UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Disarmament, Demobilization & Reintegration: Focus op reïntegratie in post-conflict situaties in Sierra Leone en Liberia
Wetenschappelijke verhandeling 21.785 woorden
TINE WINNELINCKX
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT PROMOTOR: PROF. DR. VLASSENROOT COMMISSARIS: PROF. DR. TIMOTHY RAEYMAEKERS COMMISSARIS: PROF. DR. WALRAET
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
2
ABSTRACT
In deze masterproef onderzoeken we de manier waarop reïntegratie, binnen het kader van een Disarmament, Demobilisation & Reintegration-proces van de Verenigde Naties vorm krijgt in Sierra Leone en Liberia. Reïntegratie is als essentieel onderdeel van dit proces het minst duidelijk uitgewerkt. In deze masterproef wordt reïntegratie daarom vanuit drie verschillende dimensies bekeken: een economische, een sociale en een politieke dimensie. Deze dimensies vormen de inhoudelijke insteek om te kijken naar de praktische uitwerking. Academische literatuur, verslagen van veldonderzoek en de leidende principes van de VN bieden ons een theoretisch kader om te kijken naar reïntegratie. Nadien volgt een exploratieve analyse van Sierra Leone en Liberia. Algemeen gezien lijkt in beide landen in het kader van reïntegratie vooral te zijn geïnvesteerd in de economische dimensie. Het gebrek aan aandacht voor de sociale dimensie, vooral in verband met verzoeningsmechanismen en psycho-sociale ondersteuning, was een wezenlijk gemis in het programma. Investeringen werden hoofdzakelijk uit veiligheidsoverwegingen gedaan. De politieke dimensie kreeg op macroniveau veel aandacht omwille van haar strategische doelstellingen. Er werden echter bitter weinig inspanningen gedaan om exstrijders tijdens het proces mee inspraak te bieden over hun eigen reïntegratie. Reïntegratie focuste zich te hard op het verwerken van ex-strijders en niet op de kwaliteit van de dienstverlening. De rol van lokale actoren en het gebruik van know-how en tradities van de lokale context blijken in het hele DDR-verhaal een groot gebrek. Het is duidelijk dat DDR en reïntegratie in het bijzonder geen one-size-fits-all oplossing zijn.
3
Voorwoord
Een geschikt onderwerp vinden voor je masterproef is geen eenvoudige taak. Vanuit mijn vooropleiding als orthopedagoge, waar ik tijdens een buitenlandse stage gebeten werd door Afrika, mijn driejarige opleiding tot Master in de Sociaal Agogische Wetenschappen, waar ik mij verdiepte in de wereld van volwasseneneducatie en maatschappelijke integratie en de nadruk op conflict en ontwikkeling die mij tijdens de Master of Conflict en Development werd bijgebracht, probeerde ik via de focus op reïntegratie op zoek te gaan naar de manier waarop ex-strijders zich na een conflict opnieuw integreren in een gemeenschap, welke de gevoeligheden en problemen hierbij zijn en welke internationale ondersteuning voor hen bestaat. Mijn masterproef werd een zoektocht langs de duizenden artikels, instituties en actoren die zich over het onderwerp uitspreken en het was geen sinecure om aan de veelheid van informatie structuur te geven. Gelukkig kon ik rekenen op de hulp van enkele personen die me met raad en daad bijstonden om het bos door de bomen te zien. Ik wil graag enkele personen in het bijzonder bedanken. Allereerst wens ik mij promotor Prof. Koen Vlassenroot te bedanken voor zijn geduld, de wetenschappelijke en inhoudelijke ondersteuning, zijn begeleiding en extra inspanning wanneer bleek dat ik in moeilijkheden kwam. Ook mevrouw Irène Creyf van de facultaire studentenadministratie bedank ik voor de extra moeite die ze deed. Mijn coördinator Katty Stas en mijn collega’s bij VIVO voor de steun, de flexibiliteit en de bemoedigende woorden in tijden van stress. Verder een eervolle vermelding voor de collega-studenten, bij wie ik op tijd en stond ontspanning en bijval kon vinden. Dank ook aan mijn onbetwistbare vriendengroep voor de ongetwijfeld geweldige opvang bij mijn reïntegratie in de maatschappij. Daarnaast alle roem voor mijn zussen Anneleen en Karlien en mijn ouders voor hun advies en mentale bijstand. Nico dank ik voor de fenomenale hapjes en zijn geduld. Als laatste een standbeeld voor mijn vriend, Jos, die mij met bemoedigende woorden, massa’s tolerantie en zijn raad en daad doorheen deze beproeving sleepte.
Bedankt! Merci! Mbarka Ousogo!
4
Inhoudstafel Voorwoord .......................................................................................................................................4 Inhoudstafel .....................................................................................................................................5 Acroniemen......................................................................................................................................7 Algemene Inleiding .........................................................................................................................8 Methodologie .................................................................................................................................11 Onderzoeksopzet....................................................................................................................11 Onderzoeksstrategie...............................................................................................................11 Thesisopzet ............................................................................................................................12 I.
Disarmament, Demobilization and Reintegration als antwoord op conflict?.................14 1.1.
DDR nader bekeken....................................................................................................14
1.1.1.
Verschillende fases van DDR ..............................................................................14
1.1.2.
Wie is ontvankelijk voor DDR?...........................................................................16
1.1.3.
Profiel van de strijders .........................................................................................17
1.2.
Dilemma’s in DDR ......................................................................................................17
1.2.1.
‘Succesvolle’ DDR: voor wie en op basis waarvan ? ..........................................17
1.2.2.
DDR als ‘Magic Bullet’ ? ....................................................................................18
1.3. II.
DDR in Sierra Leone en Liberia................................................................................19
Focus op Reïntegratie ..........................................................................................................22 2.1.
Een werkbare definitie voor reïntegratie..................................................................22
2.2.
Wie wordt gereïntegreerd ? .......................................................................................24
2.3.
Het reïntegratieproces in de praktijk........................................................................24
2.3.1.
Faciliterende actoren bij reïntegratie ...................................................................24
2.3.2.
Programmatorische aspecten ...............................................................................25
2.3.3.
‘Succesvolle’ Reïntegratie ? ................................................................................27
2.4.
Contextuele factoren die een rol spelen bij reïntegratie ..........................................28
2.4.1.
Spoilers ................................................................................................................28
2.4.2.
Spoils ...................................................................................................................28
2.4.3.
Beschikbaarheid van wapens...............................................................................29
2.4.4.
Veiligheidsvacuüm in de staat .............................................................................29
III.
De Economische Dimensie van Reïntegratie .................................................................30
3.1.
Relevantie en doel van deze dimensie........................................................................30
3.2.
Verzekering van onmiddellijke overleving ...............................................................31
3.2.1.
Reïnsertiepakketten..............................................................................................31
3.2.2.
Werkprojecten......................................................................................................32
3.3.
Aanleren van vaardigheden, kennis en informatie ..................................................33
5
3.3.1.
Arbeidsmarktstudies ............................................................................................33
3.3.2.
Scholing en beurzen.............................................................................................34
3.3.3.
Beroepstraining....................................................................................................34
3.3.4.
Stagemogelijkheden en werkplekleren ................................................................35
3.3.5.
Begeleiding en advisering....................................................................................35
3.4.
Economische onafhankelijkheid ................................................................................36
3.4.1.
Creëren van werkgelegenheid..............................................................................36
3.4.2.
Inkomensgeneratie via private sector en microkredieten.....................................37
IV.
De Sociale Dimensie van Reïntegratie ...........................................................................38
4.1.
Relevantie en doel van deze dimensie........................................................................38
4.2.
Reïntegratie op niveau van ex-strijders ....................................................................39
4.2.1.
Behoud van sociaal prestige ................................................................................39
4.2.2.
Psychologische ondersteuning.............................................................................40
4.3.
Rol van de omgeving bij sociale reïntegratie ............................................................40
4.3.1.
Het probleem van eigendomsrechten en land ......................................................40
4.3.2.
Terugkeren naar een stedelijke omgeving of naar het platteland.........................41
4.4.
V.
Ex-strijders en de ontvangende gemeenschap..........................................................42
4.4.1.
De community based approach............................................................................42
4.4.2.
Herstellen van sociale cohesie .............................................................................42
4.4.3.
Verzoening en Waarheidscommissies .................................................................44
4.4.4.
Mensenrechtenschendingen en transitionele rechtspraak ....................................46
De Politieke Dimensie van Reïntegratie .............................................................................48 5.1.
Relevantie en doel van deze dimensie........................................................................48
5.2.
Politieke wil als basis voor DDR ................................................................................49
5.2.1.
Motivatie van de strijders ....................................................................................50
5.2.2.
National ownership..............................................................................................51
5.3.
Politieke dimensie binnen de reïntegratiefase ..........................................................51
5.3.1.
Inspraak in het proces ..........................................................................................51
5.3.2.
Zelforganisaties....................................................................................................52
5.4.
VI.
Politieke transformatie ...............................................................................................53
5.4.1.
Transformatie van rebellengroepering tot politieke partij ...................................53
5.4.2.
Verkiezingen........................................................................................................55
5.4.3.
Vertrouwen in democratisch processen ...............................................................56
Conclusie ..........................................................................................................................58
Bibliografie ....................................................................................................................................66 Bijlagen ..........................................................................................................................................71
6
Acroniemen AFRC
Armed Forces Revolutionary Council (Sierra Leone)
APC
All People’s Congress (Sierra Leone)
CDF
Civilian Defence Force (Sierra Leone)
CPA
Comprehensive Peace Agreement
DDR
Disarmamant Demobilization &Reintegration
ECOMOG
Economic Community of West Africa States Monitoring Group
ECOWAS
Economic community of West African States
FAO
Food and Agricultural Organisation
IDDRS
Integrated Disarmament Demobilization and Reintegration Standards
JIU
Joint Implementation Unit (Liberia)
LURD
Liberians United for Reconciliation and Democracy
MODEL
Movement for Democracy in Liberia
NCDDR
National Committee for Disarmament, Demobilization and Reintegration (Sierra Leone)
NCDDRR
National Commission on Disarmament, Demobilization, Rehabilitation and Reintegration (Liberia)
NPFL
National Patriotic Front of Liberia
RUF
Revolutionary United Front (Sierra Leone)
RUFP
Revolutionary United Front Party (Sierra Leone)
SALW
Small Arms and Light Weapons
SLPP
Sierra Leone People’s Party
SSR
Security Sector Reform
TRC
Truth and Reconciliation Commission
UN
United Nations
UNAMSIL
United Nations Assistance Mission in Sierra Leone
UNDDR
United Nations Disarmament,Demobilization&Reintegration Resource Centre
UNDP
United Nations Development Programme
UNDPKO
United Nations Departement of Peacekeeping Operations
UNICEF
United Nations Children’s Fund
UNMIL
United Nations Mission in Liberia
VN
Verenigde Naties
WHO
World Health Organisation
WPF
World Food Program
7
Algemene Inleiding
Na de Koude Oorlog en de ineenstorting van het communisme eind jaren ‘80 veranderden de intercontinentale relaties grondig. Deze transformatie beïnvloedde ook de Westerse houding tegenover Afrika. Waar het communistische systeem legitimiteit verschafte aan de éénpartijregimes op dit continent, werd democratie sinds 1990 door het Westen als zaligmakend ideologisch model van regeringsvorm voor de hedendaagse wereld geclaimd. Naast de veranderende geopolitieke relaties, ontwikkelde zich onder andere in Afrika een nieuw type van georganiseerd geweld, omschreven als ‘new wars’. Dit concept refereert naar burgerconflicten die gekarakteriseerd worden door guerrillatechnieken, het op grote schaal schenden van de mensenrechten en netwerken met buitenlandse allianties (Nickels, 2009). De conflicten in Sierra Leone en Liberia worden beide getypeerd als ‘new wars’. Het zijn intrastatelijke conflicten waarbij een brede waaier van statelijke en niet-statelijke actoren met elkaar in confrontatie treden. Ze hebben een regionale en zelfs globale dimensie (Klem & Douma, 2008). Er zijn opmerkelijke parallellen tussen beide landen op vlak van historisch kader en de geografische, culturele en politieke factoren die de conflicten triggerden. De politiek werd in beide landen gekarakteriseerd door corruptie, wanbeheer van fondsen en patronagesystemen. De regering had controle over de economische activiteiten en dit creëerde ook tussen de verschillende bevolkingsgroepen spanningen (Ginifer, 2003).We schetsen beide conflicten kort ter verduidelijking van de context van het literatuuronderzoek.
Het Liberiaanse conflict startte op kerstavond 1989 en breidde in 1991 uit naar buurland Sierra Leone. Historisch gezien behoren beide burgeroorlogen daarom tot hetzelfde ‘systeem van conflicten’. De oorlog in Liberia startte toen Charles Taylor’s beweging, het National Patriotic Front of Liberia (NPFL) een gewelddadige rebellie tegen president Doe’s regime lanceerde. Vanuit Ivoorkust opererend, verspreidde de revolutie zich snel over het hele land. De rebellen vochten hun weg naar het zuiden, waar een tweede rebellengroep onder leiding van Prince Johnson ook tegen het leger vocht. Na de moord op Samuel Doe in 1990 richtte de ECOWAS met de steun van Johnson een interim-regering op. Taylor viel de hoofdstad Monrovia aan in 1992, maar de ECOWAS wist alle partijen rond de tafel te krijgen voor vredesbesprekingen. In 1993 kwamen de Verenigde Naties (VN) tussen. Ze stuurden een grotere troepenmacht onder de vorm van de UNMIL (United Nations Mission in Liberia) in een poging om vrede in het land te brengen. Geen 3 jaar later braken er tussen de aanhangers van Taylor en Johnson opnieuw gevechten uit. In juli 1997 werd Taylor tot president gekozen, terwijl de aanhangers van de vermoorde president Doe zich organiseerden in de Liberians United for Reconciliation and Democracy (LURD) die in 1999 aanleiding zou vormen voor de tweede Liberiaanse burgeroorlog.
De oorlog in Sierra Leone startte in maart 1991, geen twee jaar nadat het Liberiaanse conflict uitbrak. Een crisis werd onafwendbaar toen de dominantie van de All People’s Congress (APC) een steeds grotere en radicalere oppositie in het land deed ontstaan. Het was echter de betrokkenheid van het NPFL uit Liberia dat het geweld deed uitbreken. Charles Taylors rebellenbeweging had een dubbele doelstelling. Enerzijds wilde hij Foday Sankoh’s beweging, het Revolutionary United Front (RUF), tegen Joseph Momoh’s regering in Sierra Leone ondersteunen. Deze regering was immers - onder de vorm van ECOMOG - aanwezig in Liberia en positioneerde zich tegen het NPFL. Ook regionale en economische belangen speelden een rol. Door het verlenen van steun aan het RUF kreeg Taylor controle over de Sierra Leonese diamantmijnen en kon hij bovendien zijn militaire basis verbreden. Anderzijds kon de samenwerking het RUF een grens bieden waarachter de rebellengroep veilig kon schuilen na de invallen in Sierra Leone (Mallejaq, 2007). Naar Sierra Leone werd eveneens een vredesmissie van de VN uitgestuurd onder de vorm van de UNAMSIL (United Nations Assistance Mission for Sierra Leone). Het ondertekenen van een vredesakkoord voor Sierra Leone in 2002 en één voor Liberia in 2003 bracht een einde aan de gewelddadigheden. De conflicten in Liberia en Sierra Leone hebben een groot effect gehad op de buurlanden in de regio, zoals Guinee, Ivoorkust en Guinee-Bissau.
De VN zagen in deze ‘new wars’ de mogelijkheid om zich te profileren als handhaver van de democratie door grote vredesbestendigende en veiligheidsstimulerende activiteiten uit te bouwen (Berger, 2006). Pogingen om vrede te brengen in conflictgebieden worden echter vaak bemoeilijkt door hernieuwde vijandigheden en de escalatie van geweld. Dit is te wijten aan verschillende factoren, maar één hiervan heeft te maken met het grote aantal ex-strijders dat achterblijft na een conflict. Ze zijn talrijk en verspreid over een veelvoud aan rebellengroeperingen en staatslegers (Richards, 2005). Sinds het eind van de jaren ’80 is Disarmament, Demobilization and Reintegration (het ontwapenen, demobiliseren en reïntegreren van ex-strijders) dan ook een essentieel onderdeel geworden van vredesmissies en post-conflict reconstructieprogramma’s. DDR wordt hoofdzakelijk uitgevoerd onder internationaal leiderschap, meer bepaald binnen het kader van VN Vredesoperaties. Het vertrouwen en het ambitieniveau van de VN in dit proces ligt hoog:
“DDR has proven to be vital to stabilising a post-conflict situation, to reducing the likelihood of renewed violence and to facilitating a societies transition from conflict to normality and development. “ (United Nations Security Council, 2000)
Tegen het eind van de jaren ‘90 had het United Nations Departement of Peacekeeping Operations (UNDPKO) een ‘best practices unit’ samengesteld. Dankzij internationale 9
samenwerking met trainings- en onderzoeksinstituten ontwikkelde het departement leidende principes en handleidingen voor DDR (UNDPKO Lessons Learned Unit, 1999). Teneinde de coherentie en coördinatie tussen de verschillende VN instanties te verbeteren, stelden het VN Ontwikkelingsprogramma (UNDP) en UNDPKO in 2006 de Integrated Disarmament, Demobilization and Reintegration Standards (IDDRS) samen. Hierin kreeg de lokale context van het conflict een prominentere plaats (United Nations, 2006). Het omgaan met het concept DDR evolueerde van een traditionele aanpak, gericht op ex-strijders en hun ontwapening, naar een holistische aanpak in de context van de Human Security Agenda. De focus kwam meer te liggen op de gemeenschap (Molloy, 2008). DDR werd dé aanpak op het terrein.
Naast het ontwapenen en demobiliseren van strijders, voornamelijk gericht op het creëren van een veilige omgeving, is de reïntegratie van ex-strijders in de maatschappij één van de grootste uitdagingen waarmee post-conflictgebieden worden geconfronteerd (Specker, 2008). Tijdens het conflict in Sierra Leone en Liberia pleegden strijders wijdverspreid gruwelijke wreedheden tegen de bevolking, inclusief leden van de eigen gemeenschap. Deze schendingen van de mensenrechten zorgden voor wantrouwen en angst bij lokale bewoners (Ginifer, 2003).Voor ex-strijders echter is het cruciaal voor het herstel en behoud van vrede in een postconflict gebied dat ze in hun levensonderhoud kunnen voorzien en worden geaccepteerd door de gemeenschap. Tegen de reïntegratiefase dooft de financiële ondersteuning en de aandacht van de donoren echter meestal uit.
Ook op academisch vlak wordt er meer aandacht besteed aan de bekendere thema’s ontwapening en demobilisering dan aan het complexere thema reïntegratie (Nilsson, 2005; Muggah, 2007; Specker, 2008). De langetermijnfocus en de talrijke dimensies van het concept maken reïntegratie tot moeilijk te onderzoeken onderwerp. Daarnaast is er een betekenisvolle kloof tussen de academische visie op en de praktische invulling van DDR. Deze kloof maakt dat de kwalitatieve interpretatie van kwantitatieve feiten op het terrein niet terugvloeit naar het werkveld (Molloy, 2008).
10
Methodologie Onderzoeksopzet Deze masterproef wil in eerste instantie op zoek gaan naar ontwikkelde theorieën over reïntegratie van ex-strijders en deze in verband brengen met elkaar en met een concreet DDRprogramma in de context van de post-conflictsituaties van Sierra Leone en Liberia. De onderzoeksvraag van deze thesis is de volgende:
“ Op welke manier vinden we verschillende dimensies van reïntegratie van ex-strijders terug in de praktijk van DDR-programma’s in Sierra Leone en Liberia? ”
Deze thesis zal zich concentreren op het proces van reïntegratie als onderdeel van Disarmament, Demobilization and Reintegration. Er wordt niet zozeer onderzoek gedaan naar programmatorische factoren, maar naar inhoudelijke benaderingen. In deze masterproef wordt reïntegratie daarom vanuit drie verschillende dimensies bekeken: een economische, een sociale en een politieke dimensie (Nilsson, 2005; United Nations, 2006). Ook een aantal contextuele factoren die een rol spelen voor succesvolle reïntegratie worden kort belicht. De verduidelijking van de gebruikte termen zal aan bod komen in de betreffende hoofdstukken. Uiteraard zijn er andere dimensies om reïntegratie mee te belichten, zoals de psychologische invalshoek en de rol van maatschappelijke veiligheid. Wij kozen ervoor om de dimensies te belichten die ook in de IDDRS werden aangebracht.
Deze masterproef maakt een exploratieve studie van deze verschillende dimensies van reïntegratie tijdens het DDR-proces in Sierra Leone en Liberia omdat deze in beide landen integraal werden doorlopen herformuleren. Bovendien werd het DDR-proces in Liberia overgenomen en aangepast op basis van ervaringen in buurland Sierra Leone. Sierra Leone en Liberia maken ook deel uit van hetzelfde ‘systeem van conflicten’, zoals eerder vermeld in de inleiding.
Onderzoeksstrategie Deze thesis is een exploratieve analyse van twee case-studies. Deze methode biedt een dieper inzicht in de manier waarop reïntegratie vorm kreeg en hoe ex-strijders reïntegratie ervaren. Dit staat in contrast met het overgrote deel van de literatuur waarbij men vooral focust op de technische kant van DDR. Het werken met twee cases biedt de mogelijkheid een DDR-proces als uitgangspunt te nemen dat beperkt is in tijd en ruimte, en zodoende in zijn geheel te
beschouwen valt, teneinde inzicht te krijgen in de verschillende dimensies van het proces. De opdeling in een economische, sociale en politieke dimensies biedt een inhoudelijke meerwaarde. Het DDR-proces wordt op die manier vanuit verschillende invalshoeken belicht.
Allereerst scheppen we aan de hand van talloze literaire bronnen een uitgebreid theoretisch kader. Academische literatuur, verslagen van veldonderzoek en interviews met ex-strijders, projectomschrijvingen, geleerde lessen van de Verenigde Naties, rapporten van niet gouvernementele organisaties, onafhankelijke onderzoeksgroepen en van de Nationale Commissies voor DDR, de instituties verantwoordelijk voor de implementatie van DDR in Sierra Leone en Liberia, komen aan bod. Omwille van de complexiteit van het proces en de context beperken we ons in deze masterproef tot de theoretische en praktische aanbevelingen binnen de drie dimensies van reïntegratie.
Thesisopzet Teneinde de onderzoeksvraag te beantwoorden verdiepen wij ons in een eerste hoofdstuk in de concepten Disarmament, Demobilization en Reïntegration. Allereerst duiden we deze begrippen aan de hand van definities, doelstellingen, evoluties en theoretische beschouwingen. Verder bekijken we welke andere actoren een belangrijke rol spelen bij het plannen, implementeren en evalueren van een DDR-programma. We gaan na op welke manier DDR geëvalueerd wordt door de VN en hoe het DDR-proces in Sierra Leone en Liberia plaatsvond.
In een tweede hoofdstuk belicht deze masterproef specifiek de reïntegratiefase van het DDRproces. We onderzoeken wat reïntegratie juist inhoudt, welke doelstellingen eraan verbonden zijn en wie er een rol in speelt. Daarnaast is het nuttig om de contextuele factoren die succesvolle reïntegratie beïnvloeden even toe te lichten. We bekijken op welke manier de reïntegratiefase in Sierra Leone en Liberia werd uitgevoerd en welke de resultaten hiervan waren.
In de daaropvolgende drie hoofdstukken overlopen we opeenvolgend de economische dimensie, de sociale dimensie en de politieke dimensie van reïntegratie. De volgorde van deze hoofdstukken impliceert geen volgorde van belangrijkheid tussen de dimensies. Per dimensie wordt er allereerst een meta-analyse gemaakt van het dominante discours, zowel in academische theorieën als in de leidende principes (IDDRS) van de instantie die DDR richting geeft, de Verenigde Naties. Nadien wordt er telkens gekeken naar de realiteit in de context van Sierra Leone en Liberia. 12
In een afsluitende conclusie geven we een kritische analyse van de verschillen of gelijkenissen tussen de aanpak van de VN in Sierra Leone en Liberia. We bekijken in hoeverre theoretische beschouwingen in overweging werden genomen en of er verbeteringen mogelijk zijn. We proberen eveneens een aantal algemene aanbevelingen te formuleren.
13
I. Disarmament, Demobilization and Reintegration als antwoord op conflict?
De Verenigde Naties spelen in het DDR-verhaal een belangrijke rol als initiatiefnemer en actor in postconflictsituaties. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de conceptuele en praktische invulling van DDR, de dilemma’s die ermee gepaard gaan en de manier waarop het proces vorm kreeg in Sierra Leone en Liberia.
1.1.
DDR nader bekeken
Het doel van DDR-processen is om “bij te dragen aan het verkrijgen van een veilige en stabiele omgeving bij het heropbouwen van maatschappijen in postconflict-settings door het ontwapenen van ex-strijders, het ontbinden van militaire structuren en het sociaal, politiek en economisch reïntegreren van voormalige strijders in de maatschappij”(UNDDR, 2009). De uiteindelijke bedoeling is de terugkeer van voormalige strijders naar burgeractiviteiten en het teruggeven van het legitieme monopolie over het gebruik van geweld aan de staat (Berdal, 1996 in Humphreys & Weinstein, 2005).
DDR wordt over het algemeen opgestart binnen het kader van een vredesakkoord. Dit is een politiek onderhandelde oplossing ter afsluiting van een gewapend conflict. Het DDR-proces kadert in een breder vredesproces en veronderstelt de deelname en steun van de internationale gemeenschap (School for a Culture of Peace, 2008). 1.1.1.
Verschillende fases van DDR
DDR bestaat uit verschillende fases. Volgens de IDDRS worden deze fases als volgt omschreven: •
Disarmament:“is the collection, documentation, control and disposal of small arms, ammunition, explosives and light and heavy weapons of combatants and often also the civilian population. Disarmament also includes the development of responsible arms management programs”. (United Nations, 2006) Het omvat de volgende stappen: o
een wapenonderzoek of het bekend maken van de hoeveelheden wapens
o
het verzamelen van wapens
o
het opslaan van wapens
o
het vernietigen van wapens
o
het herverdelen van wapens aan nationale veiligheidstroepen (Pouligny, 2004)
•
Demobilization: ”is the formal and controlled discharge of active combatants from armed forces or other armed groups. The first stage of demobilization may extend from the processing of individual combatants in temporary centres to the massing of troops in camps designated for this purpose (cantonment sites, encampments, assembly areas or barracks)”(United Nations, 2006).
Wat hierop volgt is de reïnsertiefase. Deze fase wordt als tussenstap ingevoerd na de demobilisering en voor de effectieve reïntegratie van voormalige strijders. •
Reinsertion: “is the assistance offered to ex-combatant during demobilisation but prior to the longer–term process of reintegration. Reinsertion is a form of transitional assistance to help cover the basic needs of ex-combatants and their families and can include transitional safety allowances, food, clothes, shelter, medical services, short term education, training, employment and tools.”(United Nations, 2006) Deze fase omvat het opzetten van kampen en onthaalzones waar ex-strijders hun wapens indienen en waar ze in ruil daarvoor advies, beroepstraining of economische ondersteuning ontvangen. Het houdt onderstaande stappen in:
•
o
Plannen
o
Opzetten van kampen of locaties
o
Registratie van ex-strijders
o
Ontwapening van ex-strijders
o
Oriëntatie alvorens te worden ontslagen uit de kampen
o
Definitief ontslag uit het proces door een ex-strijder (Pouligny, 2004)
Reintegration: “is the process by which ex-combatants acquire civilian status and gain sustainable employment and income. Reintegration is essentially a social and economic process with an open time frame, primarily taking place in communities at the local level. It is part of the general development of a country and a national responsibility, and often necessitates long-term external assistance.” (United Nations, 2006). Deze fase veronderstelt een langetermijnproces op drie verschillende niveaus: lokaal, nationaal en regionaal. De meeste DDR-programma’s richten zich echter louter op de kortetermijndoelstellingen. Reïntegratie omvat idealiter volgende onderdelen: o
formuleren van een nationaal beleid
o
ondersteuning door regionale agentschappen
15
o
noodhulp op lokaal niveau, transport naar de regio’s waar ex-strijders zich zullen vestigen
o
betaling bij het ontslag van ex-strijders uit het proces
o
een startpakket voor diegenen die zich gaan vestigen
o
beroepstraining en heropbouwprojecten (Pouligny, 2004)
Deze fases worden niet gezien als een lineair proces, maar lopen door elkaar tijdens de uitwerking van het programma. Zo starten DDR-programma’s niet noodzakelijk met ontwapening. Het is eerder een integraal symbolisch en praktisch aspect van het demobiliseringsproces dat kan plaatsvinden voor, tijdens en na demobilisering, of het kan hier ook los van gebeuren. Zo ook is reïntegratie vaak een laatste en vergeten fase of beperkt men zich tot het bieden van reïnsertieondersteuning(Malan & Meek, 2004). Dit wordt nader besproken in het tweede hoofdstuk. 1.1.2.
Wie is ontvankelijk voor DDR?
Het labellen van ‘burgers’, ‘strijders’ of ‘ex-strijders’ is vereist om bij DDR de juiste hulp aan verschillende groepen te kunnen geven, maar dit geeft praktische en conceptuele moeilijkheden (Pouligny, 2004). Het label van ‘strijder’ heeft een grote invloed op het reïntegratieproces in een maatschappij. Het geeft aan individuen bepaalde privileges en rechten, maar kan ook een stigmatiserend effect hebben. DDR richt zich in eerste instantie naar strijders. Deze worden door de VN gedefinieerd als personen die -
lid zijn van een nationaal leger of een alternatieve militaire organisatie, of
-
actief participeren in militaire activiteiten en vijandigheden, of
-
zich bezighouden met het rekruteren of trainen van militair personeel, of
-
beslissingsbevoegdheid innemen in een nationaal leger of gewapende organisatie, of
-
met een wapen, in militair uniform of als een deel van een militaire structuur een gastland binnenkwamen (United Nations, 2006)
Het is echter moeilijk om in de praktijk de lijn te bepalen wie wel en wie geen recht heeft op DDR. De IDDRS opteren voor het contextafhankelijk bepalen van toelatingscriteria (United Nations, 2006). In Sierra Leone moesten deelnemers 18 jaar of ouder zijn, bewijzen dat ze lid waren van één van de vechtende groeperingen en ofwel een werkbaar wapen of munitie kunnen voorleggen (UNDDR). In Liberia werd door UNMIL een ledenlijst per strijdende partij voorzien. Deze lijsten werden echter nooit vrijgegeven en het DDR- programma werd gelanceerd zonder deze informatie. Enkel strijders met een wapen werden ontvankelijk verklaard voor DDR. Een uitzondering werd gemaakt voor kindsoldaten, kinderen en vrouwen die geassocieerd werden met de strijdende troepen (UNDDR). 16
1.1.3.
Profiel van de strijders
Uit een bevraging van ex-strijders in Sierra Leone blijkt dat 30% van de strijders de school had verlaten voor het conflict startte omdat vele scholen sloten en de leerlingen het inschrijvingsgeld niet konden betalen. Meer dan 40% was nog schoolgaand op het moment dat ze zich bij een fractie voegden. De meeste strijders kwamen van het armere platteland. Er was wel een onderscheid tussen verschillende fracties. Terwijl zich vooral landbouwers aansloten bij de Civilian Defense Force (CDF) bestond het RUF in eerste instantie uit een kleine groep van intellectuelen. Naarmate het conflict vorderde daalde ook de scholingsgraad van de strijders. Op het moment van demobilisering waren de meeste strijders tussen de 20 en 30 jaar oud (Humphreys & Weinstein, 2004). In Liberia gebeurde een gelijkaardige bevraging van ex-strijders. 60 % van hen ging naar school en 25 % werkte voor het conflict. De meeste jongeren leefden bij ouders of familie in in stedelijke gebieden. Het niveau en de kwaliteit van scholing in Liberia was echter erg laag, met een grote werkloosheidsgraad onder jongeren als gevolg (Boas & Hatloy, 2008). De gemiddelde ex-strijder was 24 jaar oud (Creative Associates International, 1997). De verschillen tussen de strijdende groeperingen hadden in Liberia vooral een etnische inslag, doordat de rekrutering van jongeren vooral via sociale netwerken en familiebanden verliep (Pugel, 2007).
1.2.
Dilemma’s in DDR
Er is heel wat discussie over de doelstellingen van het proces. Doorheen de jaren wordt DDR steeds ruimer geïnterpreteerd. Internationale organisaties, NGO’s, academici en donoren willen allemaal hun thema’s op de DDR-agenda plaatsen, waardoor het gevaar bestaat dat DDR verwordt tot een containerbegrip. DDR is multidimensionaal geworden, zowel in haar inhoudelijke en programmatorische aspecten, als in de ambities en verwachtingen van de internationale gemeenschap over de resultaten van DDR(Spear, 2005). 1.2.1.
‘Succesvolle’ DDR: voor wie en op basis waarvan ?
Een ijkpunt om de resultaten van DDR te analyseren zijn de beoogde doelstellingen en vooral ook wie hierover beslist. De praktijk zelf bepaalt geenszins of een programma faalt of succesvol is, het is de interpretatie door politici die de projecteffecten zelf vormgeven (Mosse, 2004). De voorbereiding, het ontwerp en de planning van conventionele DDRprocessen
bevatten
conflicterende
doelstellingen
van
militaire
specialisten,
ontwikkelingswerkers en donoren. Het zijn zij die de belangrijkste beslissingen nemen. Hoewel de VN nationaal eigenaarschap promoot, worden nationale commissies op het terrein 17
pas achteraf ontwikkeld (Muggah, 2005). Ontwikkelingswerkers op het terrein worden pas achteraf gehoord of krijgen geen kans om aan DDR vorm te geven. Het DDR-proces is bijgevolg top down georganiseerd.
De verschillende doelstellingen die aan DDR worden gekoppeld zijn niet steeds consequent. Militaire specialisten focussen eerder op de kortetermijnstrategie om zogenaamde ‘spoilers’ (de actoren die het conflict opnieuw dreigen te escaleren) te neutraliseren, wapens in te zamelen en ex-strijders samen te brengen. Zij kijken vanuit het zogenaamde ‘spoiler contingency’-perspectief. Ontwikkelingswerkers hebben daarentegen meer oog voor de langetermijndoelstellingen, waarbij DDR wordt ingezet als een middel om het levensonderhoud van ex-strijders te bevorderen, hen onafhankelijk te maken van de militaire structuur waarin ze zaten, de capaciteiten van gemeenschappen op te krikken, verzoening te promoten en de heropbouw van publieke gebouwen en diensten mogelijk te maken. Dit wordt gestipuleerd als het ‘transitional’-perspectief (Klem & Douma, 2008). Donoren zien DDR dan weer als een politieke en beheersbare oplossing voor veiligheidsproblemen in de regio. Mede door deze tegenstrijdige doelstellingen is er gebrek aan indicatoren voor succes (Muggah, 2006). Er zijn geen duidelijk vastgelegde parameters binnen de VN (Pouligny, 2004).
De internationale gemeenschap evalueert hoofdzakelijk op basis van kwantitatieve gegevens zoals het aantal soldaten dat zich aanmeldt voor een ontwapening, wapens inlevert en wordt gedemobiliseerd. Dit zijn tot nu toe de belangrijkste parameters in rapporten van de VN Veiligheidsraad om de effectiviteit van een maatregel te beoordelen (United Nations Security Council, 2000). De kwalitatieve evaluatie is echter moeilijker te vatten. Succesvolle reïntegratie van ex-strijders heeft te maken met meerdere factoren. 1.2.2.
DDR als ‘Magic Bullet’ ?
De ijdele hoop van de internationale gemeenschap dat het einde van een gewapend conflict automatisch veiligheid en zekerheid impliceert, wordt door Muggah (2005) aangeklaagd. DDR scheidt enkel de strijders van hun wapens en wil hen reïntegreren in de maatschappij (Muggah, 2005). Het gaat voorbij aan de grotere wapenmarkt of structurele problemen die een conflict veroorzaken of versterken (Klem & Douma, 2008). Het is van groot belang dat er aandacht
besteed
wordt
aan
andere
vormen
van
veiligheidsmanagement
en
ontwikkelingsprogramma’s. DDR riskeert zich blind te staren op het beëindigen van de bedreiging van ex-strijders in plaats van haar uiteindelijke doel na te streven: het ontmantelen van militaire structuren en deze vervangen door politieke structuren en democratische systemen (Malan & Meek, 2004). Daarnaast hebben de meeste DDR-programma’s exclusief een focus op militaire en veiligheidsdoelstellingen (Muggah, 2006). 18
Bovendien is DDR is ook een uitgesproken poging tot ‘social engineering’, tot het heropbouwen van een ‘collapsed state’ naar een gewenste situatie. Het kan in die zin niet enkel gezien worden als een louter a-politiek, technisch proces, maar moet steeds beschouwd worden in een politieke context (Pouligny, 2004). Het is niet de technische perfectie, maar de politieke dimensie die de afhankelijke variabele van het DDR-proces uitmaakt (Spear, 2005). Bij het lanceren van een DDR-proces is het dus cruciaal dat er allereerst een politieke oplossing wordt gevonden (Nilsson, 2005).
1.3.
DDR in Sierra Leone en Liberia
DDR-processen in Liberia en Sierra Leone hadden naast verschillende uitdagingen op het terrein ook een aantal overeenkomsten. Gezien de gelijkenissen tussen de twee landen werden ook in het opzet van DDR gemeenschappelijke elementen uitgewerkt. Zowel in Liberia als in Sierra Leone zette de VN vredesmissies in, respectievelijk UNMIL (United Nations Mission in Liberia) en UNAMSIL (United Nations Assistance Mission for Sierra Leone), die ervoor moesten zorgen dat de veiligheid gevrijwaard bleef en het DDR-proces kon worden geïmplementeerd. Dat laatste bleek in beide landen op heel wat praktische en politieke obstakels te botsen. Verscheidene pogingen werden ondernomen om DDR opnieuw op te starten.
De eerste poging om strijders in Liberia te ontwapenen startte in 1997 en werd gevolgd door de terugkeer van talrijke vluchtelingen en de organisatie van nationale verkiezingen. Deze poging bleek verre van succesvol en genereerde een nieuwe rekrutering van strijders met een gewelddadige confrontatie tussen 1999 en 2004 tot gevolg (International Crisis Group, 2004). Een tweede fase begon op 7 december 2003, nadat de Comprehensive Peace Agreement in Accra (Ghana) werd ondertekend. Deze fase duurde slechts 20 dagen omwille van de uiterst onveilige situatie in het land. Zowat op alle vlakken ondervonden de programmatoren problemen. Er was een wezenlijk tekort aan manschappen en financiële hulpmiddelen om het programma te implementeren, de timing voor het opstarten van onthaalkampen en de periode van opvang werden drastisch ingekort waardoor duizenden soldaten vroeger uit de kampen moesten vertrekken en zich terug aansloten bij de militaire structuren (Olonisakin & Alao, 2005). Tegen 2004 waren zo’n 13.000 strijders ontwapend. In wat verondersteld werd de laatste fase van DDR te zijn, van 15 april tot 31 oktober 2004, werd een totaal van 103.019 ex-strijders ontwapend, waaronder 13.872 kinderen. 101.495 van de ex-strijders werden ontvankelijk verklaard voor reïntegratie. Een totaal van 27.000 wapens, 6.153.631 verschillende stukken lichte munitie en 29.274 zware munitiestukken werd verzameld (UNDDR).
19
In Sierra Leone begon een eerste fase van DDR in februari 1998 maar het proces werd onderbroken
in
december
1998
als
gevolg
van
inadequate
voorbereiding
en
veiligheidsproblemen op het platteland. Op dat moment waren slechts 3.200 strijders ontwapend. Een tweede poging vond plaats in 1999 als gevolg van de Lomé Peace Agreement. Ook hier faalde DDR omwille van inschattingsfouten. Zo startte de ontwapening van de strijders nog voor de onthaalcentra op punt stonden. Bovendien was het aantal VNsoldaten dat ingezet werd inadequaat. DDR herstartte in mei 2001 nadat het programma betekenisvolle wijzigingen onderging en liep tot 2002, toen het conflict officieel beëindigd verklaard werd. In totaal werden zo’n 72.500 strijders ontwapend en gedemobiliseerd, waaronder 4.751 vrouwen en 6.787 kinderen. 42.330 wapens en 1,2 miljoen soorten lichte munitie werden ingezameld en vernietigd (UNDDR).
De DDR-programma’s in beide landen hebben heel wat overeenkomsten. Zowel in Liberia als in Sierra Leone creëerden vredesovereenkomsten interdepartementale Nationale Commissies voor DDR. Deze commissies zetten nationale initiatieven op in het kader van DDR en volgden deze ook op. Ten tweede lag de focus van DDR in beide landen op de belangrijkste strijdende groeperingen en locale milities en niet op de gemeenschappen die hen moesten opvangen. Ten derde moesten deelnemers om in aanmerking te komen 18 jaar of ouder zijn en ofwel een werkbaar wapen of munitie kunnen voorleggen. Kinderen en vrouwen kregen eerder een beperkte plaats in het hele DDR-proces. Tenslotte verliep het concrete proces in beide landen gelijkaardig. Ontwapening gebeurde zowel in Sierra Leone als in Liberia in onthaalcentra over het hele land. Munitie werd vernietigd en wapens werden tijdelijk opgeslagen in containers tot ze geteld en gecatalogiseerd werden voor vernietiging. Tijdens de demobilisering kregen ex-strijders een medische screening, een identiteitskaart, een materieel hulppakket en werden ze geregistreerd voor reïntegratie. Tijdens de periode van hun verblijf in de demobiliseringscentra namen de strijders deel aan een reeks oriëntatiesessies en kregen ze psychosociale bijstand en educatie. Vrouwen kregen specifieke sensibilisering rond gezondheid en gendergeweld (Solomon & Ginifer, 2008).
Hoewel Sierra Leone en Liberia door de VN als succesverhalen worden gebracht en delen van het programma worden geïmplementeerd in andere DDR-processen is enige nuancering op zijn plaats. Humphreys en Weinstein (2005) tonen aan dat het succes op macro-niveau niet op dezelfde wijze door individuele soldaten ervaren wordt op het terrein. Zij trekken zelfs de meerwaarde van het DDR-proces voor effectieve reïntegratie in twijfel (Humphreys & Weinstein, 2005). De Verenigde Naties presenteren het succes van DDR in beide landen aan de hand van kwantitatieve gegevens en hanteren hoofdzakelijk het ‘spoiler contingency’perspectief. Toch probeert de VN ook een kwalitatieve evaluatie te hanteren door via de 20
‘lessons learned’ uit Sierra Leone en Liberia ervaringen mee te nemen in de algemene uitwerking van nieuwe DDR-programma’s. Terwijl recente analyses een aantal aanbevelingen geven over de organisatie van VN-instituties en de betrokkenheid van de lokale gemeenschappen, wordt eveneens op de blijvende uitdagingen gewezen op vlak van reïntegratie (Malan & Meek, 2004). Zowel in Sierra Leone als in Liberia is er een gevaarlijke kloof tussen Disarmament en Demobilization langs de ene en Reïntegratie langs de andere kant. De uitdagingen om acceptatie van de gemeenschap te verkrijgen, een job te vinden en het einde van de oorlog te aanvaarden, zijn vaak overweldigend voor soldaten. Voor hen is conflict een normale realiteit en het reïntegreren in een maatschappij vereist dus wat aanpassing. (Solomon & Ginifer, 2008). In het volgende hoofdstuk belicht deze masterproef daarom de reïntegratiefase.
21
II. Focus op Reïntegratie
In dit hoofdstuk verkennen we de reïntegratiefase van DDR. Vooreerst vereist dit een werkbare definitie van reïntegratie en het bepalen van de verschillende dimensies die daarin een rol spelen. Daarnaast is het ook noodzakelijk om te kijken naar de doelgroep en de betrokken actoren. Vervolgens belichten we op welke manier reïntegratie door de VN uitgebouwd en geëvalueerd wordt. In een laatste fase besteden we aandacht aan een aantal contextuele actoren die cruciaal zijn voor succesvolle reïntegratie. Per onderdeel maken we de link met reïntegratie in Sierra Leone en Liberia.
2.1.
Een werkbare definitie voor reïntegratie
Allereerst dient het onderscheid tussen Reinsertion en Reintegration duidelijk gesteld te worden. Reïnsertie is gericht is op het kortetermijnondersteunen van ex-strijders door het voorzien
in
basisbehoeften
zoals
voedsel,
kleren,
medische
dienstverlening
en
kortetermijneducatie. Reïntegratie is langetermijnondersteuning. Het omvat “sociale en economische processen zoals demilitarisatie, werkgelegenheid, aanvaarding in de gemeenschap en ontwikkeling” (United Nations, 2006). Door de complexiteit en onduidelijke parameters verbonden aan deze omschrijving kan het zowel op een minimalistische als op een maximalistische manier geïnterpreteerd en geoperationaliseerd worden. De doelstelling van reïntegratie kan bijgevolg variëren van het louter transformeren van de noden van individuele ex-strijders tot het genereren van een fundamentele sociale verandering (Jennings, 2008).
Een duidelijke definitie van reïntegratie is bijgevolg nodig om haar reikwijdte binnen de DDR-processen beter te begrenzen en de verwachtingen van verschillende actoren beter te beheren. Voor deze masterproef vertrekken we van de definitie voorgesteld door Nilsson (2005): “Reintegration is a societal process aiming at the economic, political and social assimilation of ex-combatants and their families into civil society “
Voordeel van deze definitie is dat de doelgroep beperkt blijft tot ex-strijders. Daarnaast krijgt reïntegratie niet enkel een economische en sociale dimensie, maar ook een politieke. Deze dimensies worden onderschreven door Klem en Douma (2008), Porto, Parsons & Alden (2007) en Alden en Patel (2009). Dergelijke holistische visie kan ons een zicht geven op factoren van een succesvol reïntegratieproces (Molloy, 2008). Deze dimensies krijgen in de IDDRS ook een plaats onder de noemer ‘comprehensive reintegration’(United Nations, 2006).
Door te focussen op economische, politieke en sociale assimilatie wordt het mogelijk om te gaan met de drie grootste uitdagingen die ex-strijders vormen voor maatschappijen. Ten eerste zijn ex-strijders een bedreiging voor de veiligheid. Ten tweede creëert hun aanwezigheid spanningen binnen de ontvangende gemeenschap omwille van de wreedheden die ze pleegden in het verleden. Tenslotte behoren ze zelf tot een zwakke en gemarginaliseerde groep die het moeilijk heeft om zelfvoorzienend te zijn in de postconflict omgeving (Nilsson, 2005). Deze drie dimensies zijn onderling nauw met elkaar verbonden. Iemands sociale rol in een gemeenschap is gerelateerd aan zijn economische situatie en aan zijn participatie in het democratische proces (Annan & Patel, 2009).
Nilsson (2005) bepaalt vier fundamentele aspecten voor reïntegratie. Hij argumenteert dat exstrijders in een postconflictsituatie op zoek gaan naar een vorm van vervanging voor het verlies van empowerment dat demobilisering met zich meebrengt. Hij omschrijft vier vormen van substituten: 1) de economische overleving van de ex-strijders en hun familie moet worden verzekerd 2) het is belangrijk manieren te vinden om sociaal prestige van ex-strijders te behouden in relatie met de gemeenschap 3) er is een systeem nodig waarbij ex-strijders hun politieke eisen op een vredevolle manier kunnen uiten 4) door het indienen van hun wapens verliezen ex-strijders de mogelijkheid om in te staan voor hun eigen fysieke veiligheid
In deze masterproef hanteren we de economische dimensie als het proces waarbij men exstrijders ondersteunt om een eigen levensonderhoud op te bouwen. Door bij reïntegratie te focussen op het creëren van werkgelegenheid worden ex-strijders zelfvoorzienend. De sociale dimensie van reïntegratie brengt de relatie tussen de ontvangende gemeenschappen en exstrijders in beeld. Hier zijn attitudes van ex-strijders, van hun familie en van de gemeenschappen belangrijk. De politieke dimensie belicht de manier waarop ex-strijders en hun familie deel gaan uitmaken van het besluitvormingsproces (Nilsson, 2005). Het aspect veiligheid speelt ook een belangrijke rol, maar dit is eerder verbonden aan het massaal ontwapenen en demobiliseren van ex-strijders. We gaan hier later nog kort op in. Deze masterproef legt zich vooral toe op de economische, sociale en politieke dimensie van reïntegratie omdat deze binnen het reïntegratieprogramma zelf een invulling krijgen. In de volgende hoofdstukken gaan we dieper in op elk van deze dimensies. Eerst wordt nagegaan welke de doelgroep van reïntegratie is en hoe het programma geïmplementeerd en geëvalueerd wordt.
23
2.2.
Wie wordt gereïntegreerd ?
Ondanks de uitgebreide definiëring van een ‘strijder’, ontbreekt bij de VN verrassend genoeg een algemeen toepasbare definitie van een ‘ex-strijder’ (Specker, 2008). Nilsson (2005) stelt volgende definitie voor:
“An ex-combatant is an individual who’s taken direct part in the hostilities on behalf of the warring parties. The individual must also either have been discharged from or have voluntarily left the military group he or she was serving.“ (Nilsson, 2005)
Volgens het UNDDR Resource Centre wordt een strijder een ex-strijder van zodra hij geregistreerd is als ontwapend zonder meer (United Nations, 2006). Bij Nilsson (2005) wordt deelname aan reïntegratie gekoppeld aan lidmaatschap van een groepering. Ex-strijders maken een heterogene groep uit, maar hun oorspronkelijk lidmaatschap aan een groepering hebben ze gemeen. Sommige gedemobiliseerde ex-strijders vochten in een nationaal leger, anderen in rebellengroeperingen, sommigen hadden een hoge rang als commandant terwijl anderen regelmatig van groepering veranderden of splintergroepen oprichtten (Klem & Douma, 2008).
Tot voor kort gingen veel DDR-programma’s ervan uit dat alle strijders mannen zijn. Daardoor werd de noodzakelijke aandacht aan zwakkere groepen (zoals kindsoldaten, vrouwelijke strijders (met een handicap)) niet gegeven (Van de Goor & Ball, 2006). In Sierra Leone werden vrouwen en kinderen mee opgenomen in het reguliere reïntegratieprogramma. Naderhand kregen ze wel aparte begeleiding aangeboden. In Liberia werden speciale outreachprogramma’s opgezet om vrouwen te overtuigen het DDR-programma te volgen. Bovendien werd in het programma zelf rekening gehouden met genderspecifieke vragen zoals het voorzien van vrouwvriendelijke gezondheidsvoorzieningen (UNDDR).
2.3.
Het reïntegratieproces in de praktijk
2.3.1.
Faciliterende actoren bij reïntegratie
Terwijl militaire actoren een sleutelrol spelen bij Disarmament en Demobilization, worden Reïntegratieprogramma’s georganiseerd door civiele organisaties binnen de VN, zoals het United Nations Development Programme (UNDP) en het United Nations Children’s Fund (UNICEF) dat zich specifiek naar kinderen richt. Deze institutionele opdeling illustreert de opdeling tussen DD en R (Rufer, 2005). Deze gedeelde verantwoordelijkheid binnen de VNinstituties houdt risico’s in. Wanneer de processen niet goed op elkaar worden afgestemd 24
riskeert het hele DDR-proces te mislukken. De loskoppeling tussen DD en R in Liberia en Sierra Leone heeft volgens een aantal academici (Solomon & Ginifer, 2008; Specker, 2008) het potentieel om zowat alles wat tot nu toe bereikt werd te ontmantelen en de veiligheid van lokale gemeenschappen te ontwrichten. Daarnaast ontbreekt in beide landen een institutioneel mechanisme dat de linken tussen DDR en andere langetermijnherstelprogramma’s garandeert (Van de Goor & Ball, 2006). De IDDRS roepen daarom op tot ‘national ownership’, waarbij nationale actoren een leidende rol opnemen voor DDR terwijl de internationale actoren en het maatschappelijke middenveld een adviserende en ondersteunende rol op zich nemen door fondsen te verzamelen, het proces op te volgen, de staatscapaciteit te versterken of delen van het programma te implementeren (United Nations, 2006).
In Sierra Leone is het Nationaal Comité voor Disarmament, Demobilisation and Reïntegration (NCDDR) verantwoordelijk voor alle beleidsbeslissingen, het ontwerpen, coördineren, managen en opvolgen van DDR-activiteiten van de verschillende actoren. Voor DD was hoofdzakelijk
UNAMSIL
en
UNICEF
verantwoordelijk.
Daarnaast
voorzag
een
samenwerkingsverband tussen een aantal noodhulpprogramma’s zoals FAO, WHO en WFP voedselhulp binnen het nationale DDR-programma. Een aantal NGO’s, zoals Oxfam en GZA namen dan weer een rol op zich bij de implementatie van DDR (UNDDR). In Liberia nam UNMIL de DD fases op zich, terwijl het NCDDRR (National Commission on Disarmament, Demobilization, Rehabilitation and Reintegration) vooral reïntegratie op zich nam. Binnen deze commissie zetelden vertegenwoordigers van de strijdende partijen en leden van de overgangsregering in Liberia. Om vlotte implementatie te bestendigen, werkten NCDDRR, UNMIL en UNDP samen een Joint Implementation Unit uit. Sponsoring en logistieke ondersteuning waren afkomstig van verschillende andere partners zoals UNICEF, bilaterale partners zoals USAID en de Europese Commissie. Daarnaast werden zes NCDDRR Regional Referal and Counseling Offices opgericht (UNDDR). 2.3.2.
Programmatorische aspecten
De aanpak op het terrein is gestandaardiseerd en aanbod georiënteerd. De verschillende actoren bieden een waaier aan ondersteuning aan, afhankelijk van de aanwezige middelen en de haalbaarheid van concrete projecten. Over het algemeen zijn er drie doelgerichte methodes: het aanbieden van formele educatie, het voorzien van beroepsvoorbereidende training of de mogelijkheid om via stage een vak te leren (Solomon & Ginifer, 2008). Voor een optimale langetermijnreïntegratie van ex-strijders, zou een vraaggerichte aanpak echter veel efficiënter kunnen zijn (Klem & Douma, 2008). De veiligheidsfocus van DDR maakt dat de aangeboden reïntegratiemaatregelen een transitioneel karakter hebben. De bezorgdheid is dan om ex-strijders bezig te houden met burgerlijke aspecten zodat ze geen reden zien om de 25
wapens terug op te nemen (Rufer, 2005). In de praktijk beperkte de reïntegratiefase zich oorspronkelijk zelfs hoofdzakelijk tot het aanbieden van reïnsertie-ondersteuning (Specker, 2008). Redenen daarvoor zijn onder andere gebrek aan fondsen, gebrek aan degelijke voorbereiding, een bewuste beslissing om enkel op korte termijn ondersteuning aan te bieden. Soms bedroeg de periode tussen demobilisering en reïntegratie meer dan een jaar of besloeg de beroepstraining slechts drie à zes maanden, een veel te beperkte tijdsspanne om exstrijders voldoende voor te bereiden (Klem & Douma, 2008). De IDDRS roepen op om zo vroeg mogelijk een duidelijk zicht te krijgen op de nodige fondsen en om investeringen te doen voor de administratieve en logistieke ondersteuning van reïntegratie zodat vertraging tussen verschillende fases kan worden vermeden (United Nations, 2003). Het waren de beperkte capaciteiten van lokale en internationale organisaties die langetermijnreïntegratie aanboden, een te korte periode van ineffectieve training en het gebrek aan een proactief opvolgingssysteem dat maakte dat het programma ernstige gebreken vertoonde (Solomon & Ginifer, 2008).
In Sierra Leone en Liberia zijn er nog een aantal programmatorische en institutionele gaten met betrekking tot reïntegratie. In Sierra Leone kon het NCDDR maar een beperkt aantal exstrijders opnemen in het programma door gebrek aan fondsen. Hierdoor liep het reïntegratieprogramma aanzienlijke vertraging op en moesten ex-strijders lang wachten alvorens tot reïntegratie kon worden overgegaan. De maanden onmiddellijk na de demobilisering waren de meest kritieke omdat door het verliezen van hun levensonderhoud de nood aan ondersteuning erg groot was bij ex-strijders en deze uitbleef herformuleren. Velen bleven in de buurt van hun collega ex-strijders. Daarnaast was de vaardigheidstraining van zes maanden veel te kort en voorzag het de strijders niet van de juiste vaardigheden om zelfvoorzienend te zijn (United Nations, 2003). Reïntegratie in Liberia werd operationeel uitgedaagd doordat de NGO’s waarop werd gerekend, het niet mogelijk zagen of niet bereid waren om hun basisactiviteiten aan te passen aan de reïntegratievereisten. Daarnaast speelde ook het gebrek aan fondsen en het korte tijdsbestek waarin programma’s moesten worden opgezet en ingevoerd een rol (Jennings, 2008). Een immense stijging van het aantal kandidaten voor reïntegratie maakte deze problemen prangend, met als gevolg dat er lange wachtlijsten en vertragingen waren voor het opstarten van trainingen. De vele onvervulde beloften lieten ex-strijders ontgoocheld achter, kwetsbaar voor rekrutering en met onbedoelde effecten en geassocieerde instabiliteit tot gevolg (Human Rights Watch, 2005).
26
2.3.3.
‘Succesvolle’ Reïntegratie ?
Er zijn geen theoretische modellen die bepalen welke indicatoren leiden tot succesvolle integratie. Er werden geen duidelijke parameters of theoretische modellen ontwikkeld die bepalen wanneer reïntegratie verondersteld wordt afgerond te zijn (Specker, 2008). Door de ruime interpretatiemarge van de doelstellingen is een evaluatie van de effecten niet evident (Jennings, 2008). Daarnaast zijn er zoveel factoren die reïntegratie van ex-strijders kunnen beïnvloeden. Algemeen blijken de toegang en aanwezigheid van landbouwgrond, huisvesting en de ruimte om te ondernemen kritische factoren voor succesvolle reïntegratie (Kingma, 1997). Maar daarnaast representeert elke ex-strijder een unieke combinatie van factoren. Ontving de persoon in kwestie een DDR ondersteuningspakket of niet? Vocht hij voor een rebellengroepering die gewelddaden pleegde of voor de regeringstroepen? Is de ex-strijder de oudste zoon van een familie en leeft zijn vader nog? Deze factoren beïnvloeden de controle van de ex-strijder over grondstoffen en land en de opvangmogelijkheden van de familie (Peters, 2007). Het enige duidelijk meetbare is een kwantitatieve evaluatie. Het reïntegratieprogramma in Sierra Leone startte in 2000/2001 en werd afgerond in januari 2004. Tegen december 2002 hadden 56.700 van een totaal van 69.463 ex-strijders zich geregistreerd voor reïntegratie. Tegen 31 januari 2004 hadden een totaal van 51.122 exstrijders ondersteuning gekregen in onder andere beroepstraining (28.901 personen), formeel onderwijs (12.192 personen) en landbouw (9.231 personen) (UNDDR). In Liberia werden de eerste
rehabilitatie
en
reïntegratieprogramma’s
gelanceerd
in
juni
2004.
De
inschrijvingsexplosie had een serieuze impact op het reïntegratieproces. Tegen eind oktober 2006
hadden
zo’n
32.876
strijders
(25.597
mannen
en
7.279
vrouwen)
het
reïntegratieprogramma voltooid (UNDDR). Toch ontving slechts 19 % van de ontwapende ex-strijders volledige reïntegratiebegeleiding en moest 9% wachten op geplande projecten. 42 % van alle ex-strijders kregen niet eens de mogelijk tot reïntegratie aangeboden (Aboagye & Bah, 2004). In april 2007 werden bijkomende fondsen vrijgemaakt om deze ex-strijders reïntegratie te bieden (School for a Culture of Peace, 2008). De VN focust zich voor de evaluatie van reïntegratie op het kortetermijnsucces van een reïntegratieprogramma. Dit wordt bepaald door het aantal ex-strijders dat participeerde binnen een bepaald tijdsbestek. Dit leert ons evenwel niets over de kwaliteit van het programma of de mate van reïntegratie van de ex-strijder (Klem & Douma, 2008). Op basis van onderzoek van Humphreys en Weinstein (2005) vereist succesvolle reïntegratie dat exstrijders toegang hebben tot de lokale economie (economische dimensie), dat strijders het gevoel hebben geaccepteerd te worden door de gemeenschap en de banden met hun
27
voormalige fracties hebben verbroken (sociale dimensie) en dat strijders de democratische politieke orde accepteren en participatie via verkiezingen als realistisch middel zien om tot politieke verandering te komen (politieke dimensie) (Humphreys & Weinstein, 2005). Deze masterproef heeft niet de intentie om uitspraken te doen over het mogelijk slagen of mislukken van het reïntegratieprogramma of DDR in zijn geheel. Hoofddoel is om te kijken naar de invulling van een aantal dimensies die belangrijk blijken voor succesvolle reïntegratie in Sierra Leone en Liberia en bijgevolg een uitgebreider en genuanceerder beeld te geven van de ‘succesvolle’ reïntegratie en algemene aanbevelingen te formuleren.
2.4.
Contextuele factoren die een rol spelen bij reïntegratie
Er zijn vier contextuele factoren die zorgen dat reïntegratie bemoeilijkt wordt (Nilsson, 2005). Deze masterproef gaat hier slechts kort op in, maar we vinden het belangrijk om ook deze factoren in beschouwing te nemen wanneer we kijken naar reïntegratie. 2.4.1.
Spoilers
Gedemobiliseerde strijders hebben militaire vaardigheden die erg gegeerd zijn bij andere fracties die niet in het vredesproces betrokken zijn. Vaak worden ex-strijders gerekruteerd door groepen die in buurlanden vechten (Nilsson, 2005). Het is daarom cruciaal om de regionale dimensie mee te beschouwen binnen een vredesproces. Sierra Leone en Liberia zijn nauw verbonden in een ‘systeem van conflicten’. In deze landen werden veel strijders gerekruteerd door zowel statelijke als niet-statelijke actoren. Deze zogenaamde ‘recycled’ strijders hebben de neiging om zich los te maken van hun rebellengroep en splintergroepringen op te richten. Ze ‘verhuren’ hun militaire diensten aan warlords en steken regelmatig de grens over om zich bij andere groepringen aan te sluiten (Addo, 2004). 2.4.2.
Spoils
De mogelijkheid om natuurlijke grondstoffen te plunderen en de controle over het territorium waarin deze zich bevinden, verhoogt de kans dat ex-strijders zich opnieuw engageren in geweld. Collier en Hoeffler (2000) argumenteren dat rebellengroeperingen voorkomen in landen die in grote mate afhankelijk zijn van hun natuurlijke grondstoffen, zoals diamant in Sierra Leone en hout en rubber in Liberia. In beide landen zijn netwerken actief tussen rebellengroepringen en buitenlandse actoren die niet gecontroleerd worden door het bureaucratische apparaat en aldus wel varen bij de illegale handel van deze producten en ook andere zoals drugs, medicatie, ... (International Crisis Group, 2004). Deze kunnen er baat bij hebben dat het conflict blijft voortduren.
28
2.4.3.
Beschikbaarheid van wapens
Nadat een vredesovereenkomst werd getekend moet zo snel mogelijk werk gemaakt worden van het inzamelen van wapens in de maatschappij. De hoge graad van werkloosheid kan maken dat ex-strijders teruggrijpen naar geweld en de aanwezigheid van wapens maakt dat een gemakkelijke stap. Ontwapeningsinitiatieven kunnen echter de wapenmarkt ook stimuleren en nieuwe wapengolven genereren, zeker wanneer er geldelijke vergoedingen gemoeid zijn bij het inleveren van de wapens (Willibald, 2006). Vele wapens vloeien door naar andere conflicten, zoals onder meer dit in Ivoorkust. Het is van groot belang dat er bijgevolg een link wordt gelegd met andere systemen van veiligheidsmanagement zoals het hervormen van de veiligheidssector (Security Sector Reform (SSR)) en programma’s die gericht zijn op het inzamelen van kleine wapens (Small Arms and Light Weapons (SALW)). 2.4.4.
Veiligheidsvacuüm in de staat
Het is uitermate belangrijk dat de regering controle heeft over haar eigen territorium. Wanneer de staat geen garantie kan geven over de veiligheid van haar eigen burgers en hun eigendom, kunnen gewelddadige ondernemers het terrein inpalmen en gewapende groeperingen inschakelen. Bovendien hebben groeperingen in afgelegen territoria vrij spel. Het herstellen van een geloofwaardige centrale autoriteit en het vormen van een nationale politiemacht onder civiele en democratische controle is daarom een efficiënte manier om interne veiligheid terug op te bouwen (United Nations, 2006). SSR en SALW programma’s garanderen de fysieke veiligheid van ex-strijders door het opnieuw samenstellen van het nationale leger of de politiemacht waarin strijdende partijen vertegenwoordigd worden evenals het inzamelen van wapens en het hervormen van justitie.
In Sierra Leone behoudt de VN tot nu toe een monopolie over de legitieme macht. De inwoners van het land hebben weinig vertrouwen dat hun eigen veiligheidstroepen deze rol kunnen overnemen. Om haar inwoners zekerheid te bieden is de regering afhankelijk van donoren. Deze dragen meer dan de helft van het nationale budget bij. In Liberia heerste een ongemakkelijk partnerschap tussen een VN-missie met brede macht (UNMIL) en een overgangsregering die voornamelijk bestond uit ex-warlords en hun volgelingen. Er moet een internationaal engagement komen op lange termijn dat minimale veiligheid in beide landen garandeert. Bovendien moeten internationale actoren sneller de politieke controle en verantwoordelijkheden teruggeven aan lokale actoren (International Crisis Group, 2004).
29
III. De Economische Dimensie van Reïntegratie
In dit hoofdstuk belicht deze masterproef de economische dimensie van reïntegratie. Allereerst bespreken we de relevantie en het doel van deze dimensie. Vervolgens overlopen we de verschillende fasen van economische reïntegratie. Per fase worden theoretische beschouwingen en praktische aanbevelingen van de IDDRS overlopen. Nadien gaan we na hoe dit in de praktijk werd gebracht in Sierre Leone en Liberia.
3.1.
Relevantie en doel van deze dimensie
De economische veiligheid van ex-strijders is een belangrijke factor in het reïntegratieproces. De oorlog heeft hen op een lucratieve manier een inkomen bezorgd en hun geweer verschafte hen toegang tot land, water en natuurlijke grondstoffen (Nilsson, 2005). Sommige auteurs argumenteren zelfs dat dit het centrale doel is van rebellie, onder andere door het illegaal verhandelen van natuurlijke hulpbronnen (Collier & Hoeffler, 2000). In Sierra Leone en Liberia speelden de diamant en houthandel een grote rol in het conflict. Hoewel meestal andere factoren aan de basis van een conflict liggen, kan de economische factor na verloop van tijd ook belangrijk worden. Deelnemen aan oorlog is winstgevend voor groeperingen, maar ook voor het individu. Daarom is het creëren van een vorm van inkomensgeneratie cruciaal voor de succesvolle reïntegratie van ex-strijders. Economische reïntegratie heeft dus als doelstelling de economische overleving van ex-strijders en hun familie te verzekeren (Nilsson, 2005). Ook de IDDRS beaamt de noodzaak voor economische ondersteuning. Om zichzelf te kunnen ondersteunen en de heropbouw van de economie mogelijk te maken, moeten ex-strijders opnieuw worden getraind of onderwijs kunnen genieten. Ze moeten worden geïntegreerd in een economie die niet gebaseerd is op oorlog (United Nations, 2006). DDR focust zich idealiter op de onmiddellijke economische behoeften en koppelt deze aan de langetermijndoelstellingen van aansluitende vredesopbouwende programma’s (Klem & Douma, 2008).
In vele landen is de economische situatie na een conflict echter schrijnend. De economische winsten zijn vernietigd, de bevolking heeft te lijden onder kwetsuren, vele inwoners zijn geïmmigreerd. Ex-strijders zijn in die context niet de enigen die strijden om levensonderhoud. Het aanbieden van economische ondersteuning via DDR brengt altijd politieke en sociale spanningen met zich mee. Het gebrek aan stabiele markten en de zwakke economische instituties zijn een wezenlijke uitdaging. Daarnaast kunnen etnische druk, uitbuiting of discriminatie in de sociale structuren de werkgelegenheidsperspectieven van bepaalde
30
groepen beperken. Veel uitdagingen overstijgen de doelstellingen van DDR (Klem & Douma, 2008). Nilsson (2005) onderscheidt drie fasen met betrekking tot de inspanningen die ondernomen worden in het kader van economische reïntegratie: 1) het verzekeren van onmiddellijke overleving tot ex-strijders voor zichzelf en hun familie kunnen instaan 2) een intermediaire periode waarin ex-strijders de vaardigheden, kennis en informatie aangeleerd krijgen die het mogelijk maken om voor hun eigen inkomen in te staan 3) het bereiken van economische onafhankelijkheid door deelname aan werkgelegenheid
In wat volgt bekijken we voor elke fase welke theoretische bevindingen hierover bestaan, in hoeverre deze ook door de VN worden opgenomen in de IDDRS op basis van geleerde lessen en op welke manier de economische reïntegratie in Sierra Leone en Liberia werd aangepakt.
3.2.
Verzekering van onmiddellijke overleving
3.2.1.
Reïnsertiepakketten
Hoewel reïnsertie in principe tot de demobiliseringsfase behoort (United Nations, 2006), biedt het aanbieden van hulppakketten een basis voor economische reïntegratie. Bovendien bleek de reïntegratiefase in Sierra Leone en Liberia in eerste instantie om reïnsertie te gaan. De IDDRS duiden dat het voorzien van reïnsertie in geen geval de toegang tot langetermijnassistentie in reïntegratieprogramma’s kan beïnvloeden. Reïnsertie doelt expliciet op het ondersteunen van ex-strijders bij het overbruggen van een periode waarin er mogelijk nog geen reïntegratieprojecten zijn opgestart (United Nations, 2006). We vinden het daarom belangrijk om deze fase mee op te nemen in deze analyse.
De inhoud van reïnsertiepakketten is normaalgezien contextafhankelijk. Het kan gaan om voedsel, medicijnen, werkmateriaal, kookgerief, bouwmaterialen, zaden, dieren, kleren of financiële vergoedingen. Nilsson (2005) geeft aan dat bij het bepalen van deze inhoud er enerzijds een evenwicht moet zijn tussen de basisinhoud om spanningen tussen ex-strijders te vermijden en anderzijds voldoende flexibiliteit aangewezen is om - afhankelijk van de omgeving waarin ex-strijders worden gereïntegreerd - materiaal te voorzien. De waarde van dergelijk pakket is idealiter gelijkwaardig aan de levensstandaard van de overige bevolking en de ondersteuning die aan andere kwetsbare groepen geboden wordt om te vermijden dat het beeld ontstaat dat ex-strijders bevoorrecht behandeld worden (United Nations, 2006).
31
In Sierra Leone doelde het aanbieden van hulppakketten op het vergemakkelijken van de terugkeer naar de gemeenschappen. Er werd een transportvergoeding aangeboden, ex-strijders werden voorzien van basisbenodigdheden voor een eigen levensonderhoud en de NDCCR had op die manier meer tijd om agentschappen te identificeren en te engageren die reïntegratieprogramma’s konden aanbieden. Het geld werd door ex-strijders gespendeerd aan levensonderhoud en familiale benodigdheden zoals voedsel en kleren. Enkele ex-strijders gebruikten het voor investeringen, om te ruilen of voor medische zorg. De reïnsertie stootte echter op grote weerstand van lokale gemeenschappen. De vergoeding werd gepercipieerd als een beloning voor diegenen die de grootste wreedheden gepleegd hadden en spanningen in de ontvangende gemeenschappen liepen hoog op. De regering probeerde deze negatieve perceptie om te keren door gemeenschapsontwikkelingsprojecten op te starten en beroepstrainingen voor iedereen te faciliteren (United Nations, 2003). In Liberia kregen exstrijders in afwachting van en tijdens de reïntegratiefase een klein bedrag om te overleven, naast voedsel en onderdak. De vergoeding was echter ondermaats en dit veroorzaakte dat vele ex-strijders een alternatief inkomen zochten. Een deel van hen verkocht hun reïnsertiepakketten voor een behoorlijk bedrag (Alusula , 2008). 3.2.2.
Werkprojecten
Het creëren van werkgelegenheid in de opbouw of de reconstructie van de infrastructuur is een andere manier van ondersteuning (Nilsson, 2005). Ex-strijders reconstrueren dan samen met leden van de gemeenschap huizen, wegen, bruggen, scholen, ... Op die manier worden ze financieel ondersteund en bovendien is het ook gemakkelijker voor de gemeenschap om exstrijders te aanvaarden. Tot slot dragen deze laatsten ook bij tot de reconstructie van de infrastructuur (United Nations, 2006). Toch is dergelijke kortetermijnondersteuning niet zaligmakend. Het kan negatieve effecten veroorzaken op de lange termijn doordat ex-strijders afhankelijk worden van vergoedingen en/of spanningen in de gemeenschap veroorzaken wanneer het afgeleverde werk niet kwaliteitsvol is (Klem & Douma, 2008).
In Sierra Leone was het ‘bezighouden van jonge mannen’ en het heropbouwen van gemeenschappen aan elkaar gekoppeld omwille van de betrokkenheid van zowel burgers als ex-strijders (International Crisis Group, 2004). In Liberia werden een aantal werkprojecten opgezet aan de grenzen en in de buurt van plantages. Verder vonden we geen informatie terug.
32
3.3.
Aanleren van vaardigheden, kennis en informatie
In een volgende fase worden de ex-strijders op verschillende manieren vaardigheden, kennis en vorming aangeboden zodat ze zichzelf op een duurzame manier kunnen ontwikkelen. Gezien het profiel van de strijders hebben ze een gebrek aan vaardigheden en educatie om in competitie te gaan op de arbeidsmarkt. Volwasseneneducatie rond geletterdheid, technische vaardigheden en beroepstraining zijn dus belangrijk (United Nations, 2006). 3.3.1.
Arbeidsmarktstudies
Wanneer formele educatie en beroepstraining worden aangeboden, gaat daar idealiter een marktstudie aan vooraf (Klem & Douma, 2008-. Daarenboven is het wijselijk een analyse te maken van de motivatie en capaciteiten van de aanwezige strijders. Hun socio-economisch profiel helpt DDR-programmatoren inschatten wat ze voor de oorlog deden en welke richting ze uitkunnen na de oorlog. Donoren gebruiken educatie en trainingsprogramma’s te vaak als een manier om tijd te winnen voor het vredesproces. Deze focus kan echter op lange termijn negatieve effecten hebben (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). De IDDRS van de VN raden dergelijke analyses ook aan voor het ontwerp en de planning van reïntegratie (United Nations, 2006).
In
Sierra
Leone
werd
geen
arbeidsmarktstudie
ondernomen
alvorens
het
reïntegratieprogramma op te starten. NCDDR wilde dat de ex-strijders vrij konden kiezen maar hun voorkeur bleek niet overeen te komen met de economische mogelijkheden (Ginifer, 2003). Meer dan de helft van de strijders kozen voor beroepstrainingen, terwijl de arbeidsmarkt duidelijk niet in staat was hen in grote getallen op te nemen (Klem, Douma, & van Laar, 2008). Er werd na de bevraging een aanbodsgericht programma aangeboden met een keuze uit het ontvangen van middelen en zaden voor landbouw, of manuele arbeid in ruil voor voedsel en/of een vergoeding, of een inschrijving in een school of een beroepstraining (UNDDR). In Liberia werd voor aanvang van het reïntegratieprogramma wel een arbeidsmarktanalyse gedaan. Op basis daarvan konden ex-strijders kiezen uit formele scholing
of
een
viertal
trainingprogramma’s:
beroepstraining,
openbare
werken,
landbouw/visserij of veeteelt (UNDDR). Het is vreemd dat de nadruk niet meer op agricultuur kwam te liggen: slechts 3,7 % van de Liberiaanse ex-strijders geven hier voorkeur aan. Aan de basis van deze problematiek zou de geschiedenis van landgebruik kunnen liggen, die zowel in Sierra Leone als in Liberia voor problemen zorgt en later in deze masterproef wordt besproken (International Crisis Group, 2004).
33
3.3.2.
Scholing en beurzen
Jongere ex-strijders zouden zich in het formele onderwijs moeten inschrijven voor een vlotte reïntegratie. De financiële kloof zou kunnen worden overbrugd door het aanbieden van beurzen en bovendien zouden leerkrachten moeten worden begeleid in het omgaan met deze doelgroep (United Nations, 2006).
In Sierra Leone beweert de NCDDR dat haar grootste succes het aanbieden van formele educatie was. Tegen mei 2002 zaten zo’n 6.500 ex-strijders terug op de schoolbanken en voorzag het reïntegratieprogramma hen van schoolgerief, inschrijvingsgeld, uniformen, ... Er werd hoog ingezet op educatie in het reïntegratieprogramma gezien 36 % van de ex-strijders nog nooit op de schoolbanken zat voor het conflict begon (Ginifer, 2003). In Liberia gaf zo’n 40 % van de gedemobiliseerde ex-strijders aan dat ze voorkeur hadden voor formele educatie (Pugel, 2007). Niet echt een verrassing aangezien hier velen nog op de schoolbanken zaten voor aanvang van het conflict. Het reïntegratieprogramma in Liberia slaagde er echter niet in om het inschrijvingsgeld van de ruim 4.000 ex-strijders die zich inschreven in secundaire scholen te betalen (Human Rights Watch, 2005). Bovendien is de kwaliteit en infrastructuur van onderwijs in Liberia extreem laag. Veel gekwalificeerde leerkrachten hebben intussen de overstap gemaakt naar Europese of Amerikaanse universiteiten (International Crisis Group, 2004). 3.3.3.
Beroepstraining
Naast formele educatie wordt ook beroepstraining aangeboden in het kader van reïntegratie. Dergelijke vaardigheden zijn nuttig binnen de informele sector waar veel ex-strijders terechtkomen. Ex-strijders worden opgeleid in vaardigheden met betrekking tot loodgieterij, metselwerk, timmerwerk, elektriciteit, bouwindustrie. Een andere optie was landbouw. De VN gelooft dat ex-strijders vaak nieuwe vaardigheden nodig hebben om binnen de lokale economie in competitie te kunnen gaan. Beroepstraining kan de kansen van ex-strijders aanzienlijk verhogen en hun militaire attitudes en gedrag verminderen (United Nations, 2006). Er zijn echter vragen in hoeverre DDR-programma’s ex-strijders kunnen klaarstomen voor de competitieve arbeidsmarkt in zo’n korte periode (Klem & Douma, 2008).
In Sierra Leone en Liberia stuurde DDR ex-strijders tevergeefs op trainingssessies in de hoop dat ze gereïntegreerd zouden terugkomen. Het gevolg was dat vele ex-strijders slechts beperkt advies ontvingen en hun familie niet konden raadplegen alvorens een keuze te maken (United Nations, 2006). Het volgen van een training gaf geen enkele garantie op succesvolle reïntegratie. In Sierra Leone werden tegen eind mei 2002 zo’n 10.000 ex-strijders geassisteerd
34
bij beroepstraining. De grootste meerderheid van diegenen die deelnamen volgden een beroepstraining (80%) (UNDDR). Uit een bevraging blijkt dat ex-strijders over het algemeen positief waren over de beroepstrainingen (Humphreys & Weinstein, 2004). Een trainingsprogramma duurde gemiddeld 7 maanden, maar dit was een erg korte periode om een beroep te leren voor deelnemers met weinig educatieve achtergrond en een krappe arbeidsmarkt (Klem, Douma, & van Laar, 2008).
In Liberia geloofden zo’n 90% van de respondenten die meededen aan de bevraging van Pugel (2007) dat de training die ze ontvingen hen zekerheid zou bieden voor de komende jaren. Van de ex-strijders die een training voltrokken, is slechts de helft in diezelfde branche aan het werk. Een groot deel van de ex-strijders geven aan geen job te vinden of heel sporadisch hun beroep uit te oefenen. Werkgelegenheid is een grote bron van frustratie (Pugel, 2007). Ook in deze trainingsprogramma’s krijgt landbouw beperkte aandacht, terwijl deze sector toch zo’n 25% van de Liberianen tewerkstelt (International Crisis Group, 2004). 3.3.4.
Stagemogelijkheden en werkplekleren
Meer en meer wordt er geargumenteerd dat stages en werkplektraining de voorkeur moeten krijgen in reïntegratieprogramma’s. Ex-strijders kunnen hun nieuwe vaardigheden inoefenen op de werkplek, leggen daarnaast contacten en hebben een waardevolle referentie in hun toekomstige zoektocht naar werk (Klem & Douma, 2008). In de IDDRS wordt ook gesuggereerd om werkplekleren mogelijk te maken door het betalen van de loonkost van exstrijders (United Nations, 2006).
Zowel in Sierra Leone als in Liberia werd deze optie aangeboden, maar in Sierra Leona creëerde het echter frustraties bij de vele ex-strijders die zich ervoor inschreven. In de Sierra Leonese maatschappij bestaat een informeel stagesysteem onder de vorm van ‘bossmanstagair’ relaties. De ‘bossman’ heeft de vaardigheden, het materiaal en het klantennetwerk, de stagiair leert de job onder supervisie in ruil voor voedsel en accommodatie. Het betrekken van deze bossmannen zorgde echter voor een belasting van het informele systeem en liet vele exstrijders in de kou staan (Klem, Douma, & van Laar, 2008). 3.3.5.
Begeleiding en advisering
Ex-strijders hebben niet veel ervaring op de arbeidsmarkt en hebben begeleiding nodig bij het vinden van informatie over aanwezige jobs, sollicitatietraining is wenselijk binnen DDR. Veel van hen belanden in de informele sector en een basiskennis van marktstructuren, boekhouden, management en toegang tot krediet schema’s en stagemogelijkheden of werkplekleren zijn daarom een meerwaarde in de begeleiding (Douglas, Gleichmann,
35
Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). De IDDRS raden aan om de ex-strijders een sociale vaardigheidstraining aan te bieden die hen leert hoe conflicten op te lossen op een geweldloze manier, hoe zich te gedragen als werknemer, maar ook begeleiding aan te bieden met betrekking tot carrièreplanning en begeleiding naar de arbeidsmarkt (United Nations, 2006).
In Sierra Leone werd door de NCDDR ook begeleiding aangeboden via strategieën om een job
te
zoeken
en
was
er
sprake
van
advisering
bij
training-
of
werkgelegenheidsmogelijkheden of het refereren naar arbeidsintensieve publieke werken (Ginifer, 2003).
3.4.
Economische onafhankelijkheid
3.4.1.
Creëren van werkgelegenheid
Donoren en nationale regeringen kunnen in privé-bedrijven werkgelegenheid creëren via het betalen van de salarissen van ex-strijders (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). Grote valkuil is echter dat bedrijven de neiging hebben deze strijders in dienst te nemen binnen een private veiligheidsdienst. Een beperkt aantal strijders wordt tewerkgesteld in de publieke sector. Vooral de nationale legermacht is de grootste werkgever van ex-strijders. De rol van de private sector binnen reïntegratie is voorlopig beperkt, maar de lokale zakenwereld zou een grote rol kunnen spelen in jobcreatie en vertrouwensopbouw. Het is belangrijk om meer duidelijkheid te scheppen over de rol die de private sector kan spelen in de reïntegratiefase (Specker, 2008). De IDDRS beschouwen de publieke sector als een belangrijke werkgever in de reïntegratie van ex-strijders. Het is echter belangrijk dat er duidelijke afspraken zijn over de duur van deze maatregelen (United Nations, 2006). Waardevolle economische opportuniteiten voor ex-strijders zijn de sleutel tot stabiliteit op de lange termijn. Het is belangrijk dat de regering een bredere nationale herstelstrategie ontwikkelt en implementeert. (United Nations, 2003)
In Liberia heeft UNMIL via werkgelegenheidsprojecten meer dan 75.000 jobs gecreëerd door het strategisch inzetten van intensieve projecten op plaatsen waar veiligheid een probleem vormde. Dit betrof vooral plantages die illegaal werden bezet door ex-strijders en gemeenschappen. De werkgelegenheidsprojecten bekoelden de situatie en boden de regering ruimte om mogelijke inbeslagnames te onderhandelen. Andere jobs, gecreëerd langsheen de fragiele grenzen van de regio’s, voorzagen mogelijke rekruten van alternatieve werkgelegenheid in plaats van te gaan vechten in legers van buurlanden (Tamagnini & Krafft, 2010). 36
3.4.2.
Inkomensgeneratie via private sector en microkredieten
Een andere manier om ex-strijders te helpen bij hun herintrede op de arbeidsmarkt zijn microkredietsystemen. Ex-strijders hebben echter altijd gebrek aan een startkapitaal en hun kans tot het verkrijgen van een lening is nihil. Donoren moeten hier dus op toezien (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). De VN stuurt aan om gekwalificeerde ex-strijders in bestaande jobs te krijgen, aangezien het risico op falen daarbij lager is dan wanneer ze zelf proberen om een onderneming op te zetten. Er zijn echter weinig werkgelegenheidsmogelijkheden en bovendien zijn bedrijfsleiders niet altijd bereid om exstrijders tewerk te stellen (United Nations, 2006). De VN stelt voor om microkrediet te ondersteunen via zogenaamde ‘microgrants’. Die bieden ex-strijders enkel krediet aan wanneer ze een duidelijk uitgewerkt zakenplan hebben opgesteld (United Nations, 2006).
Zonder toegang tot microkredietschema’s in een context van beperkte werkgelegenheid zal elke vaardighedentraining haar potentiële waarde verliezen voor ex-strijders. De beroepstraining gegeven door NCDDR in Sierra Leone focuste zich op vaardigheden en beroepen noodzakelijk voor de heropbouw. De langetermijnperspectieven van deze beroepen waren echter beperkt. De VN stelde vast dat het aantal ex-strijders dat in de mijnen ging werken na de demobiliseringsfase in drievoud steeg. De reïnsertievoordelen werden gebruikt om basismateriaal aan te kopen voor de diamantmijning (United Nations, 2003). Er is slechts een beperkte groep die creatieve oplossingen vond, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van een taxidienst in de grote steden (Peters, 2007). In Sierra Leone heeft 84 % van de bevraagde exstrijders één of andere vorm van werk. Vooral de leden van de RUF blijken problemen te hebben bij het vinden van een job. 21 % zegt geen voltijdse job te hebben (Humphreys & Weinstein, 2007).
In Liberia zoeken sommige ex-strijders ondersteuning bij hun voormalige commandanten, die voor hen instonden tijdens de oorlog. Velen onder hen keerden terug naar de rubberplantages waar ze via deze connecties een job terugvonden. Het zijn diegenen die tijdens de oorlog voordeel hadden die nu belangrijke posities innemen in het voorzien van levensonderhoud aan andere ex-strijders (Allusul, 2008).
37
IV. De Sociale Dimensie van Reïntegratie
In dit hoofdstuk gaat deze masterproef na wat de sociale dimensie juist inhoudt en welke haar relevantie en doelstelling is. Nadien belichten we bestaande theorieën en leidende principes van de Verenigde Naties in verband met deze dimensie. Tot slot leggen we een link met de praktijk van deze dimensie in Sierra Leone en Liberia.
4.1.
Relevantie en doel van deze dimensie
De sociale dimensie van reïntegratie focust op de relatie tussen de ontvangende gemeenschap en de ex-strijders. Er moet bijgevolg zowel worden gekeken naar de attitudes van de exstrijders, hun families en de ontvangende gemeenschappen. Daarnaast is de vraag in welke gemeenschap of omgeving ex-strijders worden verondersteld te reïntegreren. Voor sommigen onder hen kan ‘thuis’ onbestaande zijn omdat het dorp niet langer bestaat of de eigen familie werd uitgemoord, terwijl anderen angst hebben voor represailles. Reïntegratie is in die zin een problematische term die veronderstelt dat de strijders zullen terugkeren naar een status quo, terwijl ook de maatschappij waarin ze zullen terugkeren wezenlijk veranderd is. Er moet immers een nieuw ‘sociaal contract’ worden gesloten tussen de verschillende partijen die terugkeren (zoals onder andere ex-strijders en vluchtelingen), andere nieuwkomers en diegenen die achterbleven. Dit is een proces van onderhandeling tussen verschillende groepen om de vorm van de sociale structuren te bepalen (Boersch-Supan, 2009). Alle partijen moeten in die zin collectief leren omgaan met de misdaden die werden begaan tijdens het conflict om de gemeenschap opnieuw op te bouwen (United Nations, 2006). Het is ook belangrijk dat een reïntegratieprogramma een manier zoekt om het sociaal prestige dat strijders verworven hebben te behouden in relatie tot de gemeenschap (Nilsson, 2005). Bijkomend hebben velen hun eigen dorp moeten vernietigen en familieleden moeten vermoorden (Klem & Douma, 2008). Psychologische bijstand voor ex-strijders is daarom onontbeerlijk tijdens de reïntegratiefase.
De meest gebruikte middelen om rond sociale reïntegratie te werken binnen reïntegratieprogramma’s betreffen het aanbieden van psychologische bijstand voor exstrijders en het focussen op de gemeenschap in haar geheel bij het aanbieden van ondersteuning en bij het inzetten van verzoeningsmechanismen (School for a Culture of Peace, 2008). Sociale reïntegratie vereist een multidisciplinaire aanpak die de noden van exstrijders aanspreekt maar ook die van hun gemeenschappen. De uitdaging bestaat er vooral in om het burgerlijke vertrouwen te herstellen. Externe interventies hebben in die zin weinig invloed (Annan & Patel, 2009).
38
4.2.
Reïntegratie op niveau van ex-strijders
4.2.1.
Behoud van sociaal prestige
Bij intrastatelijke oorlogen is een strijder de éne gemeenschap zijn held en de andere zijn onderdrukker. Strijders worden door sommige gemeenschappen gezien als beschermers en krijgen op die manier respect en appreciatie. Daarnaast kunnen strijders zelf een groot gevoel van trots hebben omdat ze zichzelf zien als belangrijke actoren in de strijd. De beslissing om een strijder te worden heeft dan een grote symbolische waarde (Nilsson, 2005). Het dragen van een wapen levert strijders extra aanzien op. De hoeveelheid prestige gekoppeld aan het bezit van een geweer is waarschijnlijk verbonden aan het niveau van sociaal kapitaal dat een gewapende groepering heeft bij de lokale populatie. Dit sociaal kapitaal is groter wanneer de gemeenschap en de strijders dezelfde identiteit hebben of wanneer de gewapende groepering afhankelijk is van de lokale bevolking voor haar overleving. Wanneer aan deze twee voorwaarden voldaan is, is het waarschijnlijker dat de groepering wordt gepercipieerd als beschermer van de belangen van de gemeenschap. Vaak ontkennen gewapende groeperingen echter deze belangen en plegen ze wijdverspreid rooftochten en misdrijven. In dat geval betekent het lidmaatschap van een gewapende groep een laag sociaal kapitaal voor een strijder met mogelijk zware sociale represailles tot gevolg eenmaal de vrede is teruggekeerd (Nilsson, 2005). Dit wordt ook door Humphreys en Weinstein (2007) bevestigd. Het misbruik van een gewapende groepering naar burgers toe verkleint de mogelijkheid van reïntegratie voor ex-strijders behorende tot die groepering aanzienlijk (Humphreys & Weinstein, 2007). In Sierra Leone keerde slechts 52 % van de bevraagde strijders terug naar hun oorspronkelijke gemeenschap. CDF-strijders hadden het veel gemakkelijker om terug te keren omdat zij gerekruteerd werden via familie of vrienden. Terwijl 75 % van hen terugkeerde, was dit percentage bij het RUF - de groepering die de meeste wreedheden pleegde - met slechts 35 % aanzienlijk lager (Humphreys & Weinstein, 2004). In Liberia waren in 2007, 2,5 jaar na het ondertekenen van de vredesovereenkomst, 58% van de strijders teruggekeerd naar hun oorspronkelijke gemeenschappen. Ook hier bleek dat de ex-strijders van MODEL veel sneller reïntegreerden in de gemeenschappen dan de voormalige strijders van de NPFL, die de meeste weerstand ondervonden (Pugel, 2007).
Met de komst van vrede moet een strijder op zoek naar een nieuwe rol in de maatschappij die hem/haar een gelijkaardige status oplevert. Dit kan bedreigend zijn en velen vervallen in criminaliteit. Het incorporeren van voormalige strijders in de nationale strijdkrachten of de politie kan hiervoor een oplossing bieden (Nilsson, 2005). In Sierra Leone verliep de reïntegratie van een aantal strijders bijvoorbeeld erg problematisch omdat ze tijdens het conflict een grote autoriteit vergaarden en deze terug moesten afstaan 39
tijdens de reïntegratiefase. Daarnaast bemoeilijkten ook een aantal attitudes van ex-strijders de reïntegratie die weigerden te erkennen of te begrijpen dat de vele moorden tijdens het conflict moreel fout waren (Malan & Meek, 2004). 4.2.2.
Psychologische ondersteuning
De meeste strijders werden blootgesteld aan geweld en ervaren nadien een verlies van betekenis en controle. Sommigen onder hen werden ontvoerd uit hun gemeenschap en gedwongen om familieleden te vermoorden. Dergelijke ervaringen kunnen leiden tot psychologische trauma’s en een grotere vatbaarheid voor verslaving aan drugs en alcohol. Zo’n trauma kan dan weer invloed hebben op het verkrijgen van een gezonde relatie met de gemeenschap
of op een nieuwe uitbraak van geweld. Het bieden van psychologische
bijstand, medicatie en consultaties is daarom belangrijk in een reïntegratiefase. Zeker bij kwetsbaardere groepen strijders zoals kinderen en vrouwen, kan extra trauma en bitterheid zich voordoen omwille van misbruik en verkrachting (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). Het vaststellen van een trauma dient echter te gebeuren binnen de lokale context en niet vanuit een Westers discours (Pouligny, 2004). Ook voor de brede gemeenschap is het opnieuw uitbouwen van gezondheidsinstituties en medische bijstand een noodzaak in de na-oorlogse context (Annan & Patel, 2009). Er zijn momenteel geen gekende voorbeelden van DDR die zich richten op het voorkomen of genezen van middelengebruik bij ex-strijders (Annan & Patel, 2009). In de IDDRS wordt psychologische bijstand alleszins wel vermeld, maar blijkbaar ging daar, voor zover wij er zicht op hebben, ook in Sierra Leone en Liberia weinig aandacht naar toe (United Nations, 2006). Bij exstrijders zelf werd ook niet veel onderzoek gedaan naar de psychologische dimensie van reïntegratie (Pugel, 2007).
4.3.
Rol van de omgeving bij sociale reïntegratie
4.3.1.
Het probleem van eigendomsrechten en land
Wanneer men ex-strijders wil laten terugkeren naar de maatschappij brengt men best de onderlinge conflicten in rekening. Regelmatig gaan groepen met elkaar in competitie omwille van de schaarse goederen die aanwezig zijn en het probleem van toegang tot land in Sierra Leone en Liberia speelt in dit kader een grote rol. Een vroege conflictanalyse kan bijdragen tot inzicht in de dynamiek van het geweld. DDR-programma’s an sich kunnen deze onderliggende oorzaken niet oplossen, maar ze dienen wel rekening te houden met de gevoeligheden zodat hun interventies de situatie niet verergeren (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). De IDDRS pleiten eveneens voor een dergelijke vorm van conflictanalyse (United Nations, 2006). 40
In Sierra Leone en Liberia is het gebrek aan landeigenaarschap een structureel obstakel voor het reïntegreren van ex-strijders. Toegang tot land is er traditioneel gebaseerd op strikte hiërarchische afstammingssystemen. De afstammelingen van de dorpsoprichter zijn zodoende eigenaar van alle land dat er rond ligt. Aan andere dorpelingen wordt gebruiksrecht voor de gronden verleend, wat na verloop van tijd verwordt tot een soort van eigenaarschap. Voor jongere mannen of nieuwkomers in het dorp is het echter erg moeilijk om land in bruikleen te verwerven (International Crisis Group, 2004). Deze landwetten werden in Liberia en Sierra Leone enkel versterkt toen de nationale wetgeving ouderen nog meer controle gaf over het land. De onzekerheid over de toekomst bij jongere mannen en vrouwen nam hierdoor enkel toe. Deze spanningen liggen mee aan de basis van het conflict (Richards, 2005). Wanneer hier binnen de nationale wetgeving geen rekening mee gehouden wordt zal dit het probleem enkel verdiepen. Daarnaast zou een reïntegratieprogramma naast het aanbieden van trainingen voor agricultuur ook, in samenspraak met de gemeenschap, gericht moeten zijn op landeigenaarschap. Wanneer hier onvoldoende rekening mee wordt gehouden zal de gebrekkige herintegratie het conflict weer doen opflakkeren. 4.3.2.
Terugkeren naar een stedelijke omgeving of naar het platteland
Omwille van de beperkte kans op grondgebruik is het logisch dat slechts weinige ex-strijders kiezen voor een terugkeer naar het platteland of een toekomst als landbouwer. Voor velen lonkt de stad, waarbinnen men anoniem kan blijven en waar men een grotere kans op werkgelegenheid heeft (Peters, 2007). De IDDRS benoemen reïntegratieondersteuning voor ex-strijders in een stedelijke context als een essentieel element in de preventie voor terugkeer naar geweld of onveiligheid. Er wordt gevreesd dat door gebrek aan sociale netwerken en familie in de steden, ex-strijders zullen terugvallen op hun oude fracties. De voorkeur om in steden te reïntegreren kan ook een teken zijn van marginalisering van ex-strijders wiens families en sociale netwerken niet willen of kunnen helpen (United Nations, 2006).
Daarnaast vereist stedelijke reïntegratie, die veel complexer is en meer tijd vraagt, een totaal andere aanpak dan deze op het platteland (Pouligny, 2004). In Liberia heeft zowat 1/3 van de ex-strijders ervoor gekozen om niet terug te keren naar de gemeenschap. De stedelijke zone heeft een bevolkingsaantal van zowat 60% inwijkelingen (Pugel, 2007). In Sierra Leone toonde een bevraging van ex-strijders in 2003 aan dat meer dan de helft van hen terugkeerde naar hun familie. De rest bleef in de stad omwille van scholing- of arbeidsmogelijkheden of omwille van de geschiedenis van de strijders in het conflict (Klem, Douma, & van Laar, 2008).
41
4.4.
Ex-strijders en de ontvangende gemeenschap
4.4.1.
De community based approach
Omdat reïntegratie een wisselwerking met een gemeenschap veronderstelt, kunnen exstrijders niet los van hun families en sociale netwerken worden beschouwd. Aangezien ze niet geïsoleerd zijn van wat er gebeurt in de rest van de samenleving, is het verbreden van DDR een uitdagende taak. Het engagement van de gemeenschap om ex-strijders op te nemen is immers cruciaal voor succesvolle en duurzame DDR (Pouligny, 2004). Recent onderging DDR daarom een transformatie van een traditionele aanpak, die exclusief gericht is op exstrijders, naar een holistische aanpak die ook het gemeenschapsperspectief meeneemt. Er wordt dus meer gekozen voor grotere ontwikkelingsprojecten waarbij de hele gemeenschap die ex-strijders opneemt wordt ondersteund. Voordeel van zo’n aanpak is dat de perceptie van de gedemobiliseerde strijders tegenover de gemeenschap zal veranderen en ook omgekeerd. Ex-strijders worden aanvaard als leden van de samenleving (Rufer, 2005). Bovendien reduceert deze aanpak sociale spanningen. Veel burgers ervaren DDR immers als een beloning voor strijders, terwijl deze wreedheden pleegden tegen hun gemeenschap (Molloy, 2008). Een risico van deze aanpak is dat ex-strijders als kwetsbare groep mogelijk kunnen worden gemarginaliseerd. Ook in de IDDRS wordt dergelijke ‘community-based approach’ gepredikt (United Nations, 2006).
In Sierra Leone en Liberia was de focus van DDR exclusief gericht op ex-strijders. Naderhand werden in Sierra Leone Stop Gap-programma’s uitgewerkt om sociale spanningen te verminderen. Deze programma’s bestonden uit het betrekken van ex-strijders bij het heropbouwen van de gemeenschapsinfrastructuur. Een betekenisvolle bijdrage van dit programma was dat het de wederzijdse aanvaarding promootte doordat ex-strijders en leden van de gemeenschap samenwerkten. Het leidde ook tot de heropbouw van scholen, gezondheidscentra en sanitair wat zowel de gemeenschap ten goede kwam als een positiever beeld van de voormalige strijders tot stand bracht. Deze Stop Gap-programma’s zijn echter geen reïntegratieprogramma’s (School for a Culture of Peace, 2006). In Liberia werd de sociale spanning gereduceerd doordat er extra werd ingezet op de gemeenschappen en doordat het DDR-programma veel breder toegankelijk was. Zo’n 106.000 deelnemers doorliepen het programma, waarvan zeker de helft nooit strijders waren geweest (Molloy, 2008). 4.4.2.
Herstellen van sociale cohesie
Het succes van DDR-programma’s en de effectiviteit van reïntegratie van ex-strijders hangt voor een groot stuk af van de mate waarin ze positieve agenten voor verandering in de
42
gemeenschap worden. Het creëren van sociale cohesie tussen ex-strijders en andere gemeenschapsleden is essentieel, maar op het einde van een conflict zijn relaties tussen deze partijen vaak alles behalve normaal. Over het algemeen worden ex-strijders gezien als een bijkomende last op de zwakke draagkracht van de gemeenschap (Malan & Meek, 2004). Gemeenschappen moeten bijgevolg worden betrokken en voorbereid op de terugkeer van exstrijders. De reïntegratieboodschap moet duidelijk worden gekaderd in een breder project tot heropbouw. Sensibiliseringscampagnes bij gemeenschappen maken daarom een belangrijk onderdeel uit van reïntegratieprogramma’s. De IDDRS suggereren ook om gemeenschappen via communicatiecampagnes duidelijk te maken dat DDR niet gaat over het belonen van exstrijders maar dat ze dankzij de training in het reïntegratieprogramma een waardevolle aanwinst kunnen worden voor de gemeenschap (United Nations, 2006).
In Sierra Leone probeerde NCDDR de boodschap over te brengen dat gemeenschappen direct en indirect zouden profiteren van de aanwezigheid van ex-strijders in de gemeenschap (Malan & Meek, 2004). Ex-strijders werden doelgericht aangesproken voor hun terugkeer naar de gemeenschap. Ze ontvingen consultaties en werden ad hoc naar verzoeningsvergaderingen in verschillende delen van het land gebracht. Daarnaast werden ze aangemoedigd om taken op zich te nemen die gemeenschappen ten goede zouden komen zoals gemeenschapswerk, het proper houden van straten, het helpen met het zoeken van onderdak, etc. Reïntegratie werd ook ondermijnd door het analfabetisme van sommige ex-strijders en door de weerstand bij de gemeenschappen (Malan & Meek, 2004). Op het eerste zicht lijkt er in Sierra Leone een soort van vredevol samenleven te zijn ontstaan op het gemeenschapsniveau. Bij een bevraging van de gemeenschappen in 2009 bleek echter dat integratie en samenleven in de eerste plaats een collectieve poging waren op basis van pragmatische motieven eerder dan op basis van emotionele verzoening. Integratie is de ‘prijs die betaald werd voor vrede’(Boersch-Supan, 2009). Deze vredevolle relaties zijn afhankelijk van de stabiliteit. Tijdens de verkiezingen van 2007 bijvoorbeeld werden ex-strijders wantrouwiger bekeken en ook hun wangedrag werd over het algemeen harder aangepakt. Sterke sociale banden maken dat ex-strijders vaak terug aanvaard worden als ’kinderen, broers en zussen’ (Boersch-Supan, 2009). Dit verklaart deels de grote verschillen in reïntegratie tussen de CDF aan de éne kant en de RUF en AFRC aan de andere kant. De meeste CDF-soldaten werden gerekruteerd door familieleden, gemeenschapsleden, vrienden of kwamen uit vrije wil bij de CDF. Ze behielden vaak connecties met hun eigen gemeenschap en ze hebben dus ook een hoger niveau van respect en waardering bij hun gemeenschap. De grote meerderheid van de RUF-leden daarentegen werd gerekruteerd of ontvoerd door vreemden. Ze verlieten hun gemeenschappen of pleegden wreedheden die door de ganse omgeving niet worden vergeten (Humphreys & Weinstein, 2004). 43
In Liberia werd, net als in Sierra Leone, gebruik gemaakt van radiostations om de gemeenschappen informatie te verschaffen over DDR en ze te sensibiliseren rond de terugkeer van ex-strijders. Sociale reïntegratie had een wisselend resultaat. Naast een deel blijvende uitdagingen, zijn er ook kansen voor de organisatie van gemeenschappen in Liberia (Sany, 2006). Deze gemeenschapsinspanningen om nieuwe manieren te vinden om relaties aan te gaan, bieden de planners van reïntegratieprogramma’s de opportuniteit om de ontwikkeling van sociale en politieke instituties te ondersteunen en op die manier sociale cohesie te versterken en collectieve actie mee vorm te geven, maar intussen ook om democratische principes te promoten (Sany, 2006). In 2007 ondervroeg Pugel een groep Liberiaanse ex-strijders over het gevoel van acceptatie en aanvaarding dat ze beleefden. Acceptatie is hierbij een variabele die een idee geeft over het klimaat van verdraagzaamheid binnen een gemeenschap die een periode van verzoening heeft ondergaan. Aanvaarding is dan weer de interpretatie van dit klimaat door ex-strijders zelf. 94 % van de bevraagde ex-strijders geeft aan geen probleem te hebben met de gemeenschap. Slechts 66% van hen heeft echter het gevoel dat ontvangende gemeenschappen hen geaccepteerd hebben. Diegene die niet deelnamen aan reïntegratie zijn nog het voorzichtigste bij het aangeven van hun gevoel van acceptatie. Minder dan de helft van deze strijders omschrijft de gemeenschap als wantrouwig (Pugel, 2007).
Een andere manier om ex-strijders een sociaal netwerk te bieden is het creëren van netwerken van peer-support binnen de gemeenschap (Annan & Patel, 2009). Door een nieuw netwerk te genereren hoopt men dat ex-strijders de banden die ze hadden met hun oude fractie losmaken (Klem, Douma, & van Laar, 2008). In Liberia geeft het overgrote deel van de bevraagde exstrijders aan dat ze geen tijd doorbrengen met ex-leden van hun militaire eenheid. 63 % geeft aan dat ze tijd doorbrengen met familie (Pugel, 2007). In Sierra Leone geeft zo’n 21% van de bevraagde ex-strijders aan nog steeds naar hun fractieleiders te gaan voor ondersteuning in de postconflictperiode.
4.4.3.
Verzoening en Waarheidscommissies
Een sleutelcomponent bij het reïntegreren van ex-strijders is het proces van verzoening. Exstrijders zijn één van de vele groepen die terugkeren naar de maatschappij. Elk van deze partijen heeft aparte ervaringen met het conflict en dus verschillende strategieën om hun leven en sociale netwerken terug op te bouwen. Verzoening verwijst naar het herstel van de relaties of een toestand van sociaal evenwicht tussen individuen, sociale groepen of politieke entiteiten. In de etnisch religieuze betekenis van het concept gaat het over het vergeven en vergeten van wreedheden (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). 44
Verzoening tussen alle groepen is volgens IDDRS het meest fragiele en betekenisvolle proces binnen
nationale
vredesopbouw.
DDR-programma’s
moeten
samen
met
andere
herstelprogramma’s, verschillende manieren identificeren die verzoeningsinitiatieven en mechanismen kunnen initiëren (United Nations, 2006). Lokale verzoeningsgewoonten en praktijken moeten worden ondersteund en geïncorporeerd in de algemene structuur van DDRprogramma’s (Malan & Meek, 2004). Het belangrijkste deel van verzoening vindt plaats op het lokale niveau. In eerste instantie is het essentieel dat een veilige omgeving gecreëerd wordt en de gemeenschap vertrouwen krijgt in het reïntegratieproces. In een tweede stap kunnen de ex-strijders worden geïntroduceerd op vergaderingen waar oorlogservaringen worden gedeeld in publieke en symbolische ceremoniën. In een derde stap kunnen de interpersoonlijke relaties worden hernieuwd door het samen bouwen aan een ‘gezamenlijke toekomst’ en door hulp te bieden aan de hele bevolking (Nilsson, 2005).
In Sierra Leone vond verzoening vooral plaats buiten het kader van DDR. Sommige exstrijders waren sceptisch omdat er geen financiële vergoeding aan verbonden was, anderen waren wel positief. Het gebruik van traditionele zuiveringsrituelen en trainingen rond vreedzame conflicthantering bleken een meerwaarde te zijn (Klem, Douma, & van Laar, 2008). Eén van de problemen voor sociale reïntegratie in Sierra Leone was de latente vijandigheid naar ex-strijders toe vanuit de bevolking. Verzoening gebeurde louter omdat het moest en ook voor ex-strijders was het niet aangenaam om constant te worden herinnerd aan de wreedheden die ze gepleegd hadden (Malan & Meek, 2004). In de context van Sierra Leone wordt het concept verzoening bovendien op een andere manier geïnterpreteerd dan de christelijke westerse invulling ervan waarbij vergeving en het herstellen van de voormalige staat belangrijk is. Verzoening vindt zijn uitwerking in het hebben van een ‘koud hart’ of een ‘warm hart’. Beide termen verwijzen naar de capaciteit van groepscohesie en collectieve actie (Boersch-Supan, 2009). Om verzoening en herstel te promoten werd tussen 2000 en 2004 een Truth and Reconciliation Commission (TRC) opgezet in Sierra Leone. Doelstelling van deze waarheidscommissie was verzoening en herstel te brengen in de maatschappelijke structuur door persoonlijke herinneringen van geweld bespreekbaar te maken. Binnen de Sierra Leonese notie van ‘vergeten’ is het verbaal maken van gewelddadige gebeurtenissen echter niet gewenst omdat het dit geweld terug aanwezig maakt in de gemeenschap. De TRC had een grotere rol kunnen spelen in het brengen van verzoening als het meer lokale gewoonten zou hebben opgenomen zoals niet-verbale rituelen en haar focus op verontschuldigingen of compensatie had gelegd (Boersch-Supan, 2009). Sommige ex-strijders zagen dergelijke waarheidscommissies als een bedreiging. In Sierra Leone dachten velen dat hun getuigenis voor een waarheidscommissie automatisch zou worden overgedragen naar een rechtbank (Annan & Patel, 2009). 45
In Liberia werden traditionele verzoeningstechnieken gebruikt zoals ‘zuiveringsrituelen’. Deze hadden een betekenisvolle impact op de gemeenschapsrelaties (Aboagye & Bah, 2004). Zowel ex-strijders als andere leden van de gemeenschap vertrouwden op deze traditionele mechanismen. Een voorbeeld van gemeenschapstussenkomsten bij conflicten zijn zogenaamde ‘moots’. Dit zijn informele vormen van conflictresolutie gebruikt om huwelijksproblemen, grensdisputen of delinquentie te regelen. Dergelijke bijeenkomsten worden
geleid
door
de
dorpsoudsten
en
omvatten
gebeden,
zuiveringsrituelen,
verontschuldigingen en vergeving door de gemeenschap. Deze gemeenschapsgedreven rituelen hebben draagvlak bij ex-strijders en gemeenschappen. Ze blijken cruciaal te zijn omdat ze het vertrouwen in lokale en traditionele leiderschapsstructuren herstellen op een moment dat het vertrouwen in de staat zoek is (Sany, 2006). 4.4.4.
Mensenrechtenschendingen en transitionele rechtspraak
Bij een gewapend conflict vinden er op grote schaal schendingen van mensenrechten plaats. Het vertrouwen in het rechtssysteem en de perceptie van veiligheid zijn wezenlijk aangetast door hoe hiermee wordt omgegaan. Algemeen wordt geëist dat ex-strijders die grove gewelddadigheden pleegden moeten worden gestraft. Dergelijke strenge straffen zullen echter niet alleen de spanning doen stijgen maar ook voorkomen dat ex-strijders zich in de eerste plaats aanmelden voor DDR (United Nations, 2006). Transitionele rechtspraak (bijvoorbeeld binnen het kader van SSR) probeert een alternatief te formuleren voor het gebrek aan vertrouwen in de staat dat het conflict veroorzaakt heeft. Het omvat een grote lading processen en maatregelen geassocieerd met een poging van de maatschappij om in het reine te komen met een erfenis van misbruik op grote schaal (Annan & Patel, 2009).
Terwijl op lokaal niveau wordt gewerkt via locale verzoeningsmechanismen is het verlenen van amnestie en het berechten van de verantwoordelijken een centrale component van DDR en van verzoening voor de maatschappij in zijn geheel. Verantwoordelijke commandanten en leiders kunnen berecht worden. Een alternatief is ze amnestie te verlenen op voorwaarde dat ze de waarheid spreken (Specker, 2008). Lokale rechtssystemen en reïntegratiegebruiken zijn een belangrijke aanvulling voor transitionele rechtspraak en DDR. Terwijl lokale gebruiken de reïntegratiefase vlotter en efficiënter kunnen laten verlopen dan andere transitionele justitiële maatregelen, kan transitionele rechtspraak op grotere schaal ook sociale reïntegratie versterken door het heropbouwen van sociaal kapitaal en het versterken van sociale cohesie (Duthie, 2010). Zowel gerechtigheid als reïntegratie moeten worden gezien als centrale elementen voor het behoud van stabiliteit, vrede en verzoening (Duthie).
46
In Sierra Leone boden de vredesakkoorden van Lomé een amnestieregeling voor alle exstrijders om zo de instroom in DDR te vergemakkelijken. Nadat het officiële DDRprogramma was afgerond werd er een Special Court opgericht om retributieve gerechtigheid te brengen. Tien personen die verantwoordelijk waren voor de grootste wreedheden en Charles Taylor zijn opgeroepen voor het gerechtshof. In vijf zaken werden de beschuldigden opgesloten, vijf andere zaken zijn nog lopend. Sierra Leone was het eerste land waar zo’n tweezijdige aanpak werd gehanteerd.
In tegenstelling tot de TRC in Sierra Leone, die door de NCDDR werd opgestart, werd de TRC in Liberia opgericht in de vredesovereenkomsten van Accra. Dit doet vragen rijzen over het motief van de vechtende partijen die worden beschuldigd van grote schendingen van mensenrechten. De vraag is in welke mate de TRC deze wreedheden zal erkennen, zeker in de context van Liberia waar ze geen uitzondering waren. Er is geen legaal mechanisme opgezet om om te gaan met deze overtreders van geweld (Aboagye & Bah, 2004).
47
V. De Politieke Dimensie van Reïntegratie
De politieke dimensie speelt tijdens reïntegratieprocessen ook een voorname rol. In dit hoofdstuk bestuderen we de laatste dimensie van reïntegratie. We leggen de relevantie en het doel van deze dimensie uit. Nadien bekijken we een aantal theoretische beschouwingen die we dan aftoetsen aan de manier waarop de VN haar leidende principes formuleert. Een laatste blik op de Sierra Leonese en Liberiaanse realiteit biedt ons een idee in hoeverre deze principes reeds in beide landen inherent aanwezig waren in de reïntegratieprogramma’s. 5.1.
Relevantie en doel van deze dimensie
Er is in een post-conflictsituatie naast economische zekerheid en sociale aanvaarding ook een systeem nodig waarbij ex-strijders hun politieke eisen op een vredevolle manier kunnen uiten. DDR kan in die zin worden beschouwd als het verderzetten van de politieke dialoog, niet enkel als een technisch element (Knight, 2008). Nog voor DDR van start kan gaan speelt de politieke dimensie al een rol onder de vorm van de politieke bereidheid van de internationale gemeenschap, de strijdende partijen en individuen om het programma te aanvaarden en actief te ondersteunen. Politieke vormt dus de basis van een geslaagd reïntegratieproces. Binnen de reïntegratiefase zelf belicht de politieke dimensie de manier waarop ex-strijders en hun familie deel gaan uitmaken van het besluitvormingsproces (Nilsson, 2005). Politiek heeft algemeen tot doelstelling om systemen op te zetten die het mogelijk maken voor verschillende individuen en groeperingen om hun grieven via legitieme kanalen te vertolken. Wanneer hier geen mogelijkheid toe is, grijpen leden van de gemeenschap naar andere methoden om hun grieven te uiten zoals geweld. Na een conflict moeten dergelijke systemen dan ook de verzoening op lange termijn en de heropbouw aanmoedigen. Militaire en paramilitaire groeperingen streven daarin ook ideologische en politieke doelen na. Deze moeten worden geconverteerd tijdens het verloop van DDR. Politiek staat bijgevolg in het centrum van het DDR-proces. Daarnaast is reïntegratie ook een collectief proces. De evaluatie ervan moet rekening houden met de toekomst van voormalige collectieve politieke groepen die de ex-strijders niet enkel in de eerste verkiezingen, maar ook op middellange en lange termijn kunnen blijven vertegenwoordigen in een politiek proces. De politieke transitie van voormalige guerrillagroeperingen in politieke partijen lijkt een logisch resultaat van een vredesproces maar is verre van eenvoudig (Pouligny, 2004). De IDDRS behandelt de politieke dimensie niet als een apart onderdeel, maar gebruikt het als een transversaal aandachtspunt doorheen de leidende principes van de VN. Naast verzoeningsmaatregelen en TRC’s moet de staat ook op zoek naar een nieuwe manier om vorm te geven aan de politiek. Dit kan gaan om het vormen van nieuwe partijen, het houden 48
van verkiezingen, het bouwen van een nieuw rechtssysteem en/of het hergroeperen van de politie- en militaire diensten (United Nations, 2006). Succes in politieke reïntegratie kan niet enkel worden gemeten door de afwezigheid van conflict of door het voeren van vrije en eerlijke verkiezingen. Het moet ook de mate zijn waarin ex-strijders vertrouwen dat het politieke systeem hen oplossingen kan bieden voor problemen van sociale en economische aard en de mate waarin ex-strijders zelf mee vorm geven aan dit proces (Mitton, 2008). Volgens Mitton (2008) zijn er drie vereisten voor politieke reïntegratie. Ten eerste moet een langer durende regeling meer omvatten dan de verzuchting van een aantal grieven tegen de staat, anders geraken de partijen niet overtuigd van het DDR-programma. De belofte van veiligheid, het aanbieden van amnestie en werkgelegenheid zijn belangrijke gemeenschappelijke doelen. Ten tweede moet politieke reïntegratie de ontmanteling van rebellengroeperingen en haar leiderschap inhouden. Wanneer dit niet gebeurt is het mogelijk dat vredesovereenkomsten een bedreiging vormen voor de empowerment. Ten derde hangt het succesvol implementeren van DDR af van het voorzien van een veilige omgeving eens de onderhandelingen werden gestart. De veiligheid vereist voor DDR in Sierra Leone was bijvoorbeeld erg afhankelijk van externe factoren (Mitton, 2008).
5.2.
Politieke wil als basis voor DDR
De duur van reïntegratieprogramma’s is afhankelijk van de politieke wil van de wetgevende macht en van de bilaterale en multilaterale donoren. Terwijl demobiliseringsprogramma’s een duidelijke planning hebben en algemeen worden opgevolgd door de internationale gemeenschap, zijn reïntegratieprogramma’s eerder een aarzelend engagement van de wettelijke en politieke machthebbers. Er is over het algemeen een gebrek aan personeel en verantwoordelijkheden (Douglas, Gleichmann, Odenwald, Steenken, & Wilkinson, 2004). Bovendien zijn DDR-programma’s zelf de eerste stap in het creëren van een nieuwe politieke dynamiek. Grote delen van de DDR-programma’s worden opgenomen in de reeds bestaande instituties met als gevolg dat ze deel gaan uitmaken van de reeds bestaande politiek. Daarin zijn corruptie en cliëntelisme vaak een spijtige realiteit. Aan de andere kant lijkt er geen adequaat substituut te zijn voor de staat. Buitenlandse actoren hebben een beperkt mandaat of een gebrek aan politieke verantwoordelijkheid voor een DDR-programma (Klem & Douma, 2008). Tijdens de oorlog worden daarnaast alternatieve politieke instituties gecreëerd, zoals milities en guerrillagroeperingen. Via gewapend verzet en intimidatie kunnen deze groepen de gevestigde machtsstructuren uitdagen en controle nemen over grote stukken territorium.
49
Lid van zo’n groep zijn biedt de leden dus heel wat mogelijkheden en politiek empowerment (Nilsson, 2005). De bereidheid van de strijdende partijen om zich achter het programma te scharen is één van de belangrijkste voorwaarden voor succesvolle DDR. Het maakt niet uit hoe goed een DDR-programma technisch ontworpen is, de voordelen zullen nooit een vervanging zijn voor de politieke wil. Een relevant argument voor ex-strijders en een aanlokkelijk scenario voor hun leiders kan helpen om die bereidheid te verkrijgen, maar dit is niet de enige factor (Klem & Douma, 2008). Volgens een studie van Porto, Parsons en Alden (2007) is de bereidheid van rebellengroeperingen om aan politiek te participeren een concrete uitdrukking van de aanvaarding van de inefficiëntie van militaire middelen als een methode voor het verkrijgen van politieke en economische goederen. Daarnaast is het een uitdrukking van een geloof in de mogelijkheden van het post-conflictsysteem om de bezorgheden van exstrijders te vertegenwoordigen (Porto, Parsons, & Alden, 2007).
In Sierra Leone zijn interne grieven over de heersende politieke partijen, het binnenlands onevenwicht met betrekking tot de verdeling van de rijkdom en tussenkomsten van externe ondersteuners de sleutelfactoren geweest tot het uitbreken van het conflict. Bij de onderhandeling van het vredesakkoord, ontving het RUF bijvoorbeeld geen internationale steun en donoren hadden de neiging om haar politieke boodschap te negeren. De groepering werd een synoniem voor extreem geweld en kennis over de motivatie van de strijders is nog steeds beperkt. Deze beweging toonde bovendien geen enkele interesse voor het engagement in het vredesproces of voor een politieke transitie van de beweging (Hertman, 2009). Het DDR-proces kon pas van start gaan toen het RUF ook als politieke partner werd aanvaard. 5.2.1.
Motivatie van de strijders
Naast de betrokkenheid van de leiders van rebellengroeperingen, is ook de inspraak van individuele ex-strijders belangrijk binnen het reïntegratieproces. Door zicht te krijgen op de redenen waarom deze jonge mannen de wapens opnemen, krijg je een idee van hun onderliggende bekommernissen. Vele strijders gingen vechten omdat hun leidinggevenden beloofden dat er verandering zou komen in de situatie. Ze zagen hun fracties als geëngageerd in een politiek project, of ze nu vrijwillig bij de groepering kwamen of integendeel gedwongen werden. Individuen binnen de fracties werden daarnaast ook nog materiële zaken beloofd zoals werkgelegenheid, geld en voedsel.
In Sierra Leone was voor vele RUF-leden het vooruitzicht van een toekomstige scholing een motivatie om bij de groepering te blijven. Het CDF beloofde bescherming van de familie, een degelijke job en financiële vergoedingen. Hoewel het conflict in Sierra Leone in grote mate bleef voortduren door de illegale handel van diamant, figureerde deze niet als een belangrijke 50
beloning op individueel niveau (Humphreys & Weinstein, 2004). Zowel politieke als materiële zaken bepaalden de keuze van individuele strijders.
In Liberia hadden de strijders ook vooral sociale en politieke motieven om te gaan strijden. Zowat de helft van de door Pugel (2007) ondervraagde ex-strijders waren al ontheemd nog voor ze zich bij een militaire groepering voegden. De wijzen waarop jongeren kennis maakten met hun fractie verschilde immens tussen de fracties. Diegenen die vochten voor Taylor (NPFL) vervoegden de groepering omwille van familie en vrienden. De LURD had een meer gewelddadige rekrutering: zij vielen dorpen binnen en stelden hinderlagen op om hun rangen aan te vullen. De MODEL aan de andere kant blijkt een erg hoog percentage van leden te hebben die hen actief kwamen opzoeken (Pugel, 2007). De reden die gegeven werd voor het vergezellen van een groepering was hoofdzakelijk om de familie te beschermen. Bij Taylors groepen gaf 10 % als hoofdreden een ideologisch idee op, maar dit is redelijk gelijklopend bij de verschillende fracties. 40 % van de ex-strijders gaf toe dat ze deelnamen uit angst en 4 % omwille van de financiële voordelen. MODEL heeft het hoogste percentage van leden die hun familie wilden beschermen en de situatie in Liberia wilden verbeteren (Pugel, 2007). 5.2.2.
National ownership
Daarnaast geeft de IDDRS aan dat de planning van DDR op een participatieve manier vorm dient te krijgen. Gebrek aan lokaal eigenaarschap was vaak de reden voor het falen van DDR. Dit resulteert in de perceptie dat DDR van buitenaf wordt opgelegd. De participatie van een groot deel van de belanghebbenden bij de ontwikkeling van een DDR-programma is essentieel voor het succes ervan, gezien de draagkracht voor het programma hierdoor wordt vergroot. Het is de basis voor een echte dialoog tussen nationale en lokale autoriteiten, gemeenschapsleiders en ex-strijders en helpt een rol te definiëren voor alle partijen in het besluitvormingsproces (United Nations, 2006). De nationale commissies in Sierra Leone en Liberia werden echter pas in leven geroepen nadat de belangrijkste beslissingen binnen DDR al genomen ware. De mate van ‘nationaal eigenaarschap’ van bij het begin van DDR was dus beperkt.
5.3.
Politieke dimensie binnen de reïntegratiefase
5.3.1.
Inspraak in het proces
Het is noodzakelijk dat ex-strijders niet politiek gemarginaliseerd worden na demobilisering en daarom moeten ze beslissingen die hen aangaan kunnen beïnvloeden. In de praktijk zijn ex-strijders vaak gefrustreerd omdat ze geen grip hebben op hun toekomst. Gedemobiliseerde strijders worden vaak alleen gezien als steunontvangers in plaats van als een potentiële bron
51
van steun. Er moeten binnen het reïntegratieprogramma manieren worden gevonden om strijders meer bij de uitvoering van het programma te betrekken, bijvoorbeeld bij de planning, de implementatie, het opvolgen,... Dit zal de betrokkenheid en het gevoel van eigenaarschap over hun situatie en over de reïntegratieprogramma’s aanzienlijk verhogen. Het is een aanvaardbare manier om de legitimiteit van het proces te verhogen (Nilsson, 2005). Ook in de IDDRS wordt het engageren van ex-strijders in de reïntegratieplanning aangemoedigd. Via participatie
bij
de
planning
worden
de
ex-strijders
vooral
via
commandanten
vertegenwoordigd. Hierdoor krijgen programmatoren zicht op hun verwachtingen en kunnen deze laatsten indien nodig worden ingebracht in het programma (United Nations, 2006). Verder vindt de VN het ook belangrijk om gemeenschappen te betrekken bij het reïntegratieproces. Ze spelen een centrale rol in dit proces want het zijn zij die uiteindelijk wel of niet openstaan voor ex-strijders. Zij moeten in het centrum van de reïntegratieplanning staan wanneer het gaat over het identificeren van mogelijkheden voor individuen of mogelijke spanningsvelden en het verlenen van prioriteiten aan gemeenschapsontwikkelingsprojecten (United Nations, 2006).
De DDR-programma’s in Liberia en Sierra Leone vertoonden een gebrek aan een degelijke, onafhankelijke en formele procedure voor grieven van de ex-strijders. Het bestaan van een dergelijke procedure had het mogelijk kunnen maken om hulp te zoeken voor het gebrek aan toegang tot DDR omwille van de corruptie van commandanten en DDR-werknemers of omwille van om het even welke reden. In Sierra Leone werden klachten gekanaliseerd naar de NCDDR, maar hier kregen ex-strijders bitter weinig gehoor. In Liberia was er geen procedure voor grieven ingesteld door het NCDDRR, maar werden wel frauduleuze praktijken en corruptie gerapporteerd door Human Rights Watch (Human Rights Watch, 2005). Het is dus van uitermate belang dat tijdens de programmatie zowel met de grieven van de strijders wordt rekening gehouden, als met de gemeenschappen waarin ze zich zullen settelen. De nationale commissie voor DDR, UNMIL en de donoren dienen de dynamiek van het huidige reïntegratieprogramma in dit verband te herbekijken (International Crisis Group, 2004). 5.3.2.
Zelforganisaties
Om aan hun grieven uiting te geven vormen ex-strijders vaak oud-strijdersorganisaties. Deze organisaties hebben in het verleden een belangrijke rol gespeeld bij het beschermen en verbeteren van de belangen van gedemobiliseerde strijders. Zij kunnen ook worden betrokken bij het plannen, implementeren en opvolgen van reïntegratieprogramma’s (Nilsson, 2005). Het ondersteunen van deze organisaties kan een vruchtbare manier zijn om ervoor te zorgen dat ex-strijders niet gemarginaliseerd worden. Deze organisaties worden gecreëerd om grieven van ex-strijders te beperken en ze zijn afhankelijk van het reïntegratieproces om te 52
kunnen overleven (Nilsson, 2005). De VN (2006) geeft aan dat de creatie van oudstrijdersfederaties nuttig is omdat ze de functie vervullen van een soort van early warning systeem zijn wanneer groepen ontevreden worden. De ervaring leert echter dat de gemeenschap beter met ex-strijders kan omgaan als deze groepen uit zichzelf ontstaan en dus niet als nationale organisaties worden opgezet (United Nations, 2006).
In Sierra Leone creëren ex-strijders nieuwe sociale netwerken waarbij nieuwe ideeën over sociale solidariteit als tegengewicht werken voor de aantrekkingskracht van corruptie en cliëntelisme in de Sierra Leonese maatschappij. Ex-strijders organiseren zich samen met andere kwetsbare groepen rond werkgelegenheid en niet rond etniciteit. De groep werkloze jongeren vormt een grote uitdaging voor de heropbouw van Sierra Leone (Peters, 2007).
5.4.
Politieke transformatie
5.4.1.
Transformatie van rebellengroepering tot politieke partij
Om een duurzame vrede te bewerkstelligen kan het ook goed zijn om strijders te engageren in het politieke besluitvormingsproces. Voorwaarde is dan dat het politieke systeem partijen opneemt waarvan ex-strijders geloven dat zij hun belangen verdedigen (Nilsson, 2005). De transitie van rebellenbewegingen naar een democratische politieke macht is een geweldige uitdaging. DDR kan bijdragen tot een deel van de transitie, maar zonder een aantal structurele veranderingen zoals politiek leiderschap, verkiezingen, kwaliteit van de media, civiele maatschappij, publieke transparantie en zeggenschap is er een groot risico dat duurzame vrede wordt opgeofferd voor snelle winst. Het aanbieden van ministeriële posten aan krijgsheren kan helpen voor het ontdooien van een situatie, maar neigt de bredere legitimiteit en stabiliteit van een systeem te ondermijnen. Tegelijkertijd kunnen er op die manier spanningen voorkomen worden tussen DDR en transitional justice systemen zoals TRC’s. Ook straffeloosheid moet worden aangepakt. De vernieuwing/heruitvinding van de staat zelf is een essentieel ingrediënt in het ondermijnen van de diepere politieke oorzaken van het conflict, maar deze liggen ver buiten het bereik van een DDR- programma (Klem & Douma, 2008).
De belangrijkste rol van de internationale gemeenschap is het ondersteunen van de ontwikkeling van nationale en lokale capaciteiten om DDR te implementeren (United Nations, 2006). In vredesovereenkomsten is de aandacht voor politieke conversie eerder klein in vergelijking met het technische aspect van DDR. In dezelfde zin wordt weinig aandacht besteed aan de actuele veranderingen en de implementatie van wetten die voormalige strijdende partijen zouden kunnen ondersteunen om hun politieke doelen na te streven. De 53
hervorming van de grondwet, van electorale lijsten en het aanbieden van voordelen voor politieke participatie moeten de sleutel zijn tot succes. De omvorming van een voormalige gewapende groep tot een nieuwe politieke partij of tot eender welke politieke vorm die zich op democratische mechanismen baseert om haar doel te bereiken, wordt beschouwd als een element
van
evaluatie
in
DDR-programma’s.
DDR
moet
daarom
vanuit
een
langetermijnperspectief worden beschouwd. Het organiseren van verkiezingen in landen waar DDR verre van geïmplementeerd is, kan ook een tegengesteld effect uitlokken (Pouligny, 2004).
In Liberia is DDR momenteel in die mate gestructureerd dat de commandanten de lijsten van strijders bezorgen aan UNMIL via de NCDDRR. Voormalige overtreders van geweld zijn de poortwachters van het DDR-programma geworden. Toegang tot DDR-lijsten geeft hen bovendien politieke macht om aanhangers te vinden voor de nakende democratische verkiezingen. Om dit te omzeilen is er nood aan militaire kennis om de lijsten van commandanten na te gaan en de belangrijkste actoren te identificeren. Liberia telde ongeveer 10.000 ‘hardcore’ strijders tussen 1999 en 2004. De UNMIL-planning kwam op zo’n 38.000 strijders. Tot op vandaag werden zo’n 50.000 strijders ontwapend. De verwachting is dat dit aantal nog zal groeien. Het huidige programma in Liberia heeft hoofdzakelijk gefaald in het demilitariseren van de ‘hardcore’ strijders zoals Taylors voormalige bodyguards (Malan & Meek, 2004). Ook bij het vormen van de overgangsregering in Liberia, wat parallel gebeurde aan het DDR-proces, werden gedemobiliseerde commandanten van de voormalige partijen van het conflict op sleutelposities geplaatst. De leider van de Liberiaanse rebellenregering MODEL kreeg de post van minister van Buitenlandse Zaken. De toewijzing van een overgangsregering is op die manier een instrument om de balans van macht te behouden in een overgangsperiode en ook tijdens het DDR-proces. De geschikte representatie in een overgangsregering lijkt dus de prijs te zijn die dient te worden betaald voor het invoeren van ontwapening (Rufer, 2005).
In Sierra Leone had de internationale gemeenschap geen groot engagement waardoor het vredesproces qua opzet erg begrensd was. Het reïntegreren van de strijdende partijen in het democratische systeem was nochtans een immense uitdaging voor de Sierra Leonese politiek. Er moest een vertegenwoordiging komen van een groep jongeren die absoluut geen vertrouwen had in de politieke structuren. Participatie aan het vredesproces en de bereidheid om zich om te vormen tot een politieke partij was voor de rebellen een vrijgeleide om niet vervolgd te worden voor de mensenrechtenschendingen die ze pleegden. Taylor bleef vanuit Liberia het RUF ondersteunen om het vredesproces te doen mislukken. Het RUF had van in het begin een fundamentele afkeer van de politieke structuren in Sierra Leone. De 54
ondersteuning voor de partij van de RUF, de RUFP, was oppervlakkig en onzeker. In tegenstelling tot Liberia was de achterban van de RUF niet opgeroepen via etnische mobilisatie. De aanhangers verlieten de beweging als gevolg van ontevredenheid over het leiderschap en de corruptieschandalen in de partij. Tegen de verkiezingen van 2007 waren er geen kandidaten meer op de lijst (Hertman, 2009). De onmogelijkheid van de RUF om zich heruit te vinden, betekent daarom niet dat de politieke reïntegratie van haar strijders mislukt was, integendeel: ex-strijders toonden dat ze hun bezorgdheden veel beter konden nastreven via de gevestigde orde van politieke partijen en de bredere instituties in de Sierra Leonese samenleving. De mislukking van de RUFP in 2002 betekende dat de ex-strijders hun ingang tot de civiele maatschappij gevonden hadden. De situatie in Sierra Leone leert ons dat politieke reïntegratie niet enkel politieke participatie per sé een voorwaarde voor vrede is, maar dat politieke interactie de belangrijkste manier is om verandering op gang te brengen in een samenleving (Mitton, 2008). 5.4.2.
Verkiezingen
De overgang van verschillende groeperingen tot burgerlijke politiek partijen en bewegingen vormt de voornaamste band tussen DDR en democratie. Het concept van DDR is niet zo expliciet wanneer het gaat over het houden van vrije democratische verkiezingen. Het succesvol afronden van DDR is een voorwaarde voor het houden van vrije verkiezingen. Door het organiseren van verkiezingen krijgen ex-strijders toegang tot de politieke instituties van de staat. De naoorlogse verkiezingen zijn fundamenteel verschillend van deze georganiseerd in stabiele omgevingen. Ze vormen een integraal element van de huidige vredesovereenkomsten en representeren een symbolisch einde van de overgang van oorlog naar vrede (Hertman, 2009). Wanneer er voor de eerste keer verkiezingen worden georganiseerd, kan het nodig zijn om ‘powersharing’ arrangementen te maken. Alle partijen die deel uitmaken van het conflict zijn dan ook lid van de regering. Op hetzelfde moment is het ook belangrijk om de transformatie van rebellenlegers en milities binnen het politieke systeem te ondersteunen (Nilsson, 2005).
In Sierra Leone drukt 62% van de ondervraagde ex-strijders hun vertrouwen uit in de electorale politiek of de aanpak van de staat en/of lokale ambtenaren als één van de meest effectieve manieren om problemen aan te pakken in hun gemeenschap (Humphreys & Weinstein, 2007). In Liberia stemde zo’n 80% van de ondervraagde ex-strijders in de verkiezingen van 2005 en 85 % van hen dacht dat er positieve veranderingen zouden komen na de verkiezingen. Ook hier beschouwen ex-strijders politiek activisme en niet geweld als het instrument voor de verbetering van economische mogelijkheden (Boas & Hatloy, 2008). De politieke uitdrukkingen van de Liberiaanse ex-strijders wijzen het volgende uit. Het 55
politiek activisme van de ex-strijders staat in sterk contrast tot de democratische betrokkenheid die aan de dag werd gelegd aan het begin van de vijandigheden in 1989. Terwijl toen meer dan 86 % beweerde dat ze geen politieke voorkeur hadden voor een partij, beweerden in maart 2006 bijna iedereen behalve 2% dat ze een politieke voorkeur hadden. Van de 30 partijen die zich registreerden voor de verkiezingen in oktober 2005 waren er 18 oude en 12 nieuwe partijen. Toch blijft er bezorgdheid over de nog steeds aanwezige internationale gemeenschap in beide landen, waaruit blijkt dat de regering nog steeds niet genoeg vertrouwen geniet bij de bevolking. 5.4.3.
Vertrouwen in democratisch processen
De meeste ex-strijders verwerpen geweld als een instrument voor politieke verandering. Ze geven duidelijk aan vertrouwen te hebben in Sierra Leone’s nieuwe democratie (Humphreys & Weinstein, 2004). Ook hebben de ex-strijders andere attitudes aangaande het bereiken van verandering in Sierra Leone. Bijna 90% is nu geëngageerd bij het actief ondersteunen van politieke partijen, terwijl velen voor de oorlog een eerder apathische houding aannamen ten aanzien van de politiek. De ondersteuning voor de SLPP is overweldigend: 75 % van de ondervraagde ex-strijders drukt haar voorkeur uit voor deze partij, net als 64 % van het voormalige RUF.
Ook vallen ex-strijders niet meer terug op hun voormalige militaire eenheden wanneer ze bepaalde verzuchtingen hebben. Bijna 80 % van hen gelooft niet dat klagen tegen een fractieleider iets zal veranderen aan het beleid van de regering. In Liberia geeft het overgrote deel van de ex-strijders aan dat ze geen tijd doorbrengen met ex-leden van hun militaire eenheid. 63 % geeft aan dat ze tijd doorbrengen met familie (Pugel, 2007).
De meeste ex-strijders geloven effectief dat ze het regeringsbeleid mee vorm kunnen geven via niet-gewelddadige middelen. Meer dan 80% van de bevraagde Sierra Leonese ex-strijders gelooft dat het een verschil zou maken in het regeringsbeleid als ze zouden gaan klagen bij een ambtenaar in de hoofdstad. 75 % gelooft dat stemmen wezenlijk verandering kan brengen in het regeringsbeleid (Humphreys & Weinstein, 2004). Sierra Leone krijgt krediet voor de veelheid aan institutionele innovatie die ondernomen werd. Initiatieven op lokaal niveau zijn vooral van groot belang. Het oprichten van jongerenorganisaties bijvoorbeeld, waarbij exstrijders en burgers samenwerken om de werkloosheid aan te pakken in het land (BoerschSupan, 2009).
Men kan ervan uit gaan dat de CDF-soldaten, die liever gezien worden in de gemeenschappen optimistischer gestemd zijn over de vooruitgang die gemaakt is door Sierra Leone sinds het 56
einde van de oorlog. Ex-strijders zijn het meest optimistisch over het succes van de regering in het tegemoet komen aan basisbehoeften. 83% van hen vindt dat toegang tot onderwijs beter is dan voor de oorlog, 65% zegt dat toegang tot medische zorgen verbeterd is. Leden van het voormalige RUF hebben een iets hogere graad van ontevredenheid.
78% van de
ondervraagde ex-strijders geloven dat het land beter af is in het kader van veiligheid en zekerheid. Heikele punten van pessimisme zijn de werkgelegenheid en de corruptie waarvan 50 % vindt dat ze nog hetzelfde zijn als voor de oorlog (Humphreys & Weinstein, 2004).
In Liberia drukt het merendeel van de ex-strijders hun vertrouwen in het democratische systeem uit. 6% van de strijders is geneigd te vinden dat men een betere socio-economische status binnen de gemeenschap heeft. 94 % van de ondervraagde ex-strijders geven aan dat ze politiek actief zijn bij een politieke partij (Pugel, 2007).
57
VI. Conclusie
In deze masterproef worden DDR en in het bijzonder reïntegratie in Sierra Leone en Liberia nader bekeken. DDR-programma’s omvatten het ontwapenen, demobiliseren en reïntegreren van ex-strijders. De doelstellingen die deze drie fasen richting geven zijn tegenstrijdig in inhoud en termijn. Vaak komt vooral de nadruk te liggen op het ontwapenen en demobiliseren van ex-strijders. Hierbij is het creëren van veiligheid één van de belangrijkste motivaties om te investeren in het programma. Het ontwapenen en demobiliseren van ex-strijders is bovendien beperkt in tijd en dit maakt het financieren gemakkelijker. Deze fasen werden in Sierra Leone en Liberia losgekoppeld van reïntegratie. Reïntegratie behelst met zijn langetermijnfocus
een
complexere
opdracht.
Verantwoordelijkheid
voor
dergelijke
programma’s wordt bij de staat zelf gelegd, terwijl ondertussen ook wordt verwacht dat deze recht krabbelt uit het verwoestende conflict. Het is bijgevolg geen verrassing dat reïntegratie het minste aandacht en ondersteuning krijgt. Reïntegratie wordt hoofdzakelijk gezien als een project, niet als een proces. Doelstelling van deze masterproef is dan ook om deze fase van het DDR-proces nader te onderzoeken. Uit de literatuur blijkt dat vooral aanbevelingen werden gedaan voor de programmatorische aspecten van reïntegratie. Daaruit blijkt dat de programma’s in Sierra Leone en Liberia veel te beperkt in tijd en ondergefinancierd waren. Ze bestonden uit een aantal gestandaardiseerde pakketten die aan ex-strijders werden aangeboden. Vele strijders moesten lang wachten om zich te kunnen inschrijven voor reïntegratie. Behalve het formuleren van een aantal geleerde lessen, evalueerde de VN reïntegratie in beide landen op basis van kwantitatieve gegevens. Deze data geven echter geen inzage in de inhoudelijke aspecten van het proces. In deze masterproef wilden we daarom onderzoek doen naar de aanwezigheid van een aantal dimensies die belangrijk blijken voor succesvolle reïntegratie. Alvorens hierop in te gaan dient gezegd dat buiten deze inhoudelijke dimensies ook een aantal contextuele factoren een invloed op reïntegratie uitoefenen. Zowel in Sierra Leone als Liberia speelden spoilers en spoils een rol in het bestendigen van het conflict en vormden ze op die manier een bedreiging voor de reïntegratie van ex-strijders. De beschikbaarheid van wapens in de maatschappij en het veiligheidsvacuüm in de staat blijven tot op vandaag een uitdaging voor beide landen. Verder onderzoek van het reïntegratieproces deden we aan de hand van drie dimensies die in de definiëring van reïntegratie duidelijk naar voren komen: een economische, een sociale en een politieke dimensie.
58
De economische dimensie van reïntegratie is opgedeeld in drie fasen. In eerste instantie worden ex-strijders op korte termijn ondersteund via reïnsertiepakketten. Hoewel deze vorm van ondersteuning in principe tot de demobiliseringsfase hoort, is het toch belangrijk om er ook hier oog voor te hebben. Sierra Leone en Liberia hebben immers omwille van de slechte timing tussen de periode van demobilisering en effectieve reïntegratie hulppakketten moeten aanbieden aan de ex-strijders om hen in hun eigen levensonderhoud te kunnen laten voorzien. In beide landen werd reïnsertie toegepast zoals voorgeschreven door de IDDRS, namelijk als kortetermijnoplossing voor het overbruggen van de periode waarin er nog geen reïntegratieprojecten werden opgestart. In beide landen werd deze materiële en vooral financiële ondersteuning door de ontvangende gemeenschappen op weerstand onthaald. In Liberia vonden we ervaringen terug van ex-strijders die omwille van de ontoereikendheid van de ondersteuning terugkeerden naar hun voormalige commandanten in de hoop daar werkgelegenheid te vinden. Meer informatie over werkprojecten vonden we in Sierra Leone en Liberia terug. Of deze werkprojecten effectief helpen bij het reïntegreren van ex-strijders is echter niet na te gaan omdat hier geen onderzoek rond werd verricht. Zeker is wel dat de reïnsertie die werd voorzien, niet genoeg was om de periode te overbruggen gezien de reïntegratiefase zelf serieuze vertragingen opliep en ex-strijders hierdoor naar alternatieve manieren van inkomens gingen zoeken. Een tweede belangrijke fase met betrekking tot de economische dimensie is het aanleren van vaardigheden, training en informatie. Reïntegratie-initiatieven in beide landen boden een beperkt aantal ex-strijders de mogelijkheid om terug naar school te gaan. In Sierra Leone koos slechts een klein percentage van de ex-strijders voor deze ondersteuning. In Liberia kon omwille van financiële beperkingen niet op de grote vraag van ex-strijders om terug scholing te genieten worden ingegaan. Deze vorm van ondersteuning wordt ook vanuit de IDDRS aangeraden en het is zeer zinvol om de grote groep ongeschoolde ex-strijders via formeel onderwijs een nieuwe kans te bieden. Het lijkt ons toch belangrijk om ook een analyse te maken van alle aanwezige infrastructuur en mogelijkheden voor formele scholing. In een post-conflictsituatie is het waarschijnlijk dat een groot deel van de scholen niet meer kan functioneren en dat vele leerkrachten de dorpen ontvlucht zijn. Om ex-strijders de mogelijkheid op scholing aan te bieden moet er dus de garantie zijn dat deze überhaupt bestaat. Het kan dan gaan om meer dan enkel het financieren van het inschrijvingsgeld en het sensibiliseren van leerkrachten. Een koppeling met bredere ontwikkelingsprojecten is noodzakelijk. Daarnaast werd in beide landen een standaardprogramma uitgewerkt waarbij ex-strijders uit een aantal beroepsdisciplines konden kiezen. Deze trainingen waren te beperkt in tijd en creëerden in beide landen frustraties omwille van een inefficiënte planning en de mismatch tussen verwachtingen van ex-strijders en de uiteindelijke uitvoering van het programma. Vele 59
ex-strijders vielen uit de boot of vertrokken nog voor ze op het reïntegratieprogramma konden intekenen. De door de IDDRS aangeraden arbeidsmarktstudie werd in geen van beide landen uitgevoerd waardoor het trainingsprogramma niet op de noden van de markt was afgestemd. Naast een adequate arbeidsmarktstudie is het ook raadzaam onderzoek te doen naar de socioeconomische situatie van ex-strijders en hun verwachtingen. Door deze factoren beter op elkaar af te stemmen in een reïntegratieprogramma, zou in beide landen meer op maat van deze doelgroep gewerkt kunnen worden en frustraties kunnen worden vermeden. In plaats van het massaal aanbieden van een standaardprogramma met een aantal accentverschillen kan het zinvol zijn om op basis van het aanbod van competenties onder de ex-strijders en de vraag op de arbeidsmarkt een betere match te maken. De doelgroep is vaak jong en sterk en gewend om hard te werken binnen een hiërarchisch systeem. Meer investeringen in werkplekleren, scholing en begeleiding zouden ervoor kunnen zorgen dat ex-strijders sneller op eigen benen staan. Begeleiders van reïntegratie dienen bovendien goed op de hoogte te zijn van de arbeidsmarkt en de mogelijkheden voor ex-strijders, zodat de begeleiding ook echt op maat aangeboden wordt en ex-strijders een realistisch beeld krijgen op hun toekomstige mogelijkheden. De nationale commissie van Sierra Leone voorzag in een dergelijke begeleiding in overeenstemming met de aanbevelingen van de IDDRS. Een laatste fase betreft het bereiken van economische onafhankelijkheid. Deze fase vereist dat de VN voor reïntegratie verder kijkt dan enkel het bezighouden van ex-strijders, maar in samenspraak met de nationale actoren op zoek gaat naar nieuwe vormen van productieve werkgelegenheid. In Liberia werden via dergelijke werkgelegenheidsprojecten op strategische wijze een aantal oplossingen geboden voor de instabiliteit in grensregio’s. Het is belangrijk dat DDR een bijdrage levert aan de verdere heropbouw van het land op lange termijn en daarin ook het omscholen en begeleiden van ex-strijders als een belangrijke opdracht beschouwt. De IDDRS wijzen hier op de rol van de publieke en van de private sector. Het is vooral deze laatste sector die bij jobcreatie een meer uitgesproken rol kan spelen. Tot op vandaag blijft de aanpak van jeugdwerkloosheid in beide landen een belangrijke en grote uitdaging, die echter buiten het bereik van DDR valt. Met een aanbod op maat van ex-strijders binnen het kader van een breder herstelprogramma zou DDR een meerwaarde hebben kunnen bieden voor de economische reïntegratie van ex-strijders in Sierra Leone en Liberia.
De sociale dimensie van reïntegratie wordt in deze masterproef voorgesteld vanuit een aantal perspectieven, juist omdat ze zich focust op de relatie tussen de ontvangende gemeenschap en de ex-strijders. Vanuit de literatuur en de insteek van de IDDRS belichten we in dit werkstuk reïntegratie vanuit drie grote perspectieven.
60
In een eerste deel vertrekken we vanuit de ex-strijders zelf. Wanneer we hen als individu in een reïntegratiefase bekijken zijn er een aantal aandachtspunten die hen persoonlijk aanbelangen. Zo is het behoud van prestige ontzettend belangrijk voor ex-strijders, zeker wanneer ze hoog in rang stonden in de groepering. Het lidmaatschap aan groeperingen die zich te buiten gingen aan mensenrechtenschendingen, maakt dat het sociaal prestige van exstrijder na het conflict zowel in Sierra Leone en Liberia aanzienlijk daalde. Merkwaardig genoeg hebben de IDDRS hier geen aandacht voor. Rekening houdend met de Afrikaanse context is dit prestige een belangrijk onderdeel van reïntegratie en verdient het vanuit de VN dus meer aandacht. Bovendien kampen ex-strijders regelmatig met psychologische trauma’s opgelopen door het conflict. Hoewel in de IDDRS wel vermeld, werd hier binnen de twee besproken cases geen aandacht aan besteed. Het lijkt ons opportuun om bij het reïntegratieprogramma extra aandacht te hebben voor ex-strijders die lid waren van de gewelddadigste milities en ex-strijders met psychologische problemen. Het zijn zij die de meeste moeilijkheden zullen ondervinden bij het reïntegreren in de maatschappij. Belangrijk is wel om interpretaties over mogelijke trauma’s vanuit een lokaal perspectief te interpreteren. In een tweede deel zoemen we in op de omgeving waarin ex-strijders worden verondersteld te reïntegreren. Deze omgeving blijkt een aantal voor- en/of nadelen te hebben voor succesvolle reïntegratie. Een door de IDDRS aangeraden conflictanalyse had in Sierra Leone en Liberia meer duidelijkheid kunnen scheppen over de reden waarom weinig ex-strijders ervoor kozen om terug te keren naar het platteland en een wel beperkte voorkeur hadden voor agriculturele trainingssessies. Zowel in Sierra Leone als in Liberia lag het probleem van landeigendom aan de basis van het ontstaan van het conflict. Zolang het reïntegratieprogramma geen rekening houdt met deze onderliggende gevoeligheden, riskeert het programma het conflict enkel terug aan te wakkeren. Reïntegratie zou in die zin mee op zoek moeten gaan naar oplossingen voor het probleem van landtekort en de agriculturele sector mee moeten ondersteunen. Daarnaast heeft de IDDRS ook oog voor de noodzakelijke ondersteuning binnen de stedelijke of rurale context waarin een ex-strijder terecht komt. Hoewel in Liberia minder ex-strijders in de steden bleven hangen dan in Sierra Leone, blijft het toch een aandachtspunt in beide landen. Ex-strijders in de stad zijn moeilijker te ondersteunen en hebben gebrek aan een degelijk sociaal netwerk, wat cruciaal blijkt voor sociale reïntegratie. Ze moeten worden aangemoedigd om alternatieve netwerken te creëren. Een derde deel focust op de interactie tussen ex-strijders en de ontvangende gemeenschappen. Reïntegratieprogramma’s die enkel ex-strijders ondersteunen, zijn een doorn in het oog van ontvangende gemeenschappen. In Sierra Leone en Liberia werd deze weerstand binnen het reïntegratieprogramma tijdig opgevangen via het aanbieden van ontwikkelingsprogramma’s aan de gemeenschap. Ondertussen zijn de IDDRS en bijgevolg DDR-programma’s dan ook meer naar de gemeenschap in zijn geheel gericht. Toch pleiten we ervoor om individuele ex61
strijders, samen met andere kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en vluchtelingen, genoeg specifieke ondersteuning te bieden om niet het risico te lopen dat ze binnen het gemeenschapskader worden gemarginaliseerd. Een gemeenschap is niettemin ook een belangrijk middel voor het ondersteunen van ex-strijders. Pogingen om sociaal kapitaal te versterken, bijvoorbeeld door gebruik te maken van populaire communicatiekanalen en/of bestaande gemeenschapsorganisaties zoals in Liberia maken het voor gemeenschappen mogelijk om reïntegratie in eigen handen te nemen en mee te faciliteren. Zowel in Sierra Leone en Liberia speelde de radio een grote rol bij het informeren van gemeenschappen over het reïntegratieproces en het verminderen van de weerstand tegen reïntegratie. Het is ook op deze communicatie dat de IDDRS focust. Wanneer we dieper gaan kijken naar de sociale samenhang tussen ex-strijders en de gemeenschap blijkt dat bepaalde groeperingen sneller kunnen terugvallen op hun netwerken omdat ze door familie en vrienden werden gerekruteerd. Informele netwerken van ex-strijders, discussiegroepen, oud-strijdersassociaties zijn sleutelelementen voor sociale reïntegratie en vormen een basis voor sociale versterking en
dialoog
met
de
gemeenschap.
In
de
mate
van
het
mogelijke
kunnen
reïntegratieprogramma’s reeds bestaande alternatieve vormen van dergelijke netwerken ondersteunen of betrekken bij de uitwerking. Hierover vonden we niets terug in de IDDRS. Op vlak van aanvaarding in de gemeenschap lijkt in Sierra Leone eerder een gevoel te heersen van pragmatisme. Ex-strijders worden gereïntegreerd omdat het moet, als prijs te betalen voor vrede. Het is reëel dat dit gevoel ook in Liberia heerst, hoewel de gemeenschapsorganisatie hier vlotter verliep dan in haar buurland. Ex-strijders geven er aan toch een behoorlijk gevoel van acceptatie te ervaren. In Sierra Leone blijken nog redelijk wat ex-strijders terug te vallen op hun voormalige fractieleiders. Om sociale cohesie te verbeteren werd
in
Sierra
Leone
geëxperimenteerd
met
verzoeningsmechanismen
en
waarheidscommissies. Deze bleken wisselend succes te hebben en vielen over het algemeen buiten het DDR-programma. Op zich bestaan in de Sierra Leonese en Liberiaanse maatschappij een aantal traditionele mechanismen die erop gericht zijn disputen te bemiddelen. Deze werden ondanks de positieve reacties in Sierra Leone niet genoeg aangewend voor het beslechten van disputen tussen ex-strijders en de ontvangende gemeenschap. Een reïntegratieprogramma dient lokale verzoeningsmechanismen te kennen en aan te wenden voor de sociale reïntegratie van haar doelpubliek, de ex-strijders. TRC’s probeerden hier verandering in te brengen maar ook daar had de Westerse inslag en manier van aanpakken een contraproductief effect op de verzoeningsmogelijkheden voor gemeenschappen en ex-strijders. In Liberia werden traditionele verzoeningsmechanismen meer gebruikt voor sociale reïntegratie wat het gevoel van betrokkenheid en het onderlinge vertrouwen van gemeenschappen ten goede kwam.
62
Naast het promoten van verzoening op lokaal vlak, is het voor het gemeenschappelijke vertrouwen ook cruciaal dat diegenen die de grootste misdaden pleegden hier ook voor worden bestraft. In dit opzicht speelt DDR wel een belangrijke rol. Door een link te leggen met SSR-programma’s kan het vertrouwen in de staat, het gevoel van veiligheid en het bestraffen van de verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen op nationaal vlak de sociale cohesie versterken. In Sierra Leone werd via de vredesakkoorden vooral amnestie verleend aan de overtreders van geweld. Nadien kwam er echter een Special Court waarin de belangrijkste verantwoordelijken werden bestraft. In Liberia kreeg de TRC onmiddellijk een plaats binnen de vredesovereenkomst. De kans dat overtreders hierdoor ook legaal zullen worden achtervolgd is miniem. Het gevoel van straffeloosheid kan op die manier weer wrijvingen in de maatschappij ontketenen. De politieke dimensie werd in een laatste hoofdstuk behandeld. Hier ligt de focus op het creëren van een systeem waarin ex-strijders hun politieke eisen op een vredevolle manier kunnen uiten. Omdat DDR in zijn geheel wordt beschouwd als het verder zetten van de politieke dialoog keken we in een eerste deel naar een aantal belangrijke politieke voorwaarden en aandachtspunten alvorens van start te gaan met het DDR-programma. Politieke wil is van fundamenteel belang, en dat erkennen ook de IDDRS. Alle betrokken partijen moeten bereid zijn om mee te stappen in het vredesproces. Daarnaast moeten ze actief mee kunnen vorm geven aan het DDR-proces. Binnen Sierra Leone en Liberia werden daartoe nationale commissies opgezet. Voor het reïntegratieprogramma heeft dit uiteraard ook gevolgen. In Sierra Leone bleek het politiek betrekken en erkennen van alle partijen niet evident, terwijl hiermee in Liberia van in het begin strategisch rekening werd gehouden. Binnen dit kader is het belangrijk dat reïntegratieprogramma’s oog hebben voor de oorspronkelijke motivaties van ex-strijders om te gaan vechten. Bij de meesten komt die motivatie neer op het beschermen van hun familie of moet ze gezien worden als protest tegen de hoge jeugdwerkloosheid. Veiligheid en werkgelegenheid vormen daarom een basis binnen reïntegratie, maar moeten worden verbonden met grotere projecten. In het tweede deel belicht dit hoofdstuk de rol van politiek binnen de reïntegratiefase zelf. Ondanks het grote belang van politiek en zeggenschap van ex-strijders, wordt dit onderwerp binnen de IDDRS minimaal aangeraakt. Veel ex-strijders komen uit een groepering waarbinnen hiërarchie belangrijk was en waarbinnen ze zelf geen zeggenschap hadden. Door deze inspraak te bieden bij het inplannen en opvolgen van het reïntegratieproces kan aan draagvlak en empowerment worden gewerkt. Bovendien krijgen ex-strijders het gevoel dat ze hun eigen toekomst kunnen vorm geven. Dat is juist het gevoel dat velen oorspronkelijk in de armen van rebellengroeperingen dreef. In Sierra Leone en Liberia vonden wij slechts in beperkte mate dergelijke inspraakmechanismen terug. Het was de NCDDR, waarin 63
afgevaardigden van de gewapende groeperingen zetelden, die vorm gaf aan reïntegratie. Exstrijders zelf werden niet naar hun drijfveren gevraagd. Er was tijdens het reïntegratieproces sprake van corruptie door commandanten en DDR-medewerkers, maar aan ex-strijders werd geen kanaal geboden om hun grieven hieromtrent te uiten. Daardoor blijft het risico bestaan dat ex-strijders hun eigen proces niet konden vorm geven. Een mogelijkheid om ex-strijders te betrekken bestaat in het vormen van oud-strijdersgroepen. Het ondersteunen van dergelijke organisaties kan een manier zijn om ex-strijders politiek meer zeggenschap te geven. Een positieve evolutie in Sierra Leone is het groeperen van zowel ex-strijders als burgers rond een aantal fundamentele thema’s die hen allemaal aanbelangen zoals jeugdwerkloosheid. In Liberia blijft het risico echter bestaan dat etnische lijnen de gemeenschappen verdelen, los van politieke thema’s. In een laatste deel behandelt deze masterproef het vraagstuk in hoeverre er een politieke transformatie plaatsvond van de rebellengroeperingen in de nationale politiek, de rol van de verkiezingen en het vertrouwen dat ex-strijders uitdrukken in het democratisch proces. In Liberia kregen de commandanten van voormalige strijdende partijen sleutelposities in de overgangsregering. Het samenstellen van een dergelijke power-sharing regering lijkt noodzakelijk om aan DDR te kunnen beginnen. Van enige democratie was dus geen sprake, maar door de etnische inslag van de strijdende partijen werden toch alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd. In Sierra Leone nam de internationale gemeenschap een bescheiden engagement op in het integreren van strijdende partijen in het democratische systeem. Deelname aan het politieke proces was voor sommige strijdende partijen eerder een vrijgeleide om niet voor mensenrechtenschendingen vervolgd te worden. Bijkomende moeilijkheid was hier de noodzakelijke vertegenwoordiging van jongeren die geen enkel vertrouwen hadden in het democratische systeem an sich. Politieke reïntegratie op macroniveau lijkt alleszins geslaagd. Het organiseren van verkiezingen wordt beschouwd als de afsluiting van DDR. Positief is dat zowel in Liberia als in Sierra Leone het politieke activisme van ex-strijders wezenlijk is gestegen. Terwijl men vroeger eerder negatief tegenover politiek stond is dit nu het tegenovergestelde. Het vertrouwen van ex-strijders in de politiek is groot en het gevoel dat ex-strijders mee kunnen vorm geven aan het politieke proces is wijdverspreid. Algemeen gezien lijkt in beide landen binnen reïntegratie vooral te zijn geïnvesteerd in de economische dimensie. Aan deze dimensie wordt algemeen gezien de meeste aandacht besteed, zowel in academische literatuur als in de verslagen van de betrokken actoren. Zowel in Sierra Leone als in Liberia werd deze dimensie het meest uitgespeeld bij de reïntegratie in de hoop dat deze een invloed zou hebben op andere aspecten van reïntegratie. De veronderstelling dat economische reïntegratie automatisch leidt tot sociale reïntegratie bleek
64
echter een overschatting. Het gebrek aan aandacht voor de sociale dimensie, vooral in het kader van traditionele verzoeningsmechanismen en psychologische ondersteuning blijkt een groot gebrek in het programma. Van zodra ex-strijders werden ontslagen uit het proces werden gemeenschapsleiders en religieuze leiders opgezadeld met de taak om verzoening te faciliteren, terwijl DDR heel weinig ondersteuning bood. Investeringen in de sociale dimensie werden enkel vanuit veiligheidsoverwegingen genomen. Met name om te voorkomen dat exstrijders op te veel weerstand in gemeenschappen zouden botsen. De politieke dimensie kreeg vooral op macroniveau veel aandacht. Dit had hoofdzakelijk te maken met strategische doelstellingen aangaande het ontmijnen van de explosieve situatie in beide landen. Onder de vorm van een power-sharing deal kregen alle partijen een plaats in de regering. Het gevaar bestaat dat deze strategische samenstelling van de regering niet de vertaling is van de vertegenwoordiging die burgers en ex-strijders eisen. Wat het zeggenschap van ex-strijders zelf betrof, werden er echter bitter weinig inspanningen gedaan. Reïntegratie focuste zich te hard op het administratieve proces van verwerken van ex-strijders en niet op de kwaliteit van de ondersteuning. Zowel de sociale als de politieke dimensie verdienen een meer centrale plaats binnen het reïntegratieproces. Daarnaast wordt de rol van lokale actoren en het gebruik van lokale knowhow en tradities nog te hard onderschat binnen de reïntegratiefase. Doordat DDR als een gestandaardiseerd programma vorm krijgt, is het risico bovendien groter dat het hele proces te eenzijdig vanuit een Westerse invulling wordt vorm gegeven. Dit blijkt ook uit de minimale aandacht van de IDDRS voor de lokale context. De algemene lijnen van de programma’s zijn relevant, maar missen de reflex van de realiteit. Het is duidelijk dat DDR en reïntegratie in het bijzonder geen one-size-fits-all oplossing is.
65
Bibliografie Aboagye, F. B., & Bah, A. M. (2004). Liberia's Road to Recovery: trends, prospects and challenges. International Security Studies. Pretoria: ISS. Addo, P. (2004). Mercenarism in West Africa: A Threat to Ghana's Democracy ? Paper n°2, KAIPTC. Allusul, N. (2008).Disarmament, Demobilisation, Rehabilitation and Reintegration (DDRR) in Liberia.Institute for Security Studies. Pretoria: ISS. Annan, J., & Patel, A. C. (2009). Critical Issues and Lessons in Social Reintegration: Balancing Justice, Psychological Well Being, and Community Reconciliation. Cartagena: International Disarmament Demobilization and Reintegration congress. Berger, M. T. (2006). From Nation-Building tot State-Building: the geopolitics of development, the nation-state system and the changing global order. Thid World Quarterly, 27 (1), 5-25. Boas, M., & Hatloy, A. (2008). 'Getting in, Getting out': Militia Membership and Prospects for Reintegration in post-war Liberia. The Journal of Modern Africa Studies, 46, 33-55. Boersch-Supan, J. (2009). What the Communities Say: The Crossroads Between Integration and Reconciliation: What Can Be Learned from the Sierra Leonean Experience ? Centre for Research on Inequality, Human Security and Etnicity. Oxford: DFID. Coletta, N. J. (1997). Demilitarization, Demobilization and the Social and Economic Integration of excombatants: Lessons from the World Bank Africa Experience. USAID. Collier, P., & Hoeffler, A. (2000). Greed and grievance in civil war. World Bank. Washingtond D.C.: Policy research working paper 2355. Creative Associates International. (1997). Assessment of the Demobilisation and Disarmament process in Liberia. USAID, Washington. Douglas, I., Gleichmann, C., Odenwald, M., Steenken, K., & Wilkinson, A. (2004). Disarmament, Demobilisation and reintegration: A practical field and classroom guide. Stuttgard, Duitsland: GTZ, NODEFIC, PPC, SNDC. Duthie, R. (2010). Local Justice and Reintegration Processes as Complements to Transitional Justice and DDR. International Center for Transitional Justice, Research Unit. Duthie, R. (sd). Transitional Justice and Sociale Reintegration.Opgeroepen op februari 12, 2010, van Swedish Government: http://www.sweden.gov.se/content/1/c6/06/54/02/7545e870.pdf Fayemi, J. '. (2004). Governing Insecurity in Post Conflict States: the case of Sierra Leone and Liberia. In A. Bryden, H. Hänggi, A. Bryden, & H. Hänggi (Red.), Reform and reconstruction of the security sector . Geneve: Geneva Gentre for the Democratic Control of Armed Forcess.
66
Ginifer, J. (2003). Reintegration of Ex-Combatants. In M. Malan, S. Meek, T. Thokozani, J. Ginifer, & P. Coker, SIERRA LEONE Building the Road to Recovery (p. 165). Pretoria: Institute for Security Studies. Hertman, A. (2009). From Rebels to rulers:A comparative case study on rebel-to-party transitions in Mozambique and Sierra Leone. Radboud University, Nijmegen. Human Rights Watch. (2005). Liberia at Crossroads: Human Rights Challenges for the New Government. Human Rights Watch. Human Rights Watch. Human Rights Watch. (2005). Youth, Poverty and Blood: The Lethal Legacy of West Afrca's Regional Warriairs. Human Rights Watch. Humphreys, M., & Weinstein, J. M. (2007). Demobilization and Reintegration. Journal of Conflict Resolution, 51 (4), 531-567. Humphreys, M., & Weinstein, J. M. (2005). Disentangling the Determinants of succesful Demobilization and Reintegration. Washington D.C. Humphreys, M., & Weinstein, J. M. (2004). What the fighters say: A Survey of Ex-Combatants in Sierra Leone, Juni-August 2003. Interim Report, PRIDE, Freetown. International Crisis Group (ICG). (2004). Rebuilding Liberia: Prospects and Perils. ICG Africa Report (75), 1-42. Jennings, K. M. (2008). Seeing DDR from Below: Challenges and dilemmas raised by the experiences of ex-combatants in Liberia. Fafo, New Security Programme. Fafo. Jennings, K. M. (2008). Unclear Ends, Unclear Means: Reintegration in Post War Societies - The Case of Liberia. Global Governance, 14, 327-345. Kingma, K. (1997). Demobilization of combatants after civil wars in Africa and their reintegration into civilian life. Policy Sciences, 30, 151-165. Klem, B., & Douma, P. (2008). The Struggle after Combat: The Role of NGOs in DDR Processes: Synthesis Study. Cordaid. Cordaid. Klem, B., Douma, P., & van Laar, S. (2008). The Struggle after Combat: the Role of NGO's in DDR Processes: Sierra Leone Case Study. Cordaid. Cordaid. Knight, M. (2008). Expanding the DDR Model: Politics and Organisations. Journal of Security Sector Management, 6 (1). Malan, M., & Meek, S. (2004). Identifying lessons from DDR experiences in Africa. Monograph N°106, Institute for Security Studies, Accra.
67
Mallejaq, R. (2007). Looking at the individuel in Liberia and Sierra Leone: From a Regional Conflict to a 'Human Insecurity Complex'. Human Security Journal (3). Mitton, K. (2008). Engaging disengagement: The political reintegration of Sierra Leone's Revolutionary United Front. Conflict, Security & Development, 8 (2), 193-222. Molloy, D. (2008). DDR: A Shifting Paradigm & the Scholar/Practicioner Gap. Pearson Peacekeeping Centra, Ottawa, Canada. Mosse, D. (2004). Is Good Policy Unimplementable? Reflections on the Ethnography of Aid Policy and Practice. (I. f. Studies, Red.) Development and Change, 35 (4), pp. 639-671. Muggah, R. (2007, maart 31). Great expectations: (dis)integrated DDR in Sudan and Haiti.Opgeroepen
op
november
10,
2009,
van
www.reliefweb.int:
http://www.reliefweb.int/rw/rwb.nsf/db900sid/SBOI745PQQ?OpenDocument&query=muggah%20DDr%20sudan%20haiti Muggah, R. (2005). No Magic Bullet: A Critical Perspective on Disarmament, Demobilization and Reintegration (DDR) and Weapons Reduction in Post-Conflict Contexts. 94 (379), 239-252. Muggah, R. (2006, april 19). Reflections on disarmament, demobilisation and reintegration in Sudan. Humanitarian Exchange Magazine . Nickels, B. P. (2009). Mary Kaldor. New & Old Wars: Organized Violence in a Globalized Era. Stanford: Stanford University Press, 2nd Edition, 2007 (1998). Journal of Military and Strategic Studies, 12 (1). Nilsson, A. (2005, May). Reintegrating Ex-Combatants in Post-Conflict Societies. Reintegrating ExCombatants . Opgehaald van www.sida.se: www.sida.se/publication Olonisakin, F., & Alao, A. (2005). Explaing Disarmament, Demobilisation and Reintegration in Liberia. In A. Fitz-Gerald, & H. Mason, From Conflict to Community: a Combatant's Return to Citizenship. Shirvenham: Global Facilitation Netword for Security Sector Reform. Peters, K. (2007). From Weapons to wheels: young Sierra Leonean ex-combatants become motorbike taxi-riders. Journal of Peace Conflict & Development, 10, 1-23. Porto, J. G., Parsons, I., & Alden, C. (2007). From Soldiers to Citizens: The Social, Economic and Political Reintegration of Unita Ex-Combatants. Pretoria: Institute for Security Studies. Pouligny, B. (2004). The Politics and Anti-Politics of Contemporary "Disarmament, Demobilization & Reintegration" programs. (p. 27). Paris: CERI & SGDN. Pugel, J. (2007). What the Fighters Say: A Survey of Ex-Combatants in Liberia: february-march 2006. UNDP - ANNPPCAN. United Nations Development Programme.
68
Richards, P. (2005). New War: An Ethnographic Approach. In P. Richards, No Peace, No War: An anthropology of Armed Conflicts. Oxford: James Currey Publishers. Richards, P. (2005). To fight or to farm? Agrarian dimensions of the Mano River conflicts (Liberia and Sierra Leone). African Affairs, 104 (417), 571-590. Rufer, R. (2005). Disarmament, Demobilisation and Reintegration (DDR): Conceptual approaches, specific settings, practical experiences. Geneva Centre for Democratic Control of Armed Forces. Geneva: DCAF. Sany, J. N. (2006). Reintegration of Ex-combatants: The Liberia Case. Conflict Trends . School for a Culture of Peace. (2008). DDR 2008: Analysis of Disarmament, Demobilization and Reintegration (DDR) programmes in the world during 2007. Bellaterra: SCP. School for a Culture of Peace. (2006). Sierra Leone. Opgeroepen op februari 12, 2010, van http://escolapau.uab.cat/img/programas/desarme/mapa/sierrai.pdf Solomon, C., & Ginifer, J. (2008). Disarmament, Demobilisation and Reintegration in West Africa: An Overview of Sierra Leone and Liberia. Centre for International Cooperation and Security. University of Bradford. Spear, J. (2005). Conclusions: The International Practice of DDR. In A. M. Fitz-Gerald, & H. Mason, From Conflict to Community: a Combatant's Return to Citizenship. Shrivenham: Global Facilitation Network for Security Sector Reform. Specker, L. (2008). The R-Phase of DDR processes: An Overview of Key Lessons Learned and Practival experiences. Netherlands Institute of International Relations 'Clingendael', Conflict Research Unit, Den Haag. Tamagnini, A., & Krafft, T. (2010). Strategic Approaches to Reintegration: Lessons Learned from Liberia. Global Governance, 16, 13-20. UNDDR. (sd). Country Program: Sierra Leone. Opgeroepen op februari 26, 2010, van http://www.unddr.org/countryprogrammes.php?c=60 UNDDR.
(sd).
Country
Program:
Liberia.
Opgeroepen
op
februari
26,
2010,
van
http://www.unddr.org/countryprogrammes.php?c=52 UNDDR. (2009, oktober). What is DDR? (D. a. United Nations Disarmament, Producent) Opgeroepen op november 9, 2009, van http://www.unddr.org/whatisddr.php UNDPKO Lessons Learned Unit. (1999). Disarmament, Demobilization and Reintegration of ExCombatantes in a Peacekeeping Environment. United Nations, Department of Peacekeeping Operations, New York.
69
United Nations Departement of Peacekeeping. (2004). Liberia: Disarmament, Demobilization and Reintegration Program. Activity Report, United Nations Development Program Liberia. United Nations. (1999). Disarmament, Demobilization and Reintegration of Ex-Combatans in a Peacekeeping Environment. Principles and Guidelines. United Nations, Lessons Learned Unit, Department of Peacekeeping Operations, New York. United
Nations.
(2006).
Integrated
DDR
Standards.
Opgehaald
van
http://www.unddr.org/iddrs/framework.php United Nations. (2003). Lessons learned from United Peacekeeping Experiences in Sierra Leone. United Nations, Departement of Peacekeeping Operations. UN. United Nations Security Council. (2000). The Role of U.N. Peacekeeping in Disarmament, Demobilization and Reintegration. Report of the Secretary General (S/2000/101), New York. Van de Goor, L., & Ball, N. (2006). Disarmament, Demobilization and Reintegration: mapping issues, dilemmas and guiding principles. Netherlands Institute for International Relations 'Clingendael', Conflict Research Unit, Den Haag. Willibald, S. (2006). Does Money work? Can cash transfers to ex-combatants in disarmament, demobilisation and reintegration processes. (O. D. Institute, Red.) Disasters, 30 (3), pp. 316-339.
70
Bijlagen
Bijlage 1: Kaart van Sierra Leone (gevonden op http://www.nationsonline.org)
71
Bijlage 2: Kaart van Liberia (gevonden op http://www.globalsecurity.org)
72