De overstap naar digitale fotografie De fotografie heeft in het verleden al vele grote veranderingen en revoluties gekend. Het nieuwe millennium bracht voor de fotografie wederom een nieuwe revolutie: de digitale fotografie. De laatste jaren heeft er een grote verschuiving van analoge fotografie naar digitale fotografie plaatsgevonden. Het merendeel van de actieve fotografen fotografeert inmiddels met digitale apparatuur. Van de fotografen die nog wel geheel analoog fotograferen zijn er een hoop die nog steeds bezig zijn met het maken van de afweging tussen digitaal en analoog. Deze presentatie zal overstap van analoge naar digitale fotografie verduidelijken, en de verschillende overwegingen en argumenten uiteen zetten. Digitale fotografie kan op meerdere momenten ‘bedreven’ worden: De opname De bewerking De afdruk De archivering Bij analoge fotografie vinden bewerking en print eigenlijk in één stap plaats: in de doka (de donkere kamer, waarin de foto’s ontwikkeld en afgedrukt worden, door middel van chemische processen). In het geval van digitale fotografie kan een deel van de bewerking zich ook in de foto camera afspelen. In het geval van digitale fotografie is per definitie ook een digitaal archief nodig. Bij de keuze om op een bepaalde wijze digitaal te gaan fotograferen moeten we al deze stappen afzonderlijk bekijken. In deze presentaie ga ik uit van fotografie met kleinbeeld camera’s. (spiegelreflex). Middenformaat en grootformaat camera’s worden hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze vorm van fotografie een geheel specialistische discipline behelst, en er hier heel andere variabelen meespelen.
Opname
In de afweging tussen de invoering van digitale fotografie, zal met name de overstap naar een digitale fotocamera nog het meest in overweging genomen worden. De functionaliteiten van digitale camera’s zijn in grote lijnen gelijk aan de functionaliteiten van hun analoge tegenhangers. Het grootste verschil is het medium waarop het beeld geregistreerd wordt. Daarnaast zijn er enkele eigenschappen die hier direct uit voortvloeien, welke digitale fotografie een voordeel of nadeel op kan leveren. Zowel analoge als digitale fotocamera’s registreren licht. De gebruikte objectieven zijn verder (veelal) hetzelfde, en het beeld zal in die zin dus niet wezenlijk veranderen. De beeldkwaliteit van gemaakte foto’s wordt dan ook voor het overgrote deel bepaald door de kwaliteit van de gebruikte lens. Wel kan de afmeting van de digitale beeld sensor verschillend zijn aan het kleinbeeld formaat van film. Hoewel de discussie bij digitale kamera’s zich vaak vooral op het aantal pixels richt, is het belangrijk te beseffen dat juist dat niet bepalend is voor een goede foto. Wel bepaald het, tot op zekere hoogte, het maximale print formaat. Wat betreft het aantal pixels wordt over het algemeen aangehouden dat een 3.3 megapixel camera een goede print tot op A4 formaat zou kunnen opleveren en je voor een 10×15 cm print kan volstaan met een 2 megapixel camera. Dit zal uitvoerig besproken worden in de sectie over de print. De voor- en nadelen van digitale camera’s Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste verschillen tussen digitale en analoge foto camera’s. Digitale camera’s hebben: geen fotorolletjes, maar geheugenkaarten en dus langer achter elkaar doorschieten, de mogelijkheid om direct het resultaat te kunnen zien, geen wachttijden voor ontwikkelen en/of afdrukken, de mogelijkheid om ISO standen tussen foto’s door te wisselen,
een hoger stroomverbruik specifieke oplaadbare accu’s, hogere aanschafkosten, lagere periodieke kosten, een lager dynamisch bereik, een afhankelijkheid van de schrijfsnelheid van geheugen, een brandpuntsverlenging bij camera’s zonder full-frame sensor, een gewijzigde scherptediepte bij camera’s zonder full-frame sensor meer mogelijkheden bij het nabewerken op de computer, beeldsensors die tekortkomingen in lenzen eerder aan het licht brengen. Afhankelijk van de wijze van fotograferen, kunnen deze diverse eigenschappen voor- of nadelen zijn. We zullen ze hier dan ook stuk voor stuk behandelen. Opslagmateriaal, aanschaf- en periodieke kosten Wellicht het grootste verschil met analoge fotografie, is het feit dat men geen fotorolletjes meer nodig heeft. Als men zeer veel fotografeert, kan men op deze manier kosten besparen bij het fotograferen met een digitale camera. Gebruikt men echter maar zeer weinig film op jaarbasis, dan zal een digitale camera (vanwege de hogere aanschafkosten) doorgaans een hoger bedrag per foto opleveren. Bij de aanschaf van een digitale camera, dient men ook rekening te houden met de aanschaf van apparatuur die benodigd is om met de camera te werken. Voorbeelden hiervan zijn: extra accu’s, opslagmedia en software. Verder is het vooral in het geval van tijdsdruk een voordeel om foto’s direct door te kunnen sturen, zonder ze eerst te moeten ontwikkelen. Ook wanneer men continu aan één stuk door foto’s moet maken, is het een groot voordeel als men niet om de 36 foto’s van rolletje hoeft te verwisselen, maar (afhankelijk van de geheugenkaart) een grotere hoeveelheid foto’s kan maken. Direct het resultaat bekijken Het terug kunnen zien van de gemaakte foto kan een hoop voordelen opleveren. Zo is de leercurve beter, omdat men ter plekke kan leren van gemaakte fouten. Daarnaast kan men op belangrijke momenten ook de betreffende foto’s opnieuw maken, om zo toch met het gewenste resultaat terug naar huis te keren. Verder kan men de slechte foto’s direct verwijderen, zodat dit later geen extra tijd meer kost. Het kunnen bekijken van de foto’s heeft ook een nadeel: men wordt laconieker bij het bepalen van de belichting. Als deze niet klopt, dan kijkt men immers even op het scherm, en stelt men zo nodig de belichting bij. De harde leerschool blijft vaak toch de beste. Leren fotograferen door teleurstellingen na het ontvangen van een ontwikkeld fotorolletje wijst je duidelijker op de gemaakte fouten, dan het zien van een fout op het LCD scherm van de camera. Natuurlijk is het mogelijk om zo met een digitale camera om te blijven gaan, maar het is wel moeilijker en vergt meer discipline. ISO standen wisselen Dit is ongetwijfeld voor iedereen een voordeel, al zal het voor de één relevanter zijn dan voor de ander. Omdat er geen gebruik van film gemaakt wordt, kan men tijdens een fotosessie heel gemakkelijk van ISO stand verwisselen, wanneer de veranderende licht omstandigheden daarom vragen. Dit kan ook een hoop film kosten besparen, aangezien men voorheen het niet volgeschoten rolletje eruit diende te halen, om het te vervangen door een nieuwe. Stroomverbruik en accu’s Over het algemeen gebruiken digitale camera’s een veelvoud aan stroom van analoge camera’s. Dit wordt voor het overgrote deel veroorzaakt door het scherm waarop men de foto’s kan bekijken. Schakelt men de preview mogelijkheid op dit scherm uit, dan zal de gebruiksduur van een volle accu aanzienlijk verlengd worden. Een voordeel van digitale camera’s is, dat er gebruik gemaakt wordt van oplaadbare accu’s. Dit bespaart men
dus weer batterij kosten. De accu’s hebben echter als nadeel, dat zij minder goed bestand zijn tegen extreme weersomstandigheden zoals extreme kou en hitte. Veel accu’s kunnen maar slecht tegen temperaturen onder het vriespunt en geven het dan vaak al snel op. Opwarmen in de broekzak doet de accu weer herleven, al zal het opnieuw weer van korte duur zijn. Het afwisselen van twee of meer accu’s kan hier dus uitkomst bieden. Schrijfsnelheid van het geheugen De schrijfsnelheid van de gebruikte geheugenkaart, en het interne geheugen van de camera bepaalt in grote mate de snelheid waarmee gefotografeerd kan worden. Na een bepaald aantal foto’s (tot de buffer vol zit) moet men dan wachten tot er foto’s weggeschreven zijn en er weer ruimte in de buffer is. In het geval van analoge fotografie kan men toen doorgaan met fotograferen (tot het rolletje vol is). Het gebruik van snelle geheugenkaarten maakt (mits de camera hier gebruik van kan maken)dit probleem al een stuk kleiner. Lager dynamisch bereik Nog een van de grootste nadelen van de digitale beeldsensor, is dat het dynamische bereik (het contrast tussen licht en donker dat weergegeven kan worden) een stuk kleiner is dan op filmmateriaal. De laatste jaren begint dit langzaam te verbeteren, maar het blijft vooralsnog achter op het bereik van filmmateriaal. Als gevolg hiervan, is het lastiger om foto’s van contrastrijke beelden van een goede doortekening in zowel de schaduwen als de hoge lichten te voorzien. Een digitale reflex camera slaat 12 bits per pixel van 1 kleur op. Per kleur kunnen dan dus 4096 (2 tot de macht 12) waardes worden opgeslagen. Dit is echter slechts een fractie van wat het menselijke oog kan waarnemen (ongeveer 128.000 waardes per kleur). Het verschil tussen 16 bits sensors (64.000 waardes) en 12 bits sensors is dan ook enorm. De Canon EOS 1D Mark III is een van de eerste camera’s die uitgerust is met een CMOS sensor en beeldchip, die de foto’s verwerken met een diepte van 14 bits. Brandpuntsverlenging Veel digitale foto camera’s hebben een beeldsensor die kleiner is dan kleinbeeld. In veel gevallen geeft dit een zogenaamde cropfactor van 1,5 tot 1,6 keer. Dit betekent ook dat de brandpuntsafstand met 1,5 tot 1,6 keer verlengd wordt. Het gevolg is dat een 200mm lens dan het beeld geeft van een 300mm lens. In het geval van tele fotografie, kan dit een voordeel zijn. Gebruikt men echter veel extreme groothoek, dan zal de cropfactor voor de nodige problemen zorgen. Dit is op te lossen door moderne lenzen met zeer lage brandpuntsafstanden aan te schaffen (zoals de Canon EF-S 10-22mm lens). Scherptediepte Bij fotografie met digitale camera’s neemt de scherptediepte over het algemeen toe. Ik zal hier niet verder in detail op ingaan, omdat dit een heel technisch verhaal is, en het buiten de scope van dit document gaat. Wanneer men dus veel scherptediepte nodig heeft, zoals bij macro fotografie, is dit een voordeel. Gebruikt men een kleine scherptediepte echter als artistiek effect, dan is dit dus een nadeel, omdat men de diafragma opening verder zal moeten openen om hetzelfde effect te krijgen. Het effect is bij full-frame sensors overigens het kleinst. Mogelijkheden bij het nabewerken Digitale fotografie met behulp van digitale foto camera’s heeft als voordeel, dat men meer mogelijkheden en opties heeft bij het verwerken van de foto’s. Een hoop eigenschappen van de foto kunnen naderhand nog bijgesteld worden, en de (voorheen) meest ingewikkelde bewerkingen zijn nu in een handomdraai uit te voeren. Er kleeft wel een groot nadeel aan dit gemak: men wordt er snel lui en gemakzuchtig door. Alles is immers in de computer wel te repareren of te verbeteren. In ruim 100 jaar is er echter niets veranderd aan de stelling: “Een goede foto begint met een goed negatief”.
Een digitaal traject Tot slot moeten fotografen die een digitale camera aanschaffen zich realiseren dat ze zich daarmee ook verplichten tot een volledig digitaal traject. Er zal dus ook een goedpresterende computer nodig zijn en de nodige kennis daarvan. Alleen de fysieke print kan eventueel door een fotocentrale worden gedaan.
De Bewerking Het bewerken van foto’s gebeurt niet alleen met fotografie afkomstig uit digitale camera’s, maar ook met scans van analoge foto’s. Een uiteenzetting van de diverse mogelijkheden volgt hieronder In de camera Digitale foto camera’s, kunnen het beeld zowel in het oorspronkelijke formaat (zoals het van de sensor afkomt) opslaan (het zogenaamde RAW formaat), of in een formaat waarbij compressie en/of bewerking is toegepast (bijvoorbeeld JPEG). In het laatste geval kan de foto dan al in scherpte, kleurbalans, compressie en dergelijke aangepast worden. Ook wordt de kleurruimte hier al bepaald. De kleurruimte definieert de kleuren die in het bestand aanwezig zijn, en hoe deze weergegeven moeten worden. Met behulp van kleurruimtes kunnen foto’s geijkt en aangepast weergegeven worden, aan de hand van de kleurruimte van de outputapparatuur (zoals een monitor). Kleurbalans: Omdat heldere kleuren aanspreken, geven veel digitale camera’s de kleuren iets uitbundiger en verzadigder weer dan ze in werkelijk waren, ook in ‘natural’ mode. Dit kan overigens weer worden gecorrigeerd in een computer, indien gewenst. Meer uitgebreide digitale kamera’s staan ook toe dat de gebruiker de mate van aanpassing en bewerking in kan stellen. Compressie: Dit is een van de ‘gevaarlijkste’ bewerkingen. Compressie wordt gebruikt om een beeld in een kleiner bestand op te slaan dan eigenlijk nodig zou zijn op basis van de data die uit de sensor komt. Dit lijkt mooi omdat er dan meer foto’s op de geheugenkaart passen, maar heeft wel een groot nadeel: veel compressiemethoden (zoals JPEG) verliezen daarbij data. Kleinere details in de foto’s kunnen op die manier verloren gaan. Een bekend verschijnsel bij bv JPEG is het uitvlakken van gebieden met veel detail of het veranderen van een kleur tot een kleur die erop lijkt. De compressie gaat er dan vanuit dat dit voor de gebruiker ook als één vlak of kleur zou zijn gezien als hij de compressie niet had toegepast. Hoe hoger de compressie factor, des de groter de kans op dergelijke verschijnselen. TIFF en RAW formaten verliezen geen beeldinformatie, maar uiteraard is de compressie factor dan ook veel lager. Het is overigens niet te voorspellen hoeveel de compressie bespaart. Wordt er een vlak van één kleur gefotografeerd, dan is de compressie optimaal mogelijk, betreft het echter een beeld met heel veel kleine details, dan is compressie bijna niet mogelijk en krijgt men alsnog een groot bestand . In de computer Met de introductie van Photoshop en soortgelijke programma’s (zoals het gratis verkrijgbare ‘The Gimp’) is er een geheel nieuwe wereld open gegaan voor het bewerken van beelden. De term ‘digitale doka’ doet de naam eigenlijk geen eer aan. Het gaat te ver om hier alle mogelijkheden aan te stippen, maar de PC maakt het bewerken van foto’s zonder meer een stuk sneller, makkelijker en beter te reproduceren. Bovendien maakt het het mogelijk om relatief eenvoudig beelden te creëren die er eigenlijk niet waren. Of er dan nog sprake is van fotografie is een discussie an sich. Feit is wel dat een hoop trucage in de analoge fotografie ook al mogelijk was en ook zeker gebruikt werd. De drempel om tot die trucage over te gaan is wel aanzienlijk lager geworden. Het creëren van goede beelden vereist echter wel de nodige kennis en ervaring. Het opdoen daarvan kost vanzelfsprekend veel tijd en vaak zal men merken dat dit ook jaren later nog verbeterd. Daarnaast maken programma’s als Photoshop niet alles noodzakelijk sneller: het bewerken van een beeld tot het beeld dat je zien wil kan uren of dagen kosten, afhankelijk van het beoogde doel. Het grootste verschil met de analoge doka is dat fouten direct hersteld kunnen worden, zonder dat daarmee de eerder verrichte werkzaamheden verloren gaan. Wat ook niet vergeten moet worden is dat een goed software pakket al gauw een paar honderd euro kost. Een
belangrijk RAW workflow programma als Adobe Lightroom kost bijvoorbeeld al 299 euro. Een van de grootste problemen met computer bewerkingen is dat het bijzonder lastig is om de print exact gelijk te krijgen aan wat er op het beeldscherm wordt vertoond. Daarnaast moet men zich wel realiseren dat een beeldscherm het beeld toont door licht uit te stralen, terwijl een print deze toont door middel van reflectie. De beleving zal over het algemeen dus ook anders zijn. Het beeld overzetten naar de computer De foto’s zijn vanuit de digitale camera (of geheugenkaart) te halen door middel van een USB aansluiting (of met behulp van een geheugenkaartlezer). Om een analoge opname (dia of negatief) in de computer te importeren bestaan er dia- en negatiefscanners. Voor rond de 500 euro heeft men al een scanner die de 35m filmmaterialen op een resolutie van ruim 4000 dpi kan scannen. In combinatie met dia’s en professionele filmsoorten levert dit vaak een prima resultaat op. De kleurendiepte komt van de scanners komt vaak op ruim 16 bits per kleur en ligt daarmee hoger dan die van digitale spiegelreflex camera’s. Een groot nadeel van dia- en negatiefscanners is dat het inscannen van grote hoeveelheden film een zeer tijdsintensief karwij is: het scanner duurt vaak zo’n minuut per frame, en het levert enorm grote bestanden op. Het is dan ook een optie om het digitaliseren van het analoge beeldmateriaal uit te besteden aan een professionele partij. Dergelijke partijen gebruiken vaak zeer geavanceerde drumscanners en leveren (vaak) bijzonder hoge kwaliteit kopieën. Er hangt uiteraard wel een fors prijskaartje aan dergelijke diensten.
De Afdruk In de reguliere consumentenprints is het verschil tussen analoog en digitaal niet meer te zien. Digitale foto’s verraden zich zo nu en dan wel door een verkeerde bewerking, waardoor de foto een onnatuurlijk uiterlijk krijgt. Het maximale formaat dat geprint kan worden van een digitale foto hangt af van de resolutie en de eigenschappen van de camera waarmee de foto gemaakt is. Foto’s van een 5 megapixel camera zouden tot maximaal 30×40cm vergroot kunnen worden. Camera’s met een sensor van 6 megapixel en meer leggen deze grens nog veel verder, doordat grotere afdrukformaten doorgaans ook grotere kijkafstanden met zich meebrengen. Pas wanneer je de afdruk van dichtbij bekijkt, zullen de ‘pixels’ te zien zijn. Voor afdrukken vanaf 40×60cm wordt doorgaans een (afdruk-)resolutie van 200dpi (dots per inch) gebruikt. Dit is aanzienlijk meer dan de 72dpi die voor een beeldscherm gebruikt wordt. Met andere woorden: een scherpe foto op het beeldscherm levert nog geen scherpe afdruk op! Eén groot probleem met het printen vanuit de computer is dat de kleuren van de afdruk vaak niet overeenkomen met de kleuren op de monitor. Dit komt doordat de kleurprofielen (de definties van de kleuren) op beide platformen verschillend zijn. Bij die overgang gaan er dus zeker kleurtinten verloren. Het is een tijdrovende en moeilijk bezigheid om de kleurprofielen van de printer en het beeldscherm exact op elkaar af te stemmen. Er zijn hier echter wel enkele hulpmiddelen voor, zoals calibratie programma’s en dergelijke. Voor het maken van écht grote afdrukken is de digitale fotograaf aangewezen op professionele printdiensten. De analoge fotograaf met doka zou dit met zijn negatieven (en dia’s) zelf kunnen doen. De eigen printer Moderne printers zijn in staat om met zeer hoge resoluties te printen. De meeste modellen kunnen veel meer aan dan de voor foto afdrukken vereiste 200-300dpi (stelregel is dat een printer 2x de benodigde resolutie moet aankunnen voor een goed resultaat). Printers die tot A4 formaat printen zijn heel betaalbaar (150-200 euro) en leveren vaak toch erg goede foto afdrukken. Printers die grotere formaten aan kunnen (A3 en A3+) zijn echter aanzienlijk duurder (vanaf 400 euro). De printer is uiteindelijk echter niet de grootste kostenpost bij het printen van foto’s. Het printer papier
is vergelijkbaar in prijs met chemisch fotopapier (ongeveer 50ct per A4) maar de inkt is extreem duur. In gewicht gemeten is de inkt in een cartridge zelfs duurder dan goud! De kosten van een print kunnen dan ook flink oplopen. Voor A3+ afdrukken gaat dit al gauw naar 2-3 euro per afdruk. Veelgebruikers kunnen een CFS (Continuous Flow System) aanschaffen en installeren. Dit systeem zorgt voor een continue stroom van inkt naar de cartridges. De inkt staat dan in flesjes naast de printer. Door het in grotere hoeveelheden inkopen kunnen de kosten per afdruk veel lager gehouden worden. De inkt die doorgaans bij printers geleverd wordt is vaak niet heel duurzaam en verkleurt snel in zonlicht. Voor langhoudende afdruk is het dan ook aan te raden professionele (pigment) inkten te gebruiken. Het maken van zwart-wit afdrukken vanuit de computer is een discipline op zich. Een geprinte zwart-wit foto op een kleurenprinter verraad zich vaak onmiddellijk door een lichte kleurzweem. Dit hoeft echter niet vervelend te zijn en kan ook creatief gebruikt worden. De kleurzweem kan voorkomen worden door niet met gekleurde inkt, maar met grijswaarden te printen. Dit vereist echter wel de installatie van specialistische cartridges (of inktflesjes) in plaats van de kleurencartridge(s). Natuurlijk wordt het dan lastig om kleuren en zwart-wit prints af te wisselen. De fotocentrale Vrijwel elke zelfrespecterende fotocentrale heeft tegenwoordig een online adrukservice. De foto’s kunnen daar online ingestuurd worden of per cd aangeleverd worden. Vaak kunnen de afdrukken bij een vestiging naar keuze worden opgehaald. Deze centrales drukken de foto’s nog steeds chemisch af en zijn daardoor een stuk goedkoper dan thuisprints (maar duurder dan het afdrukken van een negatief). De kwaliteit is echter net zo variabel als de aloude afdrukken van negatieven. Ook hier bestaat het verschil tussen wat de gebruiker op het scherm te zien krijgt en hoe de print eruit komt te zien. De Doka Nog maar weinig mensen drukken zelf in een kleurendoka af. Het is redelijk complex werk en de resultaten van fotocentrales zijn immers vrij goed. Zwart-wit wordt echter nog wel veelvuldig zelf afgedrukt, met name doordat de zwart-wit afdrukken van fotocentrales te wensen over laten. Bovendien is het afdrukken in een doka nog altijd goedkoper dan prints uit de printer, zelfs al zijn er soms 2-3 vellen nodig om tot een goede afdruk te komen. De kwaliteit en duurzaamheid van analoge afdrukken is zeer hoog, zeker wanneer je barriet papier gebruikt. Voor het ervaren oog is er een duidelijk verschil met computer prints, die net iets doffer en minder levendig zijn. Dit is echter alleen écht zichtbaar als je beide afdrukken naast elkaar hangt. De tweedehands markt is de laatste jaren overspoeld met oude zwart-wit doka’s. De aanschafkosten van zo’n tweedehands doka zijn daardoor bijna nihil. Het enige wat nog nodig is, is een lichtdichte ruimte. Overigens is ook het zelf ontwikkelen van zwart-wit films vrij eenvoudig en goedkoop. Voor een tiental euro’s zijn er ontwikkeltanks te koop die lichtdicht zijn.
Archivering Dit brengt ons bij het laatste (digitale) onderdeel: de archivering van foto’s. Negatieven worden over het algemeen opgeslagen in negatiefbladen en zij zijn zeer lang houdbaar. Onder optimale omstandigheden (donker, droog en constante lage temperatuur) kunnen ze zelfs meer dan 100 jaar bruikbaar blijven. Bij een negatief wordt meestal ook een positief opgeslagen (zoals bijvoorbeeld een contact-sheet) om snel de beelden te kunnen doorzoeken. Om ook in het digitale archief nog bij alle oude foto’s te kunnen, is een consistente manier van archiveren vere-
ist. Het is ook van belang dat ze veilig worden opgeslagen, zodat de bestanden niet kwijt of beschadigd raken. Tegenwoordig worden vooral CD’s en DVD’s als opslagmedium gebruikt. Met behulp van slimme labels kunnen de gezochte foto’s weer snel teruggevonden worden. De CD en DVD zijn echter één van de meest gevoelige media voor het opslaan van foto’s. De informatielaag van de discs raakt na een aantal jaar beschadigd (doorgaans 5-10 jaar, maar sommige al na 2 jaar), waardoor veel (of alle) opgeslagen foto’s verloren kunnen gaan. De opslag op andere externe media zoals tapes, of meerdere externe harde schijven is een beter idee: zij gaan langer mee, en met name de harde schijven zijn ongeveer even duur per foto als de DVD. Een ander voordeel van een externe harde schijf is dat het gehele archief in één keer doorzocht kan worden: er hoeven geen discs gewisseld te worden. Ook harde schijven kunnen crashen, en een brand in huis vernietigd vaak éecht al het materiaal. Om dat te voorkomen, is het verstandig om een tweede harde schijf (of tape) op een andere locatie te bewaren. Ook afdrukken heb niet het eeuwige leven. Zeker prints uit de eigen printer hebben te kampen met een beperkte levensduur. Om deze toch lang te bewaren is het verstandig deze op een droge, donkere plek met constante (kamer-)temperatuur op te slaan. Een foto die wordt opgehangen zal onder invloed van licht en atmosfeer in kwaliteit afnemen. Bij consumenteninkt en -papier treedt dit soms zelfs al na een half jaar op. Indien de foto achter glas wordt opgehangen, wordt dit proces wel enigszins vertraagd. Bij gebruik van speciaal papier en inkt of bij barriet afdrukken blijft de kwaliteit wel langdurig hoog. Zo is bij een barriet afdruk een garantie van 10 jaar niet ongebruikelijk. Mits goed verwerkt gaat een barriet afdruk wel 100 jaar mee. Er zijn echter ook enkele papier-inkt combinaties die dit weten te halen. Met zogenaamde pigmentinkten en het juiste papier wordt tot 70 jaar als haalbaar beschouwd. Dergelijke inkten en papiersoorten zijn natuurlijk wel aanzienlijk kostbaarder dan de gangbare photo-cartridges.
Conclusie De tijd heeft niet stilgestaan en de digitale camera is inmiddels niet meer uit de fotografische industrie weg te denken. Dit maakt het echter nog niet noodzakelijk om over te stappen. De afweging voor de overstap (in welk stadium dan ook) is er een die elke fotograaf persoonlijk zal moeten maken. Dit artikel wil daar niet in adviseren, maar enkel de diverse aandachtspunten bloot leggen. Het gevaar om blind met de apparatuur- en megapixelmania mee te gaan ligt al snel op de loer. De digitale (of analoge) camera kan vele voor- en nadelen hebben en het is aan eenieder om deze tegenover elkaar te zetten en de beslissing te maken. Zij die de middenweg zoeken kunnen zich wenden tot de dia- en negatiefscanners, zodat ook zij kunnen profiteren van de voordelen van een digitale workflow. Analoog filmmateriaal zal voorlopig nog tot in de lengte der dagen verkrijgbaar blijven en daarmee zal de analoge fotografie gewoon voort kunnen blijven bestaan. De overstap is (meestal) dus geen noodzakelijke, maar eerder een keus en als zodanig moet zij ook gezien worden.