Die zoeken we op! Beschermde planten en dieren in beeld
Die zoeken we op! Beschermde planten en dieren in beeld
Voorwoord
Voor u ligt “Die zoeken we op!” Dit boekje geeft een overzicht van de plant- en diersoorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet en die aanwezig kunnen zijn in het natte en droge beheergebied van Rijkswaterstaat. Enerzijds hebben we dus een wettelijke verplichting om bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te houden met deze soorten maar anderzijds komen ze daar juist voor dankzij ons huidige beheer en onderhoud. Hierdoor treffen we op veel plekken langs wegen en vaarwegen heel veel mooie natuur aan waarvan dagelijks veel mensen genieten op weg naar hun werk of in hun vrije tijd. Daar zijn we trots op. Als organisatie, die duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen hoog in het vaandel heeft, nemen we graag onze verantwoordelijkheid om dit moois te behouden. RWS’ers die buiten aan het werk zijn zullen daarom zorgvuldig te werk gaan, waarbij beschermde soorten zo min mogelijk worden verstoord of vernietigd. Niet van iedereen mag worden verwacht dat de soorten die wettelijke bescherming genieten worden herkend. Om de herkenning van beschermde soorten in het beheergebied van Rijkswaterstaat te vereenvoudigen, met als doel er vervolgens ook zorgvuldig mee om te gaan, is dit boekje samengesteld. Ik hoop dat de projectleiders van Rijkswaterstaat die de nieuwe werken of het onderhoud voorbereiden, de aannemers die het werk uitvoeren en de toezichthouders en toetsers die op het werk toezien deze gids gaan gebruiken om meer te weten te komen over de flora en fauna en daarmee enthousiast worden voor hun bescherming. Als ‘onbekend onbemind maakt, dan ‘maakt bekend hopelijk bemind!’. Joost Backx en Rutger Sluik, Expertisecentrum Natuurwetgeving Rijkswaterstaat
Die zoeken we op!
Inleiding Rijkswaterstaat heeft bij de uitvoering van de primaire taken te maken met natuur en natuurwetgeving. Grote delen van het beheergebied van Rijkswaterstaat her bergen beschermde plant- en diersoorten zoals de grijze zeehond in de Waddenzee, maar ook de bokkenorchis langs de A2 bij Eijsden. De wet die flora en fauna in Nederland beschermt, de Flora- en fauna wet (Ff-wet), geldt voor heel Nederland en dus ook voor het gehele beheergebied van Rijkswaterstaat! Bij de uitvoering van ons beheer en onderhoud en andere activitei ten moeten we dan ook altijd rekening houden met de beschermde natuur. Dit is echter nog niet altijd een vanzelfsprekend heid. Door middel van dit boekje met de naam ”Die zoeken we op!” biedt het Expertisecentrum Natuurwetgeving een hulpmiddel aan om zowel vanachter het bureau als in het veld beschermde plantenen dierensoorten te leren herkennen. Hiermee denken wij bij te dragen aan het verkleinen van de risico’s bij de uitvoering van onze primaire taken.
Die zoeken we op!
De Flora- en faunawet (Ff-wet) en de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) Om de natuur in Nederland te beschermen zijn er twee wetten in het leven geroepen. De Ff-wet beschermt de in het wild voor komende planten en dieren. Binnen de Ff-wet hebben een aantal soorten een speciale status gekregen waardoor deze extra streng beschermd zijn. Ze staan in de zogenaamde tabel 2 en 3 van de Ff-wet. Naast de strikte bescherming van deze soorten kent de Ff-wet het begrip “algemene zorgplicht” voor alle in het wild voorkomende planten en diersoorten. Om een eerste indruk te krijgen van de beschermde soorten die in de beheergebieden van Rijkswaterstaat voorkomen, is een inventarisatie uitgevoerd op basis van beschikbare gegevens. Op basis daarvan is een selectie gemaakt van alleen de tabel 2 en 3 soorten (inclusief vogels) die binnen de beheergebieden kunnen voorkomen. In dit boekje zijn alleen die tabel 2 en 3 soorten opgenomen die in het verleden in het beheergebied van Rijkswaterstaat zijn aangetroffen of waarvan het zeer aannemelijk is dat ze hier aanwezig zijn. Naast de Ff-wet is er nog de Natuur beschermingswet (Nb-wet).
De Nb-wet is sinds 1998 van kracht en beschermt 166 specifiek aangewezen natuurgebieden (zogenaamde Natura 2000-gebieden). Rijkswaterstaat en de Flora- en faunawet Bij activiteiten in zowel het droge als natte beheergebied van Rijkswaterstaat kunnen medewerkers op verschillende manieren met de Ff-wet te maken krijgen. Dit geldt voor districtsmedewerkers, toetsers, toezichthouders of omgevingsmanagers, maar ook voor aannemers die in opdracht van Rijkswaterstaat werken. Rijkswaterstaat werkt als uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Verkeer & Waterstaat onder andere aan de bescherming van mens en dier tegen overstromingen, aan de kwaliteit en kwantiteit van water voor allerlei gebruikers en aan een vlotte en veilige door stroming van het verkeer in ons land (zowel op het rijkswegennet als op het netwerk van de rijkswateren). Rijkswaterstaat verricht regelmatig werkzaamheden die aanwezige planten en dieren kunnen verstoren of beschadigen (o.a. bermbeheer, baggeren, aanlegprojecten). Veel verschillende collega’s hebben daarom met de Ff-wet te maken.
Door bij de uitvoering van onze primaire taken binnen de kaders van de Ff-wet te werken voorkomen we onnodige vertragingen, financiële risico’s en imagoschade met als bijkomend voordeel dat we natuurvriendelijk en ecologisch verantwoord werken en bijdragen aan de instandhouding en verbetering van de natuur. Gedragscode Rijkswaterstaat: Als alternatief voor het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Ff-wet heeft het Expertisecentrum Natuurwetgeving RWS een gedragscode opgesteld. Met deze gedragscode hoeft minder frequent een ontheffing te worden aangevraagd wat administratieve lastenverlichting met zich meebrengt, besparing van de proceduretijd oplevert en de uitvoeringsrisico’s verkleint. In de gedragscode is aangegeven op welke wijze Rijkswaterstaat omgaat met beschermde soorten planten en dieren en de te nemen beschermende maatregelen. Ter ondersteuning is een intern toetsings kader gemaakt. Dit toetsingskader, beschikbaar als kennissysteem op de intranetsite van het Expertisecentrum Natuurwetgeving, geeft een concrete en praktijkgerichte uiwerking van de beschermende maatrege-
len zoals deze op hoofdlijnen staan opgenomen in de gedragscode. Doel Het doel van dit boekje is meerledig. Soortenkennis en soortenherkenning vormen een goede basis bij zowel de voor bereiding als de uitvoering van onze werkzaamheden. Het Expertisecentrum Natuurwetgeving is er dan ook van overtuigd dat onbekend onbemind maakt. Met dit boekje leer je de soorten herkennen en bovendien laat het zien dat veel beschermde dier- en plantensoorten mede afhankelijk zijn van de gebieden waar Rijkswaterstaat beheer en werken uitvoert. Zorgvuldige maatregelen helpen deze biodiversiteit te behouden en te versterken! En dat is iets waar iedere Rijkswaterstater trots op mag zijn! En los van het werk is de natuur natuurlijk gewoon iets om van te genieten, zowel voor ons Rijkswaterstaters als voor het publiek en de gebruikers! Leeswijzer Het boekje is opgedeeld in hoofdstukken per soortgroep (zoogdieren, vaatplanten, etc). De soortgroepen zijn eenvoudig te vinden door de tabbladen. Achter elk tab-
blad bevindt zich een overzicht van de habitatvoorkeuren van alle soorten binnen die soortgroep: in welke leefomgeving (habitat) voelt de soort zich thuis? Tevens is er informatie opgenomen over de gevoeligheid van de betreffende soortgroep in relatie tot specifieke werkzaamheden. Achter in het boekje is een verklarende woordenlijst opgenomen en een verwijzing naar informatiebronnen waar bijvoorbeeld aanvullende informatie te vinden is over de Ff-wet en de Gedragscode van Rijkswaterstaat. Met dit boekje “Die zoeken we op!” hopen we dat het eenvoudiger wordt om vooraf, maar ook ter plekke, te bepalen of je met beschermde soorten te maken hebt. Als ervan uit gegaan mag worden dat een beschermde soort zich in het gebied bevindt, dan is het noodzakelijk om contact op te nemen met de regionale contactpersoon Natuurwetgeving, ecoloog of ecologische medewerker van de eigen dienst.
Het Expertisecentrum Natuurwetgeving wenst u veel lees- en leerplezier!
Die zoeken we op!
Zoogdieren
Zoogdieren
Zoogdieren
Gevoeligheid zoogdieren Verschillende werkzaamheden kunnen een negatief effect hebben op zoogdieren. Frequent maaibeheer kan foerageergebieden aantasten, het afmaaien of rooien van vegetatie kan zorgen voor het verdwijnen van nestmaterialen. Naast werkzaamheden kunnen factoren als bijvoorbeeld watervervuiling ook een negatief effect hebben op zoogdieren. Veel zoogdieren zijn ook gevoelig voor het doorsnijden van habitats waardoor leefgebieden versnipperd worden.Vleermuizen, dassen en andere marterachtigen zijn voorbeelden van soorten die gevoelig zijn voor de verlichting van werkterreinen. Veel vleermuizen vliegen ’s nachts terug naar hun nestplaats om te zogen. Het licht heeft een negatieve invloed tijdens hun voedseljachten. Ook de betreding van bijvoorbeeld dassenburchten, bij onderhoud aan vegetatiestructuren, veroorzaakt overlast voor de dieren.
Tijdelijke verdrogingeffecten door bemaling kunnen een negatief effect hebben op soorten die in nattere milieus leven, zoals waterspitsmuizen en noordse woelmuizen. Een klein aantal soorten kan geluidsbelasting als negatief ervaren. Dit geldt met name voor dassen, steenmarters en boommarters. Veel zeezoogdiersoorten zijn gevoelig voor bevissing, onderwatergeluid, onderwatertrillingen en (water)vervuiling.
Baardvleermuis Bever Boommarter Bosvleermuis Bruinvis Das Rode eekhoorn Franjestaart Gewone dolfijn Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis Gewone zeehond Grijze zeehond Laatvlieger Meervleermuis Ruige dwergvleermuis Noordse woelmuis Europese otter (Visotter)
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur zoogdieren
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Die zoeken we op!
Rosse vleermuis Steenmarter Tuimelaar Tweekleurige vleermuis Waterspitsmuis Watervleermuis Witflankdolfijn Witsnuitdolfijn paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur zoogdieren
28 29 30 31 32 33 34 35
Die zoeken we op!
Baardvleermuis Myotis mystacinus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De vachtkleur van de baardvleermuis is variabel. De rug is geel- tot grauwbruin, de buik licht bruingrijs en de ondervacht bruinzwart. Jonge dieren zijn donkerder en grijzer. De snuit is bruin tot zwart, de oren en onderarmen donkerbruin tot zwart. De soort heeft een rechte priemvormige tragus, vrij smalle vleugels en kleine voeten. Deze vleermuis is lastig te onderscheiden van Brandts vleermuis. Tijdens de winterslaap is de soort goed herkenbaar aan de donkere snuit en de kleine achtervoeten. Verspreiding De baardvleermuis is een vrij zeldzame soort, maar vrij algemeen in de winterverblijven in Zuid-Limburg. Biotoopvoorkeur De soort heeft een voorkeur voor bosachtige en soms ook voor open landschappen. Hij jaagt boven paden, open plaatsen en bosranden en soms boven water, met een gelijkmatige, snelle vlucht. De baardvleermuis vliegt volgens een vlak
10 Die zoeken we op!
traject, met uitvallen naar beneden. Ook jaagt hij tussen de boomkruinen, op twintig meter hoogte. Zomerkolonies komen voor in holle bomen of achter loszittende boomschors en in gebouwen (nauwe ruimtes en zolders). De jachtplaatsen liggen vaak binnen een straal van een kilometer van een kolonieplaats. Baardvleermuizen overwinteren op relatief koude plaatsen: in grotten, groeven, forten, ondergrondse kelders en bunkers. Gedrag en levenscyclus Baardvleermuizen vliegen binnen een half uur na zonsondergang uit. De jachtvlucht duurt de hele nacht. Regelmatig rusten ze, hangend aan een boomstam of tak. Kraamkolonies bevatten tot honderd dieren. De vrouwtjes krijgen jaarlijks een jong rond half juni. Vijf weken later kunnen de jongen vliegen. Paring vindt met name plaats in het najaar, soms tijdens een onderbreking van de winterslaap. Gemiddeld worden baardvleermuizen 3,5 jaar oud. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van bosbiotoop, verwijdering van holle bomen, onder breking van vliegroutes, verlichting van donkere begroeide wegen, afsluiting van invliegopeningen en vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Bever
Castor fiber
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Gevoelig Herkenning De bever heeft een kop-romplengte tot 100 cm en is daarmee het grootste knaagdier van Europa. De staart is 37 cm lang en 16,5 cm breed. Bij de aanzet is de staart rond, naar achteren toe wordt hij afgeplat. De vachtkleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. De poten hebben zwemvliezen. Verspreiding Bevers komen vooral voor in waterrijke gebieden: zowel langs grote rivieren als langs de natuurlijk meanderende zijriviertjes hiervan. De meeste populaties in Nederland zijn uitgezet. Uitzondering hierop is Limburg, waar de bevers afkomstig zijn uit het Eifelgebied en de Ardennen.
Gedrag en levenscyclus Bevers bouwen burchten in zelf gegraven gangen in hoge oevers of ze maken burchten van takken. Burchten zijn tot 2 m hoog en hebben een diameter tot 10 m. De ingang in de oeverholen is altijd onder water en de nestkamer ligt ongeveer 20 cm boven waterpeil. In beken met een variërend waterpeil leggen bevers soms dammen en kanalen aan. Bij het omknagen van bomen maken ze de bekende zandlopervormige inkeping. De bever is vooral ’s nachts actief en leeft solitair of in kleine families. De voortplantingsperiode is van januari tot maart. Na 3,5 maand worden één tot vijf jongen geboren. Wanneer bevers opgeschrikt worden, slaan ze met hun staart hard op het water. Als ze van het water naar het land gaan, laat de staart een opvallend sleepspoor na. Gevoeligheid De soort is vooral gevoelig voor een tekort aan gevarieerd voedsel. Recreatiedruk heeft nauwelijks effect.
Biotoopvoorkeur De soort komt voor in bossen langs beken en rivieren, langs oude beddingen, bij meren en ook in open landschap en moerassen. Ook komen ze voor in watergangen waar bomen op de rand van het water aanwezig zijn. Bevers hebben geen voorkeur voor stromend of stilstaand water, maar ze prefereren geen naaldbomen.
Die zoeken we op! 11
Boommarter
Martes martes
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De boommarter is tot 56 cm lang. Hij heeft een chocoladebruine vacht met een roomgele keelvlek (kleur ondervacht). De lange volle staart kan wel 28 cm worden. De soort verschilt van de steenmarter door de langere, bredere oren en de kleur van de keelvlek, die bij de steenmarter wit is. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. Verspreiding De soort komt voor op de Veluwe en in kleine aantallen op de Utrechtse Heuvelrug, in de FriesDrentse Wouden, in Noordwest-Overijssel en in Oost-Twente. Incidentele vondsten komen uit Noord-Holland en Noord-Brabant. In Limburg zijn geen populaties. Biotoopvoorkeur Volwassen boommarters leven in gemengde bossen en naaldwouden. Overdag komen ze niet buiten het bos en mijden ze open plekken in het woud. Boommarters hebben in hun woongebied meerdere holen in holle bomen. Ook gebruiken ze
12 Die zoeken we op!
het nest van de rode eekhoorn en soms duivennesten. Daarnaast zijn nestkasten en rotsspleten geschikte verblijven. Gedrag en levenscyclus Boommarters zijn solitair en weinig territoriaal. Mannetjes en vrouwtjes leven in aangrenzende territoria. Hun terrein bakenen ze af met geurstoffen en uitwerpselen op opvallende plaatsen. Boommarters zijn voornamelijk actief in de schemering of ’s nachts. Boommarters zijn carnivoren. Ze jagen op rode eekhoorns en op kleinere zoogdieren, zoals muizen en konijnen. In de lente en de zomer jagen ze ook op vogels en amfibieën, met name kikkers. Aan het eind van de zomer zijn ook keverachtigen, bessen en paddenstoelen belangrijke voedselbronnen. Daarnaast is de boommarter een aaseter, vooral in de winter. De paartijd is in juli en augustus. De jongen (één tot zes) worden in april en mei geboren. Gevoeligheid De soort is afhankelijk van oude, holle bomen en bomen met holtes. De boommarter is dan ook zeer gevoelig voor boskap. Tevens is de boommarter gevoelig voor het verdwijnen van heggen die gebruikt worden als dekking tijdens het verplaatsen over grote afstanden.
Bosvleermuis Nyctalus leisleri
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning Bosvleermuizen lijken op rosse vleermuizen. De onderarmlengte van de bosvleermuis is echter kleiner, de haartoppen zijn lichter gekleurd dan de basis en de vleugels naar verhouding iets breder. De bosvleermuis heeft een lange tweekleurige vacht: roodbruin aan de bovenzijde, gelig bruin aan de onderzijde. De huid aan de onderzijde van de vliegarm is grotendeels behaard. Snuit, oren en vleugels zijn bruin. Verspreiding In Nederland is de soort zeldzaam tot zeer zeldzaam. Er zijn slechts enkele verspreide waarnemingen.
Gedrag en levenscyclus Bosvleermuizen vliegen vanaf tien minuten na zonsondergang uit. De soort is wendbaarder dan de rosse vleermuis, maar vliegt minder hoog en minder snel. Bosvleermuizen trekken regelmatig over grote afstanden, tot 810 km. Kraamkolonies bestaan uit twintig tot vijftig dieren. Bij kolonies in gebouwen kan het aantal oplopen tot enkele honderden. De vrouwtjes krijgen elk jaar één of twee jongen, die vanaf midden juni geboren worden. In augustus en september hebben mannetjes territoriale hangplaatsen. Van daaruit lokken ze vrouwtjes om te paren. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vernietiging van bos biotoop, verwijdering van holle bomen, verlichting van donkere begroeide wegen (vliegroutes) en vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Biotoopvoorkeur De bosvleermuis jaagt in uiteenlopende gebieden waar voldoende insecten zijn. Hij jaagt bij voorkeur op open plaatsen in het bos, boven water en rond lantaarnpalen. Bosvleermuizen huizen vooral in bomen, maar ook in gebouwen (in Engeland en Ierland). Ook kan men ze aantreffen in vleermuiskasten. De winterslaap brengen ze door in gebouwen of dikke holle bomen.
Die zoeken we op! 13
Bruinvis
Phocoena phocoena
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Bedreigd Herkenning De bruinvis wordt hooguit 1,50 m lang en is daarmee de kleinste walvisachtige in de Europese wateren. Bruinvissen zijn vrij plomp en hebben een stompe, afgeronde kop, zonder uitstekende snuit. De rug is donkergrijs tot zwart en gaat via een vlekkerige of egaalgrijze flank over in een witte buik. Het staartstuk is helemaal zwart. Kenmerkend voor de bruinvis is de kleine, drie hoekige, brede rugvin, die niet naar achteren gebogen is. De rugvin staat midden op de rug. De flippers zijn donker, kort en afgerond. Van de flippers naar de mondhoek loopt een smalle donkere streep. Bij het ademhalen komt de bruinvis enkele keren achter elkaar in korte ‘boogjes’ met de rug boven water. Verspreiding Door overbevissing en vervuiling komt de bruinvis op de zuidelijke Noordzee minder voor dan vroeger. De laatste jaren neemt het aantal toe. In het najaar lijkt er een trek te zijn naar onze kust wateren. Hier worden ze tot in maart redelijk frequent waargenomen vanaf de kust.
14 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De bruinvis leeft voornamelijk in ondiep water. Van alle walvisachtigen zwemt hij met meest de rivieren op. Gedrag en levenscyclus Bruinvissen leven solitair, in paren of kleine groepen van drie tot vijf dieren. Soms jagen ze gezamenlijk. Het zijn rustige zwemmers die zelden uit het water springen. Ze mijden de nabijheid van schepen. De paartijd is om de een à twee jaar in de zomer, tussen juni en september. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bevissing met netten, overbevissing, (water)vervuiling, onderwatergeluid en onderwatertrillingen.
Das
Meles meles
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Herkenning Dassen zijn zwaargebouwde, gedrongen dieren met korte poten en een borstelige, korte, brede staart. Over de witte kop lopen van achteren naar voren brede, zwarte strepen. De rug en de flanken zijn zwartgrijs, de poten en de onderzijde zwart en de staart is peper-en-zoutkleurig. Dassen zijn ’s nachts actief en bijzonder schuw. De aanwezigheid van dassen is vooral vast te stellen door de typische burchten en vaste wissels. Verspreiding Dassen komen versnipperd voor in alle oostelijke provincies, Utrecht, Zuidwest-Friesland en het Gooi. Het zwaartepunt ligt op de Veluwe en in Zuid-Gelderland, Oost-Noord-Brabant en Noord-, Midden-, en Zuid-Limburg. De Nederlandse populatie telt circa 4.500 dieren.
gen in bosranden, graften en oude bestaande gangen. Als voedselbron prefereert de das regenwormen. Grasland en water zijn altijd op bereikbare afstand. Het grondwater moet ten minste 1,5 m onder maaiveld staan maar dit kan in het voedselgebied hoger staan. Gedrag en levenscyclus Dassen leven in familiegroepen en zijn zeer honkvast. Bij herhaalde verstoring of voedselschaarste trekken ze weg of planten ze zich niet meer voort. De paartijd is in de vroege lente, maar ook in de zomer. Jongen worden in de eerste drie weken van februari geboren. Vanaf juni neemt het vrouwtje de jongen mee het veld in. In de winter zijn ze minder actief en verblijven ze vaak in de directe omgeving van de burcht. Gevoeligheid Dassen zijn zeer gevoelig voor verstoring door menselijke activiteiten, biotoopvernietiging, versnippering van het landschap, de aanleg, verharding en verbreding van wegen en stadsuitbreidingen. De afgelopen 20 jaar heeft een spectaculaire groei plaatsgevonden.
Biotoopvoorkeur De soort heeft een voorkeur voor kleinschalige, agrarische landschappen met bosjes en lijnvormige landschapselementen (hagen, houtwallen), hellin-
Die zoeken we op! 15
Rode eekhoorn
Sciurus vulgaris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De rug van de rode eekhoorn heeft een variabele kleur: van rood, geeloranje, kastanje- of donkerbruin tot zwartbruin. De rug is scherp afgescheiden van de witte buik. Jonge dieren zijn vaak roder. Rode eekhoorns hebben grote ogen en op de oren zitten opvallende pluimen, die ontbreken in zomer en herfst. Jonge dieren hebben deze pluimen niet. De rode eekhoorn heeft een lange pluimstaart en lange tenen, met lange nagels. Verspreiding De rode eekhoorn komt vooral voor in de oostelijke provincies, Midden-Nederland en de duinstreken van Noord- en Zuid-Holland. Op de Waddeneilanden komt hij niet voor. Biotoopvoorkeur De soort komt voor in naald- of gemengd bos, maar ook in loofbos in boszomen met hoog opgaand struweel, in houtwallen, tuinen en parken in bosrijke omgevingen. Vanwege het voedselaanbod (rijpe boomzaden, zoals dennen-
16 Die zoeken we op!
appels) is de leeftijd van bos belangrijker dan de samenstelling. Optimale leefgebieden zijn tussen de 2 en 50 ha groot. Gedrag en levenscyclus Rode eekhoorns maken meerdere bolvormige nesten van diverse materialen: blad, takjes, bast, gras, wol en mos. Ze maken hun nesten in de boomkroon of in een takvork tegen de stam. De soort is overdag actief, in de winter slechts enkele uren per dag. Van december tot februari en in mei en juni plant de rode eekhoorn zich voort. Typische vraatresten zijn afgekloven dennen appels. Daarnaast eten de eekhoorns hazelnoten, beukennootjes, eikels, esdoornzaden, tamme kastanjes, blad, bosvruchten, paddenstoelen, maar ook insecten en vogeleieren. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor biotoopvernietiging. Het kappen van bomen met holtes en scheuren kan schadelijk zijn, net als het weghalen van zoom vegetatie. Ze zijn ook gevoelig voor de vernietiging van nesten tijdens de periode van begin november tot september en het kappen van bomen in februari en maart. In die periode worden al jongen geboren. Ook de versnippering van leefgebieden en verbindende elementen tot maximaal 100 m is schadelijk.
Franjestaart
Myotis nattereri
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De franjestaart is een vleermuis met een rossige grijsbruine rug. De buik is licht beige tot licht grijswit en spierwit in de winter. De snuit is roze en de soort heeft vrij lange oren die aan de bovenzijde gekruld zijn. De oren zijn altijd tweekleurig (donker aan de basis en rossig aan de punten). Opvallend in de winter zijn de witte halve maanvormige strepen aan de oorbasis. Franjestaarten hebben brede vleugels. Verspreiding In Nederland is het een tamelijk zeldzame soort, maar plaatselijk kan hij in grote hoeveelheden voorkomen. Het aantal dieren lijkt toe te nemen, zo blijkt uit het groeiende aantal waargenomen overwinterende exemplaren. Sinds 1980 is vooral een toename zichtbaar in de Zuid-Limburgse kalksteengroeves.
Biotoopvoorkeur Franjestaarten komen vooral voor in bosrijke gebieden. Typische jachtplaatsen zijn kleine beken, bosvijvers en oude boomlanen. Dankzij de brede vleugels zijn ze zeer wendbaar, maar meestal vliegen ze vrij langzaam. De soort jaagt vooral in boomkruinen en tussen boomtakken. Franjestaarten wonen in bomen, en soms in gebouwen. De winterslaap brengen ze door in grotten, groeven en kelders. Gedrag en levenscyclus Franjestaarten vliegen ruim een half uur na zonsondergang uit. Kraamkolonies bestaan uit twintig tot tachtig dieren, die regelmatig wisselen van verblijfplaats. De jongen worden tussen half juni en half juli geboren. Na drie tot vier weken kunnen ze zelf vliegen en na zes weken zijn ze zelfstandig. De paring vindt plaats in het najaar of in de winter. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van bosbiotoop, de verwijdering van holle bomen, onderbreking van vliegroutes, verlichting van donkere begroeide wegen, afsluiting van invliegopeningen in gebouwen en de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Die zoeken we op! 17
Gewone dolfijn
Delphinus delphis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De gewone dolfijn is slank gebouwd. Hij heeft een lange donkere snuit en is 1,5 tot 2,6 m lang. De rugkleur varieert van zwart tot bruinzwart en gaat via een perzikkleurige tot okergele zone op de flank over in de crèmekleurige tot witte buik. Op de rugvin is de overgang van de donkere rug naar de lichte flank scherp, onder de rugvin loopt het zwart in een punt recht naar beneden uit en op het staartstuk bevindt zich een lichte plek. Vanaf de flippers naar de onderkaak en vanaf het oog naar de bek lopen donkere strepen. De flippers zijn grijs tot wit. De rugvin is klein en naar achteren gebogen en zit midden op de rug. In kleur varieert de rugvin van zwart met meestal een lichte plek in het centrum tot wit met donkere randen. Verspreiding De gewone dolfijn komt over de hele wereld voor, maar wordt in Nederland zelden gezien, op zee iets vaker dan vanaf de kust. Eind september 2002 is echter een springlevend exemplaar in de Westerschelde terechtgekomen.
18 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De gewone dolfijn leeft bij voorkeur in diep water, ver van kusten. Zijn voorkeur gaat uit naar plekken waar opwelling optreedt (op continentaal plat). Gedrag en levenscyclus Gewone dolfijnen leven meestal in groepen van tien tot twintig dieren, maar ook in grotere aantallen. De soort is snel zwemmend. Ze springen vaak helemaal uit het water en zwemmen vaak mee met schepen. Ze paren in het voor- en najaar en het vrouwtje werpt normaal één enkel jong. Jongen worden meestal geboren tussen juni en september. Gevoeligheid De gewone dolfijn is gevoelig voor bevissing met (drijf)netten (makreelvisserij), overbevissing, (water)vervuiling, onderwatergeluid en onderwatertrillingen.
Gewone dwergvleermuis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Pipistrellus pipstrellus
Rode Lijst Herkenning De gewone dwergvleermuis is de kleinste vleermuissoort van Nederland en heeft vrij smalle vleugels. De vachtkleur varieert van geelbruin tot donkerbruin, maar is meestal roodbruin. Hij heeft een lichte buik, die geler of grijzer is dan de rug. Snuit, oren en vleugels zijn donker- tot zwartbruin. De oren zijn kort en driehoekig en de tragus heeft een afgeronde punt. Verspreiding De soort komt zeer algemeen voor, behalve in Noord-Groningen. Biotoopvoorkeur Gewone dwergvleermuizen komen voor in tuinen, parken, bossen, open water, rond lantaarnpalen en boven weilanden en akkers. Verblijfplaatsen zijn te vinden in bebouwing: met name in spouwmuren, maar ook vaak onder nokpannen en dakspanten. Kraamkolonies kunnen tot 400 dieren groot zijn. De soort overwintert in bebouwing, maar ook in grotten en scheuren.
Gedrag en levenscyclus Gewone dwergvleermuizen vliegen kort voor zonsondergang uit. Jachtvluchten duren de hele nacht; in de ochtendschemering keren de vleermuizen terug naar hun verblijfplaatsen. Door deze uit- en invliegperioden zijn kolonies erg eenvoudig op te sporen. De vrouwtjes krijgen een tot twee jongen per jaar, die doorgaans eind juni geboren worden. Wanneer jonge dieren uitvliegen, kunnen kolonies enige overlast bezorgen, doordat jongen soms op ongewenste plaatsen in huizen terechtkomen (bijvoorbeeld in woonkamers of slaapkamers). In de periode van juli tot september hebben mannetjes territoriale hangplaatsen, vaak in grotere groepen bij elkaar in een gebied. De baltsperiode is van augustus tot september. Gevoeligheid Gewone dwergvleermuizen lijken weinig gevoelig voor menselijke ingrepen. De meeste impact heeft de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen. Dit geldt met name voor kraamverblijven en balts plekken. De gewone dwergvleermuis is wel gevoelig voor lichtverstoring.
Die zoeken we op! 19
Gewone grootoorvleermuis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Plecotus auritus Rode Lijst Herkenning Gewone grootoorvleermuizen zijn vooral herkenbaar aan de bijzonder lange oren, die wel 4 cm lang kunnen worden. Tijdens de winterslaap schuift de vleermuis zijn oren onder de vleugels. Alleen de tragus is zichtbaar in die periode. Bij gewone grootoorvleermuizen is de tragus eenkleurig. De vleermuizen hebben een kastanjebruine rug en een bruingrijze tot lichtgrijze buik. De snuit is roze tot bruin, de neusgaten zijn groot.
20 Die zoeken we op!
Ze nemen hun prooidieren mee naar hangplekken en eten ze daar op. Door de aanwezigheid van vleugels van nachtvlinders en chitineschilden van insecten zijn deze hangplekken goed te vinden. De soort heeft een relatief klein leefoppervlak: de vleermuis vliegt doorgaans niet ver tussen verblijfplek en foerageergebied. Zomerkolonies zijn te vinden op (kerk)zolders, kelders, vleermuiskasten en holle bomen. De soort overwintert met name in bunkers, ijskelders, grotten en bebouwing.
Verspreiding In Nederland is de soort vrij zeldzaam tot vrij algemeen.
Gedrag en levenscyclus Gewone grootoorvleermuizen vliegen zo’n veertig minuten na zonsondergang uit, voor een lange jachtvlucht. Pas laat in de ochtend – rond zons opgang of erna – keren ze terug op hun verblijfplaats. Kraamkolonies bestaan doorgaans uit vijf tot dertig vrouwtjes. De jongen worden in de tweede helft van juni geboren en vliegen na vier weken zelf.
Biotoopvoorkeur Gewone grootoorvleermuizen hebben geen specifieke biotoopvoorkeur. Tijdens de vlucht zijn ze erg beweeglijk. Grootoorvleermuizen vliegen snel en met korte lussen.
Gevoeligheid De grootste impact heeft de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen en bestaande beplanting. De gewone grootoorvleermuis is gevoelig voor verlichting.
Gewone zeehond
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage I AMvB
Phoca vitulina Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Het lichaam van de gewone zeehond is torpedovormig, met een relatief kleine kop. De snuit loopt via een holle, gebogen neuslijn over in het voorhoofd. De neusgaten staan in de vorm van de letter ‘v’ en raken elkaar aan de basis. De vachtkleur varieert sterk, maar is doorgaans zandkleurig tot donkergrijs, met verspreide donkere vlekken. Jonge zeehonden hebben een staalgrijze vacht. Verspreiding De gewone zeehond komt vrij algemeen voor in de Waddenzee en is schaars langs de Hollandse kust en in het Zeeuwse estuarium. De populatie wordt geschat op 3.500 landelijk en rond de 200 dieren in het Zeeuwse estuarium.
Gedrag en levenscyclus De gewone zeehond is honkvast en jaagt in de buurt van de kust, maar ook op open zee. Zeehonden rusten bij eb en jagen bij vloed. De soort leeft solitair. Buiten het water vormen zeehonden echter groepen van enkele tot tientallen dieren. Op zandplaten laten zeehonden 50 tot 75 cm brede kruipsporen achter. Het spoor van jonge dieren is smaller. In de winter vallen de groepen uiteen in meerdere kleine groepen. De paartijd valt in juli en begin augustus. In de periode juni en juli worden de jongen geboren. Na vier weken is het jong op zichzelf aangewezen en moet het leren om vis te vangen. Gevoeligheid De gewone zeehond is gevoelig voor verstoring tijdens het voortplantingsseizoen, het seizoen dat de jongen geboren worden en tijdens de ruiperiode.
Biotoopvoorkeur De soort komt voor langs kusten met zandstranden en lange rotsen, in waddengebieden en mondingen van rivieren. Zeehonden zwemmen soms via rivieren het binnenland in.
Die zoeken we op! 21
Grijze zeehond Halichoerus grypus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De grijze zeehond heeft een torpedovormig lichaam met een grote kegelvormige kop. De snuit gaat via een rechte neuslijn over in het voorhoofd. De neusgaten lopen parallel en komen niet samen aan de basis. De vachtkleur is gelijk aan de gewone zeehond, maar de vlekken zijn groter en het zijn er minder. Jonge dieren zijn bij de geboorte vrijwel helemaal wit en hebben lang haar. Verspreiding In de Nederlandse Waddenzee leven ongeveer 200 dieren. In de periode van 1979 tot 1992 is de populatie gegroeid van circa 10 dieren naar 178. Deze groei zet door. Vanaf 1985 zijn er ook jongen geboren in de Waddenzee (21 in 1992). Rondzwervende dieren worden het hele jaar door met regelmaat waargenomen langs de Noordzee kust, zowel bij de Waddeneilanden als bij het vasteland.
22 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De grijze zeehond komt vooral voor op rotsige kusten, maar is ook te vinden op zandige kusten en in de delta. De grootste kolonies zijn te vinden op onbewoonde eilanden. Buiten het voort plantingsseizoen zijn de kolonieplaatsen verlaten. Gedrag en levenscyclus De soort leeft in kleine groepen. In het voort plantingsseizoen leggen mannetjes harems aan, met soms meer dan tien vrouwtjes. De paartijd valt samen met de periode dat de jongen geboren worden. In Nederland worden de jongen in de winter geboren. De rui valt in de winter en het voorjaar. De vrouwtjes verharen in januari en maart, de mannetjes tussen maart en mei. De grijze zeehond rust bij eb en bij zonsopgang op droogvallende rotsen en zandbanken. De kruipsporen lijken op die van de gewone zeehond, maar zijn iets breder. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verstoring tijdens het voortplantingsseizoen, het seizoen dat de jongen geboren worden en de ruiperiode.
Laatvlieger
Eptesicus serotinus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De laatvlieger is een van de grootste in Nederland voorkomende vleermuissoorten. De kleur van de vacht is variabel: op de buik bruin tot geelbruin, zonder donkere ondervacht, op de rug donker- tot roodbruin, vaak met lichte haarpunten. Snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin. De oren zijn vrij kort en enigszins driehoekig van vorm. De tragus is langwerpig, met een stompe punt. De vleugels zijn breed. De staartpunt steekt ongeveer 6 mm buiten de staartvlieghuid uit. Verspreiding De soort komt vrij algemeen voor, vooral in stedelijke gebieden. Biotoopvoorkeur Laatvliegers jagen in diverse biotopen: rond lantaarnpalen, boven water, langs bosranden en boven bospaden. De vlucht is zeer gelijkmatig. Laatvliegers vliegen op 2 tot 10 m hoogte, met
plotselinge duiken. Kolonies zijn alleen te vinden in gebouwen, vooral in nauwe ruimtes als spouwmuren. Ook op zolders leven kolonies, maar zelden in vleermuiskasten. De winterslaap brengt de laatvlieger door op relatief droge plaatsen, zoals zolders. Soms ook in oude kelders of grotten, weggekropen in kieren bij de ingang. Gedrag en levenscyclus Laatvliegers vliegen kort na zonsondergang uit. De jachtvlucht kan de hele nacht duren, maar tijdens de zomerperiode zijn er soms twee jachtperiodes. Kolonies kunnen vrij groot worden: tot tachtig dieren. Laatvliegers kunnen dragers zijn van het rabiësvirus (hondsdolheid). Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vernietiging van vliegroutes. Hierdoor kunnen ze geschikte foerageer gebieden niet bereiken en valt de dekking weg. Ook wordt de soort dan blootgesteld aan predatoren als uilen. Daarnaast is de soort gevoelig voor de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen. De laatvlieger is gevoelig voor lichtverstoring.
Die zoeken we op! 23
Meervleermuis
Myotis dasycneme
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning Meervleermuizen zijn grote vleermuizen, met grote voeten. De rug is lichtgrijs tot donkerbruin en de buik grijswit. Op de bruine snuit zit een grote neusknobbel. Verspreiding De soort is in Nederland zeldzaam, maar plaatselijk vrij algemeen. Meervleermuizen komen ’s zomers vooral voor in Zuid-Holland, Utrecht, Friesland, Flevoland en Noord-Holland en delen van Overijssel en Gelderland. De populatie in Zuid-Holland is een netwerkpopulatie met veel uitwisselingen tussen de verschillende delen van het netwerk. De winterverblijven liggen deels in andere gebieden, zoals Zuid-Limburg. Op Europese schaal is Nederland een belangrijk leefgebied voor de meervleermuis. Biotoopvoorkeur Meervleermuizen hebben verblijfplaatsen in bebouwing: spouwmuren, kerkzolders en dakpan-
24 Die zoeken we op!
nen. Het foerageergebied ligt in open terrein: open water, kanalen en meren met oeverbegroeiing. Per avond kunnen meervleermuizen grote afstanden afleggen. Overwinteren doen ze vooral in bunkers en grotten. Gedrag en levenscyclus Meervleermuizen vliegen ruim na zonsondergang uit. De jachtvlucht duurt de hele nacht, met tussenpozen waarin ze voedsel verteren. Een uur voor zonsopgang beginnen ze met invliegen. Kolonies kunnen vrij groot worden, tot wel 400 dieren. Tijdens de seizoenstrek leggen ze afstanden af tot 300 km. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van vliegroutes en het verbreken van verbindende schakels in het netwerk. Hierdoor kunnen de vleermuizen foerageergebieden niet bereiken en valt de dekking weg. Daardoor worden ze blootgesteld aan predatoren, zoals uilen. Daarnaast is de meervleermuis gevoelig voor de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen. Zeer gevoelig is hij voor lichtverstoring.
Ruige dwergvleermuis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
muizen waargenomen in groeves en in scheuren in oude bouwkundige elementen, zoals forten.
Rode Lijst -
Gedrag en levenscyclus Ruige dwergvleermuizen vliegen tot een half uur na zonsondergang uit. Ze jagen de hele nacht, tot een half uur voor zonsopgang. Kraamkolonies kunnen uit wel 200 dieren bestaan. Doorgaans krijgt elk vrouwtje twee jongen. De soort is een uitstekende lange-afstandstrekker. In het najaar trekken de vrouwtjes uit het noorden richting het zuiden, via de zuidwestelijke trekroutes. In de periode van augustus tot september hebben mannetjes territoriale (vaak bekende) hangplaatsen in een bosrijk gebied, vaak in grotere groepen bij elkaar. In deze periode paren de vleermuizen. Vrouwtjes trekken vervolgens verder naar het zuiden om te overwinteren.
Pipistrellus nathusii
Herkenning De ruige dwergvleermuis is iets groter en grover gebouwd dan de gewone dwergvleermuis. Het belangrijkste verschil is de lengte van de vingers. Daarnaast is de tragus iets breder en enigszins naar binnen gebogen. Verspreiding In Nederland leven vooral mannetjes, met een zwaartepunt in Noord-Holland. Kraamverblijven met vrouwtjes zijn nog niet vastgesteld. Nederland vormt een paarplek waar exemplaren uit Middenen Oost-Europa speciaal naar toe komen om te paren. Biotoopvoorkeur De ruige dwergvleermuis is een typische boom bewoner, die zelden te vinden is in bebouwing. Hij jaagt op diverse terreinen: in bossen, waterrijke gebieden en ook wel steden, vooral in de nabijheid van bomen. Overwinteren doet de soort vooral in boomholtes. Heel af en toe zijn ruige dwergvleer-
Gevoeligheid Ruige dwergvleermuizen lijken weinig gevoelig. De meeste impact ontstaat door de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen, met name baltsplekken.
Die zoeken we op! 25
Noordse woelmuis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
de aard- en veldmuis kan de noordse woelmuis ook in droge terreinen voorkomen.
Rode Lijst -
Gedrag en levenscyclus Noordse woelmuizen zijn bijzonder actief en kunnen goed zwemmen en duiken. In de winter zijn ze vooral overdag actief. Ze maken ondergrondse gangen met nest- en voorraadkamers. Bij het graven ontstaan kleine molshopen. Nesten maken ze van mos, biezen en grassen. Ze zijn boven de grond te vinden onder riethopen. Vrouwtjes leven alleen of in kleine groepen. Van april tot oktober plant de noordse woelmuis zich voort. Er is sprake van concurrentie van de aardmuis en de veldmuis.
Microtus oeconomus
Herkenning De noordse woelmuis heeft een brede kop, waarbij de oren bijna niet uit de vacht steken. De bovenzijde van het dier is bruin tot bijna zwart, de onderzijde donkergrijs. De achterpoten zijn fors en donker, vaak met witte nagels. De noordse woelmuis heeft een lange vacht met een licht metaalachtige glans en een relatief lange staart, die duidelijk tweekleurig is. De soort kan makkelijk verward worden met de aardmuis. De noordse woelmuis is echter groter en donkerder. Verspreiding Kerngebieden van de noordse woelmuis zijn Texel, het Friese merengebied, het Noord- en ZuidHollandse veenweidegebied en het Deltagebied. Biotoopvoorkeur De soort komt voor in zeer natte terreinen: rietland, moeras(bos), drassige hooilanden, vochtige, zeer extensief gebruikte weilanden, vochtige oevervegetaties, vochtige duinvalleien en periodiek overstroomde terreinen. Bij afwezigheid van
26 Die zoeken we op!
Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verlies van leef gebieden. Het verliezen van getijdenwerking in geschikte leefgebieden biedt agressievere woelmuizen (aard- en veldmuizen) kans zo’n locatie te koloniseren. Het periodiek maaien van terrein delen verdient de voorkeur boven het in een keer maaien van het gehele gebied. Intensieve begrazing is nadelig voor de soort. Belangrijk uitgangspunt is dat het beheer en het waterregime afgestemd moeten worden op deze soort, zoals opgesteld binnen het kader van de Conventie van Bern.
Europese otter (Otter)
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Lutra lutra
Rode Lijst Status 2004: verdwenen uit het wild Huidige status: ernstig bedreigd Herkenning Een volwassen otter is 80 tot 140 cm lang, inclusief de lange, krachtige staart, die een lengte heeft van 30 tot 50 cm. De otter heeft een dichte, fluweelachtige pels en een gestroomlijnd lichaam. De rug is donker- tot grijsbruin of zandkleurig. De keel, borst en buikzijde zijn vaalwit tot grijs. Jongen hebben grijsachtig, donzig haar. Otters hebben zwemvliezen tussen alle tenen. Verspreiding Door uitzetprogramma’s komt de otter sinds kort weer voor in Wieden en Weerribben. Ook zijn uit het buitenland afkomstige dieren waargenomen, met name in Limburg. Biotoopvoorkeur De soort komt voor bij oevers van rivieren, beken, meren, plassen en kanalen met schoon en zoet water. Deze plekken moeten voldoende voedsel, dekking en rust bieden. De otter is ook ’s winters actief. Overdag is hij te vinden in ‘holts’ (rust plekken onder wortelstelsels, holtes in oevers,
kunstmatige nissen of betonpijpen) of bovengronds rustend op beschutte plekken in rietvelden, legers of dicht struweel. Otters markeren hun leefgebied met uitwerpselen (‘spraints’) op opvallende plekken. Loopsporen zijn vooral te vinden op kleien zandoevers en op zandbanken. Gedrag en levenscyclus Otters zijn ’s nachts actief. Ze zijn erg schuw en solitair. Alleen moeder en jongen blijven tot een jaar bij elkaar. Over voortplanting is weinig bekend. Meestal krijgen otters jongen in de lente en zomer, maar in principe kunnen ze het hele jaar door jongen krijgen. De vrouwtjes zijn het hele jaar door om de zes weken vruchtbaar. Ze hebben een draagtijd van negen weken, met een uitloop tot negen maanden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor watervervuiling, landinrichting en de aanleg van wegen (en toename verkeersintensiteit), toename van watertoerisme, versnippering, verlies aan dekkingsmogelijkheden (bijv. rietplekken), locatiespecifiek maaien, afsluiting van waterverbindingen en verlichting bij nachtwerkzaamheden.
Die zoeken we op! 27
Rosse vleermuis Nyctalus noctula
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De rosse vleermuis is zwaar en groot. De vacht is glanzend oranjebruin tot donker roodbruin, de rug lichter en grijzer. Snuit, oren en vleugels zijn grijs tot donkerbruin. De oren zijn kort, met een brede, niervormige tragus en een brede antitragus. De vleugels zijn smal en aan de onderzijde grotendeels behaard. Verspreiding Het is een tamelijk wijdverspreide soort. Biotoopvoorkeur Rosse vleermuizen komen voor in uiteenlopende gebieden: bij open water, langs bosranden en rond lantaarnpalen. Jachtgebieden liggen soms op enkele kilometers afstand van de verblijfplaatsen. De vleermuizen leggen hun route af in een rechte lijn, op een hoogte tot 100 m. Kolonies bevinden zich in bomen, maar ook in hoge schoorstenen of gebouwen, onder bruggen en in vleermuiskasten. De winterslaap houden ze in dikke, holle bomen en soms in gebouwen of rotsspleten. De rosse vleermuis kan temperaturen verdragen tot -6ºC.
28 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus Rosse vleermuizen zijn vrij honkvast en jagen vooral in de schemering. Vroeg op de avond, rond zonsondergang, vliegen ze uit, vaak snel na elkaar. Ze maken jachtvluchten van zonsondergang tot ruim een uur erna en in het halve uur voor zons opgang. Kraamkolonies bestaan uit twintig tot zeventig dieren. De vrouwtjes krijgen jaarlijks één of twee jongen, die in de tweede helft van juni geboren worden. De jongen kunnen na vier weken vliegen. Na zeven weken vliegen ze helemaal zelfstandig. Rosse vleermuizen paren in de periode van augustus tot september. De winterslaap vindt vaak plaats in grote groepen van honderd tot tweehonderd dieren. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van bosbiotoop, de verwijdering van holle bomen, verlichting van donkere begroeide wegen (vliegroutes) en de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Steenmarter
Martes foina
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De steenmarter heeft het formaat van een slanke kat en is robuuster gebouwd dan de boommarter. Een belangrijk verschil met de boommarter is de (grijs)witte kleur van de wolharen, die soms door de grijsbruine dekharen heen schemeren. De bef is wit of roomkleurig, vaak gevorkt met uitlopers op de beide voorpoten. Steenmarters hebben korte oren, zonder opvallende lichte rand. Het onbehaarde deel van de neus is vleeskleurig. De snuit is lichter dan de poten. Verspreiding De steenmarter komt algemeen voor in het oosten en het zuiden van het land, vooral in stedelijke gebieden, maar ook op het platteland. Vroeger kwam hij in heel Nederland voor. Als gevolg van de jacht is hij sterk achteruitgegaan en in grote delen uitgeroeid. Op dit moment lijkt het aantal toe te nemen.
Biotoopvoorkeur Steenmarters komen voor op het platteland bij boerderijen en dorpen, maar ook in of nabij grotere steden. De soort lijkt zich aan te passen aan menselijke bebouwing. Stadsdieren hebben kleinere leefgebieden (10 tot 350 ha). Steenmarters kunnen per nacht trajecten afleggen van 10 tot 15 km. Voedsel zoeken ze langs lijnvormige landschapselementen zoals groenstroken, heggen, bosjes, greppels en bermen. Binnen het leefgebied hebben ze soms meerdere schuilplekken in takkenhopen, boomholtes, dichte struwelen, op zolders en in kruipruimten. Gedrag en levenscyclus Steenmarters zijn vooral actief tussen zonsondergang en zonsopkomst. Nat weer vormt geen belemmering voor de soort. De paartijd loopt van juni tot augustus. De dichtheid van steenmarters kan variëren van minder dan 0,2 tot meer dan 1 per km2. Steenmarters zijn in geringe mate vatbaar voor rabiës. Ze hebben weinig natuurlijke vijanden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verlies van geschikte schuilplaatsen zoals schuurtjes en houtstapels, intensivering van het buitengebied, renovatie van oude bouwwerken binnen stedelijke gebieden en het verlies van fruitbomen.
Die zoeken we op! 29
Tuimelaar
Tursiops truncatus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De tuimelaar heeft een typische dolfijnenkop, met een duidelijk korte snuit. Opvallend is dat de onderkaak uitsteekt ten opzichte van de bovenkaak. De bovenzijde is bruin tot donkergrijs, met een paarse gloed. Via de grijze flanken gaat de bovenzijde geleidelijk over in de rozewitte buik. De rugvin is licht sikkelvormig, vrij hoog en staat midden op de rug. De tuimelaar heeft lange, puntige flippers en is plomp gebouwd. Verspreiding In de Noordzee is de soort in de jaren zestig sterk afgenomen, na een toename begin vorige eeuw. Nu komt hij nog incidenteel voor. De oorzaak van de afname wordt gezocht in overbevissing van haring en in watervervuiling. Ook de daling van de zeewatertemperatuur en de verandering van de voedselsituatie die daarvan het gevolg is, vormt een mogelijke oorzaak. Biotoopvoorkeur De tuimelaar leeft voornamelijk in ondiep water en soms verder op zee. Soms zwemmen tuimelaars de rivieren op.
30 Die zoeken we op!
Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bevissing met netten, overbevissing, (water)vervuiling, onderwatergeluid en onderwatertrillingen. Gedrag en levenscyclus Tuimelaars leven meestal in kleine groepen met een sterke sociale structuur. Vaak springen ze helemaal uit het water. Regelmatig zwemmen ze mee voor de boeg of in de golven achter schepen. Daarbij zwemmen ze vaak langzaam. Jongen worden geboren tussen maart en mei. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bevissing met netten en voor watervervuiling.
Tweekleurige vleermuis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Vespertilio murinus
Rode Lijst Herkenning Tweekleurige vleermuizen zijn een middelgrote soort. De rug is donker- tot zwartbruin, met lichtgele tot zilverwitte haarpunten. De buik is beigewit tot wit, de oren zijn rond, kort en breed. Over de schouders loopt een donkere band. Snuit, oren en vleugels zijn zwartbruin. Verspreiding Tweekleurige vleermuizen zijn een zeer zeldzame soort, die met name vanuit het noorden en westen bezig lijkt aan een opmars – vooral in stedelijke gebieden, in de nabijheid van hoge gebouwen.
Gedrag en levenscyclus Tweekleurige vleermuizen vliegen ruim na zons ondergang uit. De jachtvlucht kan de hele nacht duren. Kolonies in gebouwen bestaan uit dertig tot vijftig vrouwtjes. Mannetjes kunnen in de zomer groepen vormen tot 250 dieren. Baltsen en paren doen de vleermuizen tot in november. De trek vindt plaats over grote afstanden (tot 900 km). De soort houdt zijn winterslaap in grotten en kelders. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van vliegroutes. Hierdoor kunnen ze geschikte foerageer gebieden niet bereiken en valt de dekking weg. Ook wordt de soort blootgesteld aan roofdieren, zoals uilen. Daarnaast is de soort gevoelig voor de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Biotoopvoorkeur Tweekleurige vleermuizen komen voor in verschillende biotopen: zowel heuvel- en bergachtige gebieden als grote steden. De soort jaagt in open agrarische gebieden, op open plekken in bos, boven boomkronen en rond lantaarnpalen.
Die zoeken we op! 31
Waterspitsmuis Neomys fodiens
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage I AMvB Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De waterspitsmuis heeft een variabele vachtkleur, maar is meestal leigrijs tot zwart. Vaak zitten achter de oren witte haren, in de vorm van een halve maan. De donkere rugkleur tekent scherp af tegen de spierwitte tot lichtgrijze buik. De waterspitsmuis heeft een tweekleurige staart, met aan de onderzijde een karakteristieke dubbele rij stijve haren. Die haren zijn van belang bij het zwemmen, samen met de stijve haren aan voor- en achterpoten. De oren zijn helemaal verborgen. Verspreiding In het zuiden van West-Friesland liggen de kernleefgebieden van de waterspitsmuis. Verder komt de waterspitsmuis overal voor in Nederland, inclusief Texel, waar een geschikte biotoop is. De soort komt echter nergens in groten getale voor. Biotoopvoorkeur Waterspitsmuizen hebben een voorkeur voor schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot
32 Die zoeken we op!
stilstaand water. De watervegetatie moet behoorlijk ontwikkeld zijn en de oevers ruig en begroeid. De leefgebieden van de soort zijn langgerekt en lopen evenwijdig aan de oever. Gedrag en levenscyclus Per dag heeft de waterspitsmuis veel actieve perioden. De soort heeft een actieradius van 30 tot 160 m. De muizen zijn sterk aan water gebonden. Ze kunnen erg goed duiken en zwemmen. Gevangen voedsel eten ze op het land. Waterspitsmuizen graven gangen in de oevers, die soms uitkomen onder de waterlijn. Het grote, compacte, bolvormige nest maken ze van gras, wortels, bast en mos. Het bevindt zich in verborgen holten langs de oever. Waterspitsmuizen leven solitair. Van april tot september planten ze zich voort. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor toename van water vervuiling (met name eutrofiëring) en de afname van de hoeveelheid geschikte biotoop door de kanalisatie van beken.
Watervleermuis
Myotis daubentonii
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst
Herkenning Watervleermuizen hebben een rossige, middeltot donkerbruine rug en een grijswitte tot bruinig grijswitte buik. De snuit is roze tot bruin, de oren zijn bruin met een lichte basis. Watervleermuizen hebben grote voeten. Verspreiding De watervleermuis komt in Nederland vrij algemeen voor, met name in waterrijke delen.
Gedrag en levenscyclus Watervleermuizen vliegen een half uur na zons ondergang uit. De jachtvlucht duurt de hele nacht. Tijdens tussenpozen verteren ze voedsel. Kolonies kunnen enkele tientallen exemplaren groot worden, tot maximaal tweehonderd dieren. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de vernietiging van vliegroutes. Hierdoor kunnen ze geschikte foerageer gebieden niet bereiken en valt de dekking weg. Ook wordt de soort dan blootgesteld aan roof dieren, zoals uilen. Daarnaast is de watervleermuis gevoelig voor de vernietiging van vaste rust- en verblijfplaatsen. Bijzonder gevoelig is hij voor lichtverstoring.
Biotoopvoorkeur Watervleermuizen hebben verblijfplaatsen in bebouwing en boomholtes. Ze jagen boven water, in beken, plassen en kanalen. Ze hebben een voorkeur voor beschut gelegen wateren, vrij van drijvende of uitstekende waterplanten. Tussen de kolonieplek en het foerageergebied kan een grote afstand (tot 10 km) liggen. Watervleermuizen overwinteren vooral in bunkers, ijskelders, grotten en holle bomen.
Die zoeken we op! 33
Witflankdolfijn
Lagenorhynchus acutus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De witflankdolfijn is een vrij grote, tamelijk robuuste dolfijn met een korte snuit. De rug is zwart en op de flanken zit een opvallende witte vlek, die naar de staart uitloopt in een smalle gele tot bruinachtige streep. De buik is helemaal wit, net als de onderkaak. De zijkant van de kop is grijs en de oogstreek en teugel zijn zwart. De hoge rugvin staat naar achteren gebogen en zit in het midden van de rug. De flippers zijn zwart en steken opvallend af tegen de witte buik. Het achterlichaam is opvallend hoog en sterk gekield. Vlak voor de staart loopt het plotseling steil af. Verspreiding De verspreiding van de soort is beperkt tot het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. De witflankdolfijn komt voor tot aan de zuidwestpunt van Ierland en het noorden van de Noordzee. Sinds 1985 wordt hij vaker dan daarvoor aangetroffen in Nederlandse wateren.
34 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De soort leeft bij voorkeur op open zee, meestal meer dan 10 km van de kust. Soms dringt hij door in kustwateren. Gedrag en levenscyclus De witflankdolfijn leeft in grote scholen (tot 1.000 dieren). Hij springt hoog uit het water en zwemt zelden mee met de boeggolf van schepen. Jongen worden geboren tussen mei en juli. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bevissing met netten.
Witsnuitdolfijn
Lagenorhynchus albirostris
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning De witsnuitdolfijn is dikker en logger dan de witflankdolfijn. De rug is zwart, op een licht ‘zadel’ achter de rugvin na. Bij optimale lichtinval is dit zadel een goed herkenningspunt. De bovenzijde van de kop is donkergrijs, de snuitpunt meestal wit. Op de flank bevindt zich een lichte zone en de buik is wit. De hoge rugvin op het midden van de rug is sikkelvormig. De flippers zijn donkergrijs tot zwart en identiek aan die van de witflankdolfijn.
Gedrag en levenscyclus De witsnuitdolfijn leeft in scholen van enkele tientallen dieren. De grootte van die scholen kan oplopen tot 500. Hij zwemt graag in de boeggolf van schepen, maar nooit langer dan enkele minuten. Regelmatig springt hij recht omhoog, boven het water uit. Vaakt zwemt de witsnuitdolfijn met grote snelheden, waarbij veel water opspat. Jongen worden geboren tussen mei en augustus. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bevissing met netten.
Verspreiding De soort is vrij algemeen in de noordelijke en centrale Noordzee, maar schaars voor de Nederlandse kustwateren. In de jaren zeventig en tachtig zijn de aantallen in de centrale en zuidelijke Noordzee toegenomen, mogelijk als gevolg van lagere watertemperaturen en de daarmee samenhangende, veranderde voedselsituatie. Biotoopvoorkeur De witsnuitdolfijn leeft bij voorkeur in dieper water, maar meer in de nabijheid van de kust. Dit in tegenstelling tot de witflankdolfijn.
Die zoeken we op! 35
Reptielen en amfibieën
Reptielen en amfibieën
Reptielen en amfibieën
Gevoeligheid reptielen
Gevoeligheid amfibieën
Reptielen zijn zeer gevoelig voor verkeerd maai- en snoeibeheer. Juist de afwisseling van stukken open zand, struiken en enkele bomen is van groot belang. Een optimaal leefgebied voor reptielen biedt veel variatie, tot op de vierkante meter. Door bijvoorbeeld grote stukken heide in één keer te maaien of door alle opgaande beplanting weg te halen, wordt het gebied ongeschikt voor reptielen. Maaien op het verkeerde tijdstip kan leiden tot slachtoffers. Vooral slangen en hazelwormen blijven bij bedreiging in de vegetatie liggen.
Amfibieën zijn vooral kwetsbaar als ze in het water verblijven. Het vergraven en baggeren van wateren tijdens de kwetsbare perioden van amfibieën kan negatieve effecten hebben op eieren, larven en volwassen dieren. Ook het droogleggen van sloten en poelen kan amfibieën aantasten.
Tijdens de overwintering van reptielen kan vergraving van de grond of het weghalen van beplanting met wortels en stobben funest zijn voor reptielen.
Op het land zijn amfibieën vooral kwetsbaar tijdens de winterrust, als ze zich begeven in de grond of op plekken als onder takkenbossen of steenhopen, in boomstronken en in holen. Bij maaien van slootkanten en bermen in de zomer dient rekening gehouden te worden met kikkers die er liggen op te warmen in de zon. Dit kan door de dieren de tijd te geven te vluchten naar het water.
Adder Alpenwatersalamander Gladde slang Hazelworm Heikikker Kamsalamander Knoflookpad Levendbarende hagedis Poelkikker Ringslang Rugstreeppad Zandhagedis
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur reptielen en amfibieën
38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
Die zoeken we op! 37
Adder
Vipera berus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB
heidevelden en daarnaast in eikenhakhout en ruigtevegetaties langs bosranden.
Rode Lijst Kwetsbaar
Gedrag en levenscyclus Adders zijn gifslangen, maar bijten alleen als ze bedreigd worden. Een beet moet behandeld worden, maar is niet dodelijk. Voor personen met een zwakke gezondheid kan de beet gevaarlijk zijn. Na de winterslaap komen de dieren vanaf eind februari tevoorschijn op warme dagen. In het voorjaar liggen ze veel in de zon. De kans ze te zien, is dan het grootst. In juli en augustus zijn de zwangere vrouwtjes het best zichtbaar. Adders zijn, net als gladde slangen, eierlevendbarend (ovovivipaar): de eieren worden in het lichaam van de moeder bevrucht en uitgebroed. In augustus of september worden de 14 tot 18 cm lange jongen geboren. Half oktober zijn alle dieren verdwenen in de winterverblijven. Ze overwinteren vaak met velen tegelijk in vaste holen, die ze elk jaar weer opzoeken.
Herkenning Adders zijn relatief zwaargebouwde slangen. Over de rug loopt een duidelijke donkere zigzaglijn en op de flanken zitten vlekken. Op de achterzijde van de kop is vaak een V- tot X-vormige figuur aanwezig. Mannetjes hebben vaak een grijze tot beige grondkleur met zwarte tekening. Ze worden maximaal 67 cm. Vrouwtjes zijn meestal beige tot roodbruin met een donkerbruine tekening. Karakteristiek is het rode oog met een verticale, spleetvormige pupil. Vrouwtjes worden maximaal 78 cm.
Verspreiding De soort komt voor in Zuidoost-Friesland, Drenthe, Noordoost-Utrecht, Midden- en Noordoost-Gelderland, Midden- en OostOverijssel, Noord-Brabant en Limburg. De aantallen zijn sterk afgenomen. Biotoopvoorkeur Adders komen voor in vochtige heidevegetaties op veen- en zandgronden, vaak bij moerassen of vennetjes met pijpestrobulten. Soms ook op droge
38 Die zoeken we op!
Gevoeligheid Adders zijn vooral gevoelig voor versnippering, verdroging en ontwatering, overbegrazing en grootschalig maaibeheer in de leefgebieden. Tijdens de migratie van winterverblijven naar leefgebieden in het voorjaar en de zomer vallen verkeersslachtoffers op fietspaden en lokale wegen. Tijdens de winterperiode zijn ze vooral gevoelig voor graafwerkzaamheden.
Alpenwatersalamander
Beschermingsstatus Tabel 2
Ichthyosaura alpestris
Rode Lijst Herkenning De Alpenwatersalamander wordt ongeveer 10 cm lang. Mannetjes blijven kleiner (tot 9 cm), terwijl vrouwtjes een lengte kunnen bereiken van 12 cm. In de waterfase zijn de mannetjes overwegend blauw gekleurd. Alleen de onderzijde is helder, ongevlekt oranje. De flanken hebben een zwartwit vlekkenpatroon. In de landfase is de blauwe kleur minder opvallend. De huid wordt donkerder en is dof, waterafstotend en korrelig van structuur. Bij de vrouwtjes ontbreekt de intense, blauwe kleur. Wel zijn op de rug en flanken groene tot blauwe, grillige vlekken aanwezig, die doen denken aan een marmertekening. Verspreiding De Alpenwatersalamander komt vooral voor in Noord-Brabant en Limburg en daarnaast versnipperd in het oosten van Nederland.
Biotoopvoorkeur De soort lijkt gebonden aan bosgebieden. Het water waarin hij leeft, varieert: met water gevulde karrensporen en drinkplaatsen voor wild, vijvers op militaire oefenterreinen en vennetjes zonder onderwatervegetatie. De soort komt ook voor in bronnen en kunstmatige waterbekkens. In lage gebieden liggen de wateren vaak in de (half)schaduw, terwijl de hoger gelegen wateren zich in de zon bevinden. Gedrag en levenscyclus Vanaf half februari tot medio maart-mei trekt de alpenwatersalamander naar voortplantings wateren. De landfase duurt van medio mei tot medio augustus. De salamander is honkvast en blijft dicht bij het water tot een afstand van 300 tot 600 meter. De soort leeft verscholen op het land onder vermolmd hout, grotere stenen, in holen van knaagdieren of tussen boomwortels, waar hij ook regelmatig overwintert. De soort overwintert tussen september/oktober en februari/maart op land of in de modderlaag op de bodem van het water. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vergraving, baggeren en vernietiging van voortplantingswateren, verhoogde visstanden en het vrijleggen van beschaduwde voortplantingspoelen.
Die zoeken we op! 39
Gladde slang Coronella austriaca
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Bedreigd Herkenning De gladde slang is maximaal 80 cm lang. Vooral door zijn kleurpatroon kan ze makkelijk verward worden met de adder. Ze verschilt daarvan door het oog met een gele iris en ronde pupil en de slankere bouw. De schubben hebben geen groef (ze zijn ‘ongekield’) waardoor de slang in tegenstelling tot de adder glad aanvoelt. De gladde slang heeft een grijs-, rood- tot geelbruine grondkleur en een bleekgele keel en kin. Op de rug lopen twee rijen donkere vlekjes, die bij de nek de neiging hebben samen te smelten tot streepjes. Langs de onderzijde van het oog loopt een donkere streep, vanaf de neusopening via de mondhoek tot in de hals. De pupil is rond. Verspreiding De soort komt geïsoleerd voor in Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Limburg en op de grens van Friesland en Drenthe.
40 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Gladde slangen komen vooral voor op de hogere zandgronden in heideterreinen, in hoogvenen en op stuwwallen. Optimale levensvoorwaarden vinden ze op droge, op het zuiden of zuidoosten gelegen plekken op veen- of zandgronden met heidevegetaties en hier en daar wat boompjes. Gedrag en levenscyclus De gladde slang komt in de loop van april uit de winterslaap. Bij zacht, zonnig weer koesteren dieren zich ’s ochtends in de zon. Ze liggen dan opgerold op een beschutte plaats. In tegenstelling tot andere reptielen is de soort ook actief bij regenachtig weer en lage temperaturen. Ze eten vooral andere reptielen en muizen. In mei paren de slangen. Gladde slangen zijn eierlevendbarend. Eind augustus of begin september worden de 12 tot 21 cm lange jongen geboren. De winterslaap begint in oktober. Gevoeligheid Gladde slangen zijn gevoelig voor versnippering van leefgebieden, vernietiging van geschikte verbindingsroutes, overbegrazing van leefgebieden, intensief maaibeheer, verdroging, (toenemende) menselijke activiteiten en toenemende verkeers intensiteit langs leefgebieden (autoslachtoffers) door openstelling van natuurterreinen. Tijdens de winterperiode zijn ze vooral gevoelig voor graafwerkzaamheden.
Hazelworm Anguis fragilis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De hazelworm is een slangachtige hagedis zonder poten, met een lengte tot 45 cm. De rug is bruin, bronsachtig of zilver- tot loodgrijs, de buik vaak donkerder tot zwart. Bij vrouwtjes loopt meestal een donkere lengtestreep midden over rug. Buik en flanken zijn erg donker, vaak met een scherpe kleurgrens tussen rug en buik. Mannetjes zijn uniformer. Op het voorste deel van de rug en op de flanken hebben ze soms kleine, blauwe vlekken. Bij jonge dieren is de rug zilver- of goudkleurig, met een zwarte middenstreep en een zwarte buik. Vrouwtjes zijn doorgaans groter dan mannetjes. Verspreiding De soort komt vooral in Oost- en Zuid-Nederland voor, maar mogelijk ook nog in de duinstreken. Biotoopvoorkeur De hazelworm komt vooral voor in halfopen begroeiingen op warme plaatsen met een vochthoudende bodem: bosranden, open plekken in bossen, heidebegroeiingen met een strooisellaag en kalkgraslanden. Ook in tuinen, stadsparken, wegbermen (taluds met houtspaanders) en langs
spoorwegen komt de soort voor. In de zomer is de hazelworm vaak te vinden onder takkenstapels, in strooisellagen, onder steenhopen en tussen stapelmuren. In tuinen leeft hij vaak onder open composthopen. Gedrag en levenscyclus De soort is actief vanaf eind maart tot half oktober en leeft vooral van regenwormen, insecten en slakken. De voortplantingsperiode loopt van april tot september. De hazelworm overwintert vanaf eind oktober tot begin maart in holen in de grond, tot een diepte van 70 cm. De soort is ‘ovovivipaar’: de eieren worden bevrucht en uitgebroed in het lichaam van de moeder. Hazelwormen leven vaak solitair, maar er vindt ook groepsvorming plaats. De actieve periode is het grootst in de vroege ochtend of in de late namiddag. De hazelworm heeft een verborgen levenstijl en wordt daardoor vaak over het hoofd gezien. Gevoeligheid De hazelworm is gevoelig voor structuur vernietiging, intensief maaibeheer, intensief beheer door begrazing, verdroging, toenemende verkeersintensiteit, de openstelling van natuur terreinen en graafwerkzaamheden.
Die zoeken we op! 41
Heikikker Rana arvalis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De heikikker is bruingeel, met een spitse kop en korte poten. Hij kan tot 9 cm lang worden. De rugkleur is variabel: geelbruin, roodachtig of grijsachtig bruin. Vaak hebben heikikkers een brede, lichtgekleurde rugstreep. Aan weerszijden van die streep en op de flanken zitten donkere vlekken. Vaak heeft de soort een vast vlekken- en strepenpatroon. De buik is egaal wit of vuilgeel, soms met kleine vlekken op keel en borst. Het duidelijkste kenmerk is een goed zichtbare, lange, hoog gewelfde metatarsusknobbel (verdikte en soms verhoornde structuur aan de achterpoten). Bij de bruine kikker is die klein, niet goed zichtbaar en zeker niet hooggewelfd. In de paartijd zijn de mannetjes enkele dagen blauw. Verspreiding De soort is bekend vanuit het hele land. Hij komt vaak voor in lage graslanden, veenmoerassen en natte heidevelden. Vooral op zandgronden is hij te vinden, maar niet in de duinen.
42 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De heikikker komt voor in vochtige, ruige terreinen zoals laag- en hoogveengebieden, veenweiden, ruige rivieruiterwaarden, ooibossen, vochtige heidegebieden en natte graslanden. Ook leeft hij langs bosranden, meren en rivieren en in akker landen. De voortplanting vindt plaats in open, ondiepe wateren, die vrij zuur mogen zijn (tot in hoogveenplassen). Gedrag en levenscyclus De voortplantingsfase bij de heikikker is relatief kort, van eind maart tot begin april. De paarroep klinkt als ‘bellenblaasgeluid’. Na de paring trekken de vrouwtjes het land op. Ze gaan daarbij vaak ver van het water vandaan. Tijdens de zomerperiode foerageren ze op land, niet al te ver van het water. Als het niet te koud is, is de soort ‘s nachts actief. Tijdens droge perioden zoeken ze vochtige plaatsen op. Heikikkers overwinteren vanaf de herfst periode. Ze graven zich in op land, maar ook op vochtige plaatsen, onder dichte vegetatie, bladeren en boomstronken. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor extreem maaibeheer waarbij ruigtestroken vernietigd worden, successie van voortplantingspoelen, vergraving van potentiële wintergebieden en algenbloei.
Kamsalamander
Triturus cristatus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De kamsalamander wordt tot 18 cm lang. Hij heeft een brede kop met relatief grote, gele tot oranje ogen met een ronde pupil. De korrelige, wrat achtige huid is donkergrijs of donkerbruin tot zwart. Op de flanken zitten donkere tot zwarte, ronde vlekken. Op de oranje buik zijn veel ronde tot grillige zwarte vlekken te zien. De alpenwatersalamander heeft een ongevlekte buik. Op de flanken en de kop zitten vaak witte spikkels. De staart is korter dan het lichaam. In de voortplantingstijd hebben mannetjes een hoge kam op de rug, die begint op het midden van de kop en uitloopt in puntige uiteinden. Vrouwtjes hebben een oranje streep aan de onderzijde van de staart, tot aan de staartpunt. Verspreiding De soort komt vooral voor in het zuiden, midden en oosten van ons land. Hij is vrij zeldzaam en verspreidt zich steeds minder.
Biotoopvoorkeur De kamsalamander komt voor in kleinschalige, veelal agrarische landschappen met bospercelen, heggen en struwelen in de buurt van water. Ze kan worden aangetroffen tot 800 m van het voortplantingswater. Ook in greppels of irrigatiekanalen komt de soort voor. Gedrag en levenscyclus De kamsalamander plant zich voort rond eind februari in vrij grote, langzaam stromende tot stilstaande zonnig gelegen wateren, met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. De aanwezigheid van geschikte waterplanten zoals mannagras, fonteinkruid en moerasvergeet-mij-nietje is belangrijk voor de eiafzet. De soort stelt hogere eisen aan de waterkwaliteit en de grootte van het water dan andere watersalamanders. Kamsalamanders overwinteren vanaf oktober, op het land en in water. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor waterverontreiniging, vergraving, baggeren en de vernietiging van voortplantingswateren, het verdwijnen van struwelen en heggen en het maaien en vergraven van de landbiotoop.
Die zoeken we op! 43
Knoflookpad
Pelobates fuscus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Bedreigd Herkenning Deze pad wordt tot 8 cm groot. Hij heeft opvallend grote goud- tot koperkleurige ogen met een verticale (katten)pupil. De huid is glad. Op de rug zit een opvallende lichtgekleurde pijlvormige tekening, die bestaat uit twee ongevlekte banen achter de nek in een hoek van 45 graden en een middenstreep over de rug. De vrouwtjes zijn grijs en de mannetjes leemgeel, met een witgele tot vuilgrijze buik. Mannetjes zijn kleiner dan vrouwtjes en hebben een harde, ovale, schijfvormige klier in de bovenarm. Aan de achtervoeten hebben knoflookpadden speciale, verhoornde graafknobbels. Verspreiding Het voorkomen van deze soort is beperkt tot oostelijk gelegen, hogere gronden in rivier- en beekdalen: het Overijsselse Vechtdal, het IJsseldal en IJsselbeekdalen in Gelderland, Oost-NoordBrabant en het Noord-Limburgse Maasdal.
44 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De knoflookpad lijkt gebonden aan landschappen die deel uitmaken van de beek- en rivierdalen van hogere zandgronden in het oosten van het land. Hij geeft de voorkeur aan makkelijk vergraafbare bodems, waarop de zon rijkelijk schijnt. ’s Zomers leidt de soort een zwervend bestaan door houtwallen, bosjes en vochtige weilanden. Ook wordt hij aangetroffen op zandige aardappel- en asperge akkertjes, in moestuintjes en in maïsakkers. De voortplantingswateren zijn diep (20 tot 130 cm), voedselrijk en dicht begroeid. Ook in brak water plant hij zich voort. Een belangrijke voorwaarde is dat het water geen vis bevat en niet stroomt. Gedrag en levenscyclus De knoflookpad plant zich voort vanaf maart tot eind mei. Overvloedige regenval kan een tweede voortplantingstijd inluiden, van juni tot half augustus. Tussen eind september en begin maart houdt de knoflookpad winterrust. In erg droge zomers graven de dieren zich diep in en houden ze een zomerrust. De dieren kunnen zich tot wel een kilometer van het voortplantingswater verwijderen. Gevoeligheid De soort is zeer gevoelig voor waterverontreiniging, verstoring en vernietiging van voortplantings wateren en aantasting van de landbiotoop.
Levendbarende hagedis
Zootoca (voorheen Lacerta) vivipara
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De levendbarende hagedis wordt maximaal 18 cm groot en heeft een bruine basiskleur, waarover een groene, grijze of rode gloed ligt. Op de hele rugzijde kunnen lichte en donkere vlekken voorkomen, die soms in het midden aaneengesloten zijn tot een lengtestreep. De flanken zijn veel donkerder van kleur en de overgang van rug naar flanken is vrij scherp begrensd. De buikzijde bij mannetjes is geel tot oranje, met zwarte stippen en vlekjes. Bij vrouwtjes is de buik loodkleurig tot geel- of rozeachtig wit, waarbij markeringen ontbreken. Jonge dieren zijn zeer donker van kleur, vaak met metaalglans. Verspreiding De soort komt vooral voor in het midden, oosten en zuiden van ons land, maar ook in Zeeland en op Terschelling.
Biotoopvoorkeur De levendbarende hagedis komt voor op droge en vochtige heideterreinen, moerassige gebieden, hoogveengebieden, bossen, bosranden, kapvlakten in bossen, wegbermen en greppels. De dieren voelen zich meer thuis in vochtige gebieden dan in droge. Gedrag en levenscyclus Levendbarende hagedissen zijn actief vanaf de eerste warme dagen (eind februari). Ze leven van insecten, spinnen en andere ongewervelden. De jongen worden meestal in augustus geboren, ongeveer drie maanden na de paartijd. De hagedis zet de slechts door een vlies omgeven jongen af op vochtige, beschutte plaatsen. De jongen kruipen direct uit het ei. Half oktober gaan de dieren in winterslaap. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor versnippering van leef gebieden, vernietiging van geschikte verbindingsroutes, overbegrazing van bekende leefgebieden (verdwijnen van dekking, vermesting), intensief maaibeheer, verdroging, (toenemende) menselijke activiteiten, toenemende verkeersintensiteit langs leefgebieden (verkeersslachtoffers) door de open stelling van natuurterreinen. Tijdens de winter periode zijn ze vooral gevoelig voor graafwerkzaamheden.
Die zoeken we op! 45
Poelkikker
Pelophylax (voorheen Rana) lessonae
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De poelkikker heeft een maximale lengte van 8 cm. Daarmee is hij de kleinste van de drie groene kikkers in Nederland. De poelkikker onderscheidt zich van de middelste groene kikker en de meerkikker door een vrij spitse snuit en korte achterpoten. Een duidelijk kenmerk is de grote uitstekende symmetrische knobbel aan het begin van de eerste teen van de achterpoot. De gladde rugzijde is meestal grasgroen en bedekt met zwarte of bruine vlekjes. De achterzijde van het dijbeen en de lies zijn geel- of oranjegevlekt. Midden over de rug loopt vaak een lichtgroene lengtestreep. Mannetjes hebben witte kwaakblazen en krijgen in de paartijd een ongevlekte, geelgroene kleur met een goudgele iris. Verspreiding De soort komt vooral voor in het zuiden en oosten van Nederland, ten oosten van de lijn Bergen op Zoom-Utrecht-Groningen.
46 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De poelkikker heeft een voorkeur voor zonnige, snel opwarmende wateren. De oeverzones moeten goed begroeid zijn en het water is vaak omvangrijk of maakt deel uit van een groter complex (kleinere) wateren. De poelkikker is een kritische soort, die houdt van voedselarm maar schoon water. Hij heeft een voorkeur voor zwak zure, stilstaande wateren in bos- en heidegebieden op hogere zandgronden, vennen, poelen en watergangen in hoogveengebieden en in uiterwaarden. Gedrag en levenscyclus Vanaf eind april plant de poelkikker zich voort. Buiten het seizoen zijn ze zowel overdag als ’s nachts actief. Vooral jonge poelkikkers trekken veel rond. Poelkikkers overwinteren meestal op het land en niet in het water. De overwintering heeft plaats vanaf september of oktober. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor waterverontreiniging, vernietiging en verstoring van de voortplantingswateren en de landbiotoop.
Ringslang Natrix natrix
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage I AMvB
en in ruige vegetaties op het land. Zijn voorkeursbiotoop ligt meestal in overgangsstructuren.
Rode Lijst Kwetsbaar
Gedrag en levenscyclus In maart komen ringslangen uit hun winterslaap. Winterverblijven zijn lastig vast te stellen, maar bevinden zich vaak in oude gangen en holen, in gaten tussen boomwortels, holle boomstammen, keldergaten en afvalhopen. De paring vindt plaats vanaf eind maart tot en met april. Ringslangen leggen twintig tot dertig eieren in juni of juli, meestal in composthopen, mesthopen of rottend bladafval, maar ook onder mosplakkaten, dood hout of schors. De ontwikkeling van de embryo’s is afhankelijk van de temperatuur. In augustus of september worden de jongen geboren. In oktober start de winterslaap. Bij bedreiging kunnen ze een naar rotte vis stinkende vloeistof afscheiden of zich dood houden.
Herkenning De ringslang is een tot 1,4 m grote, niet-giftige, slang. Zij dankt haar naam aan twee halvemaanvormige, gele, witte of oranje vlekken achter de kop, die in de nek bijna aansluiten. De kleur is leigrijs, groengrijs of olijfkleurig, met aan weerszijden van het lichaam vaak verticale zwarte streepjes. De keel en buik zijn wit met zwarte vlekken, die naar achteren toe steeds groter en veelvuldiger worden. Dit patroon is per exemplaar uniek. De ringslang heeft ronde pupillen. Verspreiding De soort komt met name voor boven de grote rivieren. De grootste concentraties bevinden zich in Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe en Friesland. Biotoopvoorkeur De ringslang houdt van water en komt voor langs vijvers, sloten, beken, meren of poelen. Daarnaast wordt de soort aangetroffen op heidevelden op zandgronden, langs randen van veengebieden, langs dichtbegroeide oevers van ondiepe wateren
Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verdwijnen van eiafzetplekken, versnippering van leefgebieden, vernietiging van verbindingsroutes, overbegrazing, intensief maaibeheer, verdroging, graafwerkzaamheden en toenemende verkeersintensiteit langs leefgebieden.
Die zoeken we op! 47
Rugstreeppad
Bufo calamita
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Herkenning Rugstreeppadden worden maximaal 7 cm lang. De huid is wrattig en de rug is grijs, geelgroen of bruin, vaak met groene, olijfgroene of bruine vlekken. Op het midden van de rug loopt een karakteristieke dunne gelige streep. Op de wratten zitten vaak kleine, rode puntjes. De ogen zijn geelgroen, terwijl die bij de gewone pad oranjerood zijn. Rugstreeppadden zijn snelle lopers en leggen grote afstanden af over open terrein. Verspreiding De soort komt in heel Nederland voor, met uitzondering van Groningen. Hij wordt vooral aangetroffen in de duinen, op hoge zandgronden, langs rivieren in uiterwaarden en polders. Biotoopvoorkeur De rugstreeppad graaft zich overdag in en is gebonden aan goed vergraafbare bodems. Hij is vooral te vinden in pioneersituaties, zoals opgespoten terreinen. Ook in kweldergebieden en uiterwaarden langs grote rivieren wordt de soort aangetroffen. Ondiepe, tijdelijk vegetatieloze poelen gebruikt hij soms als voortplantingspoel.
48 Die zoeken we op!
Als deze poelen snel opdrogen, treedt daarbij sterfte van larven op. De eieren kunnen zich echter ook binnen een maand ontwikkelen tot padjes. Buiten de paartijd is de rugstreeppad niet gebonden aan water. Gedrag en levenscyclus Mannetjes zitten soms maandenlang in het water te kwaken om vrouwtjes te lokken. Het ratelende geluid is tot op een kilometer afstand te horen. De paartijd is van april tot augustus. Ei-afzetperiodes hangen vaak samen met regenval na periodes van droogte. Per jaar kunnen het er drie zijn. Vrouwtjes zetten eitjes af in tot 2 m lange eisnoeren. Vanaf september vertonen de dieren minder activiteit. Tijdens de winterperiode graven ze zich in, bij voorkeur in zandige bodems (tot 120 cm diep), maar ook onder stenen en boomstronken. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor successie van voort plantingswateren en leefgebieden, vergraving van zandige gebieden (zomer- en winterbiotoop), dempen en baggeren van poelen en verandering in waterbeheer.
Zandhagedis Lacerta agilis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De zandhagedis is de grootste hagedissensoort in Nederland. De lengte is inclusief staart ongeveer 16 tot 20 cm. Het is een robuust gebouwde hagedis. Over de rug loopt meestal een donkerbruine band, met smalle, lichte randen ernaast. Vaak bevinden zich in de band witte stipjes en/of streepjes. De flanken en poten zijn groen bij de mannetjes en grijsbruin bij de vrouwtjes en jongen. De buikzijde is, net als de keel, groenwit bij mannetjes en geelwit bij vrouwtjes. Op de flanken zitten soms donkere, ringvormige vlekpatronen. Verspreiding De soort komt voor op de hogere zandgronden, grofweg ten oosten en noorden van de Maas. Kerngebieden zijn onder andere de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, Midden-Limburg en de kustduinen. De zandhagedis komt ook voor op Vlieland en Terschelling
Biotoopvoorkeur Zandhagedissen komen voor op droge heide terreinen, open vlakten in bossen, bosranden, wegbermen en spoordijken, vooral op zuidelijke hellingen. Overgangen van lage vegetatie naar hogere vegetatie genieten daarbij de voorkeur. Een gevarieerde en in hoogte afwisselende vegetatie is van groot belang. Gedrag en levenscyclus Eind maart, begin april verlaten de mannetjes en jongen hun winterverblijven. De vrouwtjes volgen enkele weken later. De mannetjes verdedigen hun territorium fel en vechten veelvuldig met elkaar. Het vrouwtje legt in juni of juli vier tot veertien eitjes, die ze begraaft op onbegroeide plaatsen in het zand. Meestal doet ze dat op hellingen die op het zuiden gericht zijn, zodat de zon de eieren goed kan verwarmen. De eieren komen na twee tot drie maanden uit. De zandhagedis voedt zich met allerlei insecten en hun larven, spinnen etc. Hij overwintert in de grond, in een verlaten zoogdierhol of in een zelfgegraven hol. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor intensief maaibeheer, vernietiging van geschikte verbindingsroutes, overbegrazing, grootschalig plaggen, verdroging en (toenemende) menselijke activiteiten. Tijdens de winterperiode is de zandhagedis vooral gevoelig voor graafwerkzaamheden.
Die zoeken we op! 49
Insecten
Insecten
Gevoeligheid insecten
Insecten
Over het algemeen zijn insecten altijd gevoelig voor werkzaamheden. Het hele jaar door zijn ze aanwezig in de vegetatie, onder de grond of in het water. Veel insecten verschuilen zich in de winterperiode, bijvoorbeeld vlak bij of onder de grond. Daardoor zijn effecten als gevolg van maaien en betreding kleiner in de winter. Vergraving, baggeren en verdroging hebben het hele jaar effect, doordat dit soort werkzaamheden het leefgebied vernietigen.
Bruin dikkopje Donker pimpernelblauwtje Gaffellibel Grote vuurvlinder Grote ijsvogelvlinder Rivierrombout paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur insecten 52
53 54 55
56 57
Die zoeken we op! 51
Bruin dikkopje
Erynnis tages
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Het bruin dikkopje is een onopvallende, kleine vlinder. De lengte van de voorvleugels is ongeveer 13 mm. De bovenkant van de vleugels is bruin met grijze, vage vlekken en stippen, de onderkant is vrijwel egaal lichtbruin. De soort wordt ook wel eens aangezien voor een nachtvlinder. Verspreiding Het bruin dikkopje is een bijzonder zeldzame standvlinder. Op dit moment komt hij alleen voor op enkele kalkgraslanden in Zuid Limburg: nabij Eys, Colmont, vermoedelijk Sint Pietersberg en Groeve ’t Rooth. Biotoopvoorkeur In ons land komt het bruin dikkopje voor op droge en schrale kalkgraslanden op zuidhellingen, met lage, kruidenrijke vegetatie en hier en daar kale bodem. In andere landen komt de soort ook voor op vochtige graslanden, zolang de vegetatie laag is. Belangrijk zijn een hoge dichtheid van waardplanten (vooral rolklaver), niet gemaaid gras voor de overwintering en extensief beheer.
52 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De vlinders vliegen van mei tot en met augustus. De eitjes zetten ze af op bladeren van vlinder bloemigen, bij voorkeur rolklaver. De rups leeft in een kokertje van samengesponnen bladeren, waarbij hij de bovenkant van de bladeren eet. Voor overwintering bouwt hij een steviger kokertje. De rupsen verpoppen laag in de vegetatie, in een losse cocon. Gevoeligheid Het bruin dikkopje is vooral gevoelig voor maatregelen die het leefgebied aantasten, zoals vernietiging, bemesting en intensief beheer. De vlinder is het hele jaar in de vegetatie aanwezig en is daardoor het hele jaar door gevoelig.
Donker pimpernelblauwtje
Maculinea nausithous
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Het donker pimpernelblauwtje heeft een voorvleugellengte van ongeveer 17 mm. De vlinder wordt meestal aangetroffen met dichte vleugels. De onderzijde van de vleugels is bruin met zwarte puntjes. De bovenzijde is bij mannetjes grijsblauw en bij vrouwtjes bruin. De vlinder is altijd te vinden in de buurt van de grote pimpernel, de enige waardplant en nectarbron.
Gedrag en levenscyclus De vlinder vliegt van half juli tot half augustus. Vanaf eind juli zet hij eitjes af op de grote pimpernel. De rups leeft drie weken van de zaden. Daarna wordt hij door de gewone steekmier of moerassteekmier meegenomen naar het mierennest. De rups blijft tien maanden in het nest en leeft van mierenlarven. Eind juni verpopt hij, waarna de vlinder het nest verlaat. Gevoeligheid Het donker pimpernelblauwtje is vooral gevoelig voor maatregelen die het leefgebied aantasten, zoals vernietiging, te vroeg maaien en verdroging.
Verspreiding Deze vlinder komt alleen voor in het Roerdal en bij Den Bosch. Biotoopvoorkeur Het donker pimpernelblauwtje leeft in ruige begroeiingen van vochtige, matig voedselrijke graslanden, die een tot twee keer per jaar worden gemaaid, zoals beekdalen, moerassen, vochtige graslanden en wegbermen. In de omgeving moeten groeiplaatsen aanwezig zijn van de grote pimpernel en nesten van gewone steekmieren of moerassteekmieren.
Die zoeken we op! 53
Gaffellibel
Ophiogomphus cecilia
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De gaffellibel is slank en heeft een lengte van 50 tot 60 mm. De ogen zijn grasgroen en gescheiden, het borststuk is grijsgroen tot grasgroen, met zwarte strepen. Bij jonge of oude exemplaren is de groene kleur soms niet zichtbaar of alleen onopvallend aanwezig. Het achterlijf heeft een zwartgele tekening. Verspreiding De gaffellibel komt voor in Zuid-Limburg in het Geleenbeekdal, langs de Roer en langs de Swalm. Biotoopvoorkeur De gaffellibel leeft bij snelstromende brede beken of rivieren met een hoge natuurlijke dynamiek, een goede waterkwaliteit, een bodem van grof zand of grind en zonbeschenen delen. Volwassen gaffellibellen leven ook bij bronnen en op open plekken dicht bij stromend water. De omgeving is meestal bosrijk, met stukken oever zonder bomen en struiken.
54 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De libel vliegt van half juni tot half september. De eieren worden afgezet op het water en hechten aan planten of aan de ondergrond. Na ongeveer vier weken komen de larven uit. Ze graven zich onder water in in zandige bodem of verschuilen zich tussen grind en stenen. Na twee tot vier jaar zijn de larven volwassen. Vanaf eind mei kruipen ze uit het water en vervellen ze tot een volwassen libel. Gevoeligheid De gaffellibel is gevoelig voor lage zuurstof concentraties in het water en voor vermindering van natuurlijke dynamiek en stroomsnelheid, bijvoorbeeld door kanalisatie, stuwen en het aanbrengen van oeververstevigingen. De larven leven in het water, waardoor de soort het hele jaar gevoelig is voor werkzaamheden in het water.
Grote vuurvlinder
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Lycaena dispar ssp. batava
Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De lengte van de voorvleugels van de grote vuurvlinder is ongeveer 21 mm. De mannetjes zijn fel oranje gekleurd. De vrouwtjes zijn dof oranje, met een tekening van zwarte vlekken. De onderzijde van de ondervleugels is blauwgrijs, met een opvallend oranjerode band langs de vleugelrand, waarmee het aanwezige patroon van zwarte stippen sterk contrasteert. Tijdens de vlucht valt het ‘knipperen’ van de oranje bovenkant en de grijsblauwe onderkant goed op Verspreiding Het gaat hier om de ondersoort batava, die alleen in Nederland voorkomt. De soort leeft in Overijssel en Friesland, in De Weerribben, De Wieden en de Rottige Meente.
Biotoopvoorkeur De grote vuurvlinder leeft in laagveenmoerassen met de waardplant waterzuring. Hij heeft een voorkeur voor rietmoerassen waarin open riet landen (voortplanting) en bloemrijke ruigtes (nectar) elkaar afwisselen. De begroeiing is daar laag en open, zodat het vrouwtje de waterzuring kan vinden. Gedrag en levenscyclus De vlinder vliegt van eind juni tot begin augustus. Vrouwtjes leggen gemiddeld vijftig eitjes. Na ongeveer zeven dagen komt een lichtgroen rupsje uit, die de waterzuring eet. Eind september kruipen de rupsen naar beneden, waar ze zich verschuilen tussen verdorde bladeren. In het voorjaar kruipen ze omhoog en eten waterzuring. Half juni verpoppen de rupsen. Gevoeligheid De grote vuurvlinder is gevoelig voor maaien in de zomer, verdroging, verlanding, slechte water kwaliteit en vernietiging van het leefgebied. De soort is het hele jaar door aanwezig in de vegetatie, waardoor effecten in elke periode kunnen optreden.
Die zoeken we op! 55
Grote ijsvogelvlinder
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB
Limenitis populi
Rode Lijst Verdwenen uit Nederland Herkenning Met een vleugellengte van 32 tot 43 mm is de grote ijsvogelvlinder een van de grootste dag vlinders van Nederland. De bovenkant van de vleugels is donkerbruin, met oranje vlekken langs de achterrand. Bij vrouwtjes loopt een brede witte band over de bovenkant van de achtervleugel. Bij mannetjes ontbreekt deze band of is hij smaller. De onderkant van de vleugels is diep oranje, met witte vlekken en grijzige delen. Verspreiding De laatste populatie leefde tot 1995 op Terschelling. Biotoopvoorkeur De grote ijsvogelvlinder komt voor in matig vochtige, open bossen met ratelpopulieren en/of zwarte populieren. De aanwezigheid van populieren is noodzakelijk. De mannetjes scholen samen bij de hoge populieren en de kleine populieren zijn nodig voor de ei-afzet. De vlinders leven hoog in
56 Die zoeken we op!
de bomen, maar komen soms naar beneden voor vocht en zouten van mest en kadavers. De ijsvogel vlinder bezoekt bijna nooit bloemen. Gedrag en levenscyclus De vlinders vliegen van eind mei tot begin augustus. De vrouwtjes leggen eitjes op bladeren van kleine, jonge, zwarte of ratelpopulieren aan de rand van het bos. De rupsen zijn het gehele jaar aanwezig behalve in de tweede helft van juni. Ze overwinteren in een nest gemaakt van een afgesneden blad met samengesponnen uiteinden, dat vastzit is aan een twijgje. Rupsen verpoppen aan de basis van een blad. Gevoeligheid De grote ijsvogelvlinder is vooral gevoelig voor maatregelen die het leefgebied aantasten, zoals vernietiging (door snoeien) en verdroging. Rupsen zijn bijna altijd aanwezig in populieren, waardoor effecten het hele jaar door op kunnen treden.
Rivierrombout
Gomphus flavipes
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
hangt samen met de aanwezigheid van zand banken tussen kribben.
Rode Lijst Verdwenen uit Nederland (herontdekt in 1996)
Gedrag en levenscyclus De rivierrombout gebruikt open water voor ei-afzet. De larven leven drie tot vier jaar lang op of in de zandige bodem van de rivier. Tussen mei en augustus lopen de larven strandjes langs de rivieren op. Daar vervellen ze tot volwassen libellen. Volwassen libellen zijn te vinden tussen begin juni en eind september.
Herkenning De lengte van deze slanke libel is 50 tot 55 mm. De ogen zijn van elkaar gescheiden en het lichaam en de poten zijn geel. Het achterlijf heeft een gele lengtestreep op een zwarte achtergrond. Op het borststuk zitten zwarte strepen. De rivierrombout onderscheidt zich van elke andere rombout doordat de twee voorste lichte schouderstrepen even breed zijn. Verspreiding In 1996 werd de soort herontdekt en sindsdien heeft de rivierrombout zich geleidelijk verspreid over alle grote rivieren en de Roer. De soort komt ook beperkt voor langs delen van de Maas en bij kanalen.
Gevoeligheid De rivierrombout is gevoelig voor verlaging van de rivierdynamiek, aantasting van het stromings profiel, baggeren, zandwinning, vervuiling, het verdwijnen van ruigte en bosjes langs de oever en golfslag door scheepvaart. De rivierrombout is het hele jaar in het water aanwezig, waardoor effecten in elke periode op kunnen treden.
Biotoopvoorkeur De libel geeft de voorkeur aan grote rivier systemen met een natuurlijke dynamiek. De landbiotoop bestaat meestal uit uiterwaarden met ruige vegetatie en bosjes. De larven leven in langzaam stromende, ondiepe delen van rivieren met zandige bodems. Het voorkomen van de soort
Die zoeken we op! 57
Vissen Vissen
Gevoeligheid vissen
Vissen
Vissen zijn gevoelig voor waterkwaliteit en tal van veranderingen in hun leefgebied. Voor trekvissen is de afsluiting van zeegaten en de aanwezigheid van stuwen in rivieren en beken een grote hindernis. Soorten die in kleine beken leven, hebben te lijden van het kanaliseren en veranderingen in de wateraanvoer. In het algemeen zijn voor vissen de paaitijd en de winterperiode de meest gevoelige perioden. Voor soorten die in sloten en grotere watergangen leven zijn bagger- en maaiwerkzaamheden een mogelijk gevaar in de winter aangezien vissen in koudere perioden trager en extra kwetsbaar zijn. Met name bodembewonende soorten (grondel, kleine en grote modderkruiper) kruipen dan vaak diep in de modderlaag. Werkzaamheden worden daarom bij voorkeur uitgevoerd als de watertemperatuur al enkele dagen boven de 10°C ligt. De kans is dan groter dat vis zich kan verplaatsen naar delen van het water waarin niet gewerkt hoeft te worden.
Bermpje Bittervoorn Gestippelde alver Grote modderkruiper Houting Kleine modderkruiper Meerval Rivierdonderpad Rivierprik paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur vissen 60
62
61
64
63
66
65
68
67
Die zoeken we op! 59
Bermpje
Barbatula barbatula
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning Het bermpje is een bodemvisje met een langgerekt lichaam. De kop en de staartbasis zijn afgeplat. De vis wordt maximaal 18 cm lang. De ogen zijn klein en uitpuilend en liggen aan de rugzijde van de kop. Het bermpje heeft een onderstandige bek met zes baarddraden. De grondkleur varieert van geelbruin tot zilvergrijs. De buikzijde is lichtgelig. De bovenzijde en de flanken zijn geelbruin, met onregelmatig gevormde, donkerbruine vlekken. Verspreiding De soort komt voor in kleine beken op de zandgronden in oostelijk Nederland: Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Ook kan hij aangetroffen worden bij de oevers van grotere rivieren, zoals de Oude IJssel, de Overijsselse Vecht, de Berkel, de Linge en in het gebied van de Kromme Rijn.
60 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Bermpjes leven in kleine tot middelgrote stromende wateren met een grindrijke, zandige bodem. De soort komt met name voor in beken, maar ook in sloten, kleine rivieren en soms in stilstaand water. Bermpjes hebben een voorkeur voor ondiep water met een middelmatige stroomsnelheid. Ze kunnen overleven in water met een laag zuurstofgehalte. Gedrag en levenscyclus Bermpjes leven in groepen nabij de bodem. Ze zijn met name ’s nachts actief. Overdag zitten ze verscholen onder stenen of vegetatie of hebben zich ingegraven in het zand. De voortplanting begint in april en duurt tot augustus. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor kanalisering van stromende beken en minder gevoelig voor vermesting en matige vervuiling.
Bittervoorn
Rhodeus (sericeus) amarus
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De bittervoorn is een kleine, karperachtige vis met relatief grote schubben. Hij is zilverig glanzend en kenmerkt zich door een horizontale, glimmende, blauwgroene streep op de flanken vanaf de staartwortel. De lengte bedraagt 5 tot maximaal 9 cm. Bittervoorns leven in scholen. De smaak is erg bitter, vermoedelijk als vorm van afweer tegen predatie (zelfbescherming). Verspreiding De bittervoorn komt het meest voor in het kleien veengebied in het westen van Nederland: Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Daarnaast is hij te vinden in het gebied van de grote rivieren in Overijssel, Gelderland, NoordBrabant en Limburg. Biotoopvoorkeur Bittervoorns leven vooral in brede sloten, weteringen en vaarten. Daarnaast ook in plassen, vijvers en (kleine) rivieren. Ze bevinden zich het liefst op plekken met stilstaand of zeer langzaam stromend water, met een grote diversiteit aan planten of
plantrijke oevers. De vis heeft een voorkeur voor klei- en veenbodems met een dun laagje modder. Deze vis leeft in een omgeving waarin grote zoetwatermosselen voorkomen, met name de zwanenmossel. Het is echter niet zo dat overal waar zoetwatermosselen leven ook bittervoorns voorkomen. Gedrag en levenscyclus Tijdens de paaitijd van april tot juni zoekt het mannetje een geschikte zoetwatermossel uit en leidt het vrouwtje daarheen. Zij legt de eitjes in de mantelholte van de zoetwatermossel en het mannetje bevrucht ze vervolgens. De mossel beschermt de eitjes tegen predatie. De jonge visjes verlaten de mossel als ze 1 tot 1,5 cm lang zijn en zelf goed kunnen zwemmen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vervuiling van wateren die een gebied ongeschikt maakt voor mosselen. Zeer schadelijk is ook (grootschalig) baggeren, waarbij de mosselen, onderwatervegetatie en oevervegetatie worden verwijderd. Het gefaseerd baggeren van sloten heeft daarom de voorkeur, waarbij de mosselen moeten worden teruggezet.
Die zoeken we op! 61
Gestippelde alver
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB
Alburnoides bipunctatus Rode Lijst Gevoelig Herkenning De gestippelde alver is meer gedrongen dan de gewone alver. Op de zijlijn heeft hij een reeks driehoekige donkere vlekjes. Daarnaast loopt soms een donkere band over de flank. De vis wordt maximaal 15 cm lang. Verspreiding In Nederland komt de vis alleen voor in de Geul, nabij de Maas, waarbij nog niet definitief is vastgesteld of het hierbij gaat om een levensvatbare populatie of om een aantal zwervers die afkomstig zouden kunnen zijn uit de Berwijn, net over de grens in België. Voor 1900 kwam de gestippelde alver wellicht algemener voor dan nu, hoewel daarover geen absolute zekerheid bestaat.
62 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Deze vis komt voor in snelstromende, zuurstofrijke wateren die koud zijn. De soort heeft een voorkeur voor een bodembedekking van grof zand, grind en stenen. Gedrag en levenscyclus De paaitijd is van eind april tot eind juni. De eieren zijn zeer kleverig. De gestippelde alver zet ze af in snelstromend water, in spleten tussen stenen of grind. Verder is er weinig bekend over het paaigedrag. De soort eet zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Gevoeligheid De soort is waarschijnlijk gevoelig voor waterverontreiniging. Veranderingen in het bodemmilieu van de beken zijn ongunstig.
Grote modderkruiper
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB
Misgurnus fossilis Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De grote modderkruiper is een langgerekte vis met een lengte tot 30 cm. Hij heeft een rolrond lichaam, kleine ogen en afgeronde vinnen. De soort heeft een onderstandige bek, met tien tastdraden. De tastdraden van de bovenlip en mondhoeken zijn lang in vergelijking met die op de onderlip. De grote modderkruiper heeft een donkerbruine grondkleur, een oranje gelige buik en zwarte lengtestrepen. Tijdens de voortplanting kleuren de gele banden goudgeel. Verspreiding De soort komt landelijk voor in wateren met een dikke modderbodem zoals poldersloten van het rivierengebied van Utrecht, Gelderland en NoordBrabant. Verder komt de soort voor in de Biesbosch, Noordwest-Overjjssel en Friesland. Hij komt echter nergens algemeen voor. Biotoopvoorkeur De grote modderkruiper komt voor in stilstaande tot langzaam stromende wateren, zoals poldersloten, vennen, plassen en riviermeanders. Hij kan
overleven bij lage zuurstofgehaltes. In zijn biotoop moeten fijnbladige waterplanten aanwezig zijn als paaisubstraat en een modderige bodem als schuilplaats.De soort kan overleven bij extreme watertemperaturen en in droogteperiodes, maar mijdt brak water en wateren met stenige ondergrond. Gedrag en levenscyclus De paaitijd is vanaf april tot juni. Fijnvertakte planten, zoals vederkruid of fijne wortels van wilgen of elzen, vormen een geschikt paaisubstraat. Modderkruipers zijn bodemdieren en actief in de nacht. Ze overwinteren grotendeels passief, ingegraven in de bodem. Wanneer de watertemperatuur rond 14ºC ligt, gaat de soort hoger in de bodemlaag zitten, waardoor vangst met elektrovisserij kansrijker is. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor baggeren en het dempen van geschikte wateren, waardoor de modderlaag en de waterplanten verdwijnen.
Die zoeken we op! 63
Houting
Coregonus maraena
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Verwijderd in 2004 Herkenning De houting heeft een donkerbruine rug en zilverachtige flanken en een duidelijk onderstandige bek. De soort behoort tot de zalmachtigen, heeft ook een zogenaamde vetvin, maar lijkt verder niet op zalm of forel. De vissen worden tot 50 cm groot. Verspreiding De houting is al sinds de dertiger jaren van de 20 e eeuw in Nederland uitgestorven. Recent wordt deze soort in Nederland weer aangetroffen in de benedenrivieren en het IJsselmeergebied. Mogelijk zijn dit “verdwaalde” vissen van bovenstroomse uitzettingen of zijn het vissen uit Denemarken waar nog een kleine, wilde populatie bestaat. Mogelijk heeft het ook te maken met verbetering van de waterkwaliteit in de rivieren.
64 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De soort leeft in zout en brak zeewater nabij rivieren en delta’s. De komst van de Deltawerken heeft dit gebied grotendeels vernietigd. Om te paaien trekt de houting de rivieren op, op zoek naar een plek met helder diep water en zandige grindbodems. Gedrag en levenscyclus De houting trekt vanuit zee de rivieren op en paait in november en december hoog stroomopwaarts (buiten Nederland). Gevoeligheid De soort is (zo goed) als uitgestorven door een combinatie van factoren zoals overbevissing, dammen en stuwen in de rivieren en riviermondingen die de trek onmogelijk maken, het afsluiten van meren waar ze paai(d)en en door waterverontreiniging. De soort is dus zeer gevoelig voor deze combinatie van verstoringen.
Kleine modderkruiper
Beschermingsstatus Tabel 2
Cobitis taenia
Rode Lijst Herkenning De kleine modderkruiper is een dunne, wormachtige, zijdelings afgeplatte vis. Hij kan 14 cm lang worden, heeft zes tastdraden en een contrastrijke en karakteristieke tekening. Op de flanken is een regelmatig patroon van zwarte vlekken op een lichtgrijze tot lichtgele ondergrond. Verspreiding De vis is bekend uit alle provincies maar minder voorkomend in Groningen, Drenthe en Middenen Zuid-Limburg. De kleine modderkruiper is minder zeldzaam dan men vroeger aannam, door intensiever onderzoek en betere vangstmethoden. In Nederland is de soort algemener dan in de ons omringende landen.
Biotoopvoorkeur De kleine modderkruiper komt voor in stilstaande en lichtstromende wateren. Voorkeursbiotopen zijn sloten en kleine, traag stromende beken met een zandige tot modderige bodem waar de dieren in kunnen kruipen. Ook in bredere wateren komt hij voor. Kleine modderkruipers kunnen overleven in water met een laag zuurstofgehalte. Gedrag en levenscyclus Kleine modderkruipers zijn overwegend ’s nachts actief. Overdag houden ze zich op in de modderige bodem. Van april tot juni planten ze zich voort. Met de tastdraden sporen ze het voedsel op in de bodem. Ze eten modder met voedsel, pikken de bruikbare delen eruit en scheiden de rest via de kieuwen uit. Van november tot februari, bij een temperatuur onder de 4 tot 6ºC nemen ze geen voedsel op. In die periode zijn de dieren weinig actief en verblijven ze vaak in groepen op of in de bodem. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor baggeren en dempen of vergraven van geschikte (voortplantings)wateren.
Die zoeken we op! 65
Meerval
Silurus glanis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De meerval is de grootste, inheemse zoetwater vissoort, en kan een lengte bereiken van 3 m. In Nederland worden ze echter zelden groter dan 1,8 m. De kleur is donkergrijs met kleine lichtere vlekjes op de buik. De meerval heeft een zeer brede bek met zes tastdraden: twee op de onderkaak, twee op de bovenkaak en twee lange sprieten op de kop. De ogen zijn klein en de huid is glad en zonder schubben. Verspreiding Bekende verspreidingsplaatsen zijn de Biesbosch, de Maas, het Ketelmeer en de grote rivieren (o.a. de Waal). Daarnaast leven ze in het oorspronkelijke kerngebied de Haarlemmermeerpolder, de Kagerplassen en in het IJsselmeer. De laatste 15-20 jaar wordt de soort steeds vaker in de grote rivieren aangetroffen, waar de meerval zich ook voortplant. Deze opkomst is zeer waarschijnlijk uit Duitsland afkomstig.
66 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De meerval heeft groot water nodig en schuilgelegenheden in de vorm van diepe gaten, overhangende oevers in rivieren en boomstronken. Gedrag en levenscyclus De paaitijd loopt van mei tot juni bij een watertemperatuur van 18ºC. De paaiplaatsen liggen op ondergelopen land of in niet te diep water met begroeiing. Het mannetje bewaakt de eieren. Gevoeligheid De meerval is gevoelig voor visfuiken, oeveronderhoud, waarbij schuilplaatsen als diepe (modderige) gaten en onder water liggende boomstronken verloren gaan. Verstoring door boten en recreatie kunnen eveneens ongunstig zijn.
Rivierdonderpad
Cottus perifretum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De rivierdonderpad heeft een opmerkelijk dikke, afgeplatte kop, een brede bek en kleine, dicht bij elkaar staande ogen boven op de kop. De maximale lengte is 15 cm. De soort heeft zeer grote borstvinnen en een dubbele rugvin, waarvan de achterste het langst is. Rivierdonderpadden hebben geen schubben. De lichaamskleur kan erg variëren. De rug is vuilbruin tot zilvergrijs, met zwarte vlekken. De buik is wit. In de grote rivieren komen door de kanaalverbinding van de Rijn met de Donau een aantal exoten voor. Die lijken sterk op de rivierdonderpad, zoals kesslers grondel. Verspreiding De soort komt voor in het IJsselmeer, de Vechtplassen, Waal, IJssel en Maas en in poldergebieden bij betonnen stuwtjes en beschoeiingen met puin. In beken komt een nauw verwante, maar sterker bedreigde soort voor, de beekdonderpad (Cottus rheanus).
Biotoopvoorkeur Grote populaties komen voor in het IJsselmeer, het Noord-Hollands en het Utrechts plassengebied en zijbeken van Waal, IJssel en Maas. In kleinere aantallen kan de soort door heel Nederland worden aangetroffen. Gedrag en levenscyclus De voortplanting vindt hoofdzakelijk plaats in de maanden maart en april, met een uitloop tot juni. De mannetjes graven een nestholte uit onder stenen. Daarin zet het vrouwtje de eieren af die het mannetje vervolgens bevrucht en bewaakt. Rivierdonderpadden leven solitair en zijn uitermate honkvast. Ze zijn ’s nachts actief. De rivierdonderpad kan zijn kop alle kanten opdraaien, wat bij vissen erg ongebruikelijk is. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verslechterde kwaliteit van het water en de waterbodem. Ook grootschalige oeverreconstructies en baggerwerkzaamheden kunnen een nadelige invloed hebben.
Die zoeken we op! 67
Rivierprik
Lampetra fluviatilis
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Verwijderd in 2004 Herkenning De rivierprik heeft een grijsbruine rug en lichtere flanken en buik. De vis heeft een merkwaardige, ronde mondopening en zeven ronde kieuwopeningen. Vooral door zijn maximale lengte van 50 cm verschilt hij van de beekprik, die hoogstens 19 cm wordt. Ook de tandjes in de mondschijf verschillen: bij de rivierprik zijn die erg scherp. Verspreiding De soort komt met name voor in de benedenstroomse delen van de Maas, Rijn en Waal, voorts in polder- en boezemwateren van Noord- en Zuid-Holland en Noordwest-Overijssel en in het IJsselmeergebied. Daarnaast leeft hij in de zoute kustwateren. Biotoopvoorkeur Voedselgebieden van volwassen rivierprikken liggen vooral in de kustwateren en in mondings gebieden van grote rivieren. Paaiplaatsen zijn te vinden in de midden- en bovenlopen van grote rivieren. Daar kan de soort ook samen met de beekprik voorkomen.
68 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus In het najaar begint vanuit zee een stroomopwaartse trek naar de paaigebieden in de middenloop van rivieren. Het paaien vindt plaats van maart tot mei, als de watertemperatuur zo’n 10°C bedraagt. De dieren zetten de eieren af in het zand of tussen het grind, in speciaal gemaakte ovale nestkuilen. Na de voortplanting sterven de volwassen prikken. De jonge prikken (larven) blijven circa 4 jaar in de onderwaterbodem, waar ze zich met kleine diertjes voeden. Na de ontwikkeling tot volwassen dier in de periode van mei tot oktober trekken ze naar zee. De trek vindt uitsluitend ’s nachts plaats. Rivierprikken hechten zich met de ronde mond aan vissen als haring en sprot en hebben zo een parasitaire leefwijze. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor de bouw van stuwen, en dammen in de zeegaten, grootschalige baggerwerkzaamheden (vooral de larven) en verslechterde kwaliteit van het water en de waterbodem.
Vaatplanten
Vaatplanten
Vaatplanten
Gevoeligheid vaatplanten De meeste planten komen een deel van het jaar bovengronds voor (ongeveer tussen maart en september). Gedurende deze tijd zijn de planten het gevoeligst voor werkzaamheden zoals maaien. Na ongeveer september zijn van de meeste soorten de zaden rijp en zijn ze minder gevoelig. Sommige soorten bloeien later en in deze gevallen is het beter om later te maaien. Ook zijn vaatplanten gevoelig voor de effecten van vergraving, vermesting, verdroging door onderbemaling en betreding. De gevoeligste periode is vooral tussen maart en september. Daarnaast zijn er planten zoals muurplanten, die het hele jaar aanwezig zijn op de groeiplaats en daardoor altijd gevoelig zijn voor werkzaamheden. In dit soort gevallen gaat het vooral om vernietiging van de groeiplaats.
Bergnachtorchis Bijenorchis Blaasvaren Blauwe zeedistel Bokkenorchis Brede orchis Daslook Drijvende waterweegbree Gele helmbloem Gevlekte orchis Groenknolorchis Groot zeegras Grote keverorchis Grote muggenorchis Gulden sleutelbloem Harlekijn Herfstschroeforchis Hondskruid Honingorchis
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Duin
Zee
Habitatvoorkeur vaatplanten
72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90
Die zoeken we op! 69
Jeneverbes Klein glaskruid Kleine zonnedauw Kluwenklokje Kruisbladgentiaan Lange ereprijs Maretak Moeraswespenorchis Muurbloem Parnassia Pijlscheefkelk Poppenorchis Prachtklokje Rapunzelklokje Rechte driehoeksvaren Rietorchis Ronde zonnedauw Ruig klokje Schubvaren
70 Die zoeken we op!
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Duin
Zee
Habitatvoorkeur vaatplanten
91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109
Slanke gentiaan Soldaatje Spindotterbloem Steenanjer Steenbeekvaren Stengelomvattend havikskruid Stijf hardgras Tongvaren Veldgentiaan Veldsalie Vleeskleurige orchis Waterdrieblad Welriekende nachtorchis Wilde Gagel Wilde herfsttijloos Wilde kievitsbloem Wilde marjolein Zinkviooltje Zomerklokje Zwartsteel
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Duin
Zee
Habitatvoorkeur vaatplanten
110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129
Die zoeken we op! 71
Bergnachtorchis
Platanthera chlorantha
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De bergnachtorchis is een overblijvende soort, die 20 tot 50 cm groot wordt. De plant heeft meestal twee langwerpige wortelbladeren en schubachtige stengelbladeren. De bloemen zijn geelgroen tot wit, met een 1 tot 1,6 cm lange bloemlip. De bloem geurt ’s nachts. De bergnachtorchis lijkt sterk op de welriekende nachtorchis. De plant bloeit in juni en juli. Verspreiding De bergnachtorchis komt voor langs de Overijsselse Vecht ten oosten van Ommen op rivierduinen, in de omgeving van de Bovenmaas op de Pietersberg en in het kustgebied van Walcheren, Noord-Beveland en ZeeuwsVlaanderen. Mogelijk komt de soort ook voor op het talud van het Beatrixkanaal ten westen van Eindhoven. Tevens komt de bergnachtorchis voor in Zuid-Limburg in de bermen van de A76.
72 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De plant groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige, matig voedselarme, kalkhoudende en meestal humusrijke grond. De soort wordt aangetroffen in bossen, essen hakhout, struwelen, lemig blauwgrasland, kalk grasland, duinpannen en rivierduinen. Gevoeligheid De bergnachtorchis is gevoelig voor verdroging, vermesting, betreding, te vroeg maaien, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Bijenorchis
Ophrys apifera
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De bijenorchis is een overblijvende soort, die 20 tot 50 cm groot wordt. De bladeren zijn eirond tot langwerpig. De bloemen zijn bruinpaars tot geelgroen van kleur, worden 1 tot 1,3 cm groot en staan verspreid langs de stengel. De soort ontleent zijn Nederlandse naam aan het feit dat het onderste deel van de bloem op een honingbij lijkt. De plant bloeit van april tot en met juli. Verspreiding De bijenorchis komt vooral voor in Limburg, Zeeland en Noord- en Zuid-Holland en is zeer zeldzaam in de overige provincies.
Groeiplaatsen De soort groeit op zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen, op matig droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkrijke grond en ook in licht brak milieu. De bijenorchis wordt aangetroffen in struwelen, langs bosranden, in bermen, langs spoorwegen, in afgravingen, in kalkgrasland, in hooiland, langs kreken, langs slootkanten, op kalk bij kalkovens, in duinen, op kapvlakten, op opgespoten zandvlakten met struweel van grauwe wilg en op begraafplaatsen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verdroging, vermesting, betreding, vernietiging van groeiplaatsen, ver vuiling en gebruik van bestrijdingmiddelen. Kleinschalige, lokale bodembeschadigingen, bijvoorbeeld t.b.v. een kabel of een leiding, hoeven niet schadelijk te zijn. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 73
Blaasvaren
Cystopteris fragilis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning De blaasvaren is een kleine overblijvende soort, die ongeveer 10 tot 35 cm groot wordt. De lichtgroene bladeren staan dicht bij elkaar. De bladschijf is langwerpig, het breedst onder het midden en meervoudig geveerd, met aan beide kanten tien tot zestien kortgesteelde blaadjes. De onderste bladparen zijn korter dan de paren erboven. De sporenhoopjes zitten in de buurt van de rand. Jonge sporenhoopjes worden afgedekt door lichtgekleurde, blaasvormige dekvliesjes. De sporen zijn rijp van juni tot en met augustus. Verspreiding De soort komt voor in het Heuvellandschap in Limburg, Flevoland en in stedelijke gebieden.
74 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Blaasvarens groeien bijna uitsluitend op vochtige, beschaduwde muren met oud metselwerk van oude gebouwen, grachtkanten, sluizen en der gelijke. In Flevoland groeit de blaasvaren aan beschaduwde greppelkanten, in Limburg op kalkrotsen en soms op de grond op steilkantjes in bossen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor slopen, renoveren en “schoonspuiten” van muren met groeiplaatsen, rooien en kappen van bos, ontwatering (verdroging), vermesting en de omvorming van sparrenbos in loofbos. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig en is dus altijd gevoelig voor werkzaamheden.
Blauwe zeedistel
Eryngium maritimum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De blauwe zeedistel is een twee- of meerjarige soort, die 30 tot 60 cm groot wordt. De bladeren zijn grijsgroen en voorzien van een waslaagje. Het blad is stekelig getand. De blauwachtige of witte bloemen zitten in dichtbloemige, ronde hoofdjes, die 1,5 tot 3 cm groot zijn. Per plant komen één tot vier hoofdjes voor. De helmdraden zijn diepblauw. De bloeiperiode is van juni tot en met augustus. Verspreiding De blauwe zeedistel komt plaatselijk zeer algemeen voor langs de duinkust en is zeer zeldzaam langs het IJsselmeer.
Groeiplaatsen De blauwe zeedistel groeit op zonnige, open plaatsen op droog, matig voedselrijk tot voedselrijk, brak, min of meer stuivend, kalkrijk duinzand. De soort wordt gevonden in de duinen, op omgewerkte grond bij bebouwing aan de kust, op zanden grindstranden, soms op rotskusten en op strandovergangen bij de buitenste duinenrij. Blauwe zeedistel komt ook voor op de glooiing van zeeweringen tussen de basalt of betonzuilen, wel altijd in de buurt van de kust en duinen. Gevoeligheid De kiemplanten kunnen niet tegen kou en droogte in combinatie met stuifzand in het voorjaar. De plant is gevoelig voor de vastlegging van duinen, vervuiling, bestrijdingsmiddelen en zandsuppleties. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 75
Bokkenorchis
Himantoglossum hircinum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De bokkenorchis is een overblijvende soort, die 30 tot 80 cm groot wordt. De plant heeft onderaan de steel vier tot zes ovaalvormige of langwerpige bladeren. Het blad komt al in de herfst tevoorschijn. De bloemen groeien in een lange aar. Ze zijn licht groen met paarse vlekjes en strepen. Aan de lip van elke bloem zit een zeer opvallende lichtgroene slip van 3 – 5 cm lengte. De bloemen hebben een bokkengeur. De plant bloeit van mei tot en met juli. Verspreiding De bokkenorchis houdt van warmte en wordt door milde winters en warme zomers steeds vaker in Nederland aangetroffen. De soort groeit in ZuidLimburg en op enkele locaties bij de kust in Noorden Zuid-Holland en Zeeland. Op een dijk nabij Breskens groeien al jaren enkele Bokkenorchissen.
76 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De bokkenorchis groeit op zonnige tot half beschaduwde plaatsen, op matig droge, voedselarme, kalkrijke, humushoudende grond. De soort wordt aangetroffen in laag duinstruweel, duinen, kalkgrasland, bosranden, dijken en bermen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vermesting, ontwatering, verzuring, verdroging, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De soort is tevens gevoelig voor betreding en het te vroeg maaien of achterwege blijven van maaibeheer, waardoor verruiging van de vegetatie ontstaat. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het gevoeligst tussen maart en september.
Brede orchis
Dactylorhiza majalis majalis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De brede orchis is een overblijvende soort, die ongeveer 15 tot 30 cm groot wordt. De plant is enigszins gedrongen en wordt later in het seizoen wat langer. De vier tot acht donkergroene bladeren zijn lancetvormig en staan schuin omhoog. De bovenste bladeren zijn smaller en hebben meestal donkere vlekken. De bloem van de brede orchis is een kegelvormige aar van maximaal 15 cm. De bloemen zijn paarsrood, soms roze en slechts zelden wit met donkere vlekken. De plant bloeit van mei tot en met juli. Lijkt veel op de iets slankere rietorchis, die smallere bladeren heeft, met vaak ringvormige vlekken en doorgaans lichter roze bloemen, en doorgaans later bloeit.
Groeiplaatsen De brede orchis groeit op zonnige plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, niet of slechts licht bemeste, zwak zure tot vaak kalkhoudende, humusrijke grond. De soort wordt aangetroffen in moerassig grasland, blauwgrasland, bermen, grazige duinvalleien, trilvenen, bronmoerassen, bij kwelsloten, langs greppels, op buitendijkse waarden, op zandplaten, in afgravingen en op opgespoten terreinen. De brede orchis komt ook voor in zwak brak milieu. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor intensieve bemesting, te ver doorgevoerde verschraling, ontwatering, gebruik van bestrijdingsmiddelen en vernietiging van groeiplaatsen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook meest gevoelig tussen maart en september.
Verspreiding De brede orchis komt verspreid maar zeldzaam door heel Nederland voor. In het Lauwersmeer, Noord-Drenthe, en op Texel komen grotere populaties voor.
Die zoeken we op! 77
Daslook
Allium ursinums
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Daslook is een overblijvende soort, die ongeveer 20 tot 40 cm groot wordt. De hele plant ruikt sterk naar uien. Daslook groeit meestal in grote groepen. De (in de meeste gevallen) twee bladeren bij de wortel hebben een 2 tot 5 cm brede, langwerpige schijf. De stervormige witte bloemen zijn 1,2 tot 2 cm groot en hebben zes witte bloemdekbladen. De bloemen zijn in vrij dichte bolvormige schermen gegroepeerd. De plant bloeit van april tot en met juni. Verspreiding Daslook komt over het algemeen voor in de duinen, duinbossen en op de Waddeneilanden, maar ook in Limburg, Noord-Holland en MiddenNederland. Door heel Nederland komt de soort als verwilderde plant in parken en tuinen voor.
78 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Daslook groeit op schaduwrijke plaatsen en op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalkhoudende, humusrijke grond. De soort wordt aangetroffen in loofbossen, landgoedbossen, parken, struikgewas, heggen, op beschaduwde hellingen, aan de voet van mergel- en leemhellingen en langs de oevers van vroegere duinbeken. Zelden in beschaduwde wegbermen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verzuring, verdroging, verdwijnen van vochtige bosmilieus, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. Vergraven of roeren van de bodem is ongunstig. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Drijvende waterweegbree
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR
Luronium natans Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Drijvende waterweegbree heeft een wortelrozet, waaruit onder water lijnvormige bladeren groeien. Drijvende bladeren hebben een lange steel met een kleine ronde tot ovale bladschijf. Uitlopers van een wortelrozet kunnen nieuwe rozetten vormen, maar ook zwevende, vertakte bloeistengels. De bloemen hebben drie lichtpaarsroze bloemblaadjes met een gele basis, hebben een lange steel en steken boven het water uit. De vruchten rijpen onder water. De plant bloeit van mei tot en met augustus.
Groeiplaatsen Drijvende waterweegbree groeit vooral in stilstaand of langzaam stromend, zwak zuur, vrij voedselarm water. De bodem is zandig of bevat een beetje humus. De soort wordt aangetroffen in vennen, beken, pas gegraven of regelmatig geschoonde poelen en (berm)sloten, afwateringskanaaltjes en kanalen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bemesting, ontwatering, inlaat van gebiedsvreemd water, vernietiging van biotoop en vervuiling. De plant groeit vanaf maart. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Verspreiding Deze weinig algemene soort komt vooral voor in de zandgebieden van Noord-Brabant en Limburg en zeldzamer in Gelderland, Overijssel en Drenthe. Terschelling is het enige Waddeneiland waar de soort voorkomt. In de overige provincies is de soort zeer zeldzaam.
Die zoeken we op! 79
Gele helmbloem Pseudofumaria lutea
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De gele helmbloem is een overblijvende soort, die ongeveer 15 tot 30 cm groot wordt. De donkergroene bladeren met steel zijn dubbel geveerd met smalle, langwerpige slippen. De langwerpige gele bloemen zijn 3 mm breed en 15 tot 20 mm lang en groeien in trossen van 5 tot 16 bij elkaar. De plant bloeit van mei tot en met oktober. Verspreiding Gele helmbloemen komen van oorsprong uit het zuidelijke deel van de Alpen. Inmiddels is de plant verspreid over Midden- en West-Europa. In Nederland komt de gele helmbloem voor in het Rivierengebied en in Zuid-Limburg vooral in stedelijke gebieden. Elders in Nederland is de soort zeer zeldzaam.
80 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Gele helmbloem groeit op zonnige tot vaak licht beschaduwde plaatsen. Verder op droge tot vochtige, matig voedselrijke, meestal kalkrijke, stenige plaatsen. De soort wordt aangetroffen tussen bestrating, op spoorwegterreinen, rots wanden, puinhellingen, oude muren, stadswallen en aan de voet van stalmuren. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verdwijnen van oude muren en andere groeiplaatsen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De soort is tevens gevoelig voor restauratie of ‘schoon’ spuiten van oude muren. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Gevlekte orchis Dactylorhiza maculata
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De gevlekte orchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 15 tot 80 cm. De zes tot twaalf donkergroene, vaak enigszins grijzige bladeren hebben meestal donkere vlekken. De onderste bladeren zijn eirond tot langwerpig. De bovenste bladeren zijn veel kleiner en langwerpig. De bloemen zijn lichtpaars tot witachtig en bloeien in de vorm van een aar. De bloemlip is 0,7 tot 1,1 cm lang, heeft drie lobben en een donkerpaars honingmerk. De plant bloeit in juni en juli. Verspreiding Gevlekte orchis komt – zeldzaam – verspreid over het gehele land voor in de zand- en veengebieden, ook in de duinen, niet op klei. In kalkgraslanden groeit een andere ondersoort van de gevlekte orchis, die Bosorchis wordt genoemd. Deze komt plaatselijk op kalkgrond langs rijksweg A76 voor.
Groeiplaatsen Gevlekte orchis groeit op zonnige tot licht beschaduwde, vrij droge tot natte, matig zuur tot zwak basisch, min of meer voedselarme zand- of leemgrond. De soort wordt aangetroffen in onbemeste graslanden, heide, duinen, krijthellingen, kalkgrasland, bermen, sloot- en greppelkantjes en overhoekjes. Maar ook langs vennen, turfgaten, kwelmoerassen en soms in licht loofbos, drooggevallen zandplaten en tichelgaten. In de bermen langs de Rijkswegen komt deze plant vrijwel niet voor. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor (sterke) ontwatering, vermesting, verdwijnen van extensief beheer, vernietigen van groeiplaatsen, vergraven of ‘roeren’ van de bodem, ongeschikt beheer, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 81
Groenknolorchis
Liparis loeselii
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage IV HR Rode Lijst Bedreigd Herkenning De groenknolorchis is een overblijvende soort, die 7 tot 25 cm groot wordt. De stengelvoet is verdikt tot een groene, bovengrondse stengelknol. Daar omheen groeien de voeten van de twee bladeren en een paar vliezige scheden. De twee bladeren zijn glanzend lichtgroen en langwerpig. De bloemtros bevat meestal vier tot acht, soms één tot tien geelgroene, vrij onopvallende bloemen. De plant bloeit van mei tot en met juli. Verspreiding De groenknolorchis groeit vooral in de duinen van de Waddeneilanden en Zeeland. Maar ook in de kop van Overijssel en in het grensgebied tussen Utrecht en Noord- en Zuid-Holland wordt de soort aangetroffen.
82 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De groenknolorchis groeit op zonnige, soms licht beschaduwde, enigszins open plaatsen. En op vrij natte, voedselarme, zwak zure tot kalkhoudende grond. De soort wordt aangetroffen in duinvalleien, trilvenen, kalkgroeven, zand- en grindgroeven, veenmosrietland, oeverzones van rietland, heide moerassen en beekdal- en blauwgrasland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor ontginningen, verzuring (wegvallen van kalkrijke kwel), verdroging, vermesting, staken van geschikt beheer (maaien en afvoeren na zaadzetting), vernietigen van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Groot zeegras Zostera marina
Beschermingsstatus Tabel 3: bijlage 1 AMvB Rode Lijst Bedreigd Herkenning Groot zeegras is een ondergedoken vaste (zeewater)plant, die 20 tot 150 cm groot wordt. Bij vloed staan de bladeren rechtop in het water, bij eb liggen ze slap op de natte zeebodem. De donkergroene, langwerpige bladeren zijn minimaal 2 mm breed, enkele decimeters tot meer dan 1 m lang en hebben een afgeronde bladtop met meestal drie of vijf lengtenerven. De bloeiende stengels zijn tot meer dan 1 m lang en zijn vertakt met aan elke tak twee tot negen bloemen. De bloemen zijn groenachtig en zeer klein. De plant bloeit van juni tot en met september. Er bestaat ook klein zeegras, deze heeft bladeren van maximaal 1 mm breed en ca. 25 cm lang.
ook voor op de Paap (regio Eems Dollard) en het Balgzand. In het Deltagebied groeit de plant in de Oosterschelde en in enkele binnendijkse wateren zoals kanalen. Groeiplaatsen Groot zeegras groeit op zonnige plaatsen in voedselrijk, zout en brak water of net iets onder de laagwaterlijn. De bodem is zandig of slikkig. De soort wordt aangetroffen op ondiepe plaatsen in de Waddenzee. Maar ook in de zeearmen bij Zeeland, op plaatsen die bij eb niet droogvallen en op bodems van diepe kwelderkreken. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verandering in dynamiek, vertroebeling, veranderingen van zoutgehaltes, ontgraving van de bodem, baggeren en het uitdiepen en aanleggen van vaargeulen. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Verspreiding In het Waddengebied komt groot zeegras voor langs de oostelijke Groningse kust, bij Rottumer oog en Rottumerplaat. Daarnaast komt de soort
Die zoeken we op! 83
Grote keverorchis
Beschermingsstatus Tabel 2
Listera ovata
Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De grote keverorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 20 tot 45 cm. Opvallend zijn de tegenoverstaande bladeren aan de voet van de stengel. De twee stevige bladeren zijn eirond tot breed eirond. De bladeren zitten bij bloeiende planten onder het midden van de stengel. De geelgroene bloemen staan op steeltjes in een slanke, bloemrijke tros. De hangende bloemlip is 0,7 tot 1,5 cm lang en gespleten. De plant bloeit in mei en juni. Verspreiding De grote keverorchis komt in heel Nederland voor, maar treft men vooral aan in de duinen, NoordBrabant, Gelderland, Overijssel en Limburg. Ook in het westen van Utrecht en het zuidoosten van Noord-Holland komt de soort redelijk algemeen voor.
84 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De grote keverorchis groeit op beschaduwde, soms zonnige plaatsen en op matig droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, vaak kalkhoudende grond met humus (krijt, löss, zand, leem, zavel en lichte zeeklei, zelden op veen). De soort wordt aangetroffen in loofbossen, struwelen, grazige bosranden, beschaduwde bermen, soms in krijthellinggrasland, beekdalhooiland, blauwgrasland, kanaalbermen, wegbermen, heide (op leem of met schelpgruis) en duinvalleien. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor (sterke) ontwatering, vermesting, verdwijnen van extensief gebruikte graslanden en overhoekjes, overwoekering door klimop of brandnetel, vernietiging van groei plaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdings middelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Grote muggenorchis
Beschermingsstatus Tabel 2
Gymnadenia conopsea
Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De grote muggenorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 25 tot 60 cm. Vaak is de stengel paars aangelopen. De vier tot acht lijnvormige tot langwerpige bladeren hebben de vorm van een goot en zijn donkergroen. De cilindervormige aar bevat veel bloemen en is 5 tot 10 cm lang. De bloemen zijn rozerood en soms wit. De bloembladen zijn 4 tot 5 mm lang. Grote muggenorchis ruikt naar vanille. De plant bloeit van juni tot en met augustus.
Groeiplaatsen De grote muggenorchis groeit op zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige tot vrij natte, voedselarme, zwak zure tot kalkrijke grond met wat humus. De soort wordt aangetroffen in vrij natte duinvalleien, matig vochtig kalkgrasland, blauwgrasland, bermen en struikgewas. Gevoeligheid De soort is zeer gevoelig voor ontwatering (vooral binnen blauwgraslanden) en gevoelig voor vermesting, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Verspreiding De meeste groeiplaatsen van deze zeldzame plant vindt men in Zuid-Limburg. Daarbuiten staat de plant in enkele duinvalleien en blauwgraslandreservaten.
Die zoeken we op! 85
Gulden sleutelbloem
Primula veris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De gulden sleutelbloem is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 10 tot 40 cm. De stengel is behaard en de langwerpige en getande bladeren zijn ongeveer 10 bij 5 cm groot en staan in een rozet. De gele bloemen (soms wel dertig) zitten bij elkaar in een naar één kant gerichte, knikkende kluwen. De plant bloeit van april tot en met juni en soms in de herfst. Verspreiding De gulden sleutelbloem is in Zuid-Limburg en het oostelijke Rivierengebied zeldzaam. In NoordBrabant en de Hollandse en Zeeuwse duinen is de soort zelfs zeer zeldzaam.
86 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De gulden sleutelbloem groeit op zonnige tot licht beschaduwde, warme plaatsen en op vochtige, vrij voedselarme tot matig voedselrijke, meestal kalkrijke grond met humus. De soort wordt aangetroffen in kalkgrasland, bossen, kalkrijke hellingen, uiterwaarden (zandige stroomruggen), rivier dijken, struikgewas, bermen, bosranden, stinzenmilieu en kapvlakten. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor ontwatering, vermesting, verruiging, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. Na vergraven of anderszins beschadigen van de bodem verdwijnt de gulden sleutelbloem. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na oktober zijn alle zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en oktober.
Harlekijn Orchis morio
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Harlekijn is een overblijvende orchidee, die een hoogte bereikt van 8 tot 30 cm. De bladeren staan in een rozet waaruit de bloeistengel ontspringt. De bladeren zijn langwerpig en puntig, circa 5 bij 2 cm groot en niet gevlekt. De aar bevat hoogstens vijftien bloemen. De bloemen zijn donker roodpaars tot roze. De plant is goed te herkennen aan de paars met groen gestreepte bloembladen die als een kapje samen neigen. De Harlekijn bloeit in mei en juni en is een van de vroegst bloeiende orchideeën in ons land.
Groeiplaatsen De harlekijn groeit op zonnige plaatsen en op vochtige, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, zwak zure tot kalkhoudende grond. De soort wordt aangetroffen in laagblijvend grasland, blauwgrasland, vrij droog grasland, in hoge uiterwaarden, verlaten groeven, brakwaterveen, duinen, op grazige hellingen en voormalige zandplaten. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor zware bemesting, vroegtijdig maaien, egalisatie van terreinen, hoge veedichtheden op graslanden, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en november.
Verspreiding De soort is in grote delen van Nederland verdwenen. Tegenwoordig groeit de harlekijn nog op de Waddeneilanden en op enkele plaatsen in Zeeland (Oesterdam) en in Noord-Holland, met name aan de kust en ten noordwesten van Amsterdam. Daarnaast zijn er een paar groeiplaatsen in Zuid-Limburg.
Die zoeken we op! 87
Herfstschroeforchis Spiranthes spiralis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De herfstschroeforchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 7 tot 25 cm. De rechtopstaande bloeistengel staat naast het bladrozet. De rozetbladeren zijn eirond, spits, grijsgroen en worden zelden langer dan 3 cm. De bladeren aan de bloemstengel zitten als een schede om de stengel. De aar is smal en vormt een spiraal. De bloemen zijn klokvormig, vuilwit en 6 tot 7 mm lang. De bloemlip is geelgroen en heeft een golvende rand. Herfstschroeforchis verspreidt een duidelijke geur. De plant bloeit van augustus tot en met oktober en is daarmee de laatst bloeiende orchidee. Verspreiding De soort komt nog maar op drie groeiplaatsen voor, namelijk in Zuid-Limburg, in de binnen duinen bij Ouddorp op Goeree en op Hompelvoet, een zandplaat in de Grevelingen.
88 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De herfstschroeforchis groeit op zonnige plaatsen en op matig vochtige, matig voedselarme, niet bemeste, zwak zure tot meestal kalkhoudende grond. De soort wordt aangetroffen in hellinggrasland, binnenduingrasland, schraalgrasland, duinvalleien, veentjes, op de heide en soms op braakliggende akkers. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bemesting, wegblijven van begrazing, welige grasgroei, overstroming van de standplaats, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf ongeveer mei bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen mei en november.
Hondskruid
Anacamptis pyramidalis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Hondskruid is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 30 tot 60 cm. De kale bladeren zijn lijnvormig en langwerpig. De bovenste bladeren zijn klein en staan ver van elkaar. Ze zijn lichtgroen van kleur en niet gevlekt. De aar is eerst kegelvormig, later eivormig tot rond. De aar bevat veel bloemen en is 4 tot 8 cm lang. De bloemen zijn helder paarsrood tot rozerood en soms wit. De plant bloeit in juni en juli. Verspreiding De belangrijkste groeiplaatsen van de soort liggen in de duinen nabij Wijk aan Zee en tussen Katwijk aan Zee en Noordwijk aan Zee. Ook in de omgeving van Amsterdam, in Zuid-Limburg en Zeeland zijn enkele groeiplaatsen aanwezig, o.a. op de kade van het kanaal van Gent naar Terneuzen en op dammen en in een wegberm.
Groeiplaatsen Hondskruid groeit op zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen en op matig droge tot matig vochtige, voedselarme, kalkrijke, humushoudende grond. De soort wordt aangetroffen op grasrijke hellingen, kanaaldijken, in schraalgraslanden, wegbermen, langs lichte laantjes, in de duinen (vooral op noordhellingen) en op opgespoten zandvlakten. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het wegvallen van (langdurig) extensief agrarisch gebruik met begrazing, vernietigen van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. Bemesting en vergraven van de bodem zijn eveneens ongunstig voor het hondskruid. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 89
Honingorchis
Herminium monorchis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De honingorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 8 tot 30 cm. De honingorchis heeft een ronde wortelknol, die tijdens of na de bloei nieuwe knollen vormt aan de witte uitlopers. Aan de voet staan twee dicht bij elkaar staande bladeren van 5 tot 10 cm lang. Meestal zijn ze langwerpig. Tijdens de bloei vormt de plant een lange aar, waarop de bloemen tamelijk dicht bij elkaar staan. De aar bevat enkele tientallen bloemen. De kleine, naar honing geurende, bloemen zijn geelgroen, hangen iets voorover en zijn klokvormig. De plant bloeit in juni en juli. Verspreiding De honingorchis komt slechts op enkele plaatsen in Nederland voor. De soort is vooral te vinden op Schiermonnikoog en in de Lauwersmeerpolder. De laatste jaren zijn geen exemplaren meer aangetroffen op andere bekende vindplaatsen.
90 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De honingorchis groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen, op vochtige tot vrij natte, vaak neutrale, voedselarme, kalkhoudende, humushoudende grond. De soort wordt aangetroffen in duinvalleien, op noordhellingen in de duinen, langs duinpaden en drinkpoelen aan de binnenduinrand, in kalkgrasland en schraalgrasland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vergraving, bemesting, ontwatering, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Jeneverbes
Juniperus communis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De jeneverbes is een overblijvende conifeer die een hoogte bereikt van ongeveer 3 m tot soms wel 12 m. De stam is vanaf de voet vertakt en breed uitgegroeid of zuilvormig. De zeskantige takken staan rechtop of zijn opstijgend. De jeneverbes is wintergroen en heeft blauwgroene naalden in kransen van drie, met een witte streep aan de onderzijde. De soort is tweehuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten. Jeneverbessen struiken hebben gele (mannelijke) en groene (vrouwelijke) bloemen op aparte planten. De bessen zijn geen echte bessen, maar de blauwzwarte, zachte schalen van de sparappels, die bij de jeneverbes zacht en vlezig zijn. De jeneverbes bloeit in april en mei.
Verspreiding De jeneverbes komt vooral voor in OostNederland, met zwaartepunten in Drenthe, Overijssel, Utrecht en Noord-Brabant. De soort is zeldzaam in de duinen en in Zuid-Limburg. Er bevinden in Overijssel enkele – aangeplante – jeneverbessen in de berm van de Rijksweg A1. Het is niet uitgesloten dat de jeneverbes zich in bermen nabij bestaande groeiplaatsen vestigt. Groeiplaatsen Jeneverbes groeit op zonnige, open plekken, op droge, voedselarme, zwak zure tot zure grond. De soort wordt aangetroffen in duinen, stuifzand, open naaldbossen, tussen struikgewas, heide, rotsige hellingen en op open plekken in loofbossen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor biotoopverlies, verbossing, vergrassing, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De jeneverbes is een grote conifeer en daardoor ook het hele jaar gevoelig voor werkzaamheden.
Die zoeken we op! 91
Klein glaskruid Parietaria judaica
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Klein glaskruid is een overblijvende soort, die ongeveer 10 tot 60 cm groot wordt. De liggende, opstijgende of soms rechtopstaande stengels zijn rijk vertakt en vaak dieprood van kleur. Op de stengels, de bladnerven en de onderkant van de bladeren zitten roze of rode haren. De verspreid staande, stevige, donkergroene bladeren zijn eirond en hebben een steeltje. Klein glaskruid is tweehuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten. De vrouwelijke bloemen zijn groenachtig, de mannelijke bloemen wit of roze. De plant bloeit van mei tot oktober. Verspreiding In Nederland komt klein glaskruid voornamelijk voor in stedelijke gebieden, overwegend in het Rivierengebied. Daarbuiten is de soort zeldzaam.
92 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Klein glaskruid groeit op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen, op droge tot vochtige, voedsel rijke, voornamelijk stikstofrijke doorlatende grond en op stenige plaatsen. De soort wordt aangetroffen op oude muren, sluismuren en rotsen, soms tussen bestrating en onder heggen of in tuinen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vorst, sloop, schoonspuiten en renovatie van oude stads- of kademuren (vernietiging van groeiplaatsen) en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Kleine zonnedauw Drosera intermedia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Kleine zonnedauw is een overblijvende, vlees etende plant van 2 tot 10 cm groot. De peer vormige bladeren hebben een lange steel die uit een rozet komt. De bladeren hebben dunne, kleverige tentakels, waarmee ze insecten vangen. De bloeistengels groeien vanuit de onderste bladoksels met een bocht zijdelings uit het rozet. De plant vormt drie tot acht witte bloemen en bloeit in juli en augustus. Verspreiding In Nederland komt kleine zonnedauw voornamelijk voor in het oosten, op de hogere zandgronden in Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en op de hoogvenen in Drenthe. Op de Waddeneilanden en in het laagveen van (voornamelijk) Utrecht is de soort zeer zeldzaam.
Groeiplaatsen Kleine zonnedauw groeit vooral op open plekjes in vochtige heidevelden, bijvoorbeeld op plaatsen waar is geplagd. Verder staat de plant op oevers van heidevennen, in drooggevallen greppels en tussen veenmos. Langs wegen staat de kleine zonnedauw soms (ook) op afgeplagde plekken en oevers van vennen in heidegebieden, bijvoorbeeld langs amfibieënpoelen of in natte laagtes van verkeerspleinen (Drenthe, Noord-Brabant). Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bemesting, verdroging, het achterwege blijven van tijdig heidebeheer zoals afplaggen, begrazing of maaien en vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 93
Kluwenklokje
Campanula glomerata
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning Het kluwenklokje is een overblijvende soort, die 30 tot 90 cm hoog wordt. De bladeren zijn behaard. De onderste bladeren hebben een lange steel, de stengelbladeren een korte of geen steel. De bladeren zijn rond of hartvormig en gekarteld. De blauwe, soms lichtblauwe of witte, trechter- tot klokvormige bloemen zitten in kluwen bij elkaar en worden tot 3 cm groot. De kelkslippen zijn spits en langwerpig. De plant bloeit van juni tot en met oktober. Verspreiding Het kluwenklokje is zeer zeldzaam en komt in Nederland praktisch alleen voor in de uiterwaard bij Poederooijen en op een plaats in Zuid-Limburg. Op andere plaatsen komt de soort voor als verwilderde tuinplant.
94 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Het kluwenklokje groeit op zonnige plaatsen op matig droge tot vochtige, kalkhoudende en humushoudende grond. De soort wordt aangetroffen in bermen, kalkgraslanden, grazige rivierdijken, struweel, bosranden, paden en zandige ruggen in uiterwaarden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verzuring, verdroging, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en november.
Kruisbladgentiaan Gentiana cruciata
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Kruisbladgentiaan is een overblijvende soort, die ongeveer 7 tot 45 cm groot wordt. De rechtopstaande stengels zijn afgerond en vierkantig. De naam is afgeleid van de wijze waarop de bladen geformeerd zijn: de bladen staan paarsgewijs tegenoverstaand, waarbij elk paar kruisgewijs op het vorige paar staat. De bladeren zijn glanzend groen en langwerpig. De trompetvormige bloemen staan in de oksels van de bovenste bladeren en dicht bij elkaar in bundels aan de top van de stengel. Ze zijn van buiten blauwgrijs en van binnen blauw; de keel is wit met blauwe vlekken. De plant bloeit van juni tot en met augustus.
Groeiplaatsen Kruisbladgentiaan groeit op zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen en op droge, voedselarme, kalkrijke grond. De soort wordt aangetroffen op begroeide (noord)hellingen in de duinen, in duinvalleien, tussen struikgewas en in kalkgrasland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor sterke temperatuur wisselingen, bemesting, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Verspreiding De soort is zeer zeldzaam en komt alleen voor in de duinen tussen Egmond en Voorne.
Die zoeken we op! 95
Lange ereprijs Veronica longifola
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Lange ereprijs is een overblijvende soort, die ongeveer 60 tot 120 cm groot wordt. De bladen zijn eirond tot langwerpig en 4 tot 12 cm lang. De bladeren groeien tegenover elkaar in kransen van drie of vier. De vorm is spits en scherp gezaagd. De bloemen groeien in dichte, aarvormige trossen. Ze zijn blauw, zelden wit, trechtervormig en 6 tot 8 mm lang. De plant bloeit in juli en augustus. Verspreiding Lange ereprijs is redelijk zeldzaam maar komt voor langs de Dommel in Noord-Brabant, de Overijsselse Vecht, de Dinkel en het kanaal Almelo-Nordhorn. Elders in het Rivierengebied is lange ereprijs zeer zeldzaam. De soort komt ook voor als verwilderde soort, afkomstig uit tuinen. Langs de A2 in Noord-Brabant komt deze plant op verscheidene plaatsen voor.
96 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Lange ereprijs groeit op zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, humushoudende, neutrale tot zwak zure grond. De soort wordt aangetroffen op oevers (rivieren, greppels, beken, kanalen en sloten), ruig grasland, bermen en spoorbermen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verdroging, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De soort is vooral gevoelig voor slootbeheer waarbij de oevervegetatie te vaak en te vroeg wordt uitgemaaid. Het dempen en opnieuw uitgraven van watergangen vormt een bedreiging. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De zaden worden pas laat in het seizoen rijp (tot na september).
Maretak
Viscum album
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De maretak is een overblijvende soort, die niet groter wordt dan 50 cm. De maretak wordt ook mistletoe of vogellijm genoemd. De soort woekert op takken boven in de kroon van bomen. De hoofdwortel vormt lange zijwortels in de bast van de boom, van waaruit zuigwortels door dringen in het hout. Elk jaar komen er zo nieuwe stengeldelen bij. De geelgroene bladeren vallen in de winter niet af. Ze zijn langwerpig en spatelvormig, hebben geen bladsteel en zijn leerachtig. De bloemen zitten in kleine groepjes aan de stengel uiteinden en in de gaffels. De bloemen zijn geelgroen en zijn aan de voet vergroeid. De ronde, witte tot iets geelachtige, glanzende vruchten rijpen in de winter en zijn geelachtig wit met slijmachtig vruchtvlees. De plant bloeit van maart tot en met mei.
Verspreiding In Zuid-Limburg is de soort plaatselijk zeer algemeen. In het oosten en midden van het land en in kalkrijke duinen is de maretak zeer zeldzaam. In populieren op de dijken van het Julianakanaal zitten veel maretakken. Groeiplaatsen Maretak groeit op zonnige plaatsen boven in loofbomen, op een meestal kalkrijke ondergrond. De soort wordt aangetroffen in (hoogstam) boomgaarden, aan bosranden en in vrijstaande bomen. Maretak woekert het meest op de zwarte populier en de Canadese populier, op appelbomen en soms op de éénstijlige meidoorn. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verdwijnen van gastheren (zie boven) en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Maretak kan slecht tegen kalkgebrek in de grond. De plant is het hele jaar door op de gastheer aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Die zoeken we op! 97
Moeraswespenorchis
Beschermingsstatus Tabel 2
Epipactis palustris Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De moeraswespenorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 20 tot 65 cm. De plant groeit vaak in groepjes. De vier tot acht grijsgroene bladeren zijn langwerpig eirond en hebben vaak een wat golvende rand. De bloemtros bevat hangende bloemen. De buitenste drie bloembladen zijn bruinig en 1 tot 1,2 cm lang. De binnenste twee bloembladen zijn wit en korter. De bloeiperiode loopt van juni tot en met augustus. Verspreiding De moeraswespenorchis komt vooral voor op de Waddeneilanden, in het Lauwersmeergebied en in Zeeland. Maar ook in de aangrenzende Zuid-Hollandse duinen en de duinen van NoordHolland. De soort komt bovendien voor op opgespoten terreinen in West-Nederland. In de rest van Nederland is de moeraswespenorchis zeer zeldzaam.
98 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De moeraswespenorchis groeit op zonnige plaatsen en op vochtige tot natte, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, kalkhoudende, iets humushoudende grond. De soort wordt aan getroffen in duinvalleien, duinheide, binnenduin grasland, blauwgrasland in beekdalen, schraalgrasland, bermen, leem- en kleiputten, afgravingen, trilvenen, rietland, moerasjes in de kwelzone van kanalen, op voormalige zandplaten in afgedamde zeearmen, opgespoten zandvlakten, langs kraggen, langs vennen en in heide op plekken waar vroeger kalkrijk materiaal is aangebracht. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor ontwatering, verzuring, ontkalking, bemesting, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en het gebruik van bestrijdings middelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Muurbloem
Epipactis palustris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Muurbloem is een overblijvende soort, die 20 tot 90 cm groot wordt. De stengel is bedekt met lange haren. De bladeren zijn langwerpig en spits, met een gave rand. De geurende bloemen groeien in trossen en zijn behaard, oranjegeel of donkergeel en 2 tot 2,5 cm groot. De plant bloeit van april tot en met juni. Verspreiding De meeste groeiplaatsen van de muurbloem bevinden zich in het Rivierengebied en de kuststreek. De soort komt voor bij de IJssel (Kampen), de Bovenmaas (Maastricht en Eijsden), de Randmeren-Oost (Harderwijk), de Westerschelde (Fort Rammekens) en het Veerse meer (Veere).
Groeiplaatsen Muurbloem groeit op zonnige plaatsen en op droge, oude, sterk verweerde, met zachte kalkmortel gevoegde muren (op uitspringende randen, in nissen of schuinstaande muurdelen, zelden op loodrechte muren) en kalkrotsen. De soort wordt aangetroffen op oude stads-, vesting- of kloostermuren, ruïnes, rotsachtige plaatsen, klippen en oude steengroeven. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vernietiging van groeiplaatsen (bijvoorbeeld sloop en renovatie), het gebruik van verkeerde metselspecie bij renovatie (geen zachte kalkmortel) en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Die zoeken we op! 99
Parnassia
Parnassia palustris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Parnassia is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 15 tot 30 cm. De bloeistengels zijn geribd. De hartvormige wortel bladeren hebben een lange steel. De bloemen groeien afzonderlijk aan bloeistengels. De vijf kroonbladen zijn 1 tot 2 cm lang, eirond en wit met enigszins groenige aderen. In de bloem staan vijf vergroeide onvruchtbare meeldraden, die eindigen in een reeks goudkleurige knopjes, die nectar afgeven. Voor elk kroonblaadje staat één meeldraad. De vruchtbare meeldraden wisselen af met de onvruchtbare. De plant bloeit van juni tot en met september. Verspreiding Parnassia komt voornamelijk voor in de duinen in Zeeland, Lauwersmeergebied en de Wadden eilanden. Verder komt de soort voor op enkele plaatsen in laagveengebieden in Overijssel, Drenthe, Gelderland, Limburg, Utrecht en Noord-Holland.
100 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De groeiplaatsvoorkeur van Parnassia lijkt op die van de moeraswespenorchis: zonnige, open tot grazige, natte, soms wat drogere, voedselarme, zwakzure tot kalkrijke, onbemeste grond. De soort wordt aangetroffen in duinvalleien, blauwgrasland, venige of lemige heide, moerassen, kwelgebieden langs beken, bronvenen, trilvenen, kleine verlandende veenplassen, op puinhellingen, aan de rand van strandvlakten, op zandplaten in afgesloten zeearmen en soms in vrij droog kalkgrasland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor ontwatering, verzuring, ontkalking, bemesting, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en november.
Pijlscheefkelk
Arabis hirsute sagittata
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Pijlscheefkelk is een twee- of meerjarige soort, die 30 tot 90 cm groot wordt. De stengels zijn donkergroen en behaard. De plant heeft donkergroene, eirond tot langwerpige rozetbladeren, met een ondiep getande of gave rand. Daarnaast zijn er 25 tot 35 stengelbladeren, die langwerpig, ondiep getand en vaak sterk behaard zijn. De soort kent veel witte bloemen van 4 tot 6 mm, die in trossen bij elkaar groeien. De plant bloeit in mei en juni.
Groeiplaatsen Pijlscheefkelk groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen en op droge, voedselarme, kalk rijke grond (zand en stenige plaatsen). In Nederland is pijlscheefkelk vooral een muurplant op oude kalkrijke muren. Daarnaast wordt de soort aangetroffen op kalkhellingen, in mergelgroeven en langs wegen die verhard zijn met kalkgruis en -puin. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vernietiging van groeiplaatsen door sloop, renovatie van gebouwen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar door gevoelig is voor werkzaamheden.
Verspreiding Pijlscheefkelk groeit in Zuid-Limburg op natuurlijke standplaatsen, zoals steile kalkrotsen. De soort komt ook voor als muurplant. Vindplaatsen liggen in Maastricht, de Sint-Pietersberg en omgeving (ENCI-groeve, d’n Observant) en het Geuldal (Valkenburg en Meerssen).
Die zoeken we op! 101
Poppenorchis
Aceras anthropophorum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Poppenorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van 10 tot 40 cm. De langwerpige bladeren zijn glanzend groen en staan aan de voet van de plant in een rozet, hogerop zijn ze stengelomvattend. De bloeiaar is slank en bevat veel (ca. 10 tot enige tientallen) kleine bloemen. De bloemen worden 12 tot 14 mm groot, groengeel met rood- of bruinachtige randjes en lijntjes. De lip is in vieren gespleten in de vorm van “armpjes en beentjes”, wat samen met de rest van de bloem aan een poppetje doet denken. De plant bloeit van april tot en met juni. Verspreiding De poppenorchis is zeer zeldzaam en komt voor in Zuid-Limburg, de duinen bij IJmuiden en Velsen en bij de haven van Breskens. De soort is recent aangetroffen bij infiltratiekanaaltjes in de Amsterdamse Waterleidingduinen.
102 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Poppenorchis groeit op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen en op matig droge, voedselarme, kalkrijke, humushoudende grond. De soort wordt aangetroffen in kalkgrasland, duingrasland, ver laten groeven, open struikgewas, op perceel scheidingen, hellingen, soms langs bosranden, op plaatsen waar struikgewas gerooid is, bij struik gewas, langs paden in duinstruikgewas en in Breskens op een oude grazige dijkhelling met kalkhoudende bodem en jaarlijks gemaaide vegetatie. De poppenorchis kan echter ook in open bos of struweel groeien. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het wegvallen van extensief agrarisch gebruik van de grond, zware bemesting, verdroging, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf ongeveer februari bovengronds aanwezig. Na augustus zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen februari en augustus.
Prachtklokje
Campanula persicifolia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Het prachtklokje is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 30 tot 90 cm. De rechtopstaande stengel is kaal en onvertakt, met vrijwel kale, donkergroene bladeren. De onderste bladeren zijn langwerpig, eirond en in de bladsteel versmald. De bovenste bladeren zijn langwerpig en fijn gezaagd. De blauwe, soms witte bloemen staan schuin omhoog op vrij lange stelen en zijn klokvormig. De plant bloeit in juni en juli. Verspreiding Prachtklokje komt alleen voor in Zuid-Limburg en op één locatie in Twente. In andere delen van Nederland komt de soort verwilderd voor, vaak met witte bloemen.
Groeiplaatsen Prachtklokje groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen, op matig droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, kalkrijke grond. De soort wordt aangetroffen in struikgewas, langs bosranden, in loofbossen, op rotsachtige plekken in hellingbossen, soms op enigszins ruderale plaatsen, bermen en spoorwegterreinen. Gevoeligheid De schimmelziekte roest kan de bladeren van het prachtklokje aantasten. De soort is verder gevoelig voor ontkalking, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Die zoeken we op! 103
Rapunzelklokje
Campanula rapunculus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Rapunzelklokje is een twee- of meerjarige soort, die een hoogte bereikt van 60 tot 90 cm. De verspreid staande bladeren zijn behaard. De bovenste bladeren zijn langwerpig, zonder steel en met een enigszins golvende bladrand. De bloemen zijn klokvormig en vormen een pluim met wat verder uit elkaar staande bloemen. Ze zijn bleekblauw, heel soms wit en worden 1 tot 2 cm groot. Aan de voet van de bloemsteel lijken twee schutblaadjes te groeien. De plant bloeit van mei tot en met augustus, soms tot oktober. Verspreiding Rapunzelklokje komt voornamelijk voor in het oostelijke Rivierengebied (IJssel, Rijn westelijk tot Rhenen) en Limburg/Noord-Brabant (Maas dijken). De soort is beperkt tot de rivierdalen en de gebieden waar de rivierdalen grenzen aan
104 Die zoeken we op!
hoger gelegen zandgronden, dat laatste vooral bij de Maas. Langs de A73 en het Julianakanaal komt het rapunzelklokje relatief veel voor. Rapunzel klokje komt niet voor in het noorden en het westen van het land. Groeiplaatsen Rapunzelklokje groeit op open, zonnige, grazige plaatsen en op vrij droge, lichte, humushoudende, matig voedselrijke, kalkhoudende bodems. De soort is vooral te vinden op zandige klei, krijt, löss, enigszins voedselarm zand en plaatsen met grind. De soort komt vooral voor op dijkhellingen, bermen, bij bosranden, langs spoorwegen, in de zoom van doornstruweel, grasland, bos en heggen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor intensief landgebruik, gebrek aan kiemingsplaatsen, zware bemesting, vernietiging van groeiplaatsen, vervuiling en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en november.
Rechte driehoeksvaren
Beschermingsstatus Tabel 2
Gymnocarpium robertianum Rode Lijst Gevoelig Herkenning De rechte driehoeksvaren is een overblijvende soort, die 10 tot 45 cm groot wordt. Het blad van deze varen heeft een duidelijk driehoekige vorm. De plant dankt haar naam aan de rechte bladsteel. De bladen overwinteren niet. Ze staan alleen, op korte afstand van elkaar en zijn maximaal 45 cm lang, waarvan de steel ongeveer tweederde vormt. De bladsteel is donkerbruin tot zwart en evenals de bladspil dicht behaard met korte klierharen. Het blad is ook behaard en dofgroen, en verder stevig, breed driehoekig (iets langer dan breed) tot ruitvormig en dubbelgeveerd. De sporen zijn rijp van juni tot en met september.
Groeiplaatsen Rechte driehoeksvaren groeit op licht beschaduwde, beschutte plaatsen (op het noorden), en op vochtige, voedselarme, kalkrijke grond. De soort wordt aangetroffen in loofbossen, op mergel (hellingbossen), in struikgewas, kalkrijke rotsen, op oude muren, beschaduwde greppelkanten en perronkanten. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor vernietiging van groeiplaatsen (bijvoorbeeld sloop en renovatie van gebouwen), verdroging, vermesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar gevoelig is voor werkzaamheden.
Verspreiding Rechte driehoeksvaren komt voor op een sluismuur in Muiden, in het centrum van Amsterdam (omgeving Centraal Station, het IJ). In ZuidLimburg groeit de soort op mergelwanden en in de Noordoostpolder op wanden van bosgreppels.
Die zoeken we op! 105
Rietorchis
Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Deze orchidee is een overblijvende soort die een hoogte bereikt van ongeveer 20 tot 60 cm. De enigszins lichtgroene bladeren staan schuin omhoog. Ze zijn langwerpig en vier tot vijf keer zo lang als breed. De bladeren zijn meestal ongevlekt. Soms zijn in de onderste helft ringvormige en hogerop kleinere, gevulde vlekken aanwezig. De bloemen zijn roze tot paarsrood. De 0,9 tot 1,4 cm lange bloemlip staat vlak uitgespreid, is breder dan lang en heeft drie lobben met meestal een kleine middenlob en is voorzien van een patroon van lijntjes en stipjes. De bloeitijd is juni en juli. Verspreiding Rietorchis groeit in de veenweidegebieden van Noord- en Zuid-Holland en in de laagvenen in de kop van Overijssel. Ook in de duinen, in Zeeland en op met zand opgespoten terreinen komt de orchidee voor.
106 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De plant groeit op zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen en op vochtige tot natte grond. De soort komt voor in moerassig grasland, boezemhooiland, beekdalhooiland, (spoor)bermen, duinvalleien, lussen van verkeerspleinen, trilvenen, rietland, brakwaterveen, op buitendijkse waarden, zandplaten, in afgravingen, kleiputten, op opgespoten terreinen en langs kwelsloten. Gevoeligheid De plant is vooral gevoelig voor het ontrekken van water aan de standplaats. De plant bloeit van mei tot en met juli en is in die periode het meest gevoelig.
Ronde zonnedauw Drosera rotundifolia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De bladeren van deze soort staan in een bladrozet, dat vaak horizontaal tegen de grond is gedrukt. De bladeren zijn rond en ongeveer 1 cm groot. Op de bladeren zitten kleverige klierharen met verteringssappen, waarmee vliegen en spinnen worden gevangen. De witte bloemen van ongeveer 5 mm zitten in langgesteelde trossen bij elkaar. De stengel is twee tot vier keer zo lang als de blaadjes, bevindt zich in het midden van de bladrozet en is zelf niet bebladerd. De bloeitijd is van juni tot en met augustus.
Groeiplaatsen De ronde zonnedauw groeit op zonnige, open plaatsen met een natte, voedselarme en zure bodem. Vindplaatsen zijn hoogveen, veenmosrietland (vaak tussen veenmos), moerassige heide, duinvalleien en zandgroeven, maar ook veen plassen en slootkanten. Gevoeligheid Ronde zonnedauw is gevoelig voor afname van biotoop, ontginning, vermesting van de standplaats en ontwatering. De meest gevoelige periode van de plant is de bloeitijd, van juni tot en met augustus.
Verspreiding De soort komt vrij zeldzaam voor in de hogere zandgronden en de laagveengebieden. Daarbuiten is de ronde zonnedauw veel zeldzamer.
Die zoeken we op! 107
Ruig klokje
Campenula trachelium
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Het ruig klokje behoort tot de familie van het klokje. De soort bereikt een lengte van 60 tot 90 cm en wordt ook gebruikt als sierplant. De hartvormige bladeren zijn ruw behaard en onregelmatig getand. De onderste bladeren staan op een steel, de bovenste zijn zonder steel. De trechtervormige bloemen zijn blauw en worden 3 tot 5 cm groot, binnenin met lange haren. De stengel is scherpkantig en net als de bladeren behaard. Verspreiding De soort is plaatselijk algemeen in Zuid-Limburg, zeldzaam in het Rivierengebied en OostNederland (Noord-Brabant en Gelderland) en zeer zeldzaam in Midden-Nederland (Utrecht).
108 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Het ruig klokje groeit op licht beschaduwde, vochtige plaatsen en komt voor in loofbossen en bosranden, op hakhout, in spoorbermen, heggen en struikgewas, langs beekoevers en op rotsachtige steile wanden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het onttrekken van water aan de bodem en het verwijderen van vegetatie die zorgt voor schaduw rondom de standplaats. De plant bloeit in juli en augustus en is in die periode het meest gevoelig.
Schubvaren
Ceterach officinarum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Schubvaren is een overblijvende soort die ongeveer 5 tot 20 cm groot wordt. De wortelstok is kort opstijgend of staat rechtop. Vaak is de wortel stok vertakt en draagt hij zwarte tot zwartbruine spitse schubben. De bladeren blijven in de winter groen. Ze vormen dichte bundels en zijn zacht, leerachtig, lijnvormig tot langwerpig en gesteeld. Verder zijn ze diep bochtig ingesneden tot geveerd, met afgeronde driehoekige, zigzags gewijze bladslippen. De sporenhoopjes zitten langs de zijnerven en worden helemaal bedekt door de schubben.
Groeiplaatsen De plant komt voor op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen en groeit op droge, kalkrijke, niet te voedselarme tot niet te voedselrijke muren en rotsen. Voorbeelden van standplaatsen zijn oude muren, rotsen, spleten van stenen constructies en kalkstenen muurtjes langs kerkhoven en wegen. Gevoeligheid De plant is gevoelig voor aantasting van de standplaats door bijvoorbeeld het slopen van muren en werkzaamheden langs wegen waar de plant groeit. De plant bloeit van juni tot en met oktober, maar is het hele jaar aanwezig en daardoor het hele jaar gevoelig voor ingrepen.
Verspreiding In Nederland is de plant zeer zeldzaam. Hij wordt nog het vaakst aangetroffen in het zuidoosten van ons land.
Die zoeken we op! 109
Slanke gentiaan (duingentiaan)
Beschermingsstatus Tabel 2
Gentianella amarella
Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De slanke (duin)gentiaan is 2 tot 30 cm hoog. De bladeren vormen een wortelrozet en zijn eirond tot langwerpig. De bloemen zijn klokvormig, roodachtig paars, roze of blauw, met vijf slippen. De donkergroen tot paars gekleurde stengel is opstijgend en niet of alleen hogerop vertakt. De plant bloeit van augustus tot en met oktober. Verspreiding De slanke gentiaan is zeldzaam in Nederland en komt voor in de duingebieden.
110 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De plant groeit op zonnige plaatsen en vochtige tot vaak natte, grazige grond. Groeiplaatsen zijn lage zandheuveltjes in duinvalleien, laagblijvend duingrasland, wanden van kuilen, duinpaadjes en klippen. Ook komt hij voor op randen van strandvlakten die voor het grootste deel omringd zijn door duinen en zeer zelden bereikt worden door de vloed. Gevoeligheid De soort is met name in de bloeiperiode van augustus tot en met oktober gevoelig voor ingrepen in de duinen, zoals begrazing, betreding en het onttrekken van water.
Soldaatje
Orchis militaris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning Het soldaatje is een 25 tot 45 cm hoge over blijvende plant. De plant heeft drie tot vijf grondstandige, eironde tot langwerpige, ongevlekte bladeren. De bovenkant van de bladeren is glanzend en ze worden ongeveer 15 cm lang. De roze bloemen staan in een dichte aar. De bovenste lichtroze bloembladeren zijn samengebogen tot een kapje (helm); de lip is gespleten en wat donkerder roze van kleur. De bloeitijd is van mei tot juli. Tijdens de bloeiperiode geurt de plant sterk.
Groeiplaatsen De plant groeit op zonnige tot heel licht beschaduwde plaatsen en vochtige grond. Voorbeelden van standplaatsen zijn bossen, struikgewas, bosranden, kapvlakten, grazige hellingen, kalkgrasland, duingrasland, duinvalleien en zandafgravingen. Een enkele keer groeit de plant in bermvegetatie op krijt. Gevoeligheid De plant is gevoelig voor bemesting, aantasting van de standplaats, bijvoorbeeld doordat water onttrokken wordt of de standplaats beschut raakt. De plant is het meest gevoelig in de bloeiperiode in mei en juni.
Verspreiding Het soldaatje is zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en in de Hollandse duinen. Vroeger kwam de soort ook voor in Zeeuws-Vlaanderen en op Voorne. In bermen van de A76 op krijtgrond komt het soldaatje tevens voor.
Die zoeken we op! 111
Spindotterbloem Caltha palustris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De dotterbloem is een overblijvende polvormige plant van ongeveer 15 tot 50 cm hoog. De bladeren zijn kaal, tot 15 cm breed, hartvormig, getand en glanzig. De onderste bladeren hebben meestal een lange steel, de bovenste zijn kleiner en vrijwel zonder steel. De soort heeft glanzend gele bloemen, die 2 tot 5 cm groot zijn. Meestal bestaat de bloem uit vijf blaadjes. De dotterbloem heeft holle, rechtopstaande stengels, die naar boven toe zijn vertakt. Soms kruipen en wortelen ze op de knopen. De spindotterbloem is van de gewone dotterbloem te onderscheiden door de massief gevulde, verdikte en wortelende stengelknopen. Die van de gewone dotterbloem zijn hol en wortelen niet. Als de plant in de herfst bovengronds afsterft, laten de stengelknopen los en vormen er nieuwe planten. De bloeiperiode is van april tot en met juni.
112 Die zoeken we op!
Verspreiding De spindotterbloem is zeldzaam, maar plaatselijk algemeen in de Biesbosch en langs de Oude Maas. Ook aan de Friese IJsselmeerkust, in het Lauwers meergebied en bij de monding van het Reitdiep. Groeiplaatsen De spindotterbloem groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen en natte, zeer voedselrijke grond. Voorbeelden van groeiplaatsen zijn bij hoog water overstroomd rietland, ruigtes en doorgeschoten wilgengrienden in het zoetwatergetijdengebied. Gevoeligheid De soort is vooral gevoelig voor veranderingen in het waterpeil, waterregime (getijdenbewegingen) met name in en rond de bloeiperiode van april tot en met juni. Maar ook rond de tweede bloeiperiode, in augustus en september.
Steenanjer
Dianthus deltoides
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De steenanjer is een overblijvende soort die ongeveer 20 tot 40 cm groot wordt. Zij vormt plakkaten met opstijgende bloeiende stengels naast vele korte, dichtbebladerde, niet-bloeiende stengels. De bloemen zijn meestal felrood, soms roze en in een enkel geval wit. De plant bloeit van juni tot en met september.
Groeiplaatsen De steenanjer groeit op zonnige plaatsen en droge zandgrond. Soms groeit de steenanjer op leem, zavel, krijt en stenige plaatsen. De soort wordt aangetroffen in grasland met een kort, gesloten vegetatiedek, weiden langs kleine rivieren, bermen, op kanaaldijken, wallen en stenige hellingen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bemesting, het weg blijven van extensieve beweiding (betreding) en bekalking. De plant is vanaf april bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen april en november.
Verspreiding De steenanjer komt algemeen voor in het stroomgebied van de Overijsselse Vecht en de Dinkel. Verder komt de plant voor als verwilderde soort in de binnenduinen van Noord-Holland. Op andere plaatsen in Nederland, waaronder Utrecht en Noord-Brabant, is de soort zeldzaam. De laatste jaren verschijnt de steenanjer op allerlei plaatsen in gemeentelijke bermen en andere groenvoorzieningen waar zaadmengsels met wilde planten zijn gebruikt.
Die zoeken we op! 113
Steenbreekvaren Asplenium trichomanes
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De plant wordt ongeveer 5 tot 35 cm groot en is een winterharde soort. De plant blijft ’s winters groen en heeft langgerekte tot zo’n 10 cm lange in pollen groeiende glanzende bladeren met korte stelen. De bladeren zijn enkelgeveerd. De deelblaadjes zijn enigszins langwerpig of rond en zijn donkergroen van kleur. De sporen (kleine zwarte puntjes) bedekken bij rijpheid vrijwel de hele onderkant van de blaadjes. Tussen mei en oktober zijn de sporen rijp. Verspreiding Steenbreekvaren is in Nederland bijna uitsluitend te vinden in de stedelijke, bebouwde gebieden en daar plaatselijk niet zeldzaam (bijv. Amsterdam, Utrecht). Daarbuiten is deze varen zeldzaam.
114 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen De steenbreekvaren groeit op vrij zonnige tot beschaduwde plaatsen, maar ook op vochtige muren en rotsen. De soort wordt aangetroffen op oude muren (grachtmuren, sluismuren, muren van gebouwen, kaden en viaducten, tuinmuren, perronkantjes en afwateringsgoten), steenachtige hellingen, langs bosgreppels, aarden wallen en soms op boomstronken of boomwortels. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor droogte in de muren, felle zon, het schoonspuiten van muren en het verdwijnen van vervallen, afgebrokkelde muren. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het hele jaar gevoelig is voor werkzaamheden.
Stengelomvattend havikskruid
Beschermingsstatus Tabel 2
Hieracium amplexicaule
Rode Lijst Gevoelig Herkenning Stengelomvattend havikskruid is een overblijvende soort die tussen de 20 en 60 cm hoog wordt. De bladeren bij de wortel zijn langwerpig, omgekeerd eirond en vormen een rozet. De stengelbladeren zijn eirond en omvatten de steel. De bladeren zijn behaard. De plant heeft gele bloemen en bloeit in juni en juli. Verspreiding Stengelomvattend havikskruid komt voornamelijk voor in Limburg en in Nijmegen (daarnaast zijn er enkele waarnemingen bekend in Egmond aan den Hoef).
Groeiplaatsen Stengelomvattend havikskruid groeit op beschaduwde plaatsen, op vochtige, niet te voedselarme en niet te voedselrijke, kalkrijke muren of rotsen en soms op grond met humus. De soort wordt aangetroffen op oude muren die niet vrijstaan, maar aan aarde grenzen en daardoor dus niet te droog zijn. De plant groeit zowel op de top van de muur als aan de wand. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor aantasting van standplaatsen (oude muren) en veranderingen van de vochtigheid van de muur. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig en daardoor het hele jaar door gevoelig voor werkzaamheden.
Die zoeken we op! 115
Stijf hardgras
Catapodium rigidum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Stijf hardgras is een éénjarige soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 10 tot 20 cm. De stengel staat rechtop of is opstijgend. Jonge planten hebben sikkelvormige gekromde bladeren. De plant heeft een pluimvormige bloeiwijze, met vaak tot over het midden korte, iets uitstaande zijtakken. De aartjes zijn kortgesteeld en staan meestal niet in twee duidelijke rijen. De plant bloeit van mei tot en met juli. Verspreiding In Nederland is stijf hardgras zeer zeldzaam. Het is te vinden in Zuid-Limburg, Zeeland en in het westen van het land in stedelijke omgeving.
116 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Stijf hardgras groeit op zonnige open plaatsen en droge grond. De soort wordt aangetroffen op oude muren, steengroeven, steile, rotsachtige wanden in mergelhellingen en duinen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verdwijnen van groeiplaatsen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en wijzigingen in beheer. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook meest gevoelig tussen maart en september.
Tongvaren
Asplenium scolopendrium
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning De tongvaren is een vaste plant, die ongeveer 10 tot 60 cm groot wordt. Het is een groenblijvende plant, waarvan de bladeren in een kring zijn ingeplant. De bladschijf is enkelvoudig, tongvormig, langwerpig of lancetvormig (2 tot 5 cm breed). Het blad heeft enigszins gegolfde, gave randen, is leerachtig en glanzend lichtgroen. De sporenhoopjes (sora) staan in twee rijen evenwijdige strepen op de onderkant van het blad. De sporen zijn rijp tussen juli en oktober.
Groeiplaatsen Tongvaren groeit op halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen en vochtige tot natte grond. De soort wordt aangetroffen op vochtige, oude muren (bijvoorbeeld van waterputten), beschaduwde greppelkanten, in duinbossen, onder duinstruweel, op basaltdijken, in rioolputten, op grachtkanten, op oude basaltdijken tussen de stenen, sluismuren, holle wegen (grubben), in loofbos en op dood hout. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor begrazing, het dempen van waterputten (in het verleden), restauraties of sloop van oude muren. Voorts vormt het schoonspuiten van muren een bedreiging. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig en daardoor het hele jaar gevoelig voor werkzaamheden.
Verspreiding Tongvaren komt voornamelijk voor in stedelijke gebieden en is daar vrij zeldzaam. Daarbuiten komt de soort zeldzaam voor in de duinen, in het gebied van de grote rivieren (Biesbosch), de Flevopolders, in Zuid-Limburg en af en toe daarbuiten. De plant is ook te vinden op muurtjes bij het RWS-kantoor Krammersluizen.
Die zoeken we op! 117
Veldgentiaan
Gentianella campestris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Veldgentiaan is een eenjarige of soms meerjarige soort, die ongeveer 3 tot 30 cm groot wordt. De wortelbladeren zijn eirond tot spatelvormig. De stengelbladeren zijn lancetvormig met een brede voet. De meestal niet talrijk voorkomende bloemen zijn in de regel viertallig en enigszins zijdelings afgeplat. De kroon is lichtviolet tot vaalblauw en verbleekt later. In zeldzame gevallen zijn de bloemen geelachtig wit. De plant bloeit van augustus tot en met oktober. Verspreiding De veldgentiaan is een zeer zeldzame soort en komt voor in de Hollandse duinen tussen Egmond en Goeree en in Zuid-Limburg.
118 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Veldgentiaan groeit op zonnige plaatsen en matig vochtige tot vrij droge grond. De soort wordt aangetroffen in grazige duinvalleien en kalkgraslanden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor werkzaamheden tijdens de kwetsbare periode en veranderingen in de omstandigheden van de standplaats, bijvoorbeeld door veranderingen in waterhuishouding. De plant is vanaf juni bovengronds aanwezig. Na december zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen juni en december.
Veldsalie
Salvia pratensis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Veldsalie is een behaarde, licht aromatische vaste plant, die ongeveer 30 tot 60 cm groot wordt. De onderste bladeren zijn maximaal 15 cm lang. Ze vormen een bladrozet, dat rimpelig en langwerpig is. De bladeren hogerop aan de stengel zijn eirond met een gekartelde rand. De bloemen zijn diepblauw en worden tot 2,5 cm lang. De bovenlip van de bloem is sterk gebogen en heeft de vorm van een helm. De meeldraden en stijl steken uit. De plant bloeit van mei tot en met juli.
Groeiplaatsen Deze warmteminnende soort groeit op zonnige plaatsen op matig droge tot matig vochtige grond (zavel, leem, slibhoudend zand en lichte klei). De soort wordt aangetroffen in rivierbegeleidende graslanden, rivierduinen, rivierdijken, bermen, kalkgrasland en spoordijken. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor aantasting tijdens de bloeiperiode door werkzaamheden als maaien, be- en vermesting, dijkverzwaring, egaliseren van bodems in uiterwaarden of het afgraven van de bodem. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Verspreiding Veldsalie komt vrij zeldzaam voor in het stroomgebied van de IJssel, Nederrijn, Lek en Waal (niet veel westelijker dan Utrecht) en langs de Maas in zuidelijk Limburg. Op andere plaatsen, zoals in het Deltagebied is de plant door de mens aangevoerd met grond of verwilderd vanuit tuinen. Ook groeit de veldsalie op sommige plaatsen door toepassing van zaadmengsels van wilde planten.
Die zoeken we op! 119
Vleeskleurige orchis
Beschermingsstatus Tabel 2
Dactylorhiza incarnata
Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Vleeskleurige orchis is een overblijvende soort, die ongeveer 15 tot 60 (soms zelfs 120) cm hoog wordt. De smalle, langgerekte bladeren staan bijna rechtop; de stengelbladeren reiken tot aan de bloeiaar. De bloemen zijn vleeskleurig (lichtroze) tot vrij donker roodpaars. De zijslippen van de lip zijn naar achteren gebogen. De plant bloeit van mei tot en met juli. Verspreiding Vleeskleurige orchis is plaatselijk zeer algemeen op de Waddeneilanden en de eilanden van ZuidHolland en Zeeland. Verder komt de soort voor op enkele plaatsen langs de duinen en in de kop van Overijssel. In de overige delen van Nederland is de soort vrij zeldzaam.
120 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Vleeskleurige orchis groeit op zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen en vochtige tot natte grond (zand, leem, zavel en laagveen). De soort wordt aangetroffen in jonge duinvalleien, grasland in beekdalen (blauwgrasland), moerassen, brakwater venen, drooggevallen zandplaten in afgedamde zeearmen, opgespoten zandvlakten, overgangen van kraggen (verlande petgaten) naar kleihoudend veen en kleiafgravingen. Sporadisch elders te vinden, bijvoorbeeld in de natte laagte in brede wegbermen, op dammen en de oevers van een spuikanaal in Zeeland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor zomerse uitdroging en verruiging (te hoge en dichte vegetatie). De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na sep tember zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en september.
Waterdrieblad
Menyanthes trifoliata
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Waterdrieblad is een vaste waterplant, die een hoogte bereikt van ongeveer 15 tot 30 cm. De ‘klavervormige’ bladen staan in groepjes van drie op een lange stengel. Het blad is omgekeerd eirond en gaafrandig. De bladsteel is lang en heeft een schede. Onder water vormt de plant dikke, groene, vertakte stengels. De bloem is rood met wit of roze en heeft een doorsnede van circa 1,5 cm. De bloem is ‘gebaard’: er zijn vijf kroonblaadjes met behaarde slippen. De bloemen vormen een piramidevormige tros. De plant bloeit in mei en juni.
Groeiplaatsen Waterdrieblad groeit op zonnige tot soms half beschaduwde plaatsen in ondiep water (veen of sterk venig zand en leem). Waterdrieblad is zoutmijdend. De soort wordt aangetroffen in veen- en beekdalmoerassen, moerasbossen, verlande plassen, petgaten, verlandende sloten, op oevers in veenweidegebieden, in duinplassen en vennen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verzuring, fosfaat verrijking in water (vermesting) en verdroging. De plant is vanaf maart bovengronds aanwezig. Na augustus zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen maart en augustus.
Verspreiding Waterdrieblad komt voor in het laagveengebied in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Ook komt de soort voor in Overijssel. Verder is de soort in Nederland zeldzaam. Waterdrieblad ontbreekt in Zeeland en Flevoland.
Die zoeken we op! 121
Welriekende nachtorchis Platanthera bifolia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning Welriekende nachtorchis is een overblijvende soort, die een hoogte bereikt van ongeveer 20 tot 50 cm. De plant heeft twee wortelknollen en twee grote, grondstandige bladeren. De bladeren zijn langwerpig, grasgroen en hebben aan de onderkant een uitspringende nerf. De bloemstengel is kantig met enkele schubachtige bladeren. De losse aar heeft een enkele witte bloem, die vooral ‘s nachts geurt. De plant bloeit in juni en in juli. Verspreiding De welriekende nachtorchis komt voor in de duinen van Noord-Holland, in de laagveengebieden in Noord-Holland en Overijssel, de oostelijke delen van Gelderland en Overijssel en in Zuid-Limburg. In andere delen van Nederland is de plant zeer zeldzaam.
122 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Welriekende nachtorchis groeit op zonnige tot half beschaduwde plaatsen en vochtige tot vrij natte, niet-bemeste grond (zand, leem, veen en krijt) en komt ook voor in zwak brak milieu. De soort wordt aangetroffen in grazige heide, schrale graslanden, grasland op hoogveen, kalkgrasland, langs wegbermen, kanaalbermen, spoorwegbermen, soms in open loof- en naaldbossen, struwelen, bosranden, duinvalleien, oevers, trilveen, langs bronveentjes en vrij jong veenmosrietland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor bemesting, het ver dwijnen van extensief gebruikte graslanden en overhoekjes (ontginning) en het verdwijnen van overgangen van verlandingen naar graslanden of veentjes. De plant is vanaf april bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen april en september.
Wilde gagel
Myrica gale
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning Wilde gagel is een aromatisch geurende bladverliezende struik, die ongeveer 60 tot 150 cm hoog wordt. De bladen zijn omgekeerd eirond-lancetvormig en naar de top toe getand. Op de onder zijde van de bladeren zitten harspuntjes met harsklieren. Deze klieren produceren etherische olie. De katjes verschijnen voor de bladeren. De twijgen groeien daarna niet meer door. De struik is veelal tweehuizig. Meestal komen op een struik óf mannelijke óf vrouwelijke katjes voor. Dezelfde struik kan daarbij van geslacht wisselen, doordat hij in het ene jaar vrouwelijke katjes kan dragen en in een andere jaar mannelijke. De mannelijke katjes zijn langwerpig en de vrouwelijke meer gedrongen. De schubben van de vrouwelijke bloemen hebben een bruinrode kleur en blijven met de vruchten vergroeid. De plant bloeit in april en mei.
Verspreiding Wilde gagel is plaatselijk vrij algemeen in het oosten van Nederland, de laagveengebieden in Noord- en Zuid-Holland (vooral rond de Loosdrechtse plassen), Overijssel en Friesland. De soort komt ook voor op de Waddeneilanden, in de Noord-Hollandse duinen, het Rivierengebied en het noordelijk kleigebied in Groningen en Friesland. Groeiplaatsen Wilde gagel groeit op zonnige plaatsen op vochtige tot natte venige grond: veen, zand en leem. De soort wordt aangetroffen in heide, hoogveen (langs berkenbroekbos op oude veendijken), duinvalleien, laagveenmoerassen, langs moerasbossen en heidevennen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor ontwatering en sterke beschaduwing. De plant is vanaf februari bovengronds aanwezig. Na juli zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen februari en juli.
Die zoeken we op! 123
Wilde herfsttijloos
Beschermingsstatus Tabel 2
Colchicum autumnale Rode Lijst Bedreigd Herkenning Herfsttijloos is een overblijvende soort die 8 tot 40 cm hoog kan worden. Deze zeer giftige plant is een bolgewas dat lijkt op krokussen. De plant bloeit in de herfst, maar de bladeren en vruchten komen pas in het voorjaar tevoorschijn. De bladeren groeien bij elkaar in bundels van drie of vier. Het langwerpige blad is breed (2 tot 5 cm), glanzend donkergroen en bereikt een lengte van 12 tot 20 cm. De plant heeft vier tot vijf krokusachtige, lila of roze bloemen. Herfsttijlloos bloeit van augustus tot en met november. Verspreiding Wilde herfsttijloos is vrij zeldzaam in Zuid-Limburg en zeer zeldzaam in Midden- en Noord-Limburg, Noord-Brabant, het Rivierengebied en in het oosten van het land.
124 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Herfsttijloos groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte grond. De soort wordt aangetroffen in bossen, op kalk hellingen, in uiterwaarden, bosranden, bron hellingen, grasland en beekdalgrasland. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verdroging. De plant bloeit in de herfst, maar de bladeren en vruchten komen pas in het voorjaar te voorschijn.
Wilde kievitsbloem
Beschermingsstatus Tabel 2
Fritillaria meleagris
Rode Lijst Bedreigd Herkenning De wilde kievitsbloem is een vaste plant, die een hoogte bereikt van ongeveer 20 tot 50 cm. Het is een bolplant met een zeer tere, dunne en ronde, rechtopstaande stengel. De grijsachtige, groene bladeren staan verspreid en zijn lijn- of goot vormig en spits. De bloem staat aan de stengeltop en is knikkend, klokvormig (ongeveer 4 cm lang) en donker paarsachtig met witte vlekjes. Soms is de bloem helemaal wit. De plant bloeit in april en mei. Verspreiding In Nederland is de wilde kievitsbloem zeldzaam, maar plaatselijk talrijk voorkomend in Overijssel, het gebied rondom Zwolle en ten noorden daarvan, in de oeverlanden van de Overijsselse Vecht en Zwarte water. Verder komt de soort verspreid en zeer zeldzaam voor in Friesland, Groningen, Utrecht en Zuid Holland, ten dele ook als verwilderde tuinplant (stinzenplant). De soort staat onder andere in de berm van de Rijksweg A28 nabij Zwolle.
Groeiplaatsen Wilde kievitsbloem groeit in matig voedselrijk grasland (vossenstaartgrasland) en soms in lichte bossen en struikgewas. De soort heeft geregelde overstroming nodig, die een zekere verrijking van de bodem geeft en de plant door de koude natte bodem een voorsprong geeft op de overige grasvegetatie. Ook groeit de kievitsbloem in open rietvegetatie langs vochtige greppels of dijkvoeten met kwelinvloed. Gevoeligheid De soort is tijdens de kwetsbare periode gevoelig voor aantasting door werkzaamheden als maaien en grondafgravingen. Daarnaast is de wilde kievitsbloem gevoelig voor veranderingen van de omstandigheden van de standplaats, zoals verdroging en het wegvallen van het jaarlijkse overstromingsregime. De plant is vanaf februari bovengronds aanwezig. Na juli zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen februari en juli.
Die zoeken we op! 125
Wilde marjolein
Origanum vulgare
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Wilde marjolein is een overblijvende soort die een hoogte bereikt van ongeveer 30 tot 60 cm. De plant vermeerdert zich sterk door middel van uitlopers. De bladeren zijn driehoekig-eirond en onduidelijk gekarteld. De kleine roze bloemen staan in dichte, schermvormige bijschermen aan de korte zijtakken en aan de stengeltoppen. De bloemen verspreiden een kenmerkende geur, bekend onder de naam oregano of palingkruid. De plant bloeit van juni tot en met september. Verspreiding Wilde marjolein is plaatselijk algemeen in delen van Zeeland en zuidelijk Limburg. Verder komt de soort minder algemeen voor in het oostelijk deel van het Rivierengebied. Wilde marjolein komt ook als verwilderde plant voor in stedelijke gebieden, in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, NoordBrabant en Flevoland.
126 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Wilde marjolein groeit op droge tot vrij droge grond (krijt, zand, zavel en stenige plaatsen). De soort wordt in Zeeland aangetroffen op oude dijken en in de berm van de A58. In het Rivierengebied staat de soort langs heggen, dijken, bermen, (spoor)taluds, stenige hellingen, en dergelijke; in Limburg ook nog langs holle wegen, in steile bermen, en in kalkgrasland, inclusief wat verruigde vormen daarvan. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor intensieve begrazing, zware bemesting en ontkalking. Graafwerk in bermen, dijken en langs de rivieren kan leiden tot verlies van groeiplaatsen. De plant is vanaf april bovengronds aanwezig. Na november zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen april en november.
Zinkviooltje
Viola lutea calaminaria
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning Het zinkviooltje is een overblijvende soort die een hoogte kan bereiken van 10 tot 40 cm. De onderste bladeren zijn eirond, de bovenste bladeren zijn smaller. De bloemen zijn geel, soms voor een deel blauwpaars. De plant bloeit van april tot en met juli.
Groeiplaatsen Het zinkviooltje groeit op zonnige, open plaatsen op vochtige, zinkhoudende grond. De soort wordt aangetroffen in grasland (zinkweiden) langs de Geul, op vroegere stortplaatsen van mijnsteen en slakken uit de zinkertsgroeven en op nog niet ontgonnen ertsaders. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verdroging. De plant is vanaf februari bovengronds aanwezig. Na september zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen februari en september.
Verspreiding Het zinkviooltje komt alleen voor langs de Geul in Zuid-Limburg en is daar zeer zeldzaam. De plant heeft zich aangepast aan een overmaat aan zink in de grond, grotendeels afkomstig uit oude zinkmijnen in België.
Die zoeken we op! 127
Zomerklokje
Leucojum aestivum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Het zomerklokje is overblijvend en bereikt een hoogte van ongeveer 30 tot 60 cm. De plant heeft twee of meer grondstandige, lijnvormige en vrijwel vlakke bladen. De bloeistengel is ongebladerd en enigszins afgeplat. Het zomerklokje groeit vaak in grote pollen. De bloeistengel draagt twee tot negen witte, knikkende bloemen. Deze zijn wit met groene vlekjes aan de rand, en doen enigszins aan sneeuwklokjes denken. Het zomerklokje bloeit van april tot en met juni. Verspreiding In het westen van Nederland komt het zomerklokje alleen voor in plassengebieden van Noord- en Zuid-Holland en Utrecht (Vinkeveense, Ankeveense en Loosdrechtse plassen). De soort komt daarnaast ook voor in het laagveengebied in de kop van Overijssel.
128 Die zoeken we op!
Groeiplaatsen Het zomerklokje groeit op zonnige plaatsen en natte humeuze grond (meestal klei, vaak wat venig, soms leem, zand of zavel). De soort wordt aangetroffen in moerassige graslanden, buitendijkse rietlanden, langs beken en rivieren, in venig boezemland (hooiland of hooiweide) en wilgengrienden. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verruiging van rietland, het verdwijnen van de ‘rietcultuur’ en het verdwijnen van overstromingen. De soort is tevens gevoelig voor vernietiging van groeiplaatsen door graafactiviteit langs de rivieren, bijvoorbeeld aanleg van scheepvaartfaciliteiten of oeververstevigingen. Bij de achteruitgang van het zomerklokje spelen voorts een rol: oevererosie (golfslag door boten), aanspoelen van grote hoeveelheden afval, verruiging van rietland en veranderingen in fluctuaties van het waterpeil. De plant is vanaf februari bovengronds aanwezig. Na augustus zijn de zaden rijp. De soort is dan ook het meest gevoelig tussen februari en augustus.
Zwartsteel
Asplenium adiantum-nigrum
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst n.v.t. Herkenning Zwartsteel is een winterharde, groenblijvende varen en wordt ongeveer 5 tot 35 cm groot. De glanzende groene bladeren staan schuin omhoog en bestaan uit tien tot vijftien deelblaadjes, die in omtrek smal zijn. Het blad is asymmetrisch driehoekig en meervoudig geveerd, met een opvallend spitse top. De bladsteel is korter dan de bladschijf, aan de onderkant glanzend bruinzwart en bovenaan groen. De sporenhoopjes liggen langs de nerven aan de onderzijde van het blad en zijn langwerpig tot streepvormig. De sporen zijn rijp van juli tot september.
Groeiplaatsen De zwartsteel groeit op halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vochtige grond (löss, leem, schelpkalk, stenige en veenhoudende grond) of op muren. De soort wordt aangetroffen op oude vochtige muren, oude sluizen, holle wegen, lösswallen, waterputten, halfbeschaduwde löss hellingen in loofbossen en langs bosgreppels in naald- en loofbossen. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het verwijderen, reno veren en schoonspuiten van muren en het ver wijderen van elementen zoals bomen, waardoor de standplaats minder vochtig wordt. De plant is het hele jaar door op de groeiplaats aanwezig, waardoor de soort het gehele jaar gevoelig is voor werkzaamheden.
Verspreiding Zwartsteel is vrij zeldzaam in stedelijke gebieden in het westen van het land (Amsterdam, Rotterdam) en zeldzaam in Zuid-Limburg. De plant is ook gevonden in Flevoland.
Die zoeken we op! 129
Vogels
Vogels
Vogels
Gevoeligheid vogels Over het algemeen geldt dat vogels vooral tijdens de broedperiode gevoelig zijn voor verstoring. Deze periode loopt globaal van 15 maart tot en met 15 juli (indicatief). De broedperiode verschilt van soort tot soort. De eieren komen uit na een broedperiode van 3-5 weken. Een aantal vogelsoorten heeft vaste nest- en verblijfplaatsen. De nesten van deze vogels zijn het hele jaar door beschermd. Op de website van het Ministerie van LNV is aangegeven voor welke soorten dit geldt (www.minlnv.nl). Voor alle vogels betekent het vernietigen van broedhabitat (nestbomen en andere broedlocaties) een ernstige verstoring. Ook het vernietigen van (flinke) delen van de leefomgeving heeft nadelige gevolgen. Het verstoren van gezamenlijke slaapplaatsen van vogels als spreeuwen, ganzen en eenden kan ook negatieve effecten hebben op de soort. Verder kunnen pesticiden een negatieve invloed hebben op vogelsoorten.
Boerenzwaluw Bontbekplevier Bosuil Buizerd Dwergstern Gierzwaluw Grauwe gors Groene specht Grote bonte specht Grote stern Huiszwaluw Kerkuil Kwartelkoning Lepelaar Middelste zaagbek Oeverzwaluw Porseleinhoen Ransuil
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur vogels
133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Die zoeken we op! 131
Roek Roerdomp Sperwer Steenuil Strandplevier Visdief Wintertaling Woudaap IJsvogel Zwarte specht Zwarte stern
132 Die zoeken we op!
paginanummer
Bebouwde kom
Muren en gebouwen
Bomen
Bossen
Heggen en struwelen
Droge graslanden
Moeras en natte graslanden
Oevers en rietruigten
Poelen en vennen
Meren
Sloten
Rivier- en beekdalen
Zee
Habitatvoorkeur vogels
152
151
154
153
155 156 158
157
160
159 161
Boerenzwaluw
Hirundo rustica
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De boerenzwaluw is ongeveer 17 tot 21 cm groot. Deze zwaluw is vooral te herkennen aan zijn egaal blauwzwarte bovenzijde. De soort heeft een diep gevorkte staart en roodbruine keel. De onderzijde van de vogel is roomwit. Verspreiding De boerenzwaluw komt vrijwel in het hele land voor. De vogel ontbreekt slechts op enkele plekken op de centrale Veluwe, de duinstreek, Flevoland en de centra van grote steden. Biotoopvoorkeur De boerenzwaluw heeft een voorkeur voor agrarisch landschap. Zijn broedbiotoop is in open schuren, stallen, onder brede dakoverstekken, onder bruggen en af en toe ook op andere beschutte plaatsen.
Gedrag en levenscyclus In april en mei keren de boerenzwaluwen vanuit Afrika terug naar Nederland. In september vertrekken ze weer naar het warmere zuiden. De vogel is vaak te zien terwijl hij jaagt op muggen en vliegjes. Dit doet hij zowel boven land als boven water. Gevoeligheid De boerenzwaluw is niet heel gevoelig voor verstoring. Wel voor ingrepen vlak bij het nest. Nesten van boerenzwaluwen zijn het hele jaar door beschermd. Dat betekent dat nesten niet mogen worden aangetast bij het uitvoeren van werkzaamheden. Werkzaamheden die niet leiden tot vernietiging van het nest, maar wel kunnen zorgen voor verstoring van broedende vogels, moeten worden uitgevoerd buiten de voort plantings- en broedperiode, die loopt van half april tot half oktober.
Die zoeken we op! 133
Bontbekplevier Charadrius hiaticula
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De bontbekplevier is een kleine steltloper (17 tot 20 cm), te herkennen aan de oranje snavel met zwarte punt. De onderzijde van de vogel is wit, de bovenzijde grijsbruin. De kop is zwart met wit en heeft een zwartgrijze pet. In de vlucht is duidelijk een witte vleugelstreep zichtbaar. De bontbekplevier lijkt op de kleine plevier, maar de laatste heeft een compleet zwarte snavel en een gele ring rond het oog. Verspreiding Het Wadden- en Deltagebied zijn vooral van belang voor broedende bontbekplevieren en voor de voor- en najaarstrek. Kleinere aantallen broed vogels komen voor in het Amsterdamse haven gebied en de Flevopolder. In het najaar en de winter beperkt de verspreiding zich voornamelijk tot het Deltagebied.
134 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Bontbekplevieren broeden aan zee- en zoetwaterkusten en hebben een voorkeur voor stenige of zandige bodems met beperkte grasgroei: zilte kustgebieden, riviermondingen, slikken (oevers) en industriegebieden, kunstmatige zandafzettingen en opspuitterreinen. Maar ook op grinddaken van flats en gebouwen. De vogels mijden volledig kale vlaktes. Het nest bestaat uit een onopvallend kuiltje in het zand, soms tussen enkele graspollen. Gedrag en levenscyclus De bontbekplevier komt in Nederland voor als broedvogel en doortrekker. Met zijn korte snavel zoekt hij voedsel in de slikkige bovenlaag van kusten en oevers. De voortplantingsperiode loopt van april tot en met juli. Gevoeligheid Tijdens de voortplantings- en broedperiode is de bontbekplevier het meest kwetsbaar. Hij is dan gevoelig voor verstoring en vernietiging van het nest door werkzaamheden als het opspuiten van zand. Verstoring tijdens het foerageren (zoeken en vinden van voedsel) in de overwinteringperiode
Bosuil
Strix aluco
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De bosuil is ongeveer 35 tot 40 cm groot. De bovenzijde is bruin tot grijs met lichtere en donkere vlekken en strepen. Opvallend is de ronde kop met de grote, donkere ogen. Bosuilen zitten overdag vaak in bomen, dicht tegen de stam aangedrukt, en zijn daardoor moeilijk te zien. Verspreiding Het verspreidingsgebied valt grotendeels samen met de hoge gronden van Oost-, Zuid- en Midden-Nederland. Daarnaast komt de vogel voor in de Hollandse Duinen en in een groot deel van het Rivierengebied met een uitloper tot in Zuid-Holland, westelijk Utrecht en de Biesbosch. Een enkele bosuil is te vinden in Gaasterland, het Robbenoordbos in de Wieringermeer en op Schouwen. Verspreid door Nederland zijn nog enkele broedlocaties.
Biotoopvoorkeur Oorspronkelijk bouwde de bosuil alleen nesten in loofbossen, maar tegenwoordig broedt de vogel ook in parken en tuinen in een stedelijke omgeving. De bosuil heeft een voorkeur voor oude loofbomen en maakt voor zijn nest dan ook graag gebruik van eventuele gaten en nissen in dit soort bomen. Gedrag en levenscyclus De bosuil is het hele jaar in Nederland te vinden. In de broedperiode reageert de bosuil vaak erg agressief op iedere verstoring van het nest. Gevoeligheid De bosuil is gevoelig tijdens de voortplantings- en broedperiode, van januari tot en met augustus. Daarnaast vormt het kappen van rotte bomen (nestplaats) een bedreiging voor de soort. Het nest is het hele jaar door beschermd.
Die zoeken we op! 135
Buizerd
Buteo buteo
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De buizerd is een zeer talrijk voorkomende roofvogel die erg kan variëren in kleur, van bijna wit tot heel donkerbruin. De bovenzijde is vaak donkerder dan de onderzijde. De buizerd wordt 46 tot 58 cm lang en is gedrongen en fors van postuur. Als de vogel vliegt, vallen de brede, enigszins afgeronde vleugels op. De vogel heeft een kenmerkende miauwende roep. Verspreiding Buizerds komen in heel Nederland voor, behalve als een geschikt biotoop ontbreekt, zoals in sterk verstedelijkte en boomloze gebieden. Als broed vogel komen ze alleen voor in bosrijke gebieden. Doortrekkend en overwinterend worden ze ook in meer open gebieden aangetroffen. Biotoopvoorkeur De buizerd bouwt een nest in hoge bomen. Vaak is dat een lariks of grove den, maar in Flevoland bouwen ze ook nesten in populieren. Voedsel
136 Die zoeken we op!
zoeken ze in bossen en op open plekken als weiden en akkers. Maar ook langs snelwegen, in de duinen en op industrieterreinen. Vaak zit de buizerd op paaltjes langs de snelweg. Gedrag en levenscyclus Een deel van de buizerds is het hele jaar in Nederland aanwezig. Een ander deel is trekvogel en arriveert in het najaar om te overwinteren. Wat voedsel betreft is de buizerd een echte opportunist, hij eet wat voorhanden is. Een buizerd pakt meestal konijnen, kleine vogels, kikkers, muizen en soms zelfs vissen. In tijden van voedselschaarste eet hij echter ook massaal regenwormen. Gevoeligheid Er is weinig bekend over de gevoeligheid van roofvogels voor de aanwezigheid van snelwegen of het beheer van wegbermen. Wel is bekend dat buizerds gevoelig zijn voor de verstoring van het nest tijdens de voortplantings- en broedperiode. Die periode duurt van maart tot en met augustus. Verstoring kan plaatsvinden binnen ongeveer 100 m van het nest. Nesten zijn het hele jaar door wettelijk beschermd.
Dwergstern Sterna albifrons
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De dwergstern is 21 tot 25 cm lang. In de vlucht is hij te herkennen aan de opvallend snelle vleugel slag. De dwergstern is overwegend wit van kleur, met een lichtgrijze bovenzijde. De soort heeft een zwarte kap op de kop en een witte vlek boven de snavel. De snavel is geel met een zwarte punt en de poten zijn oranjegeel.
Gedrag en levenscyclus Dwergsterns zijn tussen april en september in Nederland. Ze broeden in de periode april tot en met augustus. Behalve lokale broedvogels zijn ook dwergsterns uit noordelijker en oostelijker regio’s op doortrek in de kuststreek. Dwergsterns zijn vaak biddend (door snelle vleugelslagen stil hangend in de lucht) boven het water te zien. Gevoeligheid De soort is vooral gevoelig voor verstoring van de rust door betreding van het leefgebied en geluid. Daarnaast moeten broedplaatsen ontoegankelijk zijn en blijven voor grondroofdieren als vossen en ratten.
Verspreiding Broedende dwergsterns verblijven vooral in het Deltagebied. Daarnaast broedt de soort ook in het Waddengebied en incidenteel in het binnenland, op kale zandplaten nabij water. Biotoopvoorkeur Dwergsterns broeden in kolonies. Als broed biotoop gebruiken ze kale tot schaars begroeide stranden of eilandjes. Het nest bestaat uit een kommetje in het zand. In de omgeving moeten grote, ondiepe en visrijke wateren zijn.
Die zoeken we op! 137
Gierzwaluw Apus apus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning Gierzwaluwen brengen het overgrote deel van hun leven door in de lucht. Ze worden zo’n 17 cm lang en zijn te herkennen aan de lange, sikkelvormige vleugels en de kenmerkende harde en schelle roep die klinkt als ‘srie-srie’. De gierzwaluw heeft een korte gevorkte staart, een egaal donkergrijs verenkleed en een lichter gekleurde keel. Verspreiding De verspreiding is moeilijk vast te stellen. De gierzwaluw komt voor in vrijwel alle gebieden met oude bebouwing. Op de Waddeneilanden wordt hij alleen broedend op Texel aangetroffen. De gierzwaluw mijdt grootschalige en dunbevolkte landbouw- en natuurgebieden.
138 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Gierzwaluwen leven in stedelijk gebied. Voor het maken van hun nest zijn ze afhankelijk van gebouwen met holten die geschikt zijn om in te broeden. Vaak zijn dat de kieren tussen dakpannen en de panlatten waarop deze rusten, bovenop hoge gebouwen. Ook spouwmuurisolatiegaten en andere holten voldoen. Vooral oude gebouwen zijn geliefd broedgebied. Gedrag en levenscyclus Van eind april tot begin mei arriveren de eerste gierzwaluwen in Nederland. De gierzwaluw broedt van de laatste helft van mei tot in juni. Eind juli begint de trek naar het zuiden. Begin augustus zijn de meeste vogels al vertrokken en waarnemingen in september zijn dan ook uitzonderlijk. Gevoeligheid De soort is gevoelig in de broedperiode en wordt verstoord door aantasting of vernietiging van het nest. bijvoorbeeld bij bouw- en renovatie werkzaamheden aan (oude) gebouwen. Het nest is het hele jaar door beschermd.
Grauwe gors Miliaria calandra
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De grauwe gors is 16 tot 19 cm lang. Het is een onopvallende vogel, die er uitziet als een mus. Hij heeft een dikke snavel die speciaal geschikt is voor het kraken van zaden. De soort heeft een bruingrijze kleur; de onderzijde is lichter dan de bovenzijde en bedekt met fijne strepen. Door het onopvallende verenkleed is de grauwe gors het beste te herkennen aan de zang. Die begint met een aantal korte tonen en gaat dan over in een snelle opeenvolging van nog kortere tonen met een variabele toonhoogte, die klinken als een rammelende sleutelbos. Verspreiding In Nederland komt de grauwe gors vooral voor in natuurontwikkelingsgebieden in de uiterwaarden van grote rivieren. Limburg heeft de meeste grauwe gorzen, vooral in de Maasvallei en in kleinschalige akkerbouwgebieden.
Biotoopvoorkeur De grauwe gors komt voor op akkers en ruige graslanden met kleine bosjes van struikgewas in de omgeving, zoals houtwallen. De vogels houden van open, landelijk gebied dat bij voorkeur licht heuvelachtig is of wordt doorsneden door dijken. De soort broedt op de grond. De grauwe gors komt primair voor in open landbouwgebied in Limburg. Gedrag en levenscyclus In de winter vormen grauwe gorzen groepen. Dat doen ze het liefst in de omgeving van zaad rijke plaatsen als kwelders (kleibanken) en stoppel velden (soort akkers). De winters brengen ze dicht bij de broedplaatsen door. Gevoeligheid De grauwe gors is erg gevoelig voor aantasting van het leefgebied. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verwijderen van kleinschalige landschaps elementen en de vernietiging en verstoring van grondnesten.
Die zoeken we op! 139
Groene specht
Picus viridis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar
140 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Groene spechten komen voor in gevarieerde, open bossen met veel oude loofbomen, waarin ze een (zelfgehakt) nest maken. Het voedsel bestaat uit grote mieren (vooral rode bosmieren) en andere insecten, wormen en bessen.
Herkenning De groene specht is een middelgrote vogel (30 tot 36 cm). Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijn (olijf)groene bovenzijde met gele stuit (staartbeen), grijze onderzijde, rode kop en zwart masker. De groene specht heeft een luide en goed herkenbare, lachende roep.
Gedrag en levenscyclus De groene specht blijft het hele jaar in Nederland. Het voedsel vangen ze lopend op de grond. De paar- en voortplantingsperiode loopt van maart tot in augustus.
Verspreiding De groene specht komt verspreid in Nederland voor, voornamelijk op zandgronden. Enkele broedparen komen voor in Friesland en Groningen. De vogel ontbreekt op de Waddeneilanden, de kolonisatie in Flevoland begint op gang te komen.
Gevoeligheid De soort is gevoelig voor werkzaamheden die het voedselzoekgebied aantasten. Daarnaast is de soort gevoelig tijdens de broedperiode. Het werken met zware machines (geluidverstoring) en het vernietigen van de ondergroei kan nadelig zijn. Nesten van de groene specht zijn het hele jaar door beschermd.
Grote bonte specht
Beschermingsstatus Tabel 2
Dendrocopus major Rode Lijst Herkenning De grote bonte specht is 23 tot 26 cm lang. De bovenzijde heeft een zwart-witte tekening. De onderzijde is wit en op de schouder zit een grote witte vlek. De onderstaart is rood. Op het achterhoofd van het mannetje bevindt zich een rode vlek. Verspreiding In bijna heel Nederland zijn broedende grote bonte spechten gezien. Plaatsen waar de soort niet voorkomt zijn de zeekleigebieden van Groningen en Friesland en Schiermonnikoog.
Gedrag en levenscyclus De grote bonte specht is het hele jaar in Nederland aanwezig. In het voorjaar markeren de spechten hun territorium door te roepen en te roffelen. Grote bonte spechten zoeken hun voedsel onder de schors van bomen. De voortplantings- en broedperiode van de grote bonte specht loopt van maart tot en met augustus. Gevoeligheid De grote bonte specht is gevoelig tijdens de broedperiode. Vooral het werken met zware machines (geluidverstoring) en het kappen van bomen kunnen de spechten verstoren. Nesten van de grote bonte specht (en alle overige spechten) zijn het hele jaar door wettelijk beschermd.
Biotoopvoorkeur De soort broedt in vrijwel alle landschapstypes, als er tenminste voldoende bomen aanwezig zijn. Of dat naald- of loofbomen zijn, is minder van belang.
Die zoeken we op! 141
Grote stern
Sterna sandvicensis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning De grote stern is 37 tot 43 cm lang en is overwegend wit van kleur. De bovenzijde is lichtgrijs. De stern heeft tussen maart en mei een zwarte kopkap en de snavel is zwart met een gele punt. In de loop van de zomer wordt de kopkap van voor naar achter geleidelijk steeds witter. Hierdoor heeft hij in de winter een witte vlek boven de snavel. De poten zijn zwart. In de zomer heeft de stern een kuif van verlengde kopveren, die hij kan opzetten. Verspreiding De grote stern broedt voornamelijk op onbewoonde en kale of schaars begroeide eilanden in het Delta- en Waddengebied. Biotoopvoorkeur De grote stern houdt van van kust- en zee gebieden en broedt op schorren (kleibanken) en schaars begroeide eilandjes en stranden.
142 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De grote stern leeft in kolonies. Broedkolonies van grote sterns komen vrijwel alleen voor in combinatie met kolonies van kokmeeuwen. Het agressieve gedrag van de meeuwen beschermt de sterns tegen roofdieren. Gevoeligheid De soort is vooral in de broedperiode gevoelig voor grondwerkzaamheden die het nest kunnen vernietigen, en verstoring door geluid en betreding. De broedplaatsen moeten bovendien altijd ontoegankelijk zijn en blijven voor grond roofdieren als vossen en ratten.
Huiszwaluw
Delichon urbica
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Gevoelig Herkenning De huiszwaluw is 13,5 tot 15 cm lang en heeft een glanzende blauwzwarte bovenzijde en een witte onderzijde. De staart is zwak gevorkt. De witte stuit (staartbeen) is in de vlucht het meest opvallende kenmerk. Verspreiding De huiszwaluw komt verspreid over heel Nederland voor. De soort ontbreekt op Vlieland, langs de Hollandse duinkust, op de centrale Veluwe en op delen van de Utrechtse Heuvelrug. Meestal komt dat door de afwezigheid van geschikte nestplaatsen.
Biotoopvoorkeur Huiszwaluwen keren terug naar hun geboorteplaats om een eigen nest te maken. De nesten zijn komvormig, met een heel kleine invliegopening. Ze worden bij voorkeur gemaakt tegen een witte of crèmekleurige overstekende dakrand. Behalve op huizen en andere gebouwen worden ook vaak nesten gemaakt op sluisdeuren en onder bruggen of viaducten. Binnen een straal van 100 tot 200 m moet modder, klei of leem te vinden zijn waarmee de vogel zijn nest kan bouwen. Daarnaast moeten er voldoende insecten in de omgeving zijn. Gedrag en levenscyclus De vogel komt in april naar Nederland om te broeden. Rond oktober vertrekt de huiszwaluw richting het zuiden, om in Afrika te overwinteren. Gevoeligheid De huiszwaluw is gevoelig in de broedperiode. De soort wordt verstoord door aantasting of vernietiging van het nest, bijvoorbeeld door bouw- en renovatiewerkzaamheden aan (oude) gebouwen. Nesten zijn het hele jaar door wettelijk beschermd.
Die zoeken we op! 143
Kerkuil
Tyto alba
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De kerkuil heeft een grootte van 33 tot 39 cm en is te herkennen aan de hartvormige rand rond het witte gezicht. De bovenzijde van de kop en de vleugels zijn geelbruin en grijs gekleurd en bedekt met lichte en donkere stipjes. De onderzijde is vrijwel ongestreept geeloranje of soms bijna wit. Verspreiding Kerkuilen komen vooral voor in Oost- en ZuidFriesland, West-Drenthe, de Kop van Overijssel, de Achterhoek en zuidelijk Flevoland. In delen van West-Nederland en op een deel van de Wadden eilanden komt de kerkuil als broedvogel niet voor. Biotoopvoorkeur De kerkuil leeft vooral in gevarieerde, kleinschalige gebieden waar gras- en bouwlanden grenzen aan kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Veelvoorkomende broedplaatsen zijn kerktorens, boerenschuren en andere bouwwerken. Een enkele keer gebruikt de vogel een holle boom.
144 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De kerkuil is het hele jaar in Nederland en is voornamelijk ’s nachts actief. Het voedsel bestaat uit kleine zoogdieren met name veldmuizen, bos muizen, spitsmuizen en vogels.
Gevoeligheid De kerkuil is het hele jaar gevoelig voor verstoring. Kerkuilen kunnen directe aanvaringen hebben met wegverkeer omdat ze ’s nachts relatief veel jagen in zij- en middenbermen van snelwegen. Daar vinden ze een rijk voedselaanbod. Ook zijn ze gevoelig voor verstoring van het nest en het verhogen van het waterpeil. Het kappen van beplanting en het maaien van ruigtes tast hun voedselzoekgebied aan. De nesten van de kerkuil zijn het hele jaar door beschermd.
Kwartelkoning
Crex crex
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De kwartelkoning is 22 tot 25 cm lang en lijkt op een hoender, maar behoort tot de familie van rallen. De bovenzijde van de vogel is roodbruin met donkerbruine langwerpige vlekken. De hals en delen van de kop zijn blauwgrijs en de buik is grijswit met roodbruin en beige strepen. Tijdens de vlucht laat de vogel zijn poten hangen. Kwartel koningen zijn vooral ’s nachts actief en worden dan vaker gehoord dan gezien. De roep is een kenmerkend ‘kreks kreks’. Verspreiding De grootste aaneengesloten verspreiding van de vogel is te vinden in Groningen, het westelijk deel van Drenthe en het rivierengebied van Overijssel en Gelderland. De grootste concentratie van kwartelkoningen is te vinden in het Oldambt (Groningen).
Biotoopvoorkeur In Noord- en Oost-Groningen komt de soort voor in akkerbouwgewassen. In het zuidelijk Wester kwartier in Groningen en in West-Drenthe leeft de soort in hooilanden en beekdalgraslanden en in het Grote Rivierengebied in hooilanden en ruigtes. Gedrag en levenscyclus De kwartelkoning trekt in het najaar weg uit Nederland en overwintert in zuidelijk Afrika. Pas laat in het voorjaar (eind mei) komen de eerste vogels terug in de broedgebieden. Het broedseizoen is pas vanaf half juni weer vol aan de gang en duurt tot en met september. Gevoeligheid Kwartelkoningen zijn gevoelig voor maaiwerkzaam heden tijdens de broedperiode, maar mijden ’s nachts ook te lawaaierige plekken.
Die zoeken we op! 145
Lepelaar
Platalea leucorodia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De lepelaar is een grote witte vogel (80 tot 90 cm) en is makkelijk te herkennen aan de lange snavel, die aan het uiteinde spatelvormig is. De snavel zelf is zwart en het uiteinde geel. In de zomerperiode heeft de lepelaar een gele borstband en een kuif van lange veren op het achterhoofd. Verspreiding Lepelaars broeden in Nederland vooral in beschermde natuurgebieden. Bijna de hele populatie broedt in het Wadden-, IJsselmeeren Deltagebied.
Biotoopvoorkeur Lepelaars broeden op eilanden, in duinvalleien en kwelders (kleibanken). In het binnenland broedt de vogel ook in uitgestrekte moerassen met veel waterriet en een wisselend waterpeil. Hij maakt zijn nest op de grond, bijvoorbeeld op eilandjes, drijftillen en rietpollen. Steeds vaker maakt de lepelaar het nest ook in struiken als meidoorn, duindoorn en vlier. Vaak is het nest te vinden op locaties waar ook meeuwen, reigers of aalscholvers hun nesten hebben. Er wordt vooral gefoerageerd in ondiepe poldersloten, ondiepe platen en oeverzones en moerassen. Het voedselgebied strekt zich uit tot op 40 km van de broedkolonie. Gedrag en levenscyclus Lepelaars overwinteren langs de West-Afrikaanse kust en in de gebieden ten zuiden van de Sahara. De soort is van maart tot en met september in Nederland aanwezig. Gevoeligheid De lepelaar is gevoelig voor vernietiging van het nest en verstoring door geluid.
146 Die zoeken we op!
Middelste zaagbek
Beschermingsstatus Tabel 2
Mergus serrator
Rode Lijst Gevoelig Herkenning De middelste zaagbek heeft een dunne en spitse bloedrode snavel, een zwartgroene kop met kuif en rode ogen. Daarnaast heeft de vogel een witte halsring en een roestrode borst met een deels zwarte bovenzijde en schouders met witte vlekken. Het vrouwtje is minder opvallend gekleurd: zij is egaal grijs met een bruine kop. Het vrouwtje heeft ook een kuif en spitse snavel. Verspreiding De middelste zaagbek broedt in het Deltagebied en in kleinere aantallen in de omgeving van de Waddenzee. Belangrijke pleisterplaatsen zijn het westelijke Waddengebied, het IJsselmeer en het Deltagebied (vooral Grevelingen en het Veerse Meer). In het binnenland zijn af en toe trekkende en zwemmende exemplaren gezien langs de Noordzeekust van de Waddeneilanden, Noorden Zuid-Holland en in de Voordelta.
Biotoopvoorkeur De broedbiotoop bestaat uit oevers en eilanden in de kustzone met zoutvegetaties. Maar ook uit laag struweel (struikgewas) en getijloze zoute en brakke wateren. De vogel zoekt zijn voedsel in open, zoete of zoute wateren. Gedrag en levenscyclus In de winter trekt de middelste zaagbek naar het zuiden. In de winter trekken middelste zaagbekken langs of overwinteren in Nederland. Gevoeligheid De middelste zaagbek is gevoelig voor verstoring door geluid. Verruiging van begroeiing is gunstig voor de soort. Maaibeheer kan dus negatief uitwerken. De meest gevoelige periode is de broedperiode (juni – juli).
Die zoeken we op! 147
Oeverzwaluw Riparia riparia
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De oeverzwaluw is met een grootte van 13 cm de kleinste van de Nederlandse zwaluwsoorten. De soort heeft een donkerbruine bovenzijde. De onderzijde is wit met een donkere borstband. De staart is licht gevorkt. De stuit is niet wit, in tegenstelling tot die van de huiszwaluw. Verspreiding De oeverzwaluw komt verspreid voor in Nederland. De soort is schaars in Twente, de Achterhoek, de laagveengebieden van Overijssel en Utrecht, Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal, Zuid-Holland en Zeeland, met uitzondering van Zeeuws-Vlaanderen. Als broedvogel ontbreekt hij vrijwel geheel op de Waddeneilanden. Biotoopvoorkeur De oeverzwaluw broedt in kolonies in open gebieden, vaak in de buurt van water. De vogel graaft een nest in steile wanden, zoals afgekalfde oevers
148 Die zoeken we op!
van rivieren, beken, meren, kanalen en sloten, gronddepots, afgravingen, stuifduinen en greppels. Ook kunstwanden kunnen een geschikte nestgelegenheid zijn. De soort jaagt vliegend op insecten, zowel boven water als boven land. De voedselzoekgebieden liggen tot enkele kilometers van de kolonie. Gedrag en levenscyclus De oeverzwaluw overwintert in Afrika. Van eind maart tot en met eind september is hij in Nederland. De voortplantings- en broedperiode loopt van april tot en met september. Gevoeligheid Broedkolonies vestigen zich op zand- en bouwterreinen. Tijdens de broedtijd moeten die terreinen met rust worden gelaten. Schuine afgraving van steile wanden voorkomt dat de vogels er een broedkolonie vestigen. Nesten van de oeverzwaluw zijn het hele jaar door beschermd.
Porseleinhoen Porzana porzana
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning Het porseleinhoen heeft een grootte van 22 tot 24 cm en is te herkennen aan het voornamelijk bruine verenkleed met witte stippen en strepen. De onderzijde is meer grijs van kleur. De snavel is kort en geel. De vogel is schuw en daardoor moeilijk te zien. Het porseleinhoen lijkt op de waterral, maar heeft een kortere snavel. Hij is vooral ’s nachts te horen. Het geluid van het porseleinhoen is een karakteristiek fluitend ’tswiep’, dat ver draagt.
Biotoopvoorkeur Het porseleinhoen komt voor in dichte begroeiing van onder meer moerassen, meren, uiterwaarden en andere vochtige gebieden. De vogel verzamelt voedsel in ondiep water of op slik. Hierbij blijft hij altijd in de beschutting van planten. Gedrag en levenscyclus Het porseleinhoen komt in Nederland voor als broedvogel en doortrekker. De broedperiode loopt van april tot en met augustus. Gevoeligheid Het porseleinhoen is gevoelig voor het maaien van vegetaties. Vooral in de broedperiode is de soort gevoelig.
Verspreiding De vogel broedt vooral in de laag- en hoog veenmoerassen, het Rivierengebied en het IJsselmeergebied.
Die zoeken we op! 149
Ransuil Asio otus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De ransuil is een middelgrote uil (35 tot 37 cm) met oranje ogen, omringd door een krans van veertjes en oorpluimpjes (rechtopstaande veren op de kop). Tijdens het rusten zijn deze oorpluimpjes bijna niet zichtbaar. De bovenzijde van de uil is bruin met lichtere vlekken. De onderzijde is lichter en bedekt met onregelmatige lengtestrepen. Verspreiding De ransuil komt verspreid over heel Nederland voor. Biotoopvoorkeur De ransuil komt voor in bossen, zelfs in monotoon naaldbos. De uil jaagt in gebieden met lage vegetatie, zoals moerassen, weilanden en akkers. Ransuilen maken gebruik van oude nesten van met name de zwarte kraai, maar ook van ekster of eekhoorn, om te broeden.
150 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De ransuil is vooral actief in de schemering en ’s nachts. Hij jaagt op knaagdieren en rustende vogels. Overdag slaapt de uil meestal in een boom, dicht bij de stam. De voortplantingsen broedperiode loopt van maart tot en met september. In de winter verblijven ransuilen graag in elkaars gezelschap. Ze komen samen in zogenaamde roestplaatsen: gemeenschappelijke slaapplaatsen in naaldbomen, struiken, knotwilgen of wilde hagen. Daar rusten ze soms in grote groepen van tientallen exemplaren. Gevoeligheid De ransuil is vooral gevoelig tijdens de broedperiode, bijvoorbeeld voor verstoring door mensen en machines. Nesten van de ransuil zijn het hele jaar door beschermd.
Roek
Corvus frugilegus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De roek lijkt op de zwarte kraai en is 41 tot 49 cm groot Hij verschilt van de kraai door de kale snavelbasis en de ‘broekveren’ aan de bovenzijde van de poten. Verspreiding De grootste kolonies zijn te vinden in laaggelegen gebieden met veel grasland, zoals Midden- en Zuid-Friesland, de beekdalen van Zuid-Drenthe en Noord-Overijssel, het IJsseldal, het Rivierengebied westwaarts vanaf Nijmegen (langs Maas en Waal) en een aantal beekdalen in Noord-Brabant en Limburg. De soort is schaars in veenweide- en zeekleigebieden en op zwaar beboste delen van zandgronden. De roek ontbreekt op de Wadden eilanden en is vrijwel niet aanwezig in NoordHolland, Zuid-Holland en Zeeland.
Biotoopvoorkeur Roeken bouwen slordige nesten in toppen van hoge bomen. De kolonies bevinden zich meestal in de buurt van graslanden, waar ze hun voedsel zoeken. Ze broeden graag in vrijstaande opgaande groepen bomen. Vooral populieren zijn geliefd. Gedrag en levenscyclus De roek is een echte koloniebroeder. Een roekenkolonie kan soms wel uit duizend nesten bestaan, hoewel de meeste kolonies kleiner zijn. De roek is het hele jaar aanwezig in Nederland. Gevoeligheid Roeken zijn gevoelig voor ingrepen waarbij de nesten worden aangetast. Nesten zijn het hele jaar door beschermd.
Die zoeken we op! 151
Roerdomp
Botaurus stellaris
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning De roerdomp is een onopvallende vogel en heeft een grootte van 70 tot 80 cm. Het verenkleed is bruin met zwarte strepen. De kruin van de vogel is zwart en hij heeft een zwarte snorstreep. De poten zijn enigszins groen. De roerdomp is makkelijk te herkennen aan het geluid dat hij maakt. Het klinkt of iemand op een leeg flesje blaast. Verspreiding De soort is in vrijwel alle regio’s gezien. De verspreiding valt voornamelijk samen met de aanwezigheid van grotere moerasgebieden. Grotere aantallen komen voor in het Lauwersmeer en de rest van Friesland, Wieden en Weerribben, Harderbroek, Oostvaardersplassen, ZaanstreekWaterland en de Gelderse Poort.
152 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur De roerdomp geeft de voorkeur aan stilstaand, ondiep water met een dichte, uitgestrekte begroeiing van stevig, liefst overjarig riet. Soms broedt hij in smalle rietkragen. Hij mijdt water dat geheel wordt omringd door (moeras)bos. Gedrag en levenscyclus De roerdomp leeft het hele jaar in Nederland. De broedperiode loopt van maart tot en met augustus. Bij onraad neemt de vogel de zogenaamde ‘paalhouding’ aan. Hij strekt zich dan helemaal uit waardoor hij moeilijk waar te nemen is tussen pollen en stengels riet. Gevoeligheid De meest gevoelige periode voor de roerdomp is de broedperiode. Intensief maaibeheer van riet beperkt het leefgebied van de vogels. Uit onderzoek blijkt dat de soort gevoelig is voor verstoring door geluid. Betreding van broedgebied kan ook voor verstoring zorgen.
Sperwer
Accipiter nisus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De sperwer is een roofvogel met een blauwgrijze bovenzijde. De onderzijde is vaalwit. Opvallend is de borst met fijne, roestbruine banden. De sperwer heeft gele poten en opvallende, gele ogen. Over de staart lopen enkele brede, donkere dwarsbanden. Vrouwtjes zijn groter en zwaarder dan mannetjes. Het mannetje heeft een grootte van 29 tot 34 cm, het vrouwtje is 35 tot 41 cm groot. Verspreiding De kern van het verspreidingsgebied van de sperwer ligt in beboste streken in het midden, oosten en zuiden van het land. De soort komt ook voor in minder beboste delen van Nederland, zoals het Rivierengebied en stedelijk gebied. De sperwer ontbreekt in de Fries-Groningse zeekleipolders, akkerbouwgebieden van Flevoland en Hollandse veenweiden.
Biotoopvoorkeur De sperwer is een vrij schuwe bosvogel. De soort broedt in monotone naaldbossen of in loofbossen met veel ondergroei van struiken. Tegenwoordig wordt de sperwer steeds vaker gezien in bebouwde gebieden. Gedrag en levenscyclus De sperwers die in Nederland broeden, trekken zelden weg in de winter. De populatie wordt ’s winters echter aangevuld met duizenden vogels uit het noorden. In de winter verlaat de sperwer de bossen en is dan ook te zien in steden en dorpen. Gevoeligheid Er is weinig bekend over de gevoeligheid van roofvogels. Roofvogels zijn tijdens de broedperiode wel gevoelig voor verstoring van het nest door menselijke aanwezigheid. Nesten zijn het hele jaar door beschermd.
Die zoeken we op! 153
Steenuil
Athene noctua
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De steenuil is een kleine uilensoort met een grootte van 21 tot 23 cm. Hij leeft vooral in de buurt van bebouwing in kleinschalige landschappen. Steenuilen hebben gele ogen en een grijsbruine bovenzijde met lichte vlekken. De onderzijde is vaalwit met grijze vlekken. De staart is kort. Verspreiding Steenuilen komen vooral voor in kleinschalige cultuurlandschappen van het midden en oostelijke Rivierengebied, de Liemers, de Achterhoek en het IJsseldal. In Zeeuws-Vlaanderen is de steenuil wijdverbreid. In West-Nederland komen rest populaties voor (fruitteeltgebieden WestFriesland, Beemster, Groene Hart, Hoekse Waard). De steenuil ontbreekt op de Waddeneilanden, in de IJsselmeerpolders, op de Veluwe en in grote delen van de drie noordelijke provincies.
154 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Favoriete leefgebieden van de steenuil zijn extensief gebruikte graslanden en andere kleinschalige agrarische gebieden. De aanwezigheid van heggen, houtwallen en (knot)bomenrijen is van groot belang. De steenuil broedt in holen. In Nederland zijn dat vaak holtes in knotwilgen, boerenschuren, konijnenholen of speciale nestkasten. Gedrag en levenscyclus De steenuil is het hele jaar in Nederland. In tegenstelling tot veel andere uilensoorten is de steenuil soms ook overdag actief. Meestal verblijft hij in de buurt van bomen. Gevoeligheid De grootste bedreiging voor de steenuil is het verwijderen van ruigtes en overhoekjes (overgebleven hoeken in kavels) in landelijk gebied. De soort is gevoelig voor verstoring tijdens de broedperiode. Nesten zijn het hele jaar door beschermd.
Strandplevier
Charadius alexandrinus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning De strandplevier is een kleine steltloper (15 tot 17 cm) met een grijsbruine bovenzijde. De onderzijde is wit. Het mannetje heeft een bruinrode pet, met een zwarte streep op het voorhoofd en een zwarte streep die van de snavel doorloopt tot achter het oog. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een borstband die in het midden onderbroken is en een korte, zwarte snavel. De strandplevier lijkt op de bontbekplevier en de kleine plevier, maar is te onderscheiden door het ontbreken van respectievelijk een oranjezwarte snavel en een gele oogring. Verspreiding De meeste strandplevieren leven in het Waddenen Deltagebied. Daarnaast komt de soort voor in delen van het IJsselmeergebied, onder andere bij de Lepelaarplassen, het Eemmeer en het Ketelmeer. Ook broedt een aantal paren langs de Afsluitdijk.
Biotoopvoorkeur De strandplevier broedt in kale of schaarse begroeiing op open terreinen in de omgeving van meestal zoute of brakke wateren, zoals rustige zandstranden, zandduinen en schelpenstranden. Ze mijden oneffen terreinen en geheel onbeschutte stranden. Gedrag en levenscyclus Strandplevieren zijn trekvogels. Het overwinterings gebied strekt zich uit van de kust van Spanje tot aan Noordwest-Afrika. In Nederland is de strandplevier aanwezig van april tot en met oktober. De soort broedt in de periode mei – juni. Gevoeligheid De soort is vooral gevoelig voor verstoring door aanwezigheid van mensen en geluid. Daarnaast zorgen veranderingen op het broedterrein (zoals het verwijderen van planten door het afgraven of opbrengen van zand) voor slechtere omstandigheden.
Die zoeken we op! 155
Visdief
Sterna hirundo
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De visdief is een stern met lange, smalle vleugels en een gevorkte staart. De vogels hebben een zwarte kopkap en de snavel en poten zijn oranjerood. De snavel heeft een zwarte punt. Verspreiding Het leefgebied van de visdief beperkt zich grotendeels tot Laag-Nederland. Grote aantallen komen voor in het Delta-, Wadden- en IJsselmeergebied. Daarnaast komt de soort voor langs de grote rivieren en in waterrijke gebieden. Biotoopvoorkeur Visdieven broeden overwegend in kolonies. Ze broeden op rustige, schaars begroeide eilanden voor de kust, in rivieren en meren, gras-, zandof kiezeloevers van rivieren en zoetwaterplassen, strandweiden en (kust)moerassen. Ze geven de voorkeur aan plaatsen met een vrijwel kale tot
156 Die zoeken we op!
grazige bodem, die voor grondroofdieren en honden, moeilijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet binnen een straal van 10 km voldoende voedsel te vinden zijn. Andere plaatsen waar visdieven broeden zijn kiezelrijke daken van gebouwen, opgespoten terreinen en verkeerspleinen. Gedrag en levenscyclus Visdieven overwinteren langs de West-Afrikaanse kust, van Mauritanië tot Nigeria. De visdief hangt vaak stil boven het water, op zoek naar voedsel. De broedperiode loopt van april tot en met augustus. Gevoeligheid Niet alle visdieven zijn gevoelig voor verstoring, zoals blijkt uit de broedlocaties op daken en verkeerspleinen. Als de visdief broedt op plekken waar minder verstoring is (zoals natuurgebieden), kan verstoring door geluid wel een negatief effect hebben op de kolonie.
Woudaap
Ixobrychus minutus
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Ernstig bedreigd Herkenning De woudaap is een kleine moerasvogel met een reigerachtig voorkomen. Het mannetje heeft een donkergekleurde bovenzijde. Bij het vrouwtje is de bovenzijde bruin. De onderzijde is zowel bij het mannetje als bij het vrouwtje wit tot lichtbruin. De borst en flanken van het vrouwtje hebben donkere lengtestrepen. Als de woudaap vliegt, is hij te herkennen aan de lichte vlekken op de bovenvleugel. Verspreiding De verspreidingsgegevens van de woudaap zijn waarschijnlijk niet compleet. Vanwege zijn schuwe karakter en de soms onverwachte locaties is het moeilijk de broedparen in kaart te brengen. Ze komen relatief veel voor in de Gelderse Poort en het Vechtplassengebied. Verder is het verspreidingspatroon verbrokkeld. Er zijn waarnemingen bekend in onder andere het Lauwersmeer en de Oostvaardersplassen.
Biotoopvoorkeur Woudaapjes leven in dichte riet-, lissen- en lisdoddevegetaties, die de overgang vormen van min of meer open water naar verlandingsmoeras (welige oeverzones). Ook overgangen tussen dichte riet- of lisdoddevegetatie en verspreide opslag, zoals oude rivierstrangen (nevengeulen), kleiputten en visvijvers vormen het leefgebied van de woudaap. Gedrag en levenscyclus De woudaap leidt een zeer verborgen leven. Een ontmoeting met deze vogel is dan ook een zeldzaamheid. De broedperiode loopt van mei tot en met september. De woudaap is een trekvogel en daarom ’s winters niet in Nederland aanwezig. Gevoeligheid Het is bekend dat waterrecreatie in het broed gebied ongunstig is. Daarnaast is de soort gevoelig voor ingrepen die het leefgebied aantasten, zoals het verwijderen van vegetatie of het maaien van riet.
Die zoeken we op! 157
Wintertaling Anas querquedula
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Kwetsbaar Herkenning De wintertaling is een sierlijke eendensoort. Vooral het mannetje is een opvallende verschijning met zijn donkerbruine kop met brede witte streep boven het oog, die doorloopt tot in de nek. De flanken van het mannetje zijn wit met fijne donker grijze streepjes. Over de bovenvleugel lopen verticale strepen, afwisselend zwart, wit en grijsblauw. Het vrouwtje is minder opvallend. Zij heeft een donkere oogstreep met aan de boven- en onderzijde een lichte streep. Verspreiding De wintertaling komt verspreid voor in Nederland. Gebieden met de meeste vogels liggen in het midden en zuidwesten van Friesland, de kop van Overijssel, Waterland en het Utrechts-NoordHollandse veenweidegebied. Buiten deze gebieden leeft de wintertaling voornamelijk in de zeeklei gebieden van Noord-, West-, en ZuidwestNederland en langs de grote rivieren.
158 Die zoeken we op!
Biotoopvoorkeur Wintertalingen broeden op drassige graslanden, brede oevers van ondiepe wateren en andere moerassige gebieden met veel water- en oeverplanten. Gedrag en levenscyclus Wintertalingen overwinteren ten zuiden van de Sahara, onder andere in de Sahel. Hij zoekt zijn voedsel langzaam zwemmend, met zijn snavel slobberend in ondiep water. De broedperiode loopt van april tot en met augustus. Hij maakt zijn nest in dichte kruidenvegetatie of een graspol. Gevoeligheid Wintertalingen zijn gevoelig voor ingrepen in het broedgebied. Bijvoorbeeld door het maaien van vegetatie of andere werkzaamheden die nest- en voedselzoekplaatsen kunnen verstoren of vernietigen.
IJsvogel
Alcedo atthis
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De ijsvogel is een opvallende verschijning, ondanks zijn kleine formaat van 17 tot 19,5 cm. Dat komt vooral door zijn helderblauwe bovenzijde met metaalglans en oranje borst. Op de keel zit een witte vlek. Onder het oog loopt een oranje streep die overgaat in een witte vlek. Deze viseter heeft een relatief grote priemvormige zwarte snavel. Als een ijsvogel voorbijvliegt, zie je slechts een blauwe flits, die een hoge fluitende roep laat horen. Verspreiding De ijsvogel komt in heel Nederland voor, met uitzondering van de Waddeneilanden. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in Oosten Zuid-Nederland.
Biotoopvoorkeur IJsvogels maken hun nesten in steile oevers van beken, kleine rivieren, kanalen, vaarten, grachten, vijvers, plassen en afgravingen. Het nest bestaat uit een nestholte, die ze kunnen bereiken via een zelfgegraven gang. Gedrag en levenscyclus IJsvogels duiken in helder, liefst stromend water. Ze jagen bij voorkeur op vissen, maar ook op waterinsecten, zoals libellenlarven. Bij het zoeken naar voedsel zijn helder water en uitkijkposten (zoals overhangende takken of riet) belangrijk. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor verstoring in de broedtijd. Op zand- en bouwterreinen kunnen nesten zijn. Door steile wanden steeds schuin af te graven kan worden voorkomen dat vogels er een broedkolonie vestigen. Nesten van de ijsvogel zijn het hele jaar door wettelijk beschermd.
Die zoeken we op! 159
Zwarte specht
Dryocopus martius
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Herkenning De zwarte specht is 40 tot 46 cm groot en heeft een geheel zwart verenkleed met rode kop. Het mannetje heeft een geheel rode kop, het vrouwtje slechts een rode vlek in de nek. De zwarte specht heeft een lange, priemvormige snavel. Verspreiding De zwarte specht leeft vooral in de bossen op zandgronden in het oosten en midden van het land. Ook komen enkele broedplaatsen voor in de Hollandse duinen, maar die zijn inmiddels vrijwel allemaal verdwenen. Biotoopvoorkeur De zwarte specht komt voor in oude bossen met veel loofbomen en dode bomen. Als voedsel moeten er houtmieren aanwezig zijn.
160 Die zoeken we op!
Gedrag en levenscyclus De zwarte specht is een zeer schuwe bosvogel en daardoor moeilijk te zien. Hij nestelt vooral in oude beuken en Amerikaanse eiken en in mindere mate in grove dennen, dikke populieren en abelen. In deze bomen hakt hij een nestholte uit van 40 bij 15 cm. De voortplantings- en broedperiode loopt van april tot en met juni. Gevoeligheid De soort is gevoelig voor het kappen van bomen (vooral dikke bomen), het verdwijnen van bos en het opruimen van dood hout. Nesten van de zwarte specht zijn het hele jaar door beschermd.
Zwarte stern Chlidonias niger
Beschermingsstatus Tabel 2 Rode Lijst Bedreigd Herkenning De zwarte stern is donker van kleur. Tijdens het vliegen valt de lichtgrijze ondervleugel op. De onderkant van de staart is wit. De poten zijn roodbruin en de snavel is zwart. Verspreiding De zwarte stern broedt in een beperkt aantal regio’s. De kern van de verspreiding ligt in het laagveengebied van Overijssel en aangrenzend Friesland, het Utrechts-Hollands Veenweidegebied en de Gelderse Poort. De meeste vogels broeden in natuurgebieden, met uitzondering van de broedparen in het Groene Hart. Hier broedt een groot deel van de vogels in sloten in agrarisch gebied.
Biotoopvoorkeur Zwarte sterns broeden in kolonies bij ondiepe, zoete tot brakke moerassen en wateren. Uitgestrekte velden van krabbenscheer, water violier en fonteinkruiden en een welige, soorten rijke oeverzone of verlandingsmoeras vormen het leefgebied. Ze bouwen hun nest bij voorkeur op drijvende plantenresten (vooral krabbenscheer, maar ook gele plomp of waterlelie). Daarnaast gebruiken ze ook netvlotjes, die door mensen worden uitgezet. Gedrag en levenscyclus De zwarte stern overwintert in tropisch WestAfrika. De vogel vliegt tijdens het zoeken van voedsel laag over het water. In de vlucht doet hij denken aan een zwaluw. De broedperiode loopt van april tot en met september. Gevoeligheid De vogels zijn in de omgeving van broed- of rustgebieden gevoelig voor verstoring door watersport en andere activiteiten op het water. Ook het maaien van vegetatie kan de soort indirect verstoren.
Die zoeken we op! 161
Nadere informatie
Nadere informatie
Nadere informatie
Nadere informatie Flora- en faunawet www.minlnv.nl: door achtereenvolgens de onderwerpen ‘natuur’ en ‘soortenbescherming’ aan te klikken komt u bij informatie over de Flora- en faunawet. Naast regelgeving is hier ook een soortendatabase te vinden; een uitgebreide omschrijving van alle in Nederland voorkomende soorten met hun wettelijke status. Ook staat op de site een natuurkalender. Deze natuurkalender geeft gedetailleerde informatie over gevoelige perioden van afzonderlijke soorten. Buiten aan het werk: brochure van LNV Op bovengenoemde site is ook de brochure “Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten!” te vinden. Deze geeft een toelichting op de Floraen faunawet in de praktijk en is bedoeld voor iedereen die buiten aan het werk gaat op plaatsen waar zich mogelijk beschermde planten of dieren bevinden. Algemene informatie soorten www.nederlandsesoorten.nl Nadere informatie zoogdieren www.zoogdiervereniging.nl
Nadere informatie reptielen, amfibieën en vissen www.ravon.nl www.piscaria.nl Nadere informatie libellen www.brachytron.nl Nadere informatie vlinders www.vlinderstichting.nl Nadere informatie vaatplanten www.floron.nl Nadere informatie vogels www.sovon.nl Onderstaande producten zijn te vinden via de intranetsite va het Expertisecentrum Natuurwetgeving Rijkswaterstaat: http:// corporate.intranet.rws.nl/Kennis_en_ Expertise/Kennisvelden/Leefomgeving/ Natuurwetgeving_Rijkswaterstaat/ Expertise_Centrum. Gedragscode Rijkswaterstaat De gedragscodes Flora- en faunawet geeft aan hoe bij bepaalde werkzaamheden schade aan de beschermde dier- en plantensoorten wordt voorkomen of tot een mini-
mum wordt beperkt. Wanneer gewerkt wordt volgens deze goedgekeurde gedragscode, geldt voor een aantal verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet een vrijstelling; dat betekent dat er geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Intern toetsingskader Het toetsingskader is bedoeld als hulpmiddel voor de RWS-medewerkers. Het is een kennissysteem waarmee beschermende maatregelen in de projectkwaliteitsplannen van opdrachtnemers kunnen worden getoetst aan de gedragscode. Op basis van de invoer van de geplande werkzaamheden en de beschermde soorten die voorkomen, genereert het systeem een groslijst met beschermende maatregelen in volgorde van voorkeur. Stappenplan Ff-wet & Nb-wet Tegelijkertijd met de gedragscode is het stappenplan Flora- en faunawet vastgesteld. Hierin staat welke stappen RWSmedewerkers die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van projecten, moeten nemen om tijdig rekening te kunnen houden met deze wet. Tevens is een stappenplan Nb-wet opgesteld.
Die zoeken we op! 163
Verklarende woordenlijst Eigen waarnemingen doorgeven www.telmee.nl: Telmee.nl is het invoerportaal van de landelijke Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO’s). Deze gebruiken uw waarnemingen om jaarlijks de verspreiding van flora en fauna in Nederland en Europa in kaart te brengen. www.waarneming.nl: De gegevens van Waarneming.nl zijn openbaar en voor iedereen raadpleegbaar. Waarneming.nl wil de gebruikers inzicht verschaffen in de natuurrijkdom van Nederland.
Graften Begroeide steilrandjes die een helling verdelen in terrassen. Ze zijn aangelegd om erosie tegen te gaan. Habitat Een habitat omvat de plaatsen waar een bepaald organisme voorkomt, omdat de abiotische factoren (zoals bodem en waterstand) en biotische factoren (de andere soorten die invloed kunnen uitoefenen op het leven en de populatie van een soort) van die plaatsen voldoen aan de eisen en toleranties die het organisme stelt om te kunnen overleven, groeien en voortplanten. Een synoniem is leefgebied of leefomgeving. Metatarsusknobbel (bij kikkers) De metatarsusknobbel, ook wel graafknobbel of voetwortelknobbel, is een verdikte en soms verhoornde structuur aan de achterpoten van een aantal soorten kikkers. Het heeft bij een aantal soorten een functie bij het graven en wordt als ‘schoffel’ gebruikt om zich sneller in de grond te werken. Aan de vorm en positie van de metatarsusknobbel is vaak de soort te herkennen, waardoor het een belangrijk determinatiekenmerk is.
164 Die zoeken we op!
Kraggen Drijvende massa van planten en veen, steviger dan een drijftil. Meestal drijven kraggen niet geheel los in het water, maar zitten ze vast aan de oever van het waterlichaam. Ovovivipaar (bij reptielen) Hiermee worden reptielen aangeduid die eierlevendbarend zijn. Dit betekent dat de eieren op het moment van leggen uitkomen of korte tijd daarna. Overblijvende soort (planten) Kruidachtige plant die verscheidene jaren leeft en gewoonlijk meer dan een maal bloeit. Sporenhoopje (bij planten) Een sporenhoopje (of sorus) is een voortplantingsstructuur bij varens en bestaat uit een verzameling van sporendoosjes. Bij varens zijn de sporenhoopjes meestal aan de onderkant van het blad gelegen. Bij veel soorten wordt het sporendoosje afgedekt door een wit dekvliesje of indusium. Dat beschermt de sporendoosjes tot ze rijp zijn. De sporenhoopjes kunnen zeer verschillend van vorm zijn, van uiterst langwerpig tot rond. Ook de plaats op het blad is gevari-
eerd: langs de nerf, tegen de bladrand of middenop de bladschijf. Soms bedekken de sporenhoopjes de volledige oppervlakte van het blad. Standvlinder Een standvlinder in een bepaald gebied is een vlinder die in dat gebied gedurende minimaal tien jaar een populatie heeft (gehad). Naast standvlinders kunnen in een gebied ook trekvlinders (vlinders die zich niet kunnen vestigen in dat gebied) en adventieven (vlinders die niet op eigen kracht in het gebied zijn gekomen) voorkomen.
dering) nodig zijn. Onder andere spreekt men over een waardplant voor een plant waarop een vlinder haar eitjes afzet. Dit is meestal de plant waarvan de rups leeft, zodra die uit het ei is gekropen. Sommige vlindersoorten zijn zeer kieskeurig; het verdwijnen van een enkele plantensoort kan betekenen dat een vlindersoort mee ten onder gaat. (bron: www.wikipedia.nl, Lefevre (2002): Vleermuizen, Weeda et al., Nederlandse Oecologische Flora (2003).
Tragus (bij vleermuizen) Een bij vleermuizen sterk ontwikkeld oordeksel, ook wel bijoor genoemd, aan de voet van het oor. Wetenschappers vermoeden dat dit oordeksel dienst doet als een soort richtingsantenne om de ontvangst van de echo te verbeteren. Waardplant (bij vlinders) Een waardplant of gastheer is een plant waarop een organisme of virus de bestanddelen vindt, die voor zijn groei (en vermeer-
Die zoeken we op! 165
Bronvermelding Kina: Pagina 10, 11, 12, 13, 15, 16, 20, 22,23, 24, 25, 29, 30 (onderste foto), 31, 32, 33,34, 35, 38, 40, 45, 52, 54, 57, 60, 61, 62, 65, 66, 67, 68, 72, 74, 76, 80, 82, 83, 84, 88, 90, 96, 97, 104, 108, 110, 118, 126, 127 Martin Stevens: Pagina 17, 18, 19, 42, 53, 55, 105, 124, 139, 140, 141, 145, 147, 148, 149, 150, 152, 153, 154, 157, 158, 160, 161 RWS divers: Pagina 39, 43 Serge Bogaerts (RWS): Pagina 44, 91, 125, 159 Ria Alleman / Bas Kers (RWS): Pagina 86, 89, 92, 93, 94, 95, 98, 99, 101, 102, 103, 106, 107, 109, 112, 113, 115, 116, 117, 120, 128, 144 Bas van Gennip (RWS): Pagina 21, 129, 133, 134, 137, 138, 142, 146, 151, 155, 156 Ricardo van Dijk (RWS): Pagina 47, 49, 136
166 Die zoeken we op!
Colofon Arcadis divers: Pagina 26, 28, 48, 73, 79, 143
Uitgave van Rijkswaterstaat, juli 2010
Beno Koolstra (Arcadis): Pagina 41
Tekst: Arcadis en Rijkswaterstaat Vormgeving: Einder Communicatie Drukwerk: Drukmotief
Alex Tabak (Arcadis): Pagina 77, 87 & 111
Dank aan...
Reinoud Kleijberg (Arcadis): Pagina 78, 81, 85, 100, 114, 119, 121, 122, 123 Martijn Coenen (Arcadis): Pagina 27, 30, 46, 135 Trineke Bakker: Pagina 75 Hans Gels: Pagina 63 Stichting Rugvin: Pagina 14 Erwin Winter (IMARES): Pagina 64
Dit boekje kwam tot stand door vasthoudendheid van velen. Dank daarom aan die collega’s van Rijkswaterstaat en Arcadis die teksten hebben geredigeerd en foto’s hebben aangeleverd. In het bijzonder ook dank aan Erwin Winter en Stichting Rugvin voor het aanleveren van foto’s van lastig te kieken soorten.