2011-2012
Cursus Digitale Fotografie Deel 1 : Basis
Peter Van Caneghem Syntra Limburg 2011-2012
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 : De digitale camera 1.1 Soorten camera’s
Pag
De compact camera De hybride camera De digitale spiegelreflex De middenformaat camera De compact camera met verwisselbare lenzen
1.2 De sensor
2 2 2 3 3 Pag
De CCD Sensor Cropfactor Voor en nadelen van de cropfactor Resolutie en megapixels Megapixels en afdrukresolutie
4 4 5 6 7
1.3 De objectieven
Pag
De brandpuntsafstand De beeldhoek Lichtsterkte van een objectief Standaard objectief Groothoek objectief Fisheye objectief Tele objectief Macro objectief Vaste brandpunt objectieven Zoom objectieven Optische zoom Digitale zoom Vignettering Wat moeten we nog meer weten over objectieven
7 8 9 9 10 10 11 11 12 12 12 12 13 13
Hoofdstuk 2 : Basis van de fotografie 2.1 Maken van een foto
Pag
Houding van de camera Aan- en uitzetten van de camera Kiezen van de opname of weergave modus Een foto nemen Bekijken van een foto Wissen van een foto Je foto op je PC plaatsen
2
15 15 15 16 16 16 17
2.2 Basis instellingen
Pag
Belangrijkste instellingen ISO Witbalans Beeldgrootte en resolutie Beeldkwaliteit en bestandsformaat
17 17 18 20 20
Hoofdstuk 3 : Sluitertijd en Diafragma 3.1 Sluitertijd
Pag
Algemeen Sluitertijd Weergave van de sluitertijd Wat is het belangrijkste doel van de sluitertijd Beweging bevriezen Beweging benadrukken Bewegingsonscherpte
3.2 Diafragma
21 21 21 22 22 23 24 Pag
Diafragma Weergave van het diafragma Wat is het belangrijkste doel van het diafragma Wat is scherptedieptie of DOF Weinig scherptediepte Veel scherptediepte
3.3 Relatie sluitertijd, diafragma en ISO Het licht regelen dat we binnen krijgen
26 26 26 27 28 28 Pag 29
3.4 Voorbeelden in de praktijk
Pag
Te weinig licht Te veel licht Enkele opmerkingen
29 30 30
Hoofdstuk 4 : De verschillende basismodi – het programmakeuzewiel 4.1 Basismodi
Pag
Algemeenheden van de verschillende programma’s De basisprogramma’s Basisprogramma “Auto” Basisprogramma “Portret” Basisprogramma “Landschap” Basisprogramma “Sport” Basisprogramma “Nachtportret” Basisprogramma “Flits uit” 3
31 31 32 33 33 33 33 34
Basisprogramma “Close-Up” Basisprogramma “Film” Basisprogramma “Stitch”
34 34 34
4.2 De creatieve modi
Pag
De creatieve programma’s Creatief programma “Program” Creatief programma “Sluitertijd voorkeuze” Creatief programma “Diafragma voorkeuze” Creatief programma “Manueel” Creatief programma “A-Dep”
34 35 35 35 35 35
Hoofdstuk 5 : Compositie 5.1 Basisbegrippen van de compositie Algemeenheden Alles mag, niets moet Beeldelementen Soorten compositie
Pag 36 36 36 36
5.2 Bespreking van de soorten compositie Compositie lijnen Symmetrische compositie Centraal compositie Gulden snede en de regel van derden Diagonale compositie Driehoek compositie Overall compositie
Pag 37 38 39 39 40 41 41
5.3 Andere elementen die de compositie beïnvloeden Andere elementen Perspectief door camerastandpunt Kikkerperspectief Vogelperspectief Evenwijdig perspectief Perspectief door brandpuntsafstand Standaardobjectieven “50mm” Groothoekobjectieven “<50mm” Teleobjectieven “>50mm”
Pag 42 42 43 43 43 43 43 43 43
Hoofdstuk 6 : Lichtmeting - Inleiding 6.1 Basisbegrippen van de lichtmeting Algemeenheden Reflectiemeting en de 18% grijd regel
Pag 44 44
4
6.2 Verschillende lichtmetingsmodi van de camera Matrix of evaluatie lichtmeting Centrum gerichte lichtmeting Spot Lichtmeting
Pag 44 45 45
5
Hoofdstuk 1 : De digitale camera 1.1 Soorten Camera’s 1.1.1 De compact camera Voordelen • • • • • • •
Klein en licht Makkelijk te bedienen Prijs Live beeld op LCD Multifunctioneel - filmen Stil
Nadelen • • • • • •
Minimale nabewerking
Optiek is niet zo goed Bereik van de lens Ruis – zelfs bij lage ISO Trage reactiesnelheid Snelheid Geen of weinig mogelijkheid tot uitbreiden
1.1.2 De Hybride camera Voordelen • • • • • • •
Klein en licht Makkelijk te bedienen Prijs Live beeld op LCD Multifunctioneel - filmen Stil Minimale nabewerking
Nadelen • • • • • •
Optiek is niet zo goed Bereik van de lens Ruis – zelfs bij lage ISO Trage reactiesnelheid Snelheid Geen of weinig mogelijkheid tot uitbreiden
1.1.3 De digitale spiegelreflex Voordelen • • • • • • • • • •
Zeer goede optiek Veel creativiteit instellingen Weinig ruis bij hoge ISO Multifunctioneel Manuele controle Groot toepassingsgebied Snelheid (sluiter – AF) TTL fotografie Behoud zijn waarde Mogelijkheden tot uitbreiden 6
Nadelen • • • • • • • •
•
Prijs (relatief) Vrij groot Gewicht Complexiteit Geen lens die heel het zoombereik dekt Lawaai Geen live beeld Overkill Beelden hebben nabewerking nodig
1.1.4 de middenformaat camera Voordelen • • • • •
Zeer goede optiek Veel creativiteit Weinig ruis bij hoge ISO Zeer goede beeldkwaliteit Mogelijkheid tot zeer grote vergrotingen
Nadelen • • • • • • •
Prijs (zeer duur) Groot – niet echt draagbaar Gewicht Bestandsgrootte Minder snelle AF Vooral voor studiogebruik Echt Overkill !!!
1.1.5 de compact camera met verwisselbare lenzen Voordelen • • • • • •
Goede optiek Weinig ruis bij hoge ISO Veel creativiteit Afmetingen Goede beeldkwaliteit Mogelijkheid tot uitbreiden
7
Nadelen • • •
Vrij nieuw concept Kinderziektes Verbruik aan batterijen
1.2 De sensor 1.2.1 De CMOS sensor (Complementary Metal Oxyde Semiconductor) CMOS-sensoren hebben een lagere kwaliteit, een lagere resolutie en een lagere lichtgevoeligheid. Ze zijn echter de laatste tijd in opkomst en inmiddels in de meeste fotografie toepassingen even goed of beter dan CCD-sensoren. CMOS-camera’s zijn meestal minder duur, verbruiken minder energie en de batterijen gaan daardoor langer mee. Tegenwoordig zijn er CMOS-sensoren ter grootte van het kleinbeeld formaat, 24 x 36 mm met een zeer groot aantal pixels. 1.2.2 De CCD sensor ( Charge Coupled Device) CCD-sensoren worden op een speciale manier gemaakt, met als doel de lading zonder vervorming over de chip te transporteren. Dit proces leidt tot sensoren van zeer hoge kwaliteit in de zin van nauwkeurigheid van de lichthoeveelheid en -gevoeligheid. CMOS-chips worden in traditionele fabricageprocessen gemaakt, dezelfde als waarin de meeste microprocessoren worden gemaakt. Door de verschillen in de fabricageprocessen zijn er merkelijke verschillen tussen CCD- en CMOS-sensoren. • • • •
CCD-sensoren leveren foto’s van hoge kwaliteit en met minder ruis dan CMOS-sensoren. CCD-sensoren verbruiken ca. 100 keer zoveel vermogen als een vergelijkbare CMOS-sensor. CMOS-sensoren kunnen worden gemaakt in elke willekeurige standaardproductielijn voor siliciumchips, en zijn daardoor extreem goedkoop in vergelijking met CCD-sensoren . CCD-sensoren worden al lange tijd gemaakt en zijn dus verder ontwikkeld. Ze leveren in het algemeen een hogere kwaliteit en meer pixels.
1.2.3 Cropfactor De cropfactor is de verhouding tussen de diagonalen van twee opnameformaten, te weten die van de digitale sensor en die van het referentieformaat meestal het kleinbeeld. Eenvoudiger gezegd: de cropfactor duidt aan in welke mate de beeldsensor van een fototoestel groter of kleiner is dan bijvoorbeeld een 35mm negatief. Vermenigvuldiging van een brandpuntsafstand van een objectief met de cropfactor geeft de brandpuntsafstand van dat objectief op de camera die men gebruikt. Voorbeeld :
Diagonaal van een 35mm negatief Diagonaal van een sensor van een Nikon D300
=
CROPFACTOR = 1.5
8
43.23 mm 28.40 mm
=
1.52
Nu dat we weten wat de cropfactor is voor een D300 kunnen we de EFL (Equivalent Focal Lenght) berekenen voor een bepaald objectief dat geplaatst wordt op dit toestel.
Cropfactor
x
Brandpuntsafstand van de lens
=
EFL
1.5
x
50 mm
=
75mm
EFL voor een 50 mm op een D300 = 75 mm
1.2.4 Voor en nadelen van de cropfactor Voor degenen onder ons die veel met telelenzen werken heeft dit fenomeen een voordeel. Je gaat de onderwerpen die je gaat fotograferen dichter halen in vergelijk met een full frame toestel. Het omgekeerde is ook van toepassing, een groothoek objectief gaat van zijn beeldhoek verliezen waardoor het meer op een standaard objectief gaat lijken. De oplossing voor dit probleem was het uitbrengen van speciale lenzen die gemaakt zijn voor de camera met een APS-C formaat (benaming van camera’s met een cropfactor). Zo krijg je bijvoorbeeld zoomobjectieven met een brandpuntsafstand van 18-55mm. Dit resulteerd in een EFL van +/- 27-82mm waardoor het groothoek karakter van deze lens behouden blijft.
Full Frame
1.5 cropfactor
9
1.2.5 Resolutie en megapixels Een digitale foto is opgebouwd uit blokjes, pixels genaamd, wat een afkorting is voor Picture Element. Als je maximaal inzoomt op je beeld worden deze zichtbaar. Men noemt dit soort beelden ook wel eens bitmap beelden.
Originaal beeld
Zelfde beeld sterk ingezoomd, de bouwstenen van onze foto worden zichtbaar. Dit zijn de Pixels.
Om te weten te komen wat de resolutie van je camera is moet je het aantal pixels van de lengte van je sensor vermenigvuldigen met deze van de breedte. Het resultaat hiervan wordt uitgedrukt in Megapixel. Voor een NIKON D700 is dit: 4256px X 2822px = 12052992px of 12 Megapixels
De sensor van een Nikon D700 met op de langste zijde 4256 pixels en op de hoogte zijde 2822 pixels wat resulteerd in een 12 Megapixel Camera.
10
1.2.6 Megapixels en afdrukresolutie De resolutie van je sensor is ook van belang voor het afdrukken van je beelden. Hoe groter het beeld is wat je later wil gaan printen hoe groter het aantal megapixels moet zijn van je camera. Voor een foto van 10cm X 15cm op 300 dpi (Dpi is een print resolutie en staat voor Dots Per Inch) is dit :
1181px X 1772px = 2092732px of 2 megapixel
Een vuistregel om te berekenen hoe groot je een print kan maken van 300 Dpi met een bepaalde camera is het aantal pixel op de lengte en de breedte van de sensor te delen door honderd. In het geval van onze Nikon D700 is dit:
4246/100 op 2822/100 = +/- 42,46cm X +/- 28,22cm op 300dpi
Let wel op: meer megapixels is gelijk aan grotere bestanden. Het is dus wijselijk eerst goed na te denken over wat je met je beelden moet doen. Als het is om enkel op het web te publiceren kom je met een camera van 3 megapixel zeker toe. Wil je billboards gaan maken van je beelden dan zal je eerder moeten grijpen naar een midden formaat camera die een digitale rug heeft met een resolutie van 65 megapixels en meer.
3.1 De objectieven 1.3.1 De brandpuntsafstand De brandpuntsafstand is de afstand tussen het optische midden van het objectief en het brandpunt. Ze hangt af van de kromming van de lens en wordt uitgedrukt in millimeter. Hoe hoger het getal hoe meer zoombereik onze lens heeft. We gaan dus de indruk krijgen dat iets dichter bij komt als de brandpuntsafstand van de lens vergroot.
11
1.3.2 De beeldhoek De beeldhoek is de hoek waarin een camera een beeld waarneemt. Bij de mens bedraagt deze hoek ongeveer 45°. De beeldhoek wordt kleiner als de brandpuntsafstand vergroot. Een groothoeklens zal zodus een grote beeldhoek hebben waar een telelens een kleine beeldhoek zal hebben.
In deze reeks beelden kan je zien welke invloed de brandpuntsafstand van een lens heeft op de beeldhoek. Hoe groter de brandpuntsafstand hoe kleiner de beeldhoek. (beelden internet-Wiki)
12
1.3.3 Lichtsterkte van een objectief De lichtsterkte van een objectief wordt uitgedrukt door het maximale diafragma. Dit is de maximale opening die een lens kan hebben om licht door te laten. Het diafragma is een mechanisch lamellen systeem dat over mekaar heen schuift en zo deze opening creëert. De lichtsterkte van een lens wordt weergegeven met een getal, dat ziet er volgt uit 1:2.8. Hoe kleiner het getal na de “1” hoe groter de lichtsterkte is van het objectief. Het is ook deze lichtsterkte die vooral de prijs bepaald van een lens. Als je Bv. een 300mm objectief wil kopen met een lichtsterkte van 1:4 zal je zo’n 1200 euro moeten ophoesten. Wil je dit zelfde 300mm lensje met een lichtsterkte van 1:2.8 kost deze al snel 3500 euro.
Op deze foto zijn duidelijk de lamellen zichtbaar die het diafragma vormen. Hoe groter het diafragma, de opening in het midden, hoe meer lichtgevoelig het objectief is.
1.3.4 Standaard objectieven Deze lenzen hebben een brandpuntsafstand van 50mm en een beeldhoek van ongeveer 45°. Daar deze hoek overeenstemt met het gezichtsveld van de mens en we dit dan ook als natuurlijk ervaren wordt deze lens een standaardlens genoemd. Deze lens is geschikt voor het fotograferen van portretten, landschappen, snaps, groepsfoto’s en allerlei andere thema’s. Doordat de lens zo eenvoudig is zijn ze meestal ook zeer lichtsterk, dit wil zeggen dat ze een groot diafragma aankunnen en dit voor een vrij lage prijs. Dit is een zeer grote aanrader voor de beginnende fotograaf.
Twee maal een 50mm objectief van Nikon. Het linkse model is de nieuwere versie met een silent wave motor (AF-S lens). Vandaar dat de lens groter is dan zijn voorganger. Beide lenzen hebben een lichtsterkte van F1.4 wat vrij hoog is en een goede indicatie is voor de kwaliteit van de lens. Deze lenzen hebben een prijs van om en bij de 300 Euro.
13
1.3.5 Groothoek Objectieven Deze lenzen hebben een brandpuntsafstand die kleiner is dan 50mm en een beeldhoek die groter is dan 45°. We onderscheiden in de groothoeklenzen nog drie categorieën, namelijk semi groothoeklenzen (35mm), normale groothoeklenzen (28mm) en super groothoeklenzen (15mm). Het voordeel van deze lenzen is dat je enorme beeldhoek gaat hebben waardoor er heel wat op het beeld kan worden weergegeven. Deze lenzen zijn uitermate geschikt voor het fotograferen van interieurs, landschappen en reportage. Er is ook wel één groot nadeel aan deze objectieven, ze hebben namelijk de neiging het beeld te vervormen.
In de afbeeldingen is het 16-35mm objectief van Nikon te zien. Deze lens heeft een range van super-groothoek tot semi-groothoek wat het een zeer attractief item maakt voor de fotograaf. Zie hoe het voorste lens element helemaal tot op het uiteinde is geplaatst om deze grote beeldhoeken te kunnen maken. Dit heeft als nadeel dat de lens zeer gevoelig is voor beschadigingen. Een filter kan dit voorkomen.
1.3.6 Fisheye objectieven Deze lenzen hebben een brandpuntsafstand die kleiner of gelijk is aan 15mm en een beeldhoek die groter of gelijk is aan 180°. Kenmerkend is de grote vervorming op het beeld, vooral naar de randen toe. Het lijkt of enkel het centrum van het beeld normaal wordt weergegeven.
Het typische uiterlijk van een Fisheye lens. Een erg bolle lens die op geen enkele manier kan worden beschermd. Hier moeten we echt opletten dat we nergens met de lens tegenaan stoten om beschadiging te voorkomen. Ook de beelden zijn erg typerend, normaal midden maar sterk vervormde randen.
14
1.3.7 Tele objectieven Deze lenzen hebben een brandpuntsafstand die groter is dan 50mm en een beeldhoek die kleiner is dan 45°. Ook hier weer onderscheiden we drie categorieën, lichte tele lenzen (80mm), normale tele lenzen (150mm) en super telelenzen (300mm en meer). Een telelens kan je een beetje vergelijken met een verrekijker en zijn daardoor uitermate geschikt voor het fotograferen van onderwerpen waar je niet direct bij kan. Zo worden ze veel gebruikt bij sportfotografie, in de natuur, door paparazzi, luchtvaart en ga zo maar door. De lichte tele is ook zeer geschikt voor het fotograferen van portretten. Door de langere brandpuntsafstand kan je iets verder van het model blijven wat aangenamer is voor zowel de fotograaf als het model. We zien hier het 70-200mm objectief van Canon. Het is een lens van de nieuwste generatie met gestabiliseerd beeld en een groot diafragma. Dit heeft veel voordelen bij het fotograferen doch heeft ook enkele nadelen. Deze zijn het gewicht, de grootte van de lens zelf en de prijs. Dit exemplaar gaat je al snel 2000 euro lichter maken. Neem ook waar hoe hier de camera aan de lens lijkt te hangen en niet omgekeerd. Het is dan ook aan te raden indien je zulk een objectieven gebruikt deze bij de lens vast te nemen en niet aan de camerabody. Dit om te voorkomen dat de vatting uit je camera zou worden gerukt.
1.3.8 Macro lenzen Macro objectieven zijn speciaal ontworpen voor het zeer dichtbij fotograferen van onderwerpen. Ze kunnen dan ook tot op heel korte afstand scherpstellen, tot op enkele centimeters. Ze worden vooral gebruikt voor het fotograferen van insecten, bloemen, juwelen en allerhande kleine voorwerpen
Deze Canon 100mm Macro II kan tot op een afstand van +/30 cm komen voor het fotograferen van voorwerpen. Doordat het een 100mm lens is hebben we ook weer een zekere vorm van vergroting wat het beeld nog dichter gaat halen. Een foto van een juweeltje. neem ook waar hoe klein de scherptediepte is. Iets typerend aan macro fotografie.
15
1.3.9 Vaste brandpunt objectieven Deze lenzen worden ook wel primes genoemd. Het voordeel aan deze objectieven is dat ze zeer scherp zijn. Het nadeel dat je slechts 1 beeldhoek hebt. Met andere woorden, als je een object verder of dichter bij je wil hebben zal je dit moeten doen door je zelf te verplaatsen. 1.3.10 Zoom objectieven Deze lenzen zijn door hun bouw iets minder van kwaliteit. Ze moeten namelijk over de hele range een goed beeld geven. Dit wil zeggen dat er compromissen moeten worden gemaakt als het beeldkwaliteit aan komt. Over het algemeen vermindert de kwaliteit naarmate deze range groter wordt. Een zoom objectief van 70 tot 200mm zal een beter beeld produceren dan een van 18 tot 200mm daar hier de range veel groter is.
Deze 70-200mm VR II van Nikon heeft een uitstekende beeldkwaliteit. Dit desondanks het hier gaat over een zoom objectief. Dit heeft vooral te maken met de range , die in dit geval niet te groot is. Een vuistregel die je kan gebruiken is dat als je 3 maal het laagste brandpunt neemt je ongeveer in de omgeving van het hoogste brandpunt moet uitkomen. Is dit het geval dan is het compromis niet te groot en gaat je lens zeer goed presteren.
1.3.11 Optische zoom Dit soort zoomen haalt het beeld dichter bij door gebruik te maken van een samenwerking van lenzen. Er is dan ook geen kwaliteitsverlies. Optische zoom heeft daardoor meer de maken met de vergrotingsfactor van je objectief. De brandpuntsafstand van je objectief heeft dan ook een relatie met deze vergrotingsfactor. Hoe groter de brandpuntsafstand hoe groter de vergrotingsfactor. Dit is de beste manier om iets dichter bij te halen als je het wil fotograferen 1.3.12 Digitale zoom Digitale zoom daarentegen haalt het beeld niet dichter maar gaat het digitaal vergroten. Het gaat gewoon een deel van je beeld gebruiken en hierdoor ook maar dat deel van de pixels, wat tot gevolg gaat hebben dat het beeld van kwaliteit gaat verminderen en dit in de negatieve zin.
16
1.3.13 Vignettering Vignettering is het afnemen van de lichtsterkte in de hoeken van het beeld. De oorzaak van dit fenomeen kan optisch zijn en dan is het te wijten aan de inferieure kwaliteit van de lens. Het licht wordt dan niet goed geprojecteerd op de sensor. De oorzaak kan ook mechanisch zijn, door bijvoorbeeld het gebruik van filters en zonnekappen. Vooral bij groothoeklenzen komt dit fenomeen geregeld voor, bij tele’s daarentegen is het niet zo frequent. In veel toestellen is er nu een functie in het menu dat er voor gaat zorgen dat de camera rekening gaat houden met de vignettering en deze gaat wegwerken. Moest dit niet lukken kunnen we het nog steeds wegwerken bij de nabewerking van het beeld in Photoshop
In dit beeld is duidelijk te zien hoe in de hoeken een verlies is aan licht. Dit noemt men vignettering. Betere optiek zal in veel gevallen zorgen dat dit wordt geminimaliseerd
1.3.14 Wat moeten we nog meer weten over objectieven Een objectief kan op twee manieren scherpstellen, met een autofocus systeem of manueel. Om manueel scherp te stellen heeft een lens een scherpstellingsring op zijn body. Voor we manueel kunnen scherpstellen moeten we bij oudere lenzen een switch omzetten op de lens. Dit om de motor te ontkoppelen. Bij de nieuwere modellen is dit niet meer nodig. Wil je daarentegen enkel manueel werken dan dient dit wel nog altijd te gebeuren. Als we met een zoomlens werken hebben we nog een tweede ring, de zoomring. Hiermee ga je door de verschillende brandpuntsafstanden kunnen schuiven. Verder hebben we nog de filters, deze moeten voldoen aan een bepaalde filtermaat die ook is weergegeven op de lens. Ze dient om bepaalde effecten te verkrijgen en dienen tevens ter bescherming van je lens. Tot slot is er nog de lenskap. Deze heeft twee doelen. Ten eerste moet ze er voor zorgen dat er geen felle lichtstralen rechtstreeks in de lens vallen die daar kunnen weerkaatsen en zo “flare” vormen. Dit zijn lichtringen die op je beelden zichtbaar gaan zijn. En ten tweede gaat ze dienen ter bescherming van je objectief zelf.
17
Scherpstellingsring
Zoomsring Autofocus of manual switch & aan of uit switch VR
Op deze beelden zijn nog twee belangrijke elementen terug te vinden van een objectief. De scherpstellings- en zoomring op de linkse foto. Verder is op dit beeld ook de switch te zien om te schakelen tussen autofocus en manueel. De rechtse foto laat de lenskap zien. In de eerste plaats om licht buiten te houden, maar bij deze foto is ook goed te zien dat ze het voorste lensglas ook beschermd.
18
Hoofdstuk 2 : Basis van de fotografie 2.1. Maken van een foto 2.1.1 Houding van de camera Een stabiele houding zal resulteren in betere, scherpere foto’s. Je kan dit verkrijgen door je benen wat te spreiden en de ene voet wat voor de andere te zetten. Let wel op dat je een makkelijke houding aanneemt want als je te verkrampt staat zal dit eveneens resulteren in bewegingsonscherpte. Belangrijk is ook de manier waarop je je camera gaat vasthouden: • • • •
Steeds met 2 handen vasthouden. Eén hand houdt de camera zelf vast, de andere ondersteunt hem. Zorg hierbij dat je vingers niet voor de lens, sensoren of flits komen. Je wijsvinger rust op de ontspanknop. Je ellebogen goed tegen je lichaam
2.1.2 Aan- en uitzetten van de camera Compact camera’s Bij een compact camera gebeurt dit meestal met een aan/uit toets. Om hem aan te zetten drukken we deze in. Voor de camera uit te schakelen doen we hetzelfde. Doch hou er rekening mee dat er toestellen zijn waarbij je voor het toestel uit te schakelen de toets enkele seconden moet inhouden. Spiegelreflex camera’s Hier gebeurt dit meestal via een switch knop. We zetten deze op “on” voor de camera aan te zetten en “off” voor hem weer uit te zetten. Het is mogelijk dat deze switch nog meerdere functies heeft dan enkel aan- en uitzetten.
Let wel op: Veel camera’s schakelen zichzelf uit na een tijdje. Ze doen dit om energie te besparen. Bij een compact resulteert dit in het feit dat je deze opnieuw moet aanzetten, waar bij vele SLR camera’s je deze terug activeert door op de ontspanknop te drukken.
19
2.1.3 Kiezen van opname of weergave modus Je moet bij een compact kiezen voor fotograferen of bekijken van je beelden. Fotograferen doe je in de opname modus, het bekijken van beelden gebeurt in de weergave modus. Het kiezen gebeurt meestal door het overzetten van een schakelaar of het drukken op een toets met daarop het icoon van een driehoek (pijl) in het blauw of groen. Bij veel van de nieuwere compact toestellen kan je door de ontspanknop half in te drukken direct terug overschakelen naar de opname modus. Dit is allemaal niet nodig bij een spiegelreflex, eens aangeschakeld is deze klaar om te fotograferen. 2.1.4 Een foto nemen Om te beginnen gaan we werken met de auto-mode van de camera. Plaats hiervoor de camera in de “auto-mode” stand, dit gebeurt door het programmakeuzewiel op de stand “automatisch” te zetten. Dit wordt meestal weergeven door het woord “auto” of een groen vierkantje. • • •
Kijk nu door de viewer van je camera, of voor compact gebruikers op het LCD scherm en maak je compositie. Druk de ontspanknop half in en wacht tot de camera zich heeft scherp gesteld. Dit wordt meestal bevestigd door een pieptoon (let op deze kan worden afgezet) en/of door een indicatie in je viewer of op je LCD.
•
Druk tot slot je ontspanknop volledig in om de foto te maken.
2.1.5 Bekijken van een beeld Vlak na het maken van je beeld wordt dit enkele seconden weergeven op je LCD van je toestel. Bij een compact wordt dit beeld na deze tijd terug een live beeld waar bij de SLR het LCD scherm uit gaat. Ook dit kan allemaal geregeld worden in het menu van je camera. Je kan bepalen of dit moet gebeuren en hoelang het beeld moet worden weergegeven. Als je je beeld terug wil zien moet je dit oproepen. Bij een SLR gebeurt dit door op een weergave toets te drukken, bij een Compact moet je overschakelen naar de weergave modus. Met de navigatieknoppen op je toestel kan je dan door je beelden gaan. Je kan je beelden ook inzoomen in de weergave modus. Dit gebeurt door daartoe toegewezen knoppen of door gebruik te maken van je zoomknop. 2.1.6 Wissen van een beeld Zorg ervoor dat je camera in de weergave modus staat en doe het volgende : • • • • •
Kies het beeld dat je wil wissen Druk op de knop met het vuilbakje Bij de vraag of je dit beeld wil wissen bevestig je Om terug te gaan naar de opnamemodus zet je de schakelaar weer om of druk je op de ontspanknop van je toestel. Wil je al je beelden wissen op je geheugenkaart dan kan je dit best doen via formatteren Let wel op: Sommige toetsen hebben meerdere functies die afhankelijk zijn van de modus waarin je aan het werken bent.
20
2.1.7 Je foto’s op een PC downloaden Dit kan gebeuren op verschillende manieren: • • •
Via een kabel en de software die meegeleverd is met je camera. Door je geheugenkaart uit je toestel te halen en deze in je pc of een kaartlezer te steken. Via Wireless
2.1.8 Je foto’s op PC bekijken Dit gebeurt door gebruik te maken van de daartoe aangewezen programma’s op je computer. Bij Windows kan dit via de verkenner, waar bij een MAC dit gebeurt met Finder. Veel camera’s kunnen ook aangesloten worden op de televisie via een meegeleverde kabel. Eens deze is aangesloten kan men via een diashow commando in de camera de beelden laten afspelen.
2.2 Basis instellingen 2.2.1 Belangrijkste instellingen De belangrijkste instellingen voor je camera zijn de volgende: • • • •
ISO Witbalans Beeldgrootte en resolutie Beeldkwaliteit en bestandsformaat
2.2.2 ISO (International Standards Organisation) ISO is te vergelijken met de ASA van je filmpje van vroeger, deze hadden ook een bepaalde lichtgevoeligheid. Bij digitale fotografie kan je deze ISO waarde instellen, waar we vroeger een ander filmpje moesten steken. Hierdoor zal de lichtgevoeligheid af- of toenemen naargelang uw keuze. Daar een sensor een vaste gevoeligheid heeft gebeurt dit door het elektronisch versterken van de ingevallen lichtstralen. Hoe groter de ISO waarde is, hoe minder licht nodig is om te fotograferen. Bij een D700 van Nikon is de ISO reeks als volgt : L1.0 – L0.7 – L0.3 200 – 250 – 320 – 400 – 500 – 640 – 800 – 1000 – 1250 – 1600 – 2000 – 2500 – 3200 – 4000 – 5000 – 6400 H0.3 – H0.7 – H1.0 – H2.0 De getallen geven de effectieve waardes aan die worden weergegeven waarbij de L en H boost waardes zijn die overeenstemmen met een bepaalde waarde, zo is L1.0,100 ISO en H2.0, 26200 ISO.
21
Let wel op: Kies altijd voor een zo laag mogelijke ISO waarde, doe je dit niet dan treden volgende problemen op •
•
•
Ruis, de term die gebruikt wordt voor het aangeven van onregelmatigheden in je beeld. Komt het meeste voor in de donkere partijen van je foto en ziet er uit als gekleurde vlekken. Verlies van dynamisch bereik, het dynamisch bereik is de hoeveelheid detail die zichtbaar is tussen de lichtste delen en de schaduwen in een foto. Een foto met zowel detail in de lichte als in de donkere delen, heeft een groot dynamisch bereik. Een foto waarbij er geen detail meer zit in de lichte en/of donkere delen, heeft een klein dynamisch bereik. Door het verhogen van de ISO, verlaag je het dynamisch bereik. Men zegt ook wel eens dat het contrast in het beeld afneemt. Verlies van scherpte
Regel bij ISO Lage ISO waarde = lage lichtgevoeligheid = hogere beeldkwaliteit Hoge ISO waarde = hoge lichtgevoeligheid = lagere beeldkwaliteit
2.2.3 Witbalans Licht is niet altijd wit. Een gloeilamp heeft een gele schijn, TL-lampen zijn groenig en flitslicht is een beetje blauw. Zelfs daglicht heeft niet op elk moment van de dag dezelfde kleur. Onze hersenen gaan de kleurzweem die een bepaalde lichtbron verspreid automatisch corrigeren, maar een camera niet. Daarom moet je de witbalans instellen. Doe je dit niet, dan zullen de kleuren niet worden weergeven zoals ze zijn. Voorgeprogrammeerde instellingen bij de meeste camera’s
Auto wit balans
Daglicht
Kelvin
Schaduw
Aangepaste witbalans 22
Bewolkt
Flits
Kunstlicht
TL licht
Uitleg over de instellingen van de Witbalans
Auto Wit Balans
De witbalans wordt bepaald door de camera zelf. Let op dit is niet altijd de beste keuze. Niet alle camera’s interpreteren namelijk het licht even goed.
Daglicht - zonnig
Wordt gebruikt bij een zonnige dag en zal ervoor zorgen dat de kleurzweem van het zonlicht wordt gecompenseerd
Schaduw
Wordt gebruikt in de schaduw en zal ervoor zorgen dat de blauwe kleurzweem van de schaduw wordt gecompenseerd.
Bewolkt
Wordt gebruikt bij bewolkt weer. Ook hier zal de blauwe kleurzweem worden gecompenseerd.
Kunstlicht - Tungsten
Wordt gebruikt bij kunstlicht (ook Tungsten genoemd). Zal de Oranjegele kleurzweem aanpakken.
TL Licht
Wordt gebruikt bij TL Licht. Zal ervoor zorgen dat de groen kleurzweem wordt gecompenseerd.
Flitslicht
Wordt gebruikt bij flitslicht. Zal de blauwe kleurzweem gaan compenseren.
Aangepast
Dit is een functie om zelf aan te geven wat je wil doen. Je gaat dan je witbalans regelen door een referentie foto te nemen en die instelling via het menu als standaard in te stellen. Wordt niet veel gebruikt.
Kelvin
Wordt gebruikt als we de juiste waarde van de kleurtemperatuur weten. Deze wordt uitgedrukt in Kelvin en kan via het menu worden ingesteld.
23
Kleurtemperaturen en hun instellingen op de camera
2.2.4 Beeldgrootte en Resolutie De beeldgrootte hangt volledig samen met de resolutie van het beeld. Zoals we al gezegd hebben is de resolutie verantwoordelijk voor de grootte van het bestand. Hoe hoger we de beeldgrootte zetten hoe groter onze bestandgrootte wordt. Dit bepaald dan ook het aantal beelden die je op je geheugenkaart kan zetten. We kunnen volgende reeksen terug vinden op de camera: • • •
Small – Medium- Large Basis – Fine – Superfine Verder zijn er in veel gevallen ook specifieke pixel waardes weergegeven.
2.2.5 Beeldkwaliteit en bestandformaat Het is vaak mogelijk te kiezen uit verschillende bestandsformaten. Zo zijn de meest gebruikte het RAW en Jpeg formaat. Het RAW formaat • • • • •
•
Betekend letterlijk “rauw” of “ruw”, onbewerkt Het is het “Digitaal negatief” alle data van de sensor wordt doorgegeven zonder enige vorm van bewerking. Bevat het meeste informatie en is daardoor “lossles” Extensies verschillen, Canon gebruikt CR2, Nikon NEF en ga zo maar door Om RAW beelden op je pc te zien moet je ze door een RAW converter laten gaan. Deze zet de beelden om in een zichtbaar beeld. Het is wel zo dat door bepaalde plugins je de beelden tegenwoordig wel kan zien als preview doch als je ze wil bewerken moeten ze nog steeds door de converter. Je kan meestal RAW en Jpeg gelijk fotograferen, zo kan je de beelden wel direct zien op je pc. Dit heeft wel één groot nadeel, je bestanden worden weer groter, je geheugenkaart zal dus sneller vol zijn.
24
Jpeg formaat • • • •
Is de wereldwijde standaard Zijn gecomprimeerde bestanden, gevolg is kwaliteitsverlies of zoals men ook zegt “lossy” Zijn kleiner, zodat we meer bestanden op een geheugenkaart krijgen Dragen de extensie JPG
Compressie niveau bij Jpeg Zoals we hierboven kunnen lezen is een Jpeg bestand gecomprimeerd. Het niveau van compressie kan je kiezen in je menu van je camera. Ook hier worden weer de termen Large, Medium, Small gebruikt en dit voor Canon toestellen of Fine, Normal en Basic bij Nikon.
Regel Compressie Lage compressie = grotere bestanden = weinigkwaliteitsverlies Hoge compressie = kleinere bestanden = meer kwaliteitsverlies
Hoofdstuk 3 : De sluitertijd en Diafragma 3.1 Sluitertijd 3.1.1 Algemeen Om een beeld te verkrijgen moet er licht op de sensor vallen. De hoeveelheid licht gaat bepalen hoe ons beeld er gaat uitzien. Veel licht gaat resulteren in lichte foto’s, waar weinig licht daarentegen donkere beelden gaat genereren. Om deze lichtinval te kunnen regelen gaan we gebruik maken van de sluitertijd en het diafragma. 3.1.2 Sluitertijd Om deze te kunnen definiëren moeten we eerst wat uitleg geven over de sluiter zelf. Dit is een soort gordijn die de sensor afschermt van het licht dat door de lens valt. Eens we op de ontspanknop van ons toestel gaan drukken zal dit gordijn open en dicht gaan waardoor er licht op de sensor kan vallen. De duur dat dit in beslag neemt noemt men de sluitertijd. Met andere woorden als we de sluiter lang open staan dan komt er veel licht op de sensor. Indien we hem maar kort open zetten zal er weinig licht doorkomen. 3.1.3 Weergave van de sluitertijd Sluitertijden worden weergegeven in seconden of delen daarvan. Op je camera valt de 1 van de breuk weg, zo zal voor een sluitertijd van 1/125, 125 weergeven worden op je camera. Bij tijden van 1 seconde zal volgende notitie gebruikt worden 1”.
25
Reeks met sluitertijden
Meer of minder licht Hoe langer de sluitertijd, hoe meer licht op de sensor valt Lange sluitertijden
Korte sluitertijden
Sluiter laat meer licht binnen
Sluiter laat minder licht binnen
Wat kunnen we hier nu uit verstaan, elke stap die we nemen zal het licht verdubbelen of halveren naargelang de kant die we opgaan. Voorbeeld •
Gaan we van een sluitertijd van 1/30 naar 1/60 dat komt er 2X minder licht binnen. Men zegt ook dat we nu één stop minder licht hebben.
We vinden op onze camera ook nog de notitie B of Bulb. Dit wil zeggen dat zolang we de ontspanknop indrukken de sluiter open blijft staan 3.1.4 Wat is het belangrijkste doel van de sluitertijd Onze sluitertijd zal er voor zorgen dat we de hoeveelheid licht kunnen regelen die op de sensor valt. Dit om er voor te zorgen dat we een goed belicht beeld krijgen. Maar de sluitertijd zal eveneens bepalen of ons onderwerp dat we fotograferen scherp gaat zijn. a. Beweging bevriezen Dit doen we door korte sluitersnelheden te kiezen. Deze zullen de beweging van het onderwerp dat je wil fotograferen bevriezen zodat dit scherp wordt weergegeven. In de beelden hieronder kan je zien hoe de onderwerpen onbeweeglijk worden weergegeven omdat we gekozen hebben voor een hoge sluitertijd.
26
Dit beeld werd gefotografeerd op 1/250ste van een seconde. De snelheid was voldoende om de “Biker” te bevriezen in de lucht. Het is gemaakt met een Canon 5D, met een 1740mm lens. Flitslicht zorgde voor de juiste belichting van het beeld.
b. Beweging benadrukken Willen we nu juist beweging benadrukken dan gaan we lage sluitersnelheden kiezen. Je hebt hier twee mogelijkheden. Ten eerste willen we de beweging op het object laten zien maar de achtergrond gaat scherp blijven. Dit doen we door onze sluitertijd laag te houden en te werken vanop een statief. De tweede mogelijkheid is dat we het bewegend onderwerp scherp gaan houden maar de achtergrond niet meer. Dit gaan we doen door gebruik te maken van “panning”. Dit is met de camera het object volgen terwijl je je beeld maakt.
Dit beeld van een kermis attractie geeft weer hoe een trage sluitersnelheid beweging kan benadrukken. De mensen op de voorgrond en de niet bewegende delen van de attractie zelf zijn nog scherp.De bewegende delen zijn volledig onscherp door de beweging. Dit soort beelden geeft een zekere vorm van dynamiek aan je foto’s. Het beeld is gemaakt met een Nikon D700 Full frame camera met een 24-70mm lens en een sluitertijd van 1/4 van een seconde.
27
Deze foto geeft ook snelheid weer maar deze keer werd deze actie in het beeld gerealiseerd door “Panning”. Dit is het volgen van het bewegende voorwerp met de camera waardoor er toch op lagere sluitersnelheden kan worden gefotografeerd. Het gevolg is dat we toch een scherp beeld hebben van ons voorwerp maar de achtergrond volledig onscherp is. Wat nog meer bijdraagt tot het gevoel van snelheid zijn de wielen, die door gebruik te maken van een sluitersnelheid van slechts 1/125ste van een seconde lijken te draaien. Deze manier van fotografie vergt wel de nodige training voor je een goed resultaat hebt
c. Bewegingsonscherpte De onscherpte wordt gecreëerd door de beweging van de camera en niet door het onderwerp. Met normale lenzen kunnen we uit de hand fotograferen tot 1/60. Gaan we lagere sluitertijden gebruiken zullen onze beelden bewegingsonscherpte gaan vertonen. Om dit te verhelpen kunnen we gebruik maken van een statief. Er is ook een relatie tussen de brandpuntsafstand van een lens en de sluitersnelheid. Deze moet minstens gelijk of hoger zijn dan de brandpuntsafstand van de lens. Vb; met een 300mm moet je minstens op 1/320 van een seconde fotograferen voor een beeld te hebben zonder bewegingsonscherpte als je uit de losse hand werkt
Dit beeld van een druivenrank werd gefotografeerd met een 300mm objectief en uit de losse hand. Doordat de sluitersnelheid niet hoog genoeg gekozen werd heeft deze foto last van bewegingsonscherpte. Dit manifesteert zich in het beeld door ghosting, het dubbel weergeven van de beeldelementen. Dit kan makkelijk worden verholpen door gebruik te maken van een statief. Tegenwoordig zijn veel lenzen uitgerust met een intern stabilisatie systeem wat er voor gaat zorgen dat je op veel lagere sluitersnelheden kan gaan fotograferen en dit zonder dat er bewegingsonscherpte gaat optreden. Bij Canon heet dit IS, Image Stabilization en bij Nikon VR, Vibration Reduction.
28
3.2 Diafragma 3.2.1 Diafragma Is een mechanisch element is een objectief dat bestaat uit lamellen die over mekaar heen schuiven en zo een ronde opening vormen in het midden van de lens. Door het diafragma te veranderen gaat deze opening kleiner of groter worden wat tot gevolg heeft dat er meer of minder licht van de lens op de sensor kan vallen. Je kan dit vergelijken met de iris van je oog. Je pupil is dan de opening 3.2.2 Weergave van het diafragma Diafragma wordt uitgedrukt in een getal dat de grootte van de opening weergeeft. Ze worden meestal vooraf gegaan door de letter ”F”. Elk stapje naar links of rechts gaat het licht verdubbelen of halveren. Deze stapjes noemt men ook een “Stop”.
Reeks met Diafragma’s
F1.0
F1.4
F2.0
F2.8
F4.0
F5.6
F8.0
F11
F16
F22
F32
F64
Meer of minder licht Hoe groter het diafragma, hoe meer licht op de sensor valt, hoe kleiner het diafragmagetal Groot Diafragma
Klein Diafragma
Grote Opening
Kleine Opening
Diafragma laat meer licht binnen
Diafragma laat minder licht binnen
Kleine Scherptediepte
Grote Scherptediepte
3.2.3 Wat is het belangrijkste doel van het diafragma Ons diafragma zal er eveneens voor zorgen dat we de hoeveelheid licht kunnen regelen dat op de sensor valt. Dit om er voor te zorgen dat we een goed belicht beeld krijgen. Maar het diafragma zal eveneens bepalen of ons onderwerp veel of weinig scherptediepte zal hebben.
29
a. Wat is Scherptediepte (Ook wel DOF genoemd, Depth Of Field) Het punt waarop je scherp stelt noemt met het scherpstelpunt en is gelegen op het scherpstelvlak. Dit vlak is evenwijdig aan de lens en de sensor. Je beeld is natuurlijk niet enkel scherp op dit punt. Er is namelijk een zone voor en achter dit vlak in het welke uw beeld ook scherp is. Deze zone noemt men de scherptediepte. De regel zegt dat 1/3 ervan voor het scherptevlak is gelegen en 2/3 erachter. De scherptediepte wordt beïnvloed door het diafragma, zo zal deze zone klein zijn als we groot diafragma hebben en groot bij klein diafragma. Dit fenomeen kunnen we dan ook creatief gebruiken in onze fotografie. Willen we iets gaan vrijstellen van de achtergrond, een persoon bijvoorbeeld, dan gaan we een groot diafragma kiezen waardoor de achtergrond volledig onscherp gaat worden. Willen we net dat ons beeld veel diepte heeft en scherp is over deze ganse lijn, een landschap bijvoorbeeld, dan gaan we net een klein diafragma kiezen om dit te kunnen verwezenlijken.
Scherptediepte
Onscherp deel
Scherpstelvlak
Onscherp deel
Op de hieronder afgebeelde reeks beelden kan je duidelijk de impact zien van het diafragma op de scherptediepte. Deze foto’s zijn alle drie gemaakt van op een vaste afstand van het onderwerp, enkel het diafragma is verandert. Het eerste beeld is getrokken met een diafragma van F2.8, het tweede met één van F8.0 en het laatste met één van F16. Dit met een Nikon D700 Full frame camera en een 50mm 1.4 lens.
F 2.8
F8
F 16
30
b. Weinig scherptediepte Om weinig scherptediepte te hebben moeten we een groot diafragma hebben. Let op, dit wil zeggen dat het diafragmagetal klein gaat zijn. Dus, hoe groter het diafragma hoe kleiner het diafragmagetal. Het resultaat gaat zijn dat ons onderwerp scherp gaat worden weergegeven en de achtergrond onscherp zal zijn. Dit is een zeer goede manier om aandacht te trekken op één punt van je foto.
Op dit beeld is heel duidelijk te zien hoe een groot diafragma er voor zorgt dat we maar een beperkte scherptediepte hebben. Deze foto is genomen met een 70-200mm lens op 200mm en met een diafragma van F2.8, vol open zodus.
b. Veel scherptediepte Om veel scherptediepte te hebben daarentegen moeten we een klein diafragma hebben. Let op, dit wil zeggen dat het diafragmagetal groot gaat zijn. Dus hoe kleiner het diafragma hoe groter het diafragmagetal. Het resultaat gaat zijn dat ons onderwerp zowel als de achtergrond scherp gaat worden weergegeven. Dit is een zeer goede manier om overzicht te brengen in een beeld.
Dit beeld heeft daarentegen veel scherptediepte. Dit werd bekomen door een klein diafragma te gebruiken. Dit zal er voor zorgen dat de foto veel diepte gaat krijgen wat zeker goed is voor het fotograferen van landschappen. Dit beeld werd genomen met 17mm-40mm objectief van Canon, op 17mm met een diafragma van F14.
31
3.3 Relatie Sluitertijd, Diafragma en ISO Om je licht te regelen dat op je sensor valt ga je de volgende instellingen gebruiken. Je sluitertijd, je diafragma en je ISO. Deze hebben eveneens een relatie met elkaar. Je kan namelijk door de ene te veranderen de andere beïnvloeden wat dus meer creativiteit gaat geven in je fotografie. 3.3.1 Het licht regelen dat we binnen laten Om meer licht binnen te laten kunnen we : • De sluitertijd verlengen • Het diafragma vergroten • De ISO verhogen Om minder licht binnen te laten kunnen we : • De sluitertijd verkorten • Het diafragma verkleinen • De ISO verlagen Uiteraard gaan we eerst de sluitertijd en het diafragma gebruiken om een goede belichting van ons beeld te verkrijgen en dit met een zo laag mogelijke ISO. De ISO waarde gaan we pas naar boven schroeven als het echt niet meer anders kan, de rede hiervoor kennen we reeds, des te hoger de ISO des te slechter de kwaliteit van ons beeld gaat worden (ruis, verlies in contrast, minder scherp). Als de belichting eenmaal goed zit gaan we over tot het creatief gebruik van je sluitertijd en je diafragma. Wens je bv. een kleine scherptediepte dan gaan we ons diafragma verhogen, maar moeten we onze sluitersnelheid met evenveel stappen (of stops) gaan verkorten om dezelfde belichting te blijven behouden. De belichting blijft gelijk als : • •
Men het diafragma met 1 stop vergroot en de sluitertijd met 1 stop verkort Men het diafragma met 1 stop verkleint en de sluitertijd met 1 stop verlengt
3.4 Voorbeelden uit de praktijk 3.4.1 Te weinig licht Stel we willen een foto maken van een rijdende moto tijdens valavond. De bedoeling is om de moto te bevriezen. We moeten zodus een zo kort mogelijke sluitertijd gaan realiseren om dit te verkrijgen. We gaan als volgt te werk : • • • • • • •
Zet de camera op het programma “Sluitertijdvoorkeuze” (weergeven met “S”) Kies de sluitertijd die je wil gebruiken Verhoog de ISO waarde van je toestel indien nodig om de lichtgevoeligheid te verhogen Druk de ontspanknop half in voor scherp te stellen en het licht te meten De camera zal automatisch het juiste diafragma kiezen voor een goede belichting Indien het diafragma knippert, “LO” of “onderwerp te donker” in de viewer aangeeft gaat de foto niet goed belicht worden, er is namelijk te weinig licht. We kunnen een lagere sluitersnelheid kiezen om dit te verhelpen 32
• •
Indien mogelijk kunnen we de ISO nog verhogen. De sensor wordt lichtgevoeliger. Is dit niet meer mogelijk moeten we vaststellen dat met het voorhanden zijnde licht het niet mogelijk is dit beeld te nemen zoals wij dat willen.
3.4.2 Te veel licht Stel we willen een foto maken van een rijdende moto tijdens valavond. De bedoeling is om de moto te bevriezen. We moeten dus een zo kort mogelijke sluitertijd gaan realiseren om dit te verkrijgen. We gaan als volgt te werk : • • • • • • • • •
Zet de camera op het programma “Diafragmavoorkeuze” (weergeven met “A”) Kies een diafragma van f4.0 om een kleine scherptediepte te verkrijgen Verlaag de ISO waarde van je toestel indien nodig om de lichtgevoeligheid te verlagen Druk de ontspanknop half in voor scherp te stellen en het licht te meten De camera zal automatisch de juiste sluitertijd kiezen voor een goede belichting Indien het diafragma knippert, “HI” of “onderwerp te licht” in de viewer aangeeft gaat de foto niet goed belicht worden, er is namelijk te veel licht. We kunnen een kleiner diafragma kiezen om dit te verhelpen Indien mogelijk kunnen we de ISO nog verlagen. De sensor wordt minder lichtgevoelig. Is dit niet meer mogelijk moeten we vaststellen dat met het voorhanden zijnde licht het niet mogelijk is dit beeld te nemen zoals wij dat willen.
3.4.3 Enkele opmerkingen Het is zo dat de scherptediepte en sluitertijd ook een relatie hebben met andere factoren, hieronder een kort overzicht hiervan: • •
•
•
De brandpuntsafstand van een lens heeft ook een invloed op hoe groot de scherptediepte van je beeld gaat zijn, hoe groter het brandpunt hoe kleiner de scherptediepte. De afstand tot het onderwerp gaat ook een invloed hebben op je scherptediepte. Hoe dichter je bij een onderwerp komt des te kleiner gaat de scherptediepte worden. Denk maar aan het fotograferen van Macro’s, hier is de scherptediepte nog steeds zeer klein alhoewel onze diafragma’s over het algemeen heel groot zijn. Ook de cropfactor van onze sensor speelt een rol. Bij een grotere cropfactor vergroot ook de scherptediepte. Dit heeft tot gevolg dat een beeld getrokken met een toestel met een cropfactor van 1.5 er heel anders gaat uitzien als dit getrokken met een full frame toestel. Als ze beide een 50mm lens en een diafragma van F1.4 hebben gebruikt. De DOF bij de full frame gaat veel mooier zijn en worden weergegeven zo bedoeld was bij het vervaardigen van de lens. Wat de sluitertijd betreft, hier moet er steeds rekening mee gehouden worden dat als je de brandpuntsafstand van je lens vergroot ook de sluitertijd gaat vergroten en dit als je uit de hand schiet en geen bewegingsonscherpte wil hebben. M.a.w : de regel is hier dat de sluitertijd groter moet zijn als je brandpuntsafstand van je lens om aan dit fenomeen te ontsnappen. Vb.: een foto maken met een lens van 300mm op een full frame toestel moet je doen met een sluitersnelheid van 1/320ste of hoger. De cropfactor speelt hier geen rol. Het is dus niet zo dat indien we met een cropfactor van 1.6 zitten en een 300 mm lens gebruiken we moeten schieten op 1/500ste van een seconde, 1/250 zal volstaan.
33
Hoofdstuk 4 : De verschillende Basismodi – het programmakeuzewiel 4.1. De Basismodi 4.1.1 Algemeenheden van de verschillende opname programma’s Een digitale camera bezit een wiel om bepaalde voorgeprogrammeerde programma’s te kiezen. De programma’s kunnen worden ingedeeld in twee hoofdgroepen, de basisprogramma’s en de creatieve programma’s. De basisprogramma’s zijn automatisch of semi-automatisch, ze kunnen worden gekozen om op een eenvoudige manier te kunnen fotograferen. Ze vragen dan ook niet veel instellingen van de gebruiker. De creatieve programma’s daarentegen laten toe om op een creatieve manier te fotograferen. De gebruiker heeft alle mogelijkheden om de instellingen aan te passen wat tot gevolg heeft dat er een goede kennis van het toestel is vereist. 4.1.2 De Basisprogramma’s Om te beginnen moeten we hier direct opmerken dat indien we één van deze basisprogramma’s kiezen we volgende instellingen niet of beperkt kunnen gebruiken: • • • • • • • • • •
Witbalans : wordt ingesteld volgens de lichtomstandigheden, m.a.w AWB ISO : wordt ingesteld afhankelijk van de hoeveelheid aanwezig licht Flits : zal al dan niet gaan werken volgens de lichtomstandigheden of de programma keuze Autofocus programma : zal verschillen naargelang het gekozen programma Transportmodus : zal verschillen naargelang het gekozen programma Lichtmeting : staat bij al deze programma’s op matrix meting Autofocuspunt : Alle punten worden gebruikt, toestel kiest zelf het scherpstellingspunt Belichtingscompensatie : staat altijd op 0 Flitscompensatie : staat op 0 Bestandsformaat: het is enkel mogelijk Jpeg te fotograferen. Kwaliteit en compressie kan je wel instellen.
Regel Volgende Basismodi zijn het meest voorkomende Auto, Portret, Landschap, Nacht, Close-up, Sport, Film en Stitch Dit is afhankelijk van het type toestel dat men gebruikt
4.1.3 Basisprogramma - Auto De camera gaat alles zelf instellen, diafragma, sluitertijd, ISO, witbalans, flits, enz, de gebruiker kan geen van de instellingen beïnvloeden.
34
• • • •
Kleuren : gaan fel gesatureerd zijn Flits : zal automatisch openklappen indien dit nodig is Autofocusmode : zal AI servo zijn Transportmode : beeld per beeld
4.1.4 Basisprogramma - Portret Het onderwerp zal scherp worden afgebeeld en de achtergrond zal wazig zijn. Camera kiest een zo klein mogelijk diafragma voor een minimale scherptediepte en gaat deze combineren met een zo hoog mogelijke sluitersnelheid om bewegingsonscherpte tegen te gaan • • • •
Kleuren : gaan neutraal zijn, dit om een zo goed mogelijke huidskleur weer te geven Flits : zal automatisch openklappen indien dit nodig is Autofocusmode : zal one shot zijn Transportmode : continu
4.1.5 Basisprogramma - Landschap Het onderwerp is scherp van voor tot achter. De camera kiest voor een zo klein mogelijk diafragma voor een maximale scherptediepte en voor een sluitertijd die groot genoeg is om bewegingsonscherpte tegen te gaan. • • • •
Kleuren : gaan heel gesatureerd weergeven worden Flits : zal nooit automatisch openklappen Autofocusmode : zal one shot zijn Transportmode : beeld per beeld
4.1.6 Basisprogramma - Sport De camera gaat ervoor zorgen dat de sluitersnelheid zo hoog mogelijk is waardoor hij het onderwerp gaat bevriezen. • • • •
Kleuren : gaan gesatureerd zijn Flits : zal niet automatisch openklappen, de onderwerpen bevinden zich te ver van de camera Autofocusmode : zal AI focus zijn Transportmode : continu
4.1.7 Basisprogramma - Nachtportret Er wordt voor gezorgd dat de achtergrond mooi belicht blijft als de flits gebruikt wordt. Camera kiest een zo groot mogelijk diafragma om zo veel mogelijk licht binnen te laten en een lage sluitertijd om het omgevingslicht te laten inwerken op het beeld • • • •
Kleuren : gaan gesatureerd zijn Flits : zal automatisch openklappen indien dit nodig is Autofocusmode : zal one shot zijn Transportmode : beeld per beeld
35
4.1.8 Basisprogramma - Flits Uit De camera zal niet toelaten dat de flits gebruikt wordt. Deze instelling kan gebruikt worden indien het verboden is te flitsen. • • • •
Kleuren : gaan gesatureerd zijn Flits : zal nooit automatisch openklappen Autofocusmode : zal one shot zijn Transportmode : beeld per beeld
4.1.9 Basisprogramma - Close-Up Je gaat heel dicht kunnen inzoomen op het onderwerp, dit is bij een DSLR wel afhankelijk van het gebruikte objectief. Het diafragma gaat zo groot mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat het onderwerp scherp is en de achtergrond wazig. • • • •
Kleuren : gaan gesatureerd zijn Flits : zal automatisch openklappen indien nodig Autofocusmode : zal one shot zijn Transportmode : beeld per beeld
4.1.10 Basisprogramma - Film De camera gaat kunnen filmen. Dit is een modus die vooral terug te vinden is op de pocket en hybride toestellen. Doch de laatste jaren komt deze functie ook voor op de spiegelreflex camera’s 4.1.11 Basisprogramma - Stitch Dit laat toe meerdere beelden langs mekaar te maken die dan nadien met speciale software aan mekaar worden gezet om zo een panorama te maken. Er zijn zelfs nu reeds cameras die door een draaiende beweging panorama’s in één keer kunnen maken zonder deze te moeten stitchen nadien. Deze modus is enkel terug te vinden op de pocket of hybride toestellen.
4.2. De Creatieve modi 4.2.1. De Creatieve programma’s De gebruiker zal volgende instellingen allemaal naar believe kunnen beïnvloeden, hiervoor is wel de nodige kennis van het toestel en de theorie van de fotografie vereist: • • • • • • • • • •
Witbalans : In te stellen door gebruiker naargelang de lichtomstandigheden ISO : In te stellen door gebruiker naargelang de hoeveelheid licht Flits : Zal je zelf moeten openklappen of activeren Autofocus programma : Zelf in te stellen op one shot, AI Focus of AI servo Transportmodus : Zelf kiezen tussen beeld per beeld, continu, timer Lichtmeting : Instellen op Matrix, centraal of spotmeting Autofocuspunt : Zelf het scherpstellingspunt kiezen Belichtingscompensatie : Kan door gebruiker positief of negatief worden beïnvloed Flitscompensatie : Kan door gebruiker positief of negatief worden beïnvloed Bestandsformaat : Is te kiezen door de gebruiker Jpeg, RAW, Tiff.... 36
• •
Diafragma: Kan naargelang het gekozen programma naar believen worden aangepast Sluitertijd: Kan naargelang het gekozen programma naar believen worden aangepast
Volgende creatieve modi zijn het meest voorkomende Program, Sluitertijdvoorkeuze, Diafragmavoorkeuze, Manueel, Depth Dit is afhankelijk van het type toestel dat men gebruikt
4.2.2 Creatief programma – Program • •
Semi Automatisch : niet alles wordt door de gebruiker bepaald Instellingen : eigenschappen die hierboven vermeld staan kunnen allemaal worden aangepast doch de camera gaat zelf de combinatie sluitertijd en diafragma bepalen naargelang het licht dat voorhanden is.
4.2.3 Creatief programma – Sluitertijdvoorkeuze • •
Semi Automatisch : niet alles wordt door de gebruiker bepaald Instellingen : eigenschappen die hierboven vermeld staan kunnen allemaal worden aangepast. De gebruiker zal gaan kiezen voor een bepaalde sluitertijd en de camera zal het passende diafragma bepalen.
4.2.4 Creatief programma – Diafragmavoorkeuze • •
Semi Automatisch : niet alles wordt door de gebruiker bepaald Instellingen : eigenschappen die hierboven vermeld staan kunnen allemaal worden aangepast. De gebruiker zal gaan kiezen voor een bepaald diafragma en de camera zal de passende sluitertijd bepalen.
4.2.5 Creatief programma – Manueel • •
Manueel : De gebruiker heeft totale beheersing over de camera Instellingen : de gebruiker zal alles zelf moeten instellen. Het diafragma en ook de sluitertijd moet worden bepaald en ingesteld naargelang de lichtomstandigheden. Hierbij wordt de gebruiker geholpen door de inwendige lichtmeter.
4.2.6 Creatief programma - A-Dep • •
Semi Automatisch: niet alles wordt door de gebruiker bepaald Instellingen : Je kan door gebruik te maken van je scherpstellingspunten bepalen wat de scherptediepte van een bepaald beeld gaat zijn. Dit door eerst scherp te stellen op het voorste deel van je onderwerp en daarna op het achterste deel (bv een groep mensen die in verschillende rijen staan). Eens dit is gebeurt zal de camera het corresponderende diafragma kiezen om deze scherptediepte te kunnen verwezenlijken.
37
Hoofdstuk 5 : Compositie 5.1. Basisbegrippen van de beeldvorming 5.1.1 Algemeen Er zijn enkele basisprincipes aan de hand waarin wij in onze westerse maatschappij beelden eerder zullen beoordelen als mooi, boeiend, interessant, prikkelend, spannend etc. Als je bewust met enkele van deze regels rekening houdt, zullen je foto’s beter in de smaak vallen bij anderen. Hieronder zijn een aantal regels beschreven, waarbij de eerste en belangrijkste regel aantoont dat alles relatief is. 5.1.2 Alles kan, niets moet Dit zegt al veel over compositie. Het zijn dan ook maar een reeks regels die indien je ze gebruikt een beeld kunnen verbeteren. Het zal afhangen van de smaak van een bepaald persoon of het beeld al dan niet aanspreekt. Een foto kan voor een jongere erheel tof en cool uitzien waar een oudere dit zelfde beeld totaal anders gaat interpreteren en het helemaal niet leuk vinden. Dus “Alles kan en niets moet”. 5.1.3 Beeldelementen Een beeld wordt bepaald door de manier waarop men dit gaat samenstellen. De elementen die men daarvoor gebruikt worden beeldelementen genoemd. Het kiezen en rangschikken van deze elementen is de compositie. Volgende beeldelementen kunnen we gebruiken: • Vormen • Lijnen • Helderheid • Scherpte • Perspectief • Contouren • Kleuren • Vlakken • Structuur 5.1.4 Soorten composities Er zijn heel wat soorten compositie mogelijkheden. Wij gaan slecht enkele van deze belichten. Namelijk : • • • • • • •
De Compositielijnen Symmetrische compositie Centraal compositie Gulden snede Diagonale compositie Driehoek compositie Overall compositie
38
5.2 Bespreking van de soorten compositie 5.2.1 Compositielijnen Dit zijn lijnen die ons oog onbewust gaat volgen wanneer we een foto gaan bekijken. Deze lijnen kunnen werkelijke lijnen of psychologische lijnen zijn. Werkelijke lijnen zijn bv. : • • • •
Horizon Rails Wegen Contouren van gebouwen
Psychologische lijnen zijn bv. : • •
De lijn waarin een persoon gaat kijken De richting in dewelke iets wijst of gaat bv 39
Compositielijnen drukken een zekere sfeer uit, een bepaald gevoel. Volgende stellingen kunnen dan ook weer worden gebruikt: • Horizontale lijnen = rust en stilte • Verticale lijnen = spanning en actie • Diagonale lijnen = beweging en dynamiek • Gebogen lijnen = sierlijkheid elegantie en zachtheid 5.2.2 Symmetrische compositie Hier kan men het beeld verdelen in twee helften die min of meer mekaar spiegelbeeld zijn. De lijn die deze helften verdeeld noemt men de symmetrieas. De aandacht van een symmetrische compositie komt te liggen op deze as.
40
5.2.3 Centraal compositie Hier gaan alle beeldelementen naar één punt op het beeld. Dit punt is meestal in het midden van het beeld gelegen maar dat is geen must. Deze vorm van compositie geeft meestal een groot gevoel van diepte of dynamiek weer.
5.2.4. Gulden snede en regel van derde Een compositie volgens de gulden snede is er één waar het zwaartepunt van de beeldelementen gelegd wordt op de snijpunten of de assen van het raster van de regel van derde. Dit raster bekom je door het beeld met denkbeeldige lijnen in 3 gelijke delen te verdelen en dit zowel horizontaal als verticaal.
41
5.2.5 Diagonale compositie Wanneer er in een compositie een duidelijke diagonale lijn zichtbaar is spreekt men over een diagonale compositie.
42
5.2.6 Driehoek compositie Wanneer de beeldelementen gerangschikt zijn volgens een driehoeksvorm spreken we over een driehoek compositie.
5.2.7 Overall compositie Hier worden de beeldelementen zonder enige vorm van rangorde op het beeld geplaatst. De elementen zijn wel allemaal gelijkwaardig en voelen patroonachtig aan.
43
5.3 Andere elementen die een compositie beïnvloeden 5.3.1 Andere elementen Het is niet enkel het rangschikken van je beeldelementen die een beeld gaan beïnvloeden er zijn nog andere aspecten die een rol gaan spelen in de opbouw van een beeld. Enkele hiervan gaan we van nader bekijken : • • •
Perspectief door camerastandpunt Perspectief door brandpuntsafstand Scherptediepte
5.3.2 Perspectief door camerastandpunt Door verschillende camerastandpunten te kiezen, krijg je verschillende composities met telkens andere psychologische effecten. a .Kikvorsperspectief Wanneer je bijvoorbeeld een hoog gebouw langs onder fotografeert en je camera naar boven richt, dan worden de verticale lijnen van het gebouw niet parallel weergegeven zoals ze in werkelijkheid zijn, maar ze convergeren naar een vluchtpunt boven het gebouw. Het convergeren van de verticale lijnen naar een hoog vluchtpunt noemt men kikvorsperspectief. Je kijkt als het ware door de ogen van een kikker naar de wereld. Dit soort perspectief kan je ook bereiken bij onderwerpen die niet over rechte lijnen beschikken. Wanneer je een persoon van onder uit fotografeert, bijvoorbeeld door te hurken, zijn er ook denkbeeldige verticale lijnen die naar een hoog vluchtpunt convergeren. Daarom zijn in dit soort foto's de benen bijvoorbeeld in verhouding groter dan in werkelijkheid en de schouders kleiner. Het verschil in standpunt tussen ooghoogte en hurken is relatief klein, maar het resultaat is een hemelsbreed verschil. Het gebruik van kikvorsperspectief brengt ook een psychologisch gevolg met zich mee. Het geeft het gevoel dat het onderwerp groot en machtig is.
44
b. Vogelperspectief Wanneer de verticale lijnen van een onderwerp convergeren in een laag vluchtpunt, spreekt men van een vogelperspectief. Dit bekom je door een onderwerp van boven uit te fotograferen, met je camera naar onder gericht. Mensen fotograferen met dit perspectief, geeft het onderwerp een onderworpen gevoel. Ze worden klein weergegeven en onderdrukt. c. Evenwijdig perspectief Om de verticale lijnen parallel weer te geven op een foto, moet je de camera evenwijdig houden aan de richting van de lijnen. Dit geeft een heel rustig, statisch beeld. 5.3.3 Perspectief door brandpuntsafstand Aangezien de brandpuntsafstand een grote invloed heeft op het perspectief, is het belangrijk om goed na te denken of je met een groothoek-, standaard- of teleobjectief gaat werken in een bepaalde situatie. a.Standaardobjectieven: 50mm Standaardobjectieven geven een scène weer zoals wij ze in werkelijkheid zien. Dit heeft als voordeel dat er geen vervorming van de proporties optreedt. b. Groothoekobjectieven: < 50mm Bij het gebruik van een groothoekobjectief lijken de voorwerpen op de voorgrond merkelijk groter dan voorwerpen die verder van de camera verwijderd zijn. Ze veroorzaken een overdreven perspectief. Let dus op voor onnatuurlijke vervormingen van de lichaamsverhoudingen bij het fotograferen van mensen. c. Teleobjectieven: > 50mm Op foto's gemaakt met tele-objectieven lijkt de afstand tussen de voor- en achtergrond kleiner dan deze in.werkelijkheid is. Dit wordt het 'indrukeffect' van tele-objectieven genoemd.
45
Hoofdstuk 6 : Lichtmeting – de basis 6.1. Basisbegrippen van de lichtmeting 6.1.1 Algemeen Weten hoe je digitale camera licht meet is cruciaal voor het maken van goed belichte beelden. Tijdens het meten van het licht gaat je camera bepalen welke sluitertijd en diafragma van toepassing is voor het beeld goed te belichten en dit rekening houdend met de lichtomstandigheden en de door u ingestelde ISO waarde. We kunnen verschillende lichtmeet opties terug terugvinden op je camera. Deze zijn, matrix of evaluatie meting, centrum gerichte meting en spot meting. Het is ook goed om weten dat onze camera gereflecteerd licht meet en geen opvallend licht. Dit wil zeggen dat de camera de hoeveelheid licht meet die door een bepaald voorwerp weerkaatst wordt. Dit wordt reflectiemeting genoemd.
6.1.2 Reflectiemeting en de 18 % grijs regel Een reflectiemeting kan in eenzelfde verlichtingssituatie tot een flink ander resultaat leiden. In de volgende voorbeelden is het omgevingslicht voor alle situaties hetzelfde. Een fotograaf plaatst naast elkaar drie vlakken: Een wit, een middengrijs (of 18% grijs) en een zwart. Nu voert de fotograaf drie reflectiemetingen uit: •
Meting 1: Op het middengijs vlak. De belichtingsmeter, geijkt op 18% grijs, meet licht en geeft een belichting (zeg iso100 & 1/125 en F16).
46
•
Meting 2: Op het witte vlak. De belichtingsmeter, geijkt op 18% grijs, meet heel veel gereflecteerd licht en zal nu de sluitertijd verhogen of het diafragma verder te sluiten (bijvoorbeeld iso100 & 1/250 en F16). Opmerking: de meter interpreteert technisch correct dat er veel licht op de meter valt, maar vanuit de omgeving bekeken is er niets veranderd met de vorige situatie: feitelijk weerkaatst het onderwerp slechts veel van het omgevingslicht. Het resultaat van een foto met de gemeten belichting is nu een onderbelicht beeld van een wit vlak.
•
Meting 3: Op het zwarte vlak. De meter zal de belichting vergroten door de sluitertijd te verlagen of het diafragma verder te openen (bijvoorbeeld iso100 & 1/60 en F16). Opmerking: de belichtingsmeter meet weinig gereflecteerd licht, maar wederom is er ten opzicht van de eerste meting niets aan het omgevingslicht veranderd. Het onderwerp reflecteert slechts weinig. Het resultaat is nu een overbelichte foto van een zwart vlak.
•
Opmerking 1: Bij meting met een camera meet de fotograaf ieder vlak steeds beeldvullend.
•
Opmerking 2: Indien alle gemaakt foto's ongecorrigeerd worden geprint, krijgt de fotograaf driemaal eenzelfde grijze foto. Immers alle foto's zijn belicht naar 18% grijs.
6.2. Verschillende lichtmetingsmodi van de camera 6.2.1 Matrix of evaluatie lichtmeting De matrixmeting is een geavanceerd systeem. Uw camera verdeelt het beeld in verschillende zones. Aan de hand van een complexe formule wordt de belichting berekend. Dit systeem is heel handig in contrastrijke situaties en kent bijna geen onder of -overbelichting. Het levert natuurlijk uitziende resultaten op in vrijwel elke situatie.
47
6.2.2 Centrum gerichte lichtmeting Bij dit type meting neemt de camera het middelpunt van uw beeld als informatiebron en berekent hieruit wat de grijswaarde voor de foto zal worden. De software zal vanuit die grijswaarde de kleuren bepalen voor uw foto. Deze methode is gebruikelijk voor snap-shots (portret) zonder dat er rekening wordt gehouden met de verschillen in contrast en/of achtergrond.
6.2.3 Spot lichtmeting Met deze meetmethode kunnen we bepalen met welke informatie de camera de grijswaarde dient te berekenen. Hierdoor zal het hoofdonderwerp, waarop je het licht meet, correct worden belicht, zelfs als de achtergrond helder of donker is. Dit si een geavanceerde meetmethode die de nodige training vergt en indien gebruikt wordt zonder de nodige kennis van lichtomstandigheden beelden zal genereren die niet goed zullen zijn.
48