Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030
KERNPUNTEN Referentiescenario •
De WETO-studie (World Energy, Technology and climate policy Outlook 2030) bevat een referentiescenario waarin het toekomstige wereldenergiesysteem wordt beschreven, ervan uitgaande dat de huidige trends en structurele veranderingen in de wereldeconomie aanhouden (economische en technische evolutie "als gebruikelijk"). De resultaten van het scenario moeten worden gezien als een benchmark voor de beoordeling van alternatieven; met name wat betreft het beleid inzake hulpbronnen, technologie en milieu. Een gedegen inzicht in de lange-termijn aspecten is essentieel als het erom gaat prioriteiten vast te stellen voor toekomstig onderzoek en technologische ontwikkeling op energie- en milieugebied. Het referentiescenario geeft een basislijn weer die kan worden verbeterd indien de juiste beleidsmaatregelen worden getroffen.
•
De wereldvraag naar energie zal naar verwachting tussen 2000 en 2030 toenemen met ongeveer 1,8% per jaar. De effecten van de economische groei en de bevolkingstoename (gemiddeld respectievelijk 3,1% en 1% per jaar) worden enigszins gecompenseerd door een afname van de energie-intensiteit met 1,2% per jaar als gevolg van de gecombineerde effecten van structurele veranderingen in de economie, technologische vooruitgang en energieprijsstijgingen. In de geïndustrialiseerde landen zal de groei van de energievraag teruglopen tot bijvoorbeeld 0,4% per jaar in de EU. Anderzijds neemt de vraag naar energie in de ontwikkelingslanden snel toe. Naar verwachting zal in 2030 meer dan de helft van de wereldvraag naar energie afkomstig zijn van ontwikkelingslanden, tegen 40% nu.
•
In het wereldenergiesysteem zullen fossiele brandstoffen een dominerende plaats blijven innemen met ongeveer 90% van de totale energievoorziening in 2030. Olie blijft de belangrijkste energiebron (34%), gevolgd door kolen (28%). Bijna tweederde van de toename van de kolenproductie tussen 2000 en 2030 zal uit Azië afkomstig zijn. Aardgas zal naar verwachting in 2030 goed zijn voor een kwart van de wereld-energievoorziening, een toename die grotendeels voor rekening komt van de elektriciteitsproductie. In de EU zal aardgas na olie, maar vóór steenkool en bruinkool de op een na belangrijkste energiebron worden. Kernenergie en hernieuwbare energiebronnen zouden samen goed zijn voor iets minder dan 20% van de energievoorziening van de EU.
•
Omdat fossiele brandstoffen een dominerende rol blijven spelen, wordt verwacht dat de wereldwijde emissie van CO2 sneller zal toenemen dan het energieverbruik (gemiddeld 2,1% per jaar). In 2030 zal de mondiale emissie van CO2 meer dan het dubbele bedragen van het niveau in 1990. In de EU zal de emissie naar verwachting in 2030 zijn toegenomen met 18% ten opzichte van 1990, in de VS met ongeveer 50%. Terwijl de emissies van de ontwikkelingslanden in 1990 30% van het totaal vertegenwoordigden, zullen deze landen in 2030 verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de mondiale CO2-emissie.
•
Wereldwijd zijn er voldoende oliereserves om de komende drie decennia aan de verwachte vraag te voldoen. De afname van de conventionele voorraden kan echter na 2030 een zorgwekkend teken zijn. Deze afname wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd door een toename van de niet-conventionele oliereserves. De aardgasreserves, die overvloedig aanwezig zijn, zullen naar verwachting met 10% toenemen. In deze periode zullen er geen beperkingen zijn wat de kolenreserves betreft.
•
De mondiale olieproductie zal naar verwachting toenemen met ongeveer 65% tot 120 miljoen vaten per dag in 2030. Aangezien driekwart van deze toename afkomstig is uit de OPEC-landen, zal in 2030 60% van de totale olieproductie uit de OPEC afkomstig zijn (tegen 40% in 2000).
•
De gasproductie zal naar verwachting tussen 2000 en 2030 verdubbelen. Als gevolg van regionale verschillen in gasreserves en productiekosten zal het regionale patroon van de gasvoorziening er in 2030 echter waarschijnlijk anders uitzien: ongeveer eenderde van de totale productie zal uit het GOS afkomstig zijn, terwijl de overige productie nagenoeg gelijkelijk zal zijn verdeeld over andere regio's.
•
De steenkoolproductie zal naar verwachting tussen 2000 en 2030 eveneens verdubbelen, met de sterkste groei in Azië en Afrika, waar in 2030 meer dan de helft van de steenkool zal worden gewonnen.
•
De tendensen van de olie- en gasprijzen laten een sterke stijging ten opzichte van de huidige niveaus zien. De olieprijs zal naar verwachting stijgen tot 35 euro per vat in 2030, terwijl de gasprijzen zullen stijgen tot 28, 25, en 33 euro per vat op respectievelijk de Europees/Afrikaanse, de Amerikaanse en de Aziatische markt. De regionale gasprijsverschillen zullen naar verwachting sterk verminderen als gevolg van het feit dat de mix van de gasvoorziening meer overeenstemming gaat vertonen. De kolenprijs zal naar verwachting redelijk stabiel blijven op ongeveer 10 euro per vat in 2030.
•
De uiteindelijke energievraag zal toenemen in een zelfde tempo als het bruto binnenlands verbruik. Aangezien naar verwachting alle sectoren een vergelijkbare groei zullen doormaken, zal hun aandeel in de uiteindelijke vraag op wereldniveau ongeveer constant blijven: ongeveer 35% voor de industrie, 25% voor het vervoer en 40% voor huishoudens en de tertiaire sector. De energievraag per sector laat voor verschillende regio's een
verschillend patroon zien: in de ontwikkelde landen is de energievraag in de dienstensector het snelst groeiende segment, in de ontwikkelingslanden kennen alle sectoren een gestage groei van 2 tot 3% per jaar. •
De penetratie van elektriciteit wordt in alle regio's voortgezet, waarbij elektriciteit bijna een kwart van de finale energievraag vormt. Steenkool loopt terug in de geïndustrialiseerde landen en het gebruik van biomassa verdwijnt geleidelijk in de ontwikkelingslanden. Olie blijft de belangrijkste brandstof met een aandeel van 40 tot 50% in 2030 afhankelijk van de regio.
•
De elektriciteitsproductie neemt gestaag toe met gemiddeld 3% per jaar. Meer dan de helft van de productie zal in 2030 worden geleverd met technologieën die in de jaren negentig en daarna zijn verschenen, zoals STEG (stoom en gas) turbines, geavanceerde kolentechnologieën en hernieuwbare bronnen.
•
Het aandeel van gas in de elektriciteitsproductie neemt gestaag toe in de drie belangrijkste gasproducerende regio's (GOS, Midden-Oosten en LatijnsAmerika), terwijl het aandeel van steenkool in alle regio's afneemt, behalve in Noord-Amerika, waar het aandeel stabiel blijft, en Azië, waar het aanzienlijk toeneemt. De ontwikkeling van kernenergie blijft achter bij de totale elektriciteitsproductie; het marktaandeel is in 2030 gedaald tot 10%. Hernieuwbare bronnen zijn goed voor 4% van de productie (tegen 2% in 2000), hoofdzakelijk dankzij de snelle groei van de elektriciteit uit windenergie.
Gevoeligheid voor veranderingen in de olie- en gasvoorraden en technologische ontwikkelingen. •
Met kleinere olie- en gasvoorraden worden de prognoses voor de olie- en gasprijzen veel hoger dan in het referentiescenario met ongeveer 40 euro per vat olie in 2030. Als gevolg hiervan zal de wereldvraag naar energie lager zijn (-3%) met een sterke voorkeur voor steenkool en niet-fossiele bronnen, terwijl de vraag naar aardgas (-13%) en olie (-6%) lager is. Hierdoor zal de mondiale emissie van CO2 2% lager zijn dan in het referentiescenario.
•
Anderzijds zullen grotere gasvoorraden leiden tot een daling van de gasprijzen tot respectievelijk 16, 20 en 28 euro per vat op de Amerikaanse, de Europese en de Aziatische markt. De olieprijzen worden slechts iets lager gezien de beperkte mogelijkheden voor de vervanging van olie door gas. Hoewel de wereldvraag naar energie slechts weinig wordt beïnvloed (+1,5%), wordt de brandstofmix aanzienlijk gewijzigd in het voordeel van aardgas (+21% tegen –9% voor steenkool, -3% voor olie en – 4% voor primaire elektriciteit).
•
Snellere ontwikkelingen van de technologie voor de opwekking van elektriciteit resulteren in grote veranderingen in de structuur van de elektriciteitsproductie. Ondanks het belang van de elektriciteitssector is deze sector slechts verantwoordelijk voor eenderde van de mondiale CO2-emissie.
Uitsluitend op deze sector gerichte technologie zal dan ook een beperkt effect hebben op de totale CO2-emissie. De beschikbaarheid van geavanceerde technologie kan echter grote gevolgen hebben voor de kosten om aan de doelstellingen voor de verlaging van de emissie te voldoen.
Gasmarkt van de EU in wereldperspectief •
De gasmarkt van de EU maakt een snelle groei door, die naar verwachting de komende twintig jaar zal aanhouden onder invloed van de "dash for gas" voor de elektriciteitsproductie. Desondanks wordt verwacht dat het EU-aandeel in het wereldgasgebruik gestaag zal afnemen.
•
De wereldgasreserves zijn overvloedig, maar geconcentreerd in twee regio's, het GOS en het Midden-Oosten, waar de gasproductie naar verwachting de komende dertig jaar sterk zal stijgen. De Europese gasvoorraden zijn daarentegen echter beperkt en de productie zal naar verwachting vanaf 2010 gestaag dalen, hetgeen betekent dat de afhankelijkheid van externe gasleveranciers zal toenemen.
•
De vraag naar aardgas zal naar verwachting eveneens toenemen in de andere regio's van de wereld. Regio's met kleine of slinkende gasreserves zullen netto-importeurs worden, hetgeen zal leiden tot grote veranderingen in de wereldhandel in gas. De snelle groei van de vraag naar gas in Azië zal bijvoorbeeld naar verwachting enige invloed hebben op het patroon van de gasvoorziening in de EU: terwijl Azië naar verwachting vooral gebruik zal maken van gas uit het Midden-Oosten, zullen de EU en de toetredingslanden wellicht meer dan de helft van hun vraag naar aardgas dekken met import uit het GOS.
•
Het gevolg hiervan kan zijn dat de continuïteit van de energievoorziening van de EU meer risico’s loopt. Deze risico's kunnen echter worden beperkt door verschillende maatregelen zoals uiteengezet in het groenboek van de Commissie, bijvoorbeeld uitbreiding van het aantal gastransportroutes, verdere integratie van het Europese gasnetwerk en permanente dialoog met gasproducerende landen. De langlopende contractuele LNG leveranties zullen naar verwachting toenemen, maar in geringere mate en uit meer gediversifieerde bronnen in Afrika en het Midden-Oosten.
Gevolgen van het klimaatbeleid •
Uitgaande van een koolstofwaarde die wordt toegekend aan het gebruik van fossiele brandstoffen zal de CO2-emissie in 2030 mondiaal 21% lager zijn dan in het referentiemodel en 26% lager in de EU en de toetredingslanden. Op wereldniveau en in de meeste regio's wordt deze verlaging bereikt door een gelijke verlaging van de energievraag en van de koolstofintensiteit van het energieverbruik.
•
Wat koolstofmitigatie betreft, wordt meer dan de helft van de mondiale verlaging van de energievraag bereikt in de industriesector. De afname van de koolstofintensiteit valt hoofdzakelijk toe te schrijven aan de vervanging van steenkool en bruinkool en in mindere mate olie door gas en biomassa. De gasvraag blijft ongeveer stabiel wanneer wordt omgeschakeld op gas. Het verbruik van biomassa neemt daarentegen aanzienlijk toe, terwijl ook kernenergie sterk toeneemt. De productie van grote waterkrachtcentrales en geothermische energie blijft stabiel. Wind- en zonne-energie en kleinschalige waterkracht nemen een factor twintig toe.