Digitale
Fotografie THEORIE
®
Spinveld 25 4815 BR Breda www.schoolvoorfotografie.nl info@schoolvoorfotografie
Camera De meest gebruikte digitale camera’s zijn de spiegelreflex- en de compactcamera. In het kort de verschillen:
Compact
Reflex
Diafragma De belichting wordt geregeld door wat we het diafragma noemen. Als de camera het oog zou zijn, dan kan de sluiter als het knipperen worden beschouwd, terwijl de belichting als de iris functioneert, die afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar licht wijder of nauwer wordt. Onder zeer lichte omstandigheden vernauwt de iris van het oog zich, terwijl de iris zich onder omstandigheden met weinig licht verwijdt om zoveel mogelijk licht naar binnen te laten. Zo werkt het diafragma van de camera ook. Onder lichte omstandigheden dient het diafragma zo klein mogelijk te zijn om de hoeveelheid licht dat op de camerasensor terecht komt te reduceren en onder slechte lichtomstandigheden, dient het diafragma te worden geopend om meer licht binnen te laten.
-2-
Diafragma Het diafragma verwijst naar de lensopening. Je kunt de lensopening in de camera aanpassen en daarmee regelen hoeveel licht de sensor zal bereiken. De diafragmawaarden worden gemeten in fstops. Hoe hoger het f-stop getal, des te kleiner de opening van de lens. Zo geeft f/16 een kleinere opening aan dan f/2. Het diafragma bepaalt ook hoe veel van de scene voor en achter het scherpstelpunt scherp blijft. Dit wordt de scherptediepte genoemd. Het ingestelde diafragma wordt getoond in de beeldzoekervan de camera.
Diafragma Het diafragma wordt doorgaans gemeten aan de hand van wat de ‘f-stop’ wordt genoemd. Een f-stop is een afzonderlijke maateenheid van de diafragmaopening. De maateenheden van het diafragma zijn: f/1.4, f/2, f/2.8, f/4, f/5.6, f/8, f/11, f/16, f/22 en f/32. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, geldt hoe lager de f-stop, des te groter de opening. Bij een f-stop van f/1.4 is het diafragma van de camera het grootst, terwijl een fstop van f/32 de kleinste diafragmaopening is.
-3-
Scherptediepte Met de meeste camera’s, vooral SLR’s, kun je de belichting instellen. De camera meet de hoeveelheid beschikbaar licht en geeft advies wanneer er sprake is van onder- of overbelichting. Het diafragma kan in combinatie met de sluitertijd worden gebruikt om een constante lichtinval te handhaven. Als je een groot diafragma gebruikt (lage f-stop waarden) kun je de sluitertijd verlagen om te zorgen dat dezelfde hoeveelheid licht op de sensor valt. Dit type instelling zal je scherptediepte verkleinen – minder delen van de opname zullen scherp zijn. Hiermee kun je het effect creëren dat slechts een klein deel van de opname scherp is en de rest van de opname als een aantrekkelijk vage achtergrond zichtbaar is. Als je een klein diafragma gebruikt, kun je de sluitertijd verhogen waardoor je scherptediepte zal vergroten.
Sluitertijd De sluitertijd geeft aan hoe lang de sluiter in de camera open blijft wanneer je een foto maakt. Een lange sluitertijd resulteert in een lange belichtingstijd. Net als het diafragma wordt ook de sluitertijd getoond in de beeldzoeker van de camera.
-4-
Sluitertijd Foto’s worden gemaakt en opgeslagen door licht dat via de lens van de camera op de film of sensor komt. Er zijn twee methoden om te regelen hoeveel licht de sensor of film zal bereiken. Eén van deze methoden is de sluiter van de camera. Je kunt de snelheid regelen waarmee de sluiter wordt geactiveerd – ofwel de snelheid waarmee de sluiter opent en weer dicht gaat. Dit wordt sluitertijd genoemd en sluitertijden worden meestal aangeduid in fracties van seconden. Zo betekent een sluitertijd van 1/25 dat de sluiter van de camera gedurende 1/25ste deel van een seconde open is. Hoe hoger het getal van de sluitertijd, des korter is de sluiter open en des te minder licht op de film of sensor in de camera zal komen. Een hoog getal betekent ook dat als je een bewegend onderwerp fotografeert, er minder kans is op onscherpte wanneer je naar het resultaat op de foto kijkt.
Bewegingsonscherpte Bewegingsonscherpte op een foto is een interessante manier om met een foto het effect van snelheid en beweging weer te geven. Wanneer je de juiste sluitertijd hebt geselecteerd, zal de achtergrond scherp blijven. Het bewegende onderwerp is echter iets onscherp om het effect van snelheid en beweging over te brengen. Kijk eens naar de onderstaande voorbeelden. Bij 1/500 zal de fiets volledig zijn ‘bevroren’. De sluitertijd is zo kort dat het bewegende onderwerp lijkt stil te staan. Bij 1/125 van een seconde zijn de fiets en de fietser zelf iets onscherp, waardoor het effect van dynamiek en beweging ontstaat. Bij een sluitertijd van 1/15 zijn zowel fiets als fietser bijna helemaal onscherp. Bij elk van de foto’s zie je dat de achtergrond ongewijzigd blijft en dit is een belangrijk aspect voor het effect van bewegingsonscherpte. -5-
Bewegingsonscherpte-2 Bewegingsonscherpte kan ook worden gebruikt terwijl de camera zelf beweegt. Wanneer je een bewegend onderwerp fotografeert, houd je het onderwerp scherp in beeld door mee te bewegen in de richting die het onderwerp heeft. Terwijl je dat doet, druk je op de ontspanknop. Dit is een methode waarbij de achtergrond onscherp wordt en het onderwerp relatief scherp in beeld blijft. Kijk opnieuw naar de onderstaande foto’s. De foto met 1/500 lijkt volledig ‘bevroren’. Bij 1/125 ontstaat het begin van een onscherpe achtergrond en blijven fiets en fietser ‘bevroren’. Bij 1/60 is het effect van een onscherpe achtergrond duidelijker – de scène is in beweging waarbij de fietser stil lijkt te staan. Dit type foto’s maak je meestal met behulp van een statief, zodat de camera een horizontaal pad volgt terwijl je meebeweegt met het onderwerp en zich geen bewegingen in verticale richting voordoen.
Snelheid Wanneer je met de camera met het onderwerp mee beweegt is de hoeveelheid onscherpte in de achtergrond en daarmee het effect van snelheid niet alleen sterk afhankelijk van de gekozen sluitertijd maar ook van de brandspuntsafstand (hoeveel heid zoom). Bij een tele objectief (inzoomen) geeft een kleine beweging met de camera al veel onscherpte in de achtergrond. Bij een groothoekobjectief moet je veel meer met de camera bewegen om een onscherpe achtergrond te krijgen.
100 mm, 1/50 sec, F/16
-6-
Toegift Kijk eens naar deze twee voorbeelden van foto’s die zijn gemaakt met verschillende sluitertijden. Bij de eerste foto was de sluiter een hele seconde open om de beweging van water vast te leggen. Bij de tweede foto – gemaakt met een sluitertijd van 1/125 – is het water ‘bevroren’. Er is geen duidelijk antwoord op de vraag welke sluitertijd het beste is voor welke situatie, het hangt helemaal af van het effect dat je wilt bereiken!
Opname programma’s Op de meeste camera’s tref je een programmawieltje aan. Het programma Volautomatisch wordt aangegeven met een groen vierkantje. Verder zijn er 2 groepen programma’s. De programma’s in de basis zone zijn geoptimaliseerd voor specifieke opnamesituaties. De camera zorgt voor alle belichtingsinstellingen het enige waar jij je zorgen over hoeft te maken is de compositie. De creatieve zone geeft je meer creatieve mogelijkeheden. Je kunt bijvoorbeeld handmatig instellingen aangeven als diafragma en de sluitertijd.
-7-
Programma’s in de Basis zone De basis zone bevat zes programma’s Portret Landschap Close-Up Sport Nacht portret Uitgeschakelde flitser Om een programma te selecteren, draai je aan het programma wieltje of kies je afhankelijk van je camera een programma uit het menu.
Portret Zoals de naam al vermoeden, is het programma Portret geoptimaliseerd voor portretfotografie. Met dit programma stelt de camera automatisch een groot diafragma in (laag f/getal), zodat het onderwerp scherp wordt weergegeven tegen een vage achtergrond. Op deze manier krijgt het onderwerp van je portretfoto alle aandacht
-8-
Landschap Draai het programmawieltje naar het programma Landschap en de camera stelt automatisch een klein diafragma in (hoger f/getal). Dit geeft zoveel mogelijk scherptediepte om de scene van voor naar achter scherp te krijgen. Het programma Landschap werkt goed bij normaal daglicht. Bij weinig omgevingslicht is de camera wellicht niet in staat het kleine diafragma in te stellen dat je wilt gebruiken. Dit omdat de camera de lens open moet houden om te zorgen dat voldoende licht wordt ontvangen voor een juiste belichting.
Close-Up Het programma Close-up optimaliseert de camera voor close-up of macro fotografie. Dit programma werkt het best wanneer je fotografeert met maximale zoom of met een close-up lens. De camera selecteert automatisch een kortere sluitertijd om effecten als gevolg van cameratrillingen te reduceren, een effect dat extra goed merkbaar is wanneer je onderwerpen van dichtbij fotografeert. Om bij macrofotografie optimale resultaten te behalen, gebruik je een speciale close-up lens en eventueel een macro ring lite.
-9-
Sport Het programma Sport stelt de camera in voor het vastleggen van snelle actiebeelden. Een korte sluitertijd stelt je in staat de actie te bevriezen. Voor scherpstellen gebruik je het eventueel het AF programma met continu scherpstellen. De camera zal automatisch bewegende onderwerpen detecteren en volgen, zodat ze haarscherp in beeld blijven. Voor de opnamen kies je Continu-opname. Houd de ontspanknop ingedrukt om reeksopnamen te maken met meerdere beelden per seconde
Nachtportret Wanneer je s’nachts foto’s maakt met behulp van de flitser van de camera, dan krijg je soms een fel verlicht onderwerp met een bijna zwarte achtergrond. Het programma Nacht portret stelt de camera in staat het natuurlijke achtergrondlicht te registreren en zo een aantrekkelijker foto te maken. De flitser wordt automatisch geactiveerd om het onderwerp te belichten. Een langere sluitertijd maakt een natuurlijke belichting van de achtergrond mogelijk. Omdat een langere sluitertijd wordt gebruikt vraag je of je onderwerp stil wil blijven staan om onscherpte te voorkomen. Je dient de camera zo stil mogelijk te houden. Voor het beste resultaat gebruik je een statief.
-10-
Nachtportret voor vuurwerk Dit programma kun je ook gebruiken voor het fotograferen van vuurwerk mits je de flitser uitschakeld. Je kunt de camera-instellingen ook handmatig optimaliseren voor het fotograferen van vuurwerk. * Ondanks dat het midden in de nacht is en je wellicht in de verleiding komt een hoge ISO in te stellen, kun je de ISO laag houden om beeldruis in de donkere delen te voorkomen – 100 is een goede instelling * Zet de flitser uit * Om de magie van het vuurwerk vast te leggen, stel je een sluitertijd tussen 1 en 4 seconden in * Gebruik een diafragma van f/8 of f/16 * Zorg dat je fotografeert met behulp van een statief!
Uitgeschakelde flitser Het is niet altijd gepast of fraai om de flitser van de camera te gebruiken. Bij een concert is de camera flitser vaak ontoereikend en bij een huwelijk is het vaak storend om te flitsen. Daarnaast verstoort het flitslicht ook vaak de “licht”sfeer in een ruimte. In plaats van de flitser te gebruiken om het onderwerp te belichten gebruikt de camera bij het programma Uitgeschakelde flitser een langere sluitertijd om het onderwerp te belichten. Ook hier is het weer belangrijk te letten op eventuele bewegingsonscherpte bij het fotograferen uit de hand
-11-
De creative zone De creative zone stelt je in staat de belichtingsinstellingen van de camera te regelen. Om goed gebruik te kunnen maken van de programma’s in de creative zone is het belangrijk te weten wat de rollen van diafragma en sluitertijd zijn bij het vaststellen van de belichting voor een opname.
Programma Net als Volautomatisch is ook Programma ideaal voor de alledaagse fotografie. De camera stelt automatisch het diafragma en de sluitertijd in om te zorgen dat het onderwerp op de juiste wijze wordt belicht. Programma is echter veel flexibeler dan volautomatisch. Bij het programma Volautomatisch kun je behalve in en uit zoomen eigenlijk niets instellen. De camera kiest alle instellingen. Bij het programma Programma blijven de meeste instelmogelijkheden wel beschikbaar.
-12-
Tv Sluitertijdvoorkeuze Bijj sluitertijdvoorkeuze selecteer je de sluitertijd en zal de camera het juiste diafragma instellen voor een goede belichting van het onderwerp. Dit programma is geschikt om actie te bevriezen of een fraaie onscherpte te geven door een langere tijd te kiezen. Een korte sluitertijd (1/500-ste van een seconde of korter) bevriest snel bewegende onderwerpen en legt actie momenten vast. Kortere sluitertijden zorgen er wel voor dat er minder licht in de camera komt. Het is mogelijk dat dan zelfs de grootste diagfragma opening ontoereikend is voor een goede belichting. Een lange sluitertijd maakt het onderwerp onscherp en geeft de foto een gevoel van beweging. Als je een sluitertijd van minder dan een 1/50-ste seconde gebruikt, is het raadzaam om een statief te gebruiken om onscherpte door cameratrillingen te voorkomen.
Av Diafragmavoorkeuze Met Av Diafragmavoorkeuze kun jehet diafragma instellen om zo de scherptediepte te regelen. De camera stelt de sluitertijd automatisch in op de helderheid van het onderwerp en zorgt zo voor de juiste belichting. Een kleine lensopening (hoog f/getal) geeft een grotere scherptediepte. Zowel voor- als achtergrond blijven scherp in beeld. Een grote lensopening ( laag f/getal) verkleint de scherptediepte. Deze instelling is fraai voor portretten.
-13-
Handmatig Bij Handmatig stel je zelf zowel het diafragma als de sluitertijd in. Deze instelling is handig in opnamesituatie’s waar de lichtmeter van de camera soms moeite mee heeft. bijvoorbeeld als je een erg donker of erg licht onderwerp fotografeert. Deze instelling is ook handig als je voor het creatieve effect een foto wilt maken met onder- of overbelichting.
A dep (automatische scherptediepte) Dit programma gebruikt de AF (auto focus) punten van de camera om een diafragma te selecteren dat alle onderwerpen scherp in beeld houdt. Dit programma is ideaal voor groepsfoto’s en landschappen. De sluitertijd wordt automatisch ingesteld om voor een gelijkmatige belichting te zorgen.
-14-
Informatie over de ISO waarde De ISO waarde is een aanduiding van hoe gevoelig de sensor in je camera is voor licht. Door de ISO waarde te verhogen, heb je minder licht nodig voor een goede belichting. Maar fotograferen met minder licht heeft wel effect op de beeldkwaliteit.
ISO 400
ISO 800
ISO 1600
ISO waarde Een hoge ISO waarde (400-1600) is geschikt om bij weinig omgevingslicht zonder flitser te fotograferen en ook wanneer je erg korte sluitertijden gebruikt. Bij een hoge ISO waarde ontstaat er ‘beeldruis’, korrelvormige stippen die vooral zichtbaar zijn in de donkere delen van de opname. Als er voldoende licht is probeer dan altijd met de laagst mogelijke ISO waarde te werken. (bijvoorbeeld ISO 100).
-15-
Instellen van de ISO waarde In de Basis Zone zal de camera automatisch een ISO waarde tussen de 100 en 400 instellen. In de Creative Zone kun je zelf elke waarde binnen het bereik van de camera selecteren. De ISO waarde instelling kun je controleren op het LCD display van je camera. Om de ISO waarde te wijzigen druk je op de ISO knop. Daarna kun je met het programmawieltje een nieuwe instelling selecteren.
Toelichting op de witbalans Onze ogen nemen witte voorwerpen waar als wit , ongeacht het type belichting dat wordt gebruikt. Maar digitale camera’s hebben enige hulp nodig om de kleur (kleurtemperatuur) van de lichtbron te kunnen compenseren. Bij een lage kleurtemperatuur bevat het licht meer rood en bij een hoge kleurtemperatuur mmer blauw. Door de juiste witbalans te selecteren, zorg je dat de opnamen natuurlijke kleuren en helderwit bevatten.
-16-
Witbalans Wanneer we fotograferen met film, kunnen we filters gebruiken om de kleurtemperatuur van een foto te wijzigen. Digitale camera’s hebben echter sensors die de kleur van het licht binnen het beeldvlak kunnen ‘lezen’ om deze vervolgens te ‘corrigeren’ zodat de kleuren natuurlijker overkomen. Deze sensors maken deel uit van wat het ‘witbalanssysteem’ wordt genoemd. Een witbalanssysteem van een camera zorgt dat witte voorwerpen als wit overkomen op uw foto’s, zelfs wanneer het licht dat op het onderwerp schijnt een beetje geel, of groen, of blauw is.
Witbalans Vanaf het moment dat de zon opkomt tot het moment dat ze weer achter de horizon verdwijnt zal het licht dat wij zien constant van kleur veranderen. Onze ogen passen zich aan deze veranderingen aan zonder dat we er iets aan hoeven te doen, maar digitale camera’s moeten hard werken om foto’s te maken die natuurlijk overkomen. De hele dag lang zien we de wereld telkens in een ander licht, maar we zijn ons daar nauwelijks van bewust. De opkomende zon heeft vaak een warme gele gloed en de TL-lampen op kantoor en in werkplaatsen zijn veelal licht groen – bij de slager hebben ze zelfs een rode gloed. Het licht van de middagzon is wat afstandelijk blauw en als we in de schaduw van een boom staan, zal het licht nog blauwer lijken. De meting van de verschillende niveaus van licht, ofwel de kleurtemperatuur, wordt aangegeven in Kelvins (K). De grafiek laat een aantal kleurtemperaturen zien en geeft aan waar we die aantreffen.
-17-
Witbalans De meeste camera’s zijn ingesteld op een Automatische witbalans (AWB) maar er zijn vaak ook handmatige instellingen die je kunt gebruiken om de camera te helpen bij moeilijke belichtingen. Vaak werkt AWB erg goed, maar als je echt zeker wilt zijn van het resultaat, kies dan de veelal zeer gebruiksvriendelijke handmatige instellingen. Het is belangrijk dat je je bewust bent van het type licht waaronder je fotografeert. Binnenshuis zal je vaak te maken hebben met gloeilampen, gebruik in die situatie dan ook de instelling Gloeilamp. Op een zonnige dag kies je buiten voor de instelling Daglicht. In de schaduw gebruik je Schaduw en je stelt de witbalans in op TL-licht wanneer je je bevindt in een ruimte met TL-verlichting. Hoewel er tientallen typen gloeilampen zijn en een eindeloos aanbod aan schaduwpartijen, geven deze instellingen de camera een goed beeld van de omgeving waarin je wilt fotograferen.
Witbalans Soms haalt een witbalanssysteem echter meer weg dan alleen de kleur van het licht op je onderwerp. Het is het geel dat vaak als warme tint door de gordijnen naar binnenvalt en dat wordt gebruikt om een comfortabele en aangename sfeer op te roepen. Als dit geel wegvalt, dan kan het licht veel van de natuurlijke aantrekkingskracht verliezen. De kleur in het licht zorgt voor sfeer – maakt de scène warm, koel, uitnodigend, afstandelijk, Om het sfeerbeeld te versterken, kunnen we de ‘verkeerde’ instellingen voor de witbalans gebruiken. Als we op het strand het warme gevoel van de ondergaande zon willen vasthouden, dan stellen we de witbalans in op daglicht. En op een niet al te fraaie dag kunnen we warmte oproepen door de instelling Schaduw te gebruiken, waardoor roze, rode en gele tinten worden toegevoegd aan het beeld. Op dezelfde manier kunnen we met de instelling Gloeilamp de kleur van ijsbergen en van de wereld onder de zeespiegel versterken door een blauw accent toe te voegen.
-18-
Instellen van de witbalans De programma’s onder Witbalans zijn afgestemd op specifieke lichtbronnen. Gebruik de pijltoetsen om de juiste instelling voor je opname te selecteren en druk daarna op SET.
Automatisch
Kunstlicht
Daglicht
TL-licht
Schaduw
Flits-licht
Bewolkt
Eigen(custom)
Custom witbalans Met dit programma voor de witbalans fotografeer je een wit voorwerp dat zal dienen als basis voor de witblansinstelling. Deze methode zorgt voor een hoge kleur nauwkeurigheid als je de procedure op de juiste wijze volgt. 1. Maak een foto van een wit onderwerp binnen de scene of gebruik een vel wit papier. Zorg dat zoveel mogelijke wit het hele beeld vult. 2. Selecteer [Custom WB] in het menu. 3. Op het scherm dat verschijnt selecteer je de opname die je bij stap 1 gemaakt hebt en druk je op de knop SET. 4. Om de instelling te activeren kies je bij wit balans de optie Custom.
-19-
Geavanceerde instellingen Een digitale camera heeft nog extra instellingen voor een fijn-afstemming van de witbalans. Je kunt de standaard kleurtemperatuur van de camera per kleur met 9 stappen aanpassen. Als je niet zeker weet welke instelling voor de witbalans je wilt gebruiken, dan zorgt de functie automatisch witbalans venster dat gelijktijdig 3 jpeg’s worden gemaakt met verschillend ingestelde witbalans.
Beeldkwaliteit Een van de belangrijkste beslissingen wanneer je digitaal gaat fotograferen is het type bestand dat je voor je opnamen wilt gebruiken; JPEG of RAW. Deze keuze heeft invloed op wat je met de foto’s kunt doen wanneer je ze wilt delen met anderen printen of bewerken. Voor een goede keuze is het belangrijk rekening te houden met de hoeveelheid beschikbaar geheugen en het uiteindelijke doel van de foto.
-20-
10
Een digitale foto is opgebouwd uit beeldpuntjes (pixels). Hoe groter het aantal pixels hoe verder je een opname kunt uitvergroten zonder verlies van scherpte. Met het aantal pixels neemt ook de grote van het digitale bestand en benodigde opslagruimte op het geheugenkaartje toe. Naast het aantal pixels is het ook van belang hoe dicht de pixels naast elkaar liggen. Een veel gebruikte waarde is aantal pixels per inch (2,54 cm). Voor weergave op een beeldscherm is 72 dpi (dots per inch) voldoende. Voor drukwerk is de standaard waarde 300 dpi.
150 pixels
15
Pixels
945
635
JPEG Jpeg is een flexibel en gemakkelijk type bestand. Contrast en scherpte worden geoptimaliseerd op het moment van fotograferen, zodat de foto’s direct vanaf de camera gereed zijn voor gebruik. In EOS camera’s heb je bij JPEG de keuze uit 3 verschillende bestandsgrootten: klein medium en groot. Zelfs bij de hoogste kwaliteitsinstellingen zullen JPEG bestanden veel kleiner zijn dan RAW bestanden. Dit geeft het voordeel dat je meer foto’s kunt opslaan op een geheugenkaart. En omdat het bestand kleiner is kan het sneller naar het geheugen worden geschreven zodat je langer continu-opnamen kunt maken en per reeks ook meer kunt fotograferen. Ideaal voor actie foto’s. Het is echter wel zo dat bij JPEG compressie iets van de orginele beeldgegevens verloren gaat . En elke bewerking die bij de opname of later in de computer op het bestand wordt gedaan is definitief zodra je het bestand opslaat.
-21-
600.000 pixels
Groothoek of Tele Wanneer je werkt met een groothoekobjectief, kun je een groter beeldveld vastleggen dan wanneer je een tele-objectief gebruikt. Als je bijvoorbeeld een scène fotografeert waarbij tussen twee onderwerpen een afstand bestaat en het ene onderwerp zich enkele meters achter het andere bevindt, dan zul je merken dat bij gebruik van een groothoekobjectief een duidelijke afstand tussen beide onderwerp zichtbaar is. Fotografeer je dezelfde scène met een tele-objectief, dan zal de afstand tussen de onderwerpen korter lijken en kan het er op de foto uitzien als of er helemaal geen afstand tussen de onderwerpen is. Je zult ook merken dat afmetingen van de onderwerpen in deze scènes verschillen wanneer je werkt met andere brandpuntafstanden. Op de foto die met het groothoekobjectief is gemaakt, zal het achterste onderwerp duidelijk kleiner zijn dan het onderwerp op de voorgrond. Bij de foto die je met een tele-objectief hebt gemaakt, lijkt het of ze beide even groot zijn.
24mm
50mm
100mm
Groothoekobjectieven Groothoekobjectieven hebben een korte brandpuntafstand, zo rond de 28mm. Minder afstand tussen de lens en het brandpuntafstand betekent dat meer licht op de film of de sensor kan komen. Daarom worden deze objectieven aangeduid als groothoekobjectieven. Door met een kortere brandpuntafstand te fotograferen, krijg je een grotere beeldhoek. Een kortere brandpuntafstand betekent ook dat de lens beter geschikt is voor gebruik wanneer je foto’s met een hoge scherptediepte wilt maken (foto’s waarbij meer scherp in beeld komt). Groothoekobjectieven zijn vooral handig wanneer je grote groepen mensen, landschappen of grote voorwerpen wilt fotograferen.
-22-
Tele-objectief Dit type objectief heeft een lens met een grotere brandpuntafstand – meestal 78mm of meer. Vergeleken met het groothoekobjectief zorgt de grotere afstand tussen de lens en het brandpunt dat hier minder licht op de film of de sensor komt. Dit betekent dat de beeldhoek van het objectief kleiner is. Objectieven met een grote brandpuntafstand zijn in het algemeen beter wanneer je een geringe scherptediepte wilt (het onderwerp moet scherp zijn, de achtergrond mag een zekere mate van onscherpte vertonen). Tele-objectieven zijn meer geschikt voor natuurfotografie, portretten of foto’s van onderwerpen die zich op grotere afstand bevinden.
Flitsen Het is een veel voorkomende misvatting te denken dat de flitser van een camera alleen flitst wanneer de scène die de fotograaf probeert vast te leggen slecht belicht is en alleen goed kan worden gefotografeerd als een extra lichtbron wordt gebruikt. Flitsers kunnen ook worden ingezet wanneer de achtergrond helder is verlicht en schaduwen verschijnen op de gezichten van de personen die je wilt fotograferen. Denk bijvoorbeeld aan een foto van iemand tegen de achtergrond van een fraaie zonsondergang. In zo’n situatie gebruik je de flitser voor ‘invullicht’ om zeker te zijn dat je onderwerp goed wordt belicht. De flitser is dus een extra lichtbron die je gebruikt om een foto te maken – vergeet niet dat het bij fotografie allemaal draait om het vastleggen van licht. Een flitser zal het voor een scène beschikbare licht versterken, extra licht toevoegen of het contrast binnen een foto minder scherp maken. -23-
Selecteren van AF punten Bij het fotograferen in M (Handmatig), TV (Sluitertijdvoorkeuze), Av (Diafragmavoorkeuze) of P (Programma) kun je het AF punt handmatig instellen. Dit is handig wanneer je op een bepaald onderwerp wilt scherpstellen, vooral als dit niet het meest prominente onderwerp in de scène is. Om het AF punt handmatig in te stellen: 1. Druk op de AF punt selectieknop. Dit is dezelfde knop die je gebruikt om de opname tijdens weergave te vergroten. 2. Gebruik de Main Dial om door de AF punten te bladeren. Het huidige geselecteerde AF punt wordt verlicht in de zoeker en op het LCD-paneel weergegeven. Heb je het gewenste AF punt gevonden, dan kun je de opname maken.
Compositie en beeldinhoud Naast alle technische mogelijkheden van de moderne camera’s blijft vooral het oog van de fotograaf het belangrijkste gereedschap voor een geslaagde of bijzondere foto. In dit deel gaan we vooral leren kijken en keuzes maken in o.a. standpunt, achtergrond en vlakverdeling. Het belangrijkste is wel dat alle tips en regels voor 80% goed werken. Het zijn vooral uitgangs punten en zeker geen wetten. Er zullen altijd situaties zijn waar met bewust afwijken van de gouden regels nog mooiere of verrassender resultaten te behalen zijn. Om maar gelijk de inhoud van dit hele boekje te relativeren, lap alle regels aan je laars en blijf dingen uitproberen.
-24-
Dichterbij Bijna elke foto zal beter worden als je 2 of 3 stappen dichter naar je onderwerp gaat. Een onderwerp dat het beeld helemaal vult geeft veel krachtiger foto’s. Wanneer je niet dichterbij kunt kruipen gebruik dan de zoom van je camera. Waarom werkt dit? Fotografie is ook vooral de kunst van het weglaten. Wanneer je dichter naar je onderwerp gaat blijven zaken die niet bijdragen aan het beeld buiten beeld en vragen dus ook geen aandacht als we de opname bekijken. Eventueel kun je later bij het bewerken via de computer nog een strakkere uitsnede maken. Maar alles wat je al bij de opname kunt doen is winst.
Zoom Veel camera’s hebben 2 soorten zoom. Optische zoom en digitale zoom. Gebruik optische zoom. Digitale zoom is eigenlijk overbodig en onbruikbaar. Optische zoom gebruikt het cameraobjectief om het onderwerp dichterbij te halen. Digitale zoom is eigenlijk geen zoom het is een software truc in de camera om beelden uit te vergroten. Je knipt eigenlijk je onderwerp uit een ruimer beeld. Met deze methode hou je uiteindelijk minder pixels over. -kwaliteit verlies- Als het nodig is kun je veel beter achteraf in de computer je opnamen bij snijden of uitvergroten omdat je dan meer mogelijkheden hebt.
-25-
Beeldvullend Fotografie wordt ook wel de kunst van het weglaten genoemd. Probeer zaken die niet bijdragen aan het verhaal van de foto buiten beeld te laten. Een foto wordt daardoor leesbaarder en prettiger om naar te kijken.
Het juiste moment Het vinden van het juiste moment om je foto te maken, kan moeilijk zijn. Om je foto’s interessanter te maken dan alleen een poserend en lachend model, kun je proberen je onderwerp vast te leggen terwijl dit in actie is of met iemand in gesprek is – het vastleggen van je onderwerp in rust leidt meestal niet tot het gewenste resultaat.
-26-
Regel van derden Hoeveel uit het midden is acceptabel? Een goede vuistregel is de regel van derden. Stel je voor dat je afbeelding in drie horizontale en drie verticale vlakken is verdeeld. Door je onderwerp in het midden van de denkbeeldige rasterlijnen te plaatsen, houd je het beeld stabiel.
Verban de zoom De zoomfunctie op een camera is geweldig, maar laat dat je er niet van weerhouden om rond te lopen en naar je onderwerp toe te gaan.
Compositie Je kunt je foto’s interessanter maken door te spelen met de manier waarop je de camera vasthoudt. Experimenteer eens met landschappen en portretten. Maak niet gewoon een foto met je onderwerp in het midden. Gebruik de scherpstelvergrendeling eens om dingen uit het midden te verplaatsen. Centreer je onderwerp, druk de ontspanner half in om scherp te stellen, verschuif de camera zodanig dat het onderwerp niet langer is gecentreerd en maak de foto door de ontspanner in te drukken.
-27-
Uit het midden Veel mensen zetten bij het fotograferen een onderwerp in het midden van het beeld. Dat is goed voor de belichting en de scherpte want de camera meet vaak in het midden van het beeld. De opname wordt vaak veel sprekender als je het onderwerp buiten het midden plaatst. Vooral als je achtergrond bijdraagt aan het verhaal van de foto. Bijvoorbeeld plaats een kind dat een verjaardagscadeau uitpakt aan één kant van het beeld en vul de rest van het beeld met andere kinderen die toekijken. Een goed uitgangspunt is de regel van derden of guldensnede. Verdeel het beeld zowel horizontaal als verticaal in drieën en plaats je onderwerp langs een van de lijnen of waar de lijnen elkaar kruisen. Dit geeft een prettig beeld om naar te kijken. Maar het is ook een regel waar je regelmatig van af kunt wijken. Experimenteer!
Ongewone standpunten De meeste foto’s worden gemaakt op oog hoogte. Wellicht nog een gewoonte uit de tijd dat je echt door de zoeker moest kijken om er zeker van te zijn dat alles er goed op stond. De huidige camera’s met een LCD scherm geven de mogelijkheid om de camera te gebruiken zonder dat je door de zoeker kijkt. Hierdoor is het mogelijk om bijzondere standpunten te kiezen. Je kunt een onderwerp bijna altijd van verschillende kanten fotograferen. Een afwijkend camerastandpunt kan een saai onderwerp opeens heel dynamisch maken. Hoe meer je experimenteert met verschillende camerastandpunten hoe beter je weet wat werkt en wat niet. Vooral bij het fotograferen van kinderen werkt een laag standpunt - op oog hoogte van het kind - zeer goed.
-28-
Flits overdag Het klinkt misschien vreemd maar een flitser is op het midden van de dag in de zon een prima hulpmiddel. Een flitser helpt donkere schaduwen een beetje helderder te maken en geeft mooie lichtjes in de ogen. Bij tegenlicht opnamen worden foto’s vaak te donker door het felle licht van achter het onderwerp. Een flitser kan de belichting weer in balans brengen. Soms geeft de flitser te veel licht en breekt het effect van tegenlicht af. Op verschillende camera’s kun je de hoeveelheid flitslicht corrigeren door de speciale invulflits stand gebruiken. Wanneer je handmatig corrigeert is -1 (stop) een goed uitgangspunt.
De foto boven is gemaakt met automatische instellingen en de foto onder met de flitser ingesteld op ‘invullicht’.
Zuinig met flits Een flitser is een prachtig hulpmiddel maar probeer vooral binnen de flitser niet te vaak te gebruiken. Het flitslicht breekt vaak de sfeer van het bestaande licht af. Bovendien heeft de flitser van de camera maar een klein bereik en is daardoor niet geschikt om grote ruimtes helemaal te verlichten. Zonder flits behoud je de sfeer van het bestaande licht maar vaak zul je niet ontkomen aan langere sluitertijden. Stel een hoge ISO waarde in en gebruik eventueel een statief. Verschillende camera’s hebben een nachtopname stand. Hierbij gebruik je wel de flits maar ook een lange sluitertijd om de sfeer van het bestaande licht te behouden.
-29-
Daglicht door de dag heen Van zonsopgang tot zonsondergang veranderd buiten het licht. ‘s ochtens en ‘s avonds is de kleur van het licht warmer dan midden op de dag en door de lagere stand van de zon zijn ook de schaduwen langer. Vooral in de zomer is het licht midden op de dag erg hard (contrastrijk). Let ook op de richting van het licht. De zon in je rug geeft (platte foto’s) weinig schaduw en dus weinig vorm in het onderwerp. Zijlicht maakt een de stam van een boom rond. Tegenlicht geeft mooie silhouetten en structuur in een landschap.
Avond/ochtend opname Een avondopname kan behalve ‘s avonds ook ‘s ochtends gemaakt worden. Fotografeer bij een heldere hemel naar de zon toe om een mooi verloop in de lucht te krijgen. Het licht is maar 10 minuten tot een kwartier optimaal. Zorg dat je ruim van te voren je standpunt hebt gekozen. Een goed moment is als de straatverlichting aan gaat en zichtbaar wordt op de grond. Voor de opnamen hiernaast heb ik iso 50 (weinig ruis) met F/8 gebruikt voor veel scherptediepte. (landschap) Ik heb licht gemeten in het midden van het beeld. De camera maakt die plek midden grijs. Maak eventueel met de belichtingscorrectie een belichtstrap rond deze waarden. Camera op statief.
18:32 F/8 1/50 sec
19:08 F/8 1/4 sec
18:52 F/8 1/8 sec
19:12 F/8 1/2 sec
19:00 F/8 1/6 sec
19:14 F/8 1 sec
-30-
Continu opnamen Veel camera’s hebben de mogelijkheid om snel opnamen achter elkaar te maken. Bij enkele opnamen is er vaak een vertraging tussen het indrukken van de ontspanknop en het moment dat de opname werkelijk gemaakt wordt. Het juiste moment bijvoorbeeld bij het uitblazen van de kaarsen op een taart is dan net voorbij. Met continu opnamen kun je een serie foto’s maken en de beste achteraf uitkiezen. Vooral bij kinderen en bewegende onderwerpen werkt dit goed. De snelheid waarmee je achter elkaar foto’s kunt maken is afhankelijk van de grote van de bestanden en het geheugen van de camera. Het loont de moeite om verschillende instellingen eens uit te proberen.
Vertraging Verschillende camera’s hebben tijd nodig om op het moment dat je de ontspanknop indrukt scherp te stellen en de juiste belichting te bepalen. Dit geeft bij actie foto’s meestal een vervelende vertraging voordat de echte opname gemaakt wordt. Je kunt dit voorkomen door van te voren een punt te kiezen waarop je scherpstelt door de ontspanknop half in te drukken. Vervolgens volg je met de ontspanknop half ingedrukt het onderwerp. Op het moment dat het onderwerp het eerder gekozen punt bereikt heeft druk je door en wordt de opname gemaakt.
-31-
Structuur-herhaling Belangrijke fotografische beeldelementen zijn stuctuur en herhaling. Zoek in je omgeving naar deze beeld elementen. Probeer dingen die niet van belang zijn buiten beeld te houden ze leiden af en maken de foto daardoor minder sterk.
-32-
Fotografieopleiding - Kunstbeschouwing en beeldanalyse Compositieschema’s Symmetrische compositie Een symmetrische compositie wordt gekenmerkt door een verticale denkbeeldige as die min of meer een evenredige massaverdeling maakt van links en rechts.
Asymmetrische compositie Alle niet symmetrische composities noemen we asymmetrisch. Het gebruiken van verschillende elementen in een zinvolle verhouding is essentieel. Centrale compositie We spreken van een centrale compositie als er een centraal punt is (dikwijls in het midden gelegen van het werk), waar alle elementen naartoe gericht lijken te zijn, dat noemt men een aandachtscentrum.
Geometrische compositie Een compositie waar de kunstenaar met een meetlat is bezig geweest noemt men geometrische compositie. Het geheel is dan nauwkeurig volgens bepaalde meetkundige regels opgebouwd, waardoor het een meetkundig karakter heeft.
Diagonale compositie Een compositie waarbij een duidelijke tweedeling van een diagonale beeldas over het vlak is aangebracht.
-33-
Fotografieopleiding - Kunstbeschouwing en beeldanalyse Compositieschema’s Symmetrische compositie Een symmetrische compositie wordt gekenmerkt door een verticale denkbeeldige as die min of meer een evenredige massaverdeling maakt van links en rechts.
Asymmetrische compositie Alle niet symmetrische composities noemen we asymmetrisch. Het gebruiken van verschillende elementen in een zinvolle verhouding is essentieel. Centrale compositie We spreken van een centrale compositie als er een centraal punt is (dikwijls in het midden gelegen van het werk), waar alle elementen naartoe gericht lijken te zijn, dat noemt men een aandachtscentrum.
Geometrische compositie Een compositie waar de kunstenaar met een meetlat is bezig geweest noemt men geometrische compositie. Het geheel is dan nauwkeurig volgens bepaalde meetkundige regels opgebouwd, waardoor het een meetkundig karakter heeft.
Diagonale compositie Een compositie waarbij een duidelijke tweedeling van een diagonale beeldas over het vlak is aangebracht.
-34-