubbele beglazing ; - een ventilatiesysteem met energierecuperatie ; - zeer goede buitenzonnewering ; - een efficiënte verwarmingsinstallatie: energiedrager elektriciteit (warmtepomp) ; - geen actieve koeling
Voorstel tot verlaging E-peil Een voorstel tot verlaging van het vereiste E-peil, wordt weergegeven in Tabel 6 en Figuur 4, waarbij de norm elke vier jaar verandert.
Tabel 6. Graduele verlaging E-peil voor nieuwbouw (2006-2030) Jaar
E-peil
2006
100
2010
80
2014
70
2018
60
2022
50
2026
40
2030
30
16
120 100
E-peil
80 60 40 20
20 06 20 08 20 10 20 12 20 14 20 16 20 18 20 20 20 22 20 24 20 26 20 28 20 30
0
Jaar
Figuur 4. Graduele verlaging E-peil nieuwbouw (2006-2030)
Hoe effectief? Deze doelstelling leidt ertoe dat wat betreft de nieuwbouwsector een 35% meer energie-efficiënt woningpark wordt gerealiseerd ten opzichte van een E100 woningpark in 2030.
Wat zijn mogelijke ondersteunende beleidsmaatregelen? De doelstelling wordt gerealiseerd in het kader van de energieprestatieregelgeving. Het verplichte E-peil wordt vierjaarlijks aangescherpt volgens het bovenstaande voorstel. De efficiëntie van deze maatregel is hoog, op voorwaarde dat de voorgestelde timing op korte termijn door de Vlaamse Regering wordt bekrachtigd. Dit is nodig om de bouwsector en de particulier voor te bereiden op de 16 nieuwe doelstellingen . Ook een goede handhaving is onontbeerlijk om de normen te halen. Daarnaast is een belangrijke taak weggelegd voor de ruimtelijke ordening. Zongericht verkavelen 17 werkt immers de bouw van passieve huizen in de hand.Tabel 7 toont het belang van een goede oriëntatie van de voorgevel ten opzichte van de zon.
Tabel 7. Invloed oriëntatie voorgevel op E-peil Oriëntatie voorgevel E-peil
Noord
Oost
Zuid
West
89
91
91
89
Hoeveel kost het? Voor een passief huis wordt veelal op een meerkost van 5 à 10% gerekend ten opzichte van een 18 traditionele woning .
17
PIJLER II. HET ENERGIEVERBRUIK VOOR VERWARMING EN SANITAIR WARM WATER IN HET BESTAANDE WONINGPARK Tot het bestaande woningpark behoren woningen gebouwd voor 1 januari 2006. gebouwd na deze datum worden beschouwd als nieuwbouwwoningen.
Woningen
Het gemiddeld Vlaams energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water bedraagt 240 19 kWh/(m² verwarmd vloeroppervlakte.jaar) in het huidige woningbestand . 4
Een studie op 41 bestaande huizen, min of meer representatief voor het Belgische huizenbestand, geeft weer dat het theoretische, maximale reductiepotentieel in een bestaande woning voor verwarming en sanitair warm water jaarlijks, gemiddeld 32% bedraagt. Dit besparingpotentieel is gebaseerd op 260 theoretische energiebesparingsmaatregelen. Het aandeel van de theoretische besparingsmogelijkheden dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd, is sterk afhankelijk van de hoogte van het initiële investeringsbedrag en de terugverdientijd.
Beleidsdoelstelling 1. Elke woning heeft dakisolatie in 2020
Wat houdt de doelstelling in? Elke woning zonder dakisolatie, ongeacht ouderdom en type, moet volledig voorzien worden van dakisolatie met een maximale k-waarde gelijk aan 0,4 W/m².K (norm in energieprestatieregelgeving). Indien in het verleden reeds dakisolatie werd aangebracht met een hogere k-waarde dient deze niet te worden vervangen door beter isolatiemateriaal. Gezien de eenvoud, de grote impact op het energieverbruik van een woning kostenefficiëntie van deze REG-investering wordt 100% dakisolatie nagestreefd.
en de gunstige
Hoe effectief? Volgens de socio-economische enquête van het NIS bij de ganse bevolking, beschikte 58% van de Vlaamse woningen in 2001 over dakisolatie. Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 60% van het Vlaamse woningpark over gehele dakisolatie en 7% 20 over gedeeltelijke dakisolatie zou beschikken . Het aanbrengen van dakisolatie (k = 0,4 W/m².K) kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming 4 en SWW gemiddeld met 7326 kWh (min. 125 kWh – max. 45632 kWh) per woning terugdringen .
Beleidsdoelstelling 2. Het isoleren van buitenmuren in het bestaande woningpark wordt maximaal ondersteund
Wat houdt de doelstelling in? Het beleid stimuleert het plaatsen van:
18
1) Buitenisolatie bij volle buitenmuren: huizen met volle buitenmuren (voornamelijk in huizen gebouwd vóór 1960) lenen zich het best tot het aanbrengen van muurisolatie; 2) Spouwmuurisolatie: bij aanwezigheid van een spouwmuur kan enkel worden overgegaan tot isoleren indien de spouw voldoende breed is.
Hoe effectief? Volgens de socio-economische enquête van het NIS bij de ganse bevolking, beschikte 46% van de Vlaamse woningen in 2001 over geïsoleerde buitenmuren. Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 38% van het Vlaamse woningpark over gehele muurisolatie en 7% 20 over gedeeltelijke muurisolatie zou beschikken . De technisch mogelijke penetratiegraad van buitenmuurisolatie (met een maximale k-waarde gelijk aan 0,6 W/m².K, volgens norm in de energieprestatieregelgeving) in 2030 wordt ingeschat op 70% 21 van de bestaande woningen . Niet bij elke woning kan muurisolatie worden geplaatst, omwille van technische beperkingen. Buitenmuurisolatie heeft een grote impact op het energieverbruik. Het aanbrengen van muurisolatie (k = 0,6 W/m².K) kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming en SWW gemiddeld met 8% per 23 woning terugdringen .
Doelstelling 3. Het aanbrengen van vloerisolatie in het bestaande woningpark wordt maximaal ondersteund
Wat houdt de doelstelling in? Het beleid stimuleert het aanbrengen van vloerisolatie.
Hoe effectief? Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 in 22% van het Vlaamse woningpark over het gehele gelijkvloers, in 1% over drie vierde van het gelijkvloers en in 3% over de helft van het gelijkvloers vloerisolatie 22 aanwezig zou zijn . In het jaar 2000 beschikte slechts 14% van het Vlaamse woningpark over 23 vloerisolatie . De technisch mogelijke penetratiegraad van vloerisolatie met een maximale k-waarde gelijk aan 0,6 W/m².K (norm in de energieprestatieregelgeving) in het bestaande huizenbestand in 2030 wordt ingeschat op 37%. Dit wordt laag ingeschat omwille van technische beperkingen (onvoldoende diepte, koudebruggen,…). Het aanbrengen van vloerisolatie (k = 0,6 W/m².K) kan het jaarlijkse energieverbruik voor 21 verwarming gemiddeld met 7% per woning terugdringen .
19
Beleidsdoelstelling 4. Alle enkele beglazing is in 2020 vervangen door minstens verbeterd dubbel glas
Wat houdt de doelstelling in? In 2020 is alle enkele beglazing in het bestaande woningpark vervangen door dubbel glas, met een maximale k-waarde gelijk aan 1,6 W/m².K (verbeterd dubbel glas (k = 1,6) of hoogrendementsglas (k= 1,3)). Wanneer de woning reeds over dubbele beglazing met een hogere k-waarde beschikt, moet men niet overgaan tot vervanging. Gezien de eenvoud, de grote impact op het energieverbruik van een woning en de gunstige kostenefficiëntie van deze REG-investering wordt 100% dubbele beglazing nagestreefd.
Hoe effectief? Volgens de socio-economische enquête van het NIS bij de ganse bevolking, beschikte 35% van de Vlaamse woningen in 2001 over volledige dubbele beglazing en 37% over gedeeltelijke dubbele beglazing. Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 in 66% van de Vlaamse woningen alle ramen, in 6% van de woningen drie vierde van de ramen, in 9% de helft van de ramen en in 5% één vierde van de ramen 20 voorzien zou zijn van dubbel glas . Het plaatsen van verbeterd dubbel glas (k = 1,6 W/m².K) kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming en SWW maximaal met 12% per woning terugdringen, het plaatsen van 23 hoogrendementsglas (k = 1,3 W/m².K) maximaal met 16% .
Beleidsdoelstelling 5. Tegen 2030 zijn in elke woning de distributieleidingen in onverwarmde ruimten geïsoleerd
Wat houdt de doelstelling in? Om het warmteverlies via de distributieleidingen van warm water te beperken, dienen de leidingen lopend doorheen onverwarmde ruimten, te worden geïsoleerd. Gezien de eenvoud en de kostenefficiëntie van deze REG-ingreep wordt 100% leidingisolatie nagestreefd.
Hoe effectief? Volgens de socio-economische enquête van het NIS bij de ganse bevolking, beschikte 63% van de Vlaamse woningen in 2001 over geïsoleerde verwarmingsbuizen. Het aanbrengen van isolatie op distributieleidingen in onverwarmde ruimten kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming en SWW gemiddeld met 1530 kWh (min. 135 kWh – max. 6635 4 kWh) per woning terugdringen .
20
Beleidsdoelstelling 6. Elke woning heeft nachtverlaging in 2015
Wat houdt de doelstelling in? Een goed regelsysteem vermijdt onnodige verwarming van de woonvertrekken gedurende de nacht. Tegen 2030 dient dan ook elke bestaande woning te zijn voorzien van nachtverlaging. De nachtverlaging houdt bij voorkeur een automatisch, centraal gecoördineerd systeem in. Gezien de eenvoud en de gunstige kostenefficiëntie van deze maatregel wordt 100% nachtverlaging nagestreefd.
Hoe effectief? 23
In het jaar 2000 beschikte reeds 75% van het Vlaamse woningpark over nachtverlaging . Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 86% van het Vlaamse woningbestand over nachtverlaging zou 20 beschikken . Het invoeren van nachtverlaging kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming en SWW met 4 minstens 5% terugdringen .
Beleidsdoelstelling 7. Elke centrale verwarmingsketel heeft in 2020 een waterzijdig jaarrendement van minstens 80% bij aardgas en minstens 75% bij stookolie Wat houdt de doelstelling in? De globale energieprestatie van het verwarmingssysteem, het installatierendement of waterzijdig jaarrendement, hangt af van het rendement van de elementen waaruit het bestaat. Men moet rekening houden met het productierendement, het distributierendement, het afgifterendement en het regelrendement. In 2020 bezit elke centrale verwarmingsketel op aardgas in het bestaande woningpark een installatierendement van minstens 80% ( ten opzichte van de onderste verbrandingswaarde ) en elke centrale verwarmingsketel op stookolie een installatierendement van minstens 75% ( ten opzichte van de onderste verbrandingswaarde ). In eerste instantie dienen de oudere ketels met een laag rendement te worden vervangen. Het onderhoud van ketels vormt ook een belangrijk aspect, zodat de verwarmingsketels een optimaal rendement blijven behouden. Er worden verschillende doelstellingen voor stookolie en aardgas voorgesteld, aangezien stookolieketels een lager productierendement bezitten dan aardgasketels. Het vooropgestelde installatierendement kan worden bekomen via condensatieketels, modulerende gasketels, hoogrendementsstookolieketels herkenbaar aan het Optimaz-label,…
Hoe effectief? Het gemiddelde installatierendement in het bestaande, Belgische ketelpark bedroeg in het jaar 2000 24 ongeveer 71% (gemiddelde voor aardgas en stookolie) . Ten opzichte van 2000, houdt de doelstelling een energiebesparing van gemiddeld 7% gemiddeld per woning in.
21
Er zijn geen recentere cijfers beschikbaar inzake het gemiddeld rendement van het Vlaamse ketelpark. Een extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête in 2005 van het Vlaams 20 Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft wel het volgende aan : Wat betreft aardgas, zou 49% van het bestaande woningpark over een gewone aardgasketel beschikken, 3% over een lagetemperatuursketel, 32% over een hoogrendementsketel en 6% over een condensatieketel. Wat betreft stookolie, zou 72% van het bestaande woningpark over een gewone stookolieketel beschikken, 21% over een hoogrendementsketel en 3% over een condensatieketel.
Beleidsdoelstelling 8. Elke individueel gebruikte aardgaskachel heeft in 2020 een jaarrendement van minstens 80%
Wat houdt de doelstelling in? De globale energieprestatie van het verwarmingssysteem, het installatierendement of jaarrendement, hangt af van het rendement van de elementen waaruit het bestaat. Men moet rekening houden met het productierendement, het afgifterendement en het regelrendement. In 2020 bezit elke individueel gebruikte aardgaskachel in het bestaande woningpark een installatierendement van minstens 80% ( ten opzichte van de onderste verbrandingswaarde ). In eerste instantie dienen de oudere kachels met een laag rendement te worden vervangen. Bij voorkeur schakelt men ook over op een centrale, modulerende regeling van de kachels.
Hoe effectief? Het gemiddelde installatierendement van een aardgaskachel in het bestaande, Belgische 24 woningpark bedroeg in het jaar 2000 ongeveer 68% . Ten opzichte van 2000, houdt de doelstelling dus een energiebesparing van 12% per aardgaskachel in.
22
Beleidsdoelstelling 9. Overschakeling van hoofdverwarming en sanitair warm water op elektriciteit naar een andere brandstof wordt ondersteund
Wat houdt de doelstelling in? Het beleid stimuleert de vervanging van verwarming en warmwateropwekking met elektriciteit, gezien de lage primaire energie-efficiëntie ervan.
Hoe effectief? Volgens de socio-economische enquête van het NIS bij de ganse bevolking, beschikte 8,5% van de Vlaamse woningen in 2001 over elektriciteit als hoofdverwarming. Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in het jaar 2005 10% van het Vlaamse woningpark over hoofdverwarming 20 op elektriciteit en 23% over een elektrische warmwaterketel zou beschikken . Een omschakeling van 100% van het huizenpark, op verwarming en warm wateropwekking met elektriciteit, naar een andere brandstof is technisch mogelijk tegen 2030. Het overschakelen van elektriciteit als verwarmingsbron naar een andere brandstof kan het primair 21 energieverbruik voor verwarming en SWW met 50 tot 60% terugdringen per woning .
Beleidsdoelstelling 10. Elke woning heeft een spaardouchekop in 2030
Wat houdt de doelstelling in? In 2030 is elke bestaande woning in het bezit van een goede spaardouchekop, die nog ongeveer 6 à 7 liter water per minuut doorlaat in de plaats van bv. 12 liter per minuut door een gewone douchekop (beide volumestromen zijn afhankelijk van de druk) en daardoor 40 à 50% water bespaart. Gezien de eenvoud en de kostenefficiëntie van deze maatregel wordt 100% gebruik van een spaardouchekop nagestreefd.
Hoe effectief? Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 reeds 29% van de Vlaamse gezinnen een spaardouchekop zou 20 gebruiken . Het gebruiken van een spaardouchekop kan het jaarlijkse energieverbruik voor verwarming en 4 SWW gemiddeld met 4% per woning terugdringen .
23
PIJLER III. ELEKTRICITEITSVERBRUIK DOOR ELEKTRISCHE TOESTELLEN EN VERLICHTING De recentste gegevens in de Energiebalans Vlaanderen tonen een sterke stijging van het residentieel elektriciteitsgebruik. Tussen 2000 en 2004 zou het verbruik van elektrische toestellen en verlichting gestegen zijn met gemiddeld 4 % per jaar. Deze stijging is te verklaren door het stijgende aantal huishoudens, de hogere penetratiegraad van bepaalde toestellen (bv meerdere TV’s per woning) en de opkomst van nieuwe toestellen. De implementatiegraad van elektrische toestellen (computer, vaatwasmachine, droogkast, ...) zal verder toenemen. Deze autonome trend werd meegenomen in het BAU-scenario. De technologische vooruitgang zal er daarentegen voor zorgen dat elk elektrische toestel in de loop van de jaren minder energie zal consumeren. Indien deze evolutie de overhand neemt op de stijgende implementatiegraad van elektrische toestellen, zal het elektriciteitsverbruik een neerwaartse trend vertonen. De hiernavolgende beleidsdoelstelling inzake elektrische toestellen (behalve voor airco) heeft betrekking op de promotie van energie-efficiënte apparaten en niet op het beperken van het aantal toestellen.
24
Beleidsdoelstelling 1. De marktaandelen van huishoudelijke toestellen met de hoogste energie-efficiëntie liggen minstens op hetzelfde niveau als in de buurlanden
Wat houdt de doelstelling in? Het elektriciteitsverbruik wordt teruggedrongen door een sterke efficiëntieverbetering van de elektrische toestellen en verlichting.
Hoe effectief? De onderstaande tabel toont het belang aan van energie-efficiënte apparatuur en verlichting. Naast 20 de hoge implementatiegraden (weergegeven voor 2005 ), merkt men tevens grote verschillen op in het jaarlijkse energieverbruik tussen de huidig gemiddelde apparaten en de zuinigste toestellen op de markt. Onder de meest energiezuinige apparatuur worden de toestellen met het beste energielabel verstaan. Deze labels worden aangegeven in Tabel 8. Het grootste aandeel van het elektriciteitsverbruik door elektrische toestellen en verlichting wordt in 23 het ganse woningpark opgeslorpt door de toestellen weergegeven in Tabel 8, nl. 65% . Het nastreven van een hoog marktaandeel van energie-efficiënte apparatuur en verlichting wat betreft deze belangrijkste verbruikers, dringt zich bijgevolg op. 25
20
Tabel 8. De huidige implementatiegraden en de gemiddelde, jaarlijkse verbruiken van de 25,26 belangrijkste huishoudelijke toestellen en verlichting, naast de jaarlijkse verbruiken van de belangrijkste apparatuur met het beste energielabel. Implementatiegraad 2005
Huidig, gemiddeld jaarverbruik per d toestel
% huishoudens
kWh/(jaar.toestel)
label
kWh/(jaar.toestel)
Koelkast
85
154
A++
84
Vriezer
74
380
A++
112
/
462
A++
180
Wasmachine
94
231
AAA
98
Droogkast
71
599
A
355
Vaatwasmachine
52
305
A
200
100
540
A
198
combinatie koelkast-vriezer
Verlichting
e
Apparatuur en verlichting met efficiëntste energielabel
d
Gemiddeld jaarverbruik van elektrische apparatuur bij gemiddeld verbruik. Hierbij dient te worden opgemerkt dat niet alle apparaten van dezelfde soort evenveel elektriciteit verbruiken en niet ieder huishouden een bepaald apparaat even vaak gebruikt. e
22
Men veronderstelt dat een Vlaamse woning gemiddeld 27 lampen heeft .
25
In Nederland werd de mogelijke elektriciteitsbesparing door verhoging van de efficiëntie van elektrische apparatuur en verlichting berekend voor het jaar 2020 t.o.v. een Global Economy f Scenario . Men houdt hierbij rekening met een verlaging van het standby-verbruik, een efficiëntieverbetering van wasmachines, vaatwasmachines, koelkasten en diepvriezers en een stijgende implementatiegraad van spaarlampen in de woningen. De aannames trachten de Ecodesign Richtlijn te omvatten. Al deze efficiëntieverhogingen leiden, volgens de berekeningen, tot een primaire energiebesparing van 6% in 2020 t.o.v. het totale primaire energieverbruik in 27 Nederland volgens het Global Economy Scenario . Dit betekent dat het finale elektriciteitsverbruik per woning daalt met 13% in 2020 t.o.v. het finale elektriciteitsverbruik in een Nederlandse woning in 28,27 het Global Economy Scenario .
Beleidsdoelstelling 2. Aandeel airconditioning in totale woningpark blijft stabiel
Wat houdt de doelstelling in? Airconditioning is in een gematigd klimaat als het onze meestal overbodig. Een comfortabel leefklimaat kan evengoed gerealiseerd worden aan de hand van een goede keuze van beglazing en glasoppervlak, goede zonwering, voldoende bufferende bouwmassa, een afgewogen gebruik van 29 dag- en kunstlicht en een beperking van de interne warmteontwikkeling van elektrische apparaten . De huidige nieuwbouwwoningen met een E100-peil bewijzen reeds dat met deze kleinere ingrepen de extra energievraag verdwijnt. Extrapolatie van de resultaten van de energie-enquête van het Vlaams Energieagentschap bij 1000 gezinnen geeft aan dat in 2005 ongeveer 6% van het Vlaamse woningpark over een mobiel of 20 geïntegreerd airconditioningssysteem zou beschikken . Het aandeel van airco in het woningpark mag dit percentage niet overschrijden.
f
Global Economy is een scenario met een sterke oriëntatie op vrije handel, maar verder weinig politieke samenwerking. Een sterk beroep op eigen verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven leidt tot een relatief hoge economische groei en materiële welvaart. Ook de bevolkingsgroei is hoog. Milieubewustzijn komt niet tot uidrukking via sterke regelgeving. Tot 2020 blijft in West-Europa het klimaatbeleid nog overeind. In het scenario is het Nederlandse en Europese beleid opgenomen dat begin 2005 reeds geïmplementeerd was of waarvan de invoering op dat moment al vaststond.
26
Referenties
1 Energiebalans Vlaanderen 2004, onafhankelijke methode, VITO, K. Aernouts et al., , 2006 2 Advies ter aanvulling van het advies van 21 december 2004 inzake energie efficiëntie in de woningsector in België, centrale raad voor bedrijfsleven, april 2006 3 Persbericht op http://www.woon-aksent.be/: nieuwbouwwoning krimpt alsmaar, 24 mei 2006 4 Summarizing an abundance of factors into one: Practical implementation of energy labelling for existing buildings in Belgium, VITO, Maes D. et al. , ECEEE 2005 Summer Study 5 Energie- en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse gewest, business as usual scenario tot en met 2020, J. Duerinck et al., VITO, juni 2006 (ontwerp) 6 Sectoroverschrijdende aannames voor de studie: energie en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse Gewest - verkenning beleidsscenario’s tot 2030, VITO, april 2006. 7 N.I.S. en Federaal Planbureau: Bevolkingsvooruitzichten 2000-2050 (Mathematische demografie) 8 www.APS.vlaanderen.be 9 J. Surkyn (1999). LIPRO-huishoudensprojecties voor Vlaanderen 1991-2016, VUB 10 http://aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/stat_Publicaties_vrind.htm 11 Studie- en jaarrapport 2001-2002 van de Vlaamse Confederatie Bouw 12 http://ecodata.mineco.fgov.be/: historische reeks statistieken omtrent bouwvergunningen (nieuwbouw, renovatie en sloop) in België en de drie gewesten. 13 Aantal inwoners in Vlaanderen NIS statistieken: historische reeks 1996-2003 over het aantal inwoners en het aantal huishoudens in Vlaanderen 14 Belgische volkstelling: gegevens over het aantal woningen in 2000 in België en de drie gewesten 15 Praktische gids voor als u binnenkort gaat bouwen of verbouwen, informatie van de Vlaamse overheid 16 Vlaamse Klimaatconferentie, thema gebouwen, vervolgtraject juni-september 2005 17 www.energiesparen.be: de impact van individuele energiebesparende maatregelen op het E-peil van woningen 18 Een energiezuinige woning: van actief tot passief, Test-aankoop, maart 2006, nr. 496 19 Bouwen, Wonen en Energie, viWTA, november 2004 20 Energiegebruik in huishoudens in Vlaanderen, resultaten enquëte 2005, Vlaams Energieagentschap, april 2005 21 Maes Dries, energie-expert residentiële sector VITO 22 Energiegebruik in huishoudens in Vlaanderen, resultaten enquëte 2005, Vlaams Energieagentschap, april 2005 23 Energiegebruik en energiebesparingspotentieel in de woningen in Vlaanderen, J. Desmedt en A. Martens, VITO, november 2000 24 Primaire energiebesparing bij de omschakeling van elektrische verwarming, Dries Maes, VITO 25 www.milieucentraal.nl 26 www.ecohouse.greenpeace.be 27 Optiedocument energie en emissies 2010/2020, Daniëls B.W. en Farla J.C.M., ECN en Milieuen Natuurplanbureau, maart 2006 28 Referentieramingen energie en emissies 2005-2020, van Dril A.W.N. en Elzenga H.E., ECN en Milieu- en Natuurplanbureau, mei 2005
27
29 Duurzame energie; energiewijzer 2006, ODE Vlaanderen
28