Dienst op zondag 8 november 2015 in de Doopsgezinde kerk Almelo (deze dienst is uitgezonden via AA FM) Thema: Gastvrij als Abraham Voorganger: ds. Carla Borgers Organist: Herman Gulink Orgelspel voor de dienst Welkom en mededelingen Aansteken van de kaars Actie Amnesty International Moment van stilte Openingslied Liedboek 274 – Wij komen hier ter ere van uw naam Bemoediging (met woorden uit Psalm 146) Gelukkig de mens, die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens verwachting is op de Eeuwige, die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee en al wat daarin is, die trouw houdt tot in eeuwigheid; die de verdrukten recht verschaft, die de hongerigen brood geeft. die de vreemdelingen behoedt en wees en weduwe staande houdt. Gezongen kyriëgebed: Om de mensen, godverlaten (t: Margreet Spoelstra, m. John Stainer, zie liedboek 791) 1. Om de mensen, godverlaten vluchtelingen, doodswoestijn, om de woede, om de tranen roepen wij: Jij zou er zijn. 2. Om de haat en om de oorlog, de verbittering, de pijn, om die eindeloze cirkel vragen wij: Zul Jij er zijn? 3. Tegen onrecht, tegen honger, tegen grootspraak, valse schijn, vieren wij de hoop op morgen, bidden wij: Zul Jij er zijn? 4. In een mens die helend leefde, in een woord, in brood en wijn, in ’t verlangen dat wij delen, zeg Jij ons: Ik zal er zijn. 5. In de mensen die volharden, trouw en onbevangen zijn, in wie opstaan, in wie troosten, weten wij: Jij zult er zijn.
Inleiding Gastvrij als Abraham… Dit thema gaan we vanochtend bekijken vanuit verschillende perspectieven. Ons woord ‘gast’ is verwant met het Latijnse woord ‘hostis’ dat vreemdeling of vijand betekent. Denk maar aan het Engelse woord ‘hostility’ dat vijandigheid betekent. Aan de andere kant is er het Engelse woord ‘host’ met als betekenis gastheer. Die dubbele betekenis komt voort uit het feit dat in het oude Rome de vreemdeling als vijand werd beschouwd. Alleen in bijzondere gevallen, wanneer het bijvoorbeeld om een koopman of een hoge gezant ging, werd deze in bescherming genomen. De beschermer heette hostipotis –kortweg hospes- oftewel ‘heer van de vreemdeling’. Wij kennen in onze taal de woorden hotel, hospita en hospitaal, allemaal verwant aan dat woord hospes. Bij de Germanen die als gastvrij bekend stonden ontwikkelden zich de woorden gast en gastvriend. De vreemdeling werd bezoeker, zeker toen er herbergen kwamen, waar gasten betaalden voor hun verblijf. Ons woord gastvrij komt waarschijnlijk van het Hoogduitse ‘gastfrei’, wat betekent ‘gul en mild voor gasten’. De lezingen van vanochtend staan alle drie min of meer in het teken van vreemdelingen en gastvrijheid. Schriftlezingen: Leviticus 19, 1-2 en 9-10 en 33-34 191 De HEER zei tegen Mozes: 2 Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want ik, de HEER, jullie God, ben heilig. 9
Wanneer je de graanoogst binnenhaalt, oogst dan niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen. 10 En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt, loop dan niet alles nog eens na en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God. 3 Iemand die als vreemdeling in jullie land verblijft, mag je niet onderdrukken. 34 Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben de HEER, jullie God. Genesis 18, 1-14 181 De HEER verscheen opnieuw aan Abraham, bij de eiken van Mamre. Op het heetst van de dag zat Abraham in de ingang van zijn tent. 2 Toen hij opkeek, zag hij even verderop plotseling drie mannen staan. Onmiddellijk snelde hij de tent uit, naar hen toe. Hij boog diep 3 en zei: ‘Heer, wees toch zo goed uw dienaar niet voorbij te gaan. 4 Ik zal wat water voor u laten halen zodat u uw voeten kunt wassen, maak het u hier onder de boom intussen gemakkelijk. 5 Ik zal u ook iets te eten brengen, zodat u weer op krachten kunt komen voordat u verdergaat. Daarvoor bent u immers bij uw dienaar langsgekomen?’ Zij antwoordden: ‘Wij nemen uw uitnodiging graag aan.’ 6 Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara. ‘Vlug,’ zei hij, ‘drie schepel fijn meel! Maak deeg en bak brood.’ 7 Daarna snelde hij naar de kudde, zocht een mooi kalf uit dat er mals uitzag, en gaf dat aan een knecht, die het onmiddellijk klaarmaakte. 8 Hij haalde boter en melk, nam het gebraden kalf en zette alles aan zijn gasten voor. Terwijl zij aten, bleef hij bij hen staan onder de boom. 9 ‘Waar is Sara, uw vrouw?’ vroegen zij hem. ‘Daar, in de tent,’ antwoordde hij. 10 Toen zei een van hen: ‘Ik kom over precies een jaar bij u terug en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.’ Sara, die in de ingang van de tent stond, achter de man, hoorde dat. 11 Nu waren Abraham en zij op hoge leeftijd gekomen en de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar. 12 Daarom lachte ze in zichzelf. Zou de liefde voor mij dan nog weggelegd zijn? dacht ze. Ik ben
immers verwelkt, en ook mijn man is al oud. 13 Toen vroeg de HEER aan Abraham: ‘Waarom lacht Sara, waarom vraagt ze zich af of ze op haar leeftijd nog wel een kind ter wereld kan brengen? 14 Is ook maar iets voor de HEER onmogelijk? Op de vastgestelde tijd, over precies een jaar, kom ik bij je terug en dan heeft Sara een zoon.’ Lied
Liedboek 790 – Hoog als de hemel de liefde
Schriftlezing Marcus 12, 28-34 28
Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; 30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ 32 De schriftgeleerde zei tegen hem: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere god dan hij, 33 en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’ 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God.’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. Lied
Liedboek 992 – Wat vraagt de Heer nog meer van ons
Overdenking Gastvrij als Abraham. Zijn we dat? Zijn we dat als kerk, als gemeente van Jezus? Zijn we dat in onze buurt of straat? Zijn we dat als land? Maar dat laatste is al weer veel te groot. Zijn we gastvrij in de kerk, deze kerk? Onze relatieve nieuwkomers zouden daar een antwoord op kunnen geven. Dat lijkt me een mooi gespreksonderwerp voor straks bij de koffie. Zijn we gastvrij als Abraham? En hoe ziet die gastvrijheid er dan uit? Nodigen wij mensen van buiten aan tafel, bijvoorbeeld bij een van onze mennomaaltijden? Zijn we barmhartig voor wie ons vreemd zijn? Want barmhartigheid hoort bij gastvrijheid. Het Hebreeuwse woord voor barmhartigheid is ruchama. Dat woord is verwant met het woord rechem, wat baarmoeder betekent. Van God wordt gezegd dat hij/zij barmhartig is. Je zou kunnen zeggen dat God baarmoeder wil zijn voor ons mensen. Je denkt dan al snel aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, die zich ontfermde over een door rovers overvallen vreemdeling. Een baarmoeder geeft veiligheid, bescherming tot het kind levensvatbaar genoeg is om eruit te komen. Mensen die voor elkaar baarmoeder willen zijn bieden veiligheid en bescherming zolang dat nodig is. Zodra iemand weer voor zichzelf kan zorgen, heeft hij die bescherming niet meer nodig. In het verhaal uit Genesis 18 is Abraham bijna de verpersoonlijking van de spreekwoordelijke oosterse gastvrijheid. Zittend voor zijn tent op het heetst van de dag ziet hij drie vreemdelingen bij de eiken van Mamre, de plek waar Abraham eerder een altaar voor de Eeuwige had gebouwd. Het is bijzonder dat aan het begin van het verhaal staat: De Heer verscheen aan Abraham, terwijl even verderop wordt gesproken over drie mannen die daar bij die bomen staan. Abraham spreekt hen aan, maar wel weer met datzelfde woord Heer (adown). Het is een woord dat zowel voor een mens als voor een goddelijk wezen kan worden gebruikt. Denk maar aan de meervoudsvorm Adonai, waarmee de gelovige jood God aanroept. Je zou
misschien kunnen zeggen dat die drie mannen of engelen drie manifestaties van God verbeelden, zoals hindoes de avatars of verschijningen van goden kennen. Denk maar aan de bij ons de meest bekende godheid Krishna. Gastvrij zijn hoort in het jodendom tot de geboden. De rabbijnen zeggen dat gastvrijheid pas echte gastvrijheid wordt wanneer je je huis openstelt voor iedereen die dat nodig heeft. Niet alleen voor belangrijke gasten maar ook voor gewone, hongerige mensen. Gastvrij zijn betekent dat iedereen welkom is. “Daarom” –zo zegt één van die oude rabbijnen- “heeft God Abraham ook gasten gestuurd, die in zijn ogen niet zo belangrijk waren. Dit verhaal leert alle latere generaties, dat we niet kieskeurig op de gasten moeten neerkijken.” En Maimonides, een belangrijke rabbijn, filosoof en arts uit de 12 e eeuw schreef over gastvrijheid: “Wanneer men een mitswa (een gebod) doet, moet men het mooi doen. Wanneer men een sjoel (synagoge) bouwt moet die mooier zijn dan het eigen huis. Wanneer men armen te eten geeft, moet men het zoetste en het beste op tafel aan hen geven”. Dat is ook wat Abraham deed. Hij bood zijn gasten het beste aan wat hij had én hij bleef bij hen terwijl zij aten. Wij zitten zelf ook mét onze gasten aan tafel. Maar in die tijd was het kennelijk gebruik om je als gastheer of gastvrouw terug te trekken wanneer je gasten aten. Hoe dan ook, je gasten zette je dus het beste voor dat je in huis had. Ze hadden immers een lange reis gemaakt en waren moe en vies. Abraham haalde daarom water zodat de gasten zich konden wassen. Een enorme luxe in een gebied waar water schaars is. Waarom die bijbelse nadruk op gastvrijheid? Natuurlijk, het zit in die oosterse cultuur ingeweven. Dat is nu nog zo. Wie ook hier een huis van mensen binnenkomt die afkomstig zijn uit landen rond de Middellandse Zee, die wordt overladen met heerlijkheden. Het beste is nog niet goed genoeg. Maar er is meer. Het zit ook in het besef dat je ook zelf vreemdeling kunt worden in een jou totaal vreemd land waar je afhankelijk bent van de goedheid en gastvrijheid van de inwoners. In de bijbel staat dat onder meer verwoord in Leviticus 19: Iemand die als vreemdeling in jullie land verblijft, mag je niet onderdrukken. Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Joden weten maar al te goed wat er mis kan gaan als je in ballingschap moet leven in een land waar men je blijft zien als vreemdeling, als iemand die er niet bij hoort. Pas als je zelf ver van huis bent ga je beseffen hoe belangrijk gastvrijheid is, hoe belangrijk het is dat je wordt gezien, dat mensen ruimte voor je maken en je aandacht geven, dat je welkom bent. Het belangrijkste gebod over de omgang met andere mensen haalt Jezus aan in het gesprek met de schriftgeleerde. Hij begint met de geloofsbelijdenis: “Hoor, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” De liefde van een mens voor God moet zichtbaar worden in hoe hij of zij omgaat met de naaste, zou je hieruit kunnen concluderen. In de Jacobusbrief staat dat breed uitgemeten. Je kunt heel vroom zeggen ‘ik geloof in God’, maar als je vervolgens je medemens in de kou laat staan is je geloof dood, zo zegt Jacobus spijkerhard. Maar wat moeten we dan met onze angst voor die vreemdeling, met onze afweer die er ook is. We zien die angst, die afweer op de televisie. Mensen praten erover, voelen zich verscheurd van binnen en zeggen: Ik ben bang voor die grote toestroom van vreemdelingen in ons land, maar we kunnen ze toch ook niet terugsturen of een hek om ons land zetten? Of ze zeggen: Kunnen we dit als land wel aan? Angst voor vreemdelingen is een heel natuurlijke angst, een biologische angst, een groepsangst zou je kunnen zeggen. Het is die oudste laag in ons brein die zegt: je moet je eigen stam, je eigen clan beschermen tegen vijanden van buiten, anders overleef je zelf niet.
In de inleiding vertelde ik over de betekenis van het woord hostis, die geleidelijk van ‘vijand’ tot ‘gast’ werd, beïnvloed door cultuur en religie. Dat is als die oudste laag in ons brein, de laag die sommigen laatdunkend aanduiden met ‘onderbuikgevoelens’, een laag die we allemaal hebben of we dat willen of niet. Maar bovenop die oudste laag zijn andere lagen gekomen: cultuur, godsdienst, het denken over ethiek, over medemenselijkheid. Jezus vertelde hierover die eerder aangehaalde gelijkenis over de barmhartige Samaritaan. De centrale vraag in die gelijkenis is: wie is mijn naaste? En het antwoord? Nee, mijn naasten zijn niet al die tienduizenden vluchtelingen die onze grens overkomen en waar ik me druk over maak of misschien zelfs angst voor heb. Mijn naaste is die vrouw, die man, dat kind voor wie ik de naaste bén. Mijn naaste is diegene die mij voor de voeten komt en voor wie ik barmhartig ben, voor wie ik baarmoeder ben zolang als dat nodig is. Ik kan geen baarmoeder zijn voor tienduizenden mensen; ik kan slechts baarmoeder zijn voor één of twee of drie. Maar als wij allemaal voor één of twee of drie mensen een baarmoeder willen zijn, dan zullen al die tienduizenden ruimte vinden en zich welkom weten in ons landje. Dan zijn we gastvrij als Abraham die gastvrijheid betoonde aan de Eeuwige zelf. Dan zijn ook wij in staat om ook in die vreemdeling iets van God zelf te herkennen. Amen. Orgelspel Open ruimte Gebeden, stil gebed, Onze Vader God van alle mensen, In onze dromen zijn we deel van een veelkleurige mensheid. In onze dromen komt ieder mens, ieder kind tot zijn of haar recht. In onze dromen is er een wereld zonder grenzen, zonder muren, zonder prikkeldraad. Help ons die dromen een klein beetje waar te maken. Help ons kloven te dichten, muren af te breken, vooroordelen uit de weg te ruimen, vrees voor vreemden te overwinnen, te beginnen bij onszelf. God van alle mensen, We zijn allemaal mensen, gemaakt naar uw beeld en gelijkenis, gemaakt met de mogelijkheid om lief te hebben. Laat ons zien dat die vreemdeling net zo is als wij. Voorbeden Stil gebed Onze Vader Slotlied
“Breng ons daar waar mensen leven…” t: Jan van Opbergen; m: Uren, dagen maanden, jaren…
1. Breng ons daar waar mensen leven, wachtend op een woord van hoop.
Doe ons delen, doe ons geven in uw geest zijn wij gedoopt. Laat uw naam ons leven worden, rode draad in ons bestaan ankervast vandaag en morgen kracht en moed om door te gaan. 2. Breng ons daar waar mensen wonen geef ons bij elkaar een thuis, waar wij liefde mogen tonen samen delen last en kruis. Breng ons waar de mens vergeten, Uitgesloten, zonder recht, Waar zijn kreet niet wordt geweten, Vrede niet wordt aangezegd. 3. Breng ons daar waar in de stilte brood gebroken wordt, gedeeld waar uw geest door alle kilte breekt en zalft en harten heelt. Opdracht en zegenbede Laten we gaan, in vrede en vriendschap en doen wat onze hand vindt om te doen. En laten we daarover de zegen vragen van de God van barmhartigheid, de God van leven. De Levende zegene en behoede ons en allen die ons lief zijn. De Levende doe haar aangezicht over ons lichten en moge ons genadig zijn. De Levende verheffe zijn aangezicht over ons en zegene ons met vrede en gerechtigheid. De God van alle leven moge met ons zijn en ons begeleiden op onze wegen opdat wij leven. Lied ter beaming: Liedboek 420 – Groot is de wereld (3x zingen) Doven van de kaars Orgelspel na afloop van de dienst Collecte bij de uitgang, bestemd voor de Stichting Boodschappenmand