Dieren in en op gebouwen
INLEIDING Duiven maken haast vanzelfsprekend deel uit van het alledaagse straatbeeld in stad en dorp. Duiven voederen is op sommige plaatsen zelfs uitgegroeid tot een attractie voor toeristen. Maar monumentenwachters weten uit ervaring welke schadelijke gevolgen een overpopulatie van verwilderde duiven kan hebben voor onze historische gebouwen. De mest die deze vogels soms in grote hoeveelheden achterlaten in goten en op alle min of meer horizontale oppervlakken van een gebouw, bevat agressieve chemische verbindingen die zowat alle materialen aantasten. Daarnaast werken nestmateriaal en krengen vuilophoping in de hand, wat kan leiden tot verstopte goten of afvoeren... Uiteraard zijn het niet alleen duiven die in, op of rond gebouwen bivakkeren. Nog andere dieren kunnen voor hinder zorgen, spreeuwen en knaagdieren bijvoorbeeld, of kunnen net andersom een gunstige invloed hebben op de gebouwen, zoals uilen en vleermuizen. Er bestaan heel uiteenlopende systemen om de overlast veroorzaakt door dieren tot een minimum te beperken. En tegelijk kan met verschillende principes de aanwezigheid van nuttige dieren bevorderd worden. Vanzelfsprekend moet erop gelet worden dat deze middelen geen ergere gevolgen hebben voor het gebouw dan de kwaal zelf.
DUIVEN, DE GROOTSTE BOOSDOENERS In gevallen waar uitwerpselen een schadelijke invloed hebben op gebouwen, zijn ze bijna altijd geproduceerd door een overpopulatie van verwilderde duiven. Een enkele keer kan er sprake zijn van kokmeeuwen, die zich soms ophouden bij open vuilnisbelten. Maar doordat dergelijke vuilnisbelten steeds minder voorkomen – een gevolg van de veranderde milieuwetgeving –, is de aanwezigheid van kokmeeuwen in het binnenland te verwaarlozen. Een globale en definitieve oplossing voor het probleem van duivenmest kan er enkel in bestaan alle verwilderde duiven uit te roeien. Maar omdat zoiets praktisch onmogelijk en ethisch niet wenselijk is, moeten andere middelen worden ingezet om de schade die zij veroorzaken zo efficiënt mogelijk te beperken. Dat kan door ervoor te zorgen dat de duivenpopulatie binnen aanvaardbare grenzen blijft, en door gevoelige delen van het gebouw zó goed te beveiligen dat de dieren gedwongen worden andere rust- en nestplaatsen op te zoeken. Het heeft echter weinig zin één pand te beveiligen en de aanpalende panden onaangeroerd te laten. Pas als er op grote schaal voorzorgen getroffen worden, zullen de duiven wel gedwongen worden hun verblijf te gaan zoeken in parken en bossen, waar ze van nature thuishoren. De voorzorgsmiddelen zijn doorgaans duur en vergen heel wat deskundigheid. De keuze van een systeem kan daarom best in overleg met of door specialisten gebeuren, na een grondig vooronderzoek en een uitvoerige probleemstelling.
De middelen De populatie beperken • door voedselvoorraden te beperken: de duivenpopulatie in een stad of dorp is recht evenredig met het beschikbare voedsel. Worden de voedselvoorraden schaarser, dan zullen op termijn ook de duiven in aantal afnemen. Toeristen of omwonenden die duiven voederen, doen dan ook ongewild meer kwaad dan goed. Helaas hebben eigenaars of beheerders van monumenten niet de bevoegdheid om hen dat te verbieden; enkel bij politiereglement kan het voederen verboden worden, maar in de praktijk is het zeer moeilijk om de naleving ervan te controleren. Misschien kunnen informatie en sensibilisering de bevolking tot een ander gedrag bewegen. • door nesten te vernietigen: een manier om de groei van een dierenpopulatie te beletten, is verhinderen dat de jongen opgroeien. De eigenaar/beheerder kan daar zelf toe bijdragen. Op goed bereikbare plaatsen – de rondgang van een toren, tussengoten...– volstaat het enkele keren per jaar het nestmateriaal weg te halen. Na verloop van tijd gaan de duiven hun nestplaats vanzelf ergens anders zoeken. Moeilijk bereikbare plaatsen kunnen door diverse hulpmiddelen ongeschikt gemaakt worden als nestgelegenheid. Zij worden hierna toegelicht.
3
• door duiven met inloopkooien af te vangen: deze kooien kunnen zowel buiten als binnen geplaatst worden. De duiven worden ernaartoe gelokt met voedsel of met een andere duif. In veel gevallen is wel iemand te vinden – een duivenmelker bijvoorbeeld– die de tijd heeft om de vangkooien te plaatsen en ze regelmatig na te zien. Voor een goed resultaat is het nodig dat de kooien zeer regelmatig worden gecontroleerd en leeggehaald. • door duiven met netten af te vangen: op pleinen en open plaatsen waar te veel duiven komen, kan het zinvol zijn deze ongewenste gasten met netten te vangen. De duiven worden eerst gedurende minstens 3 tot 4 dagen op dezelfde plaats gevoederd, waarna de niets-vermoedende dieren tijdens het eten met springnetten worden gevangen. Dat gebeurt best vroeg in de ochtend, om te veel emotionele reacties van toeschouwers te vermijden. Voor deze methode is de tussenkomst van specialisten vereist, alleen al voor het nodige materiaal. Bovendien kennen zij best de wettelijke en reglementaire voorschriften terzake.
Op zolders vinden duiven beschutte nest- en broedplaatsen.
Wat moet dan worden aangevangen met al die gevangen duiven? Geringde duiven moeten in elk geval weer aan hun eigenaar aangeboden worden. Dat kan door bemiddeling van de Koninklijke Belgische Duivenliefhebbersbond, die een afdeling heeft in elke provincie. Andere kunnen eventueel naar een asiel gebracht worden, of op een ethisch verantwoorde manier worden gedood. • Daarnaast zijn er echter ook diverse ongeoorloofde praktijken: het gebruik van giftige granen is wettelijk verboden en ecologisch onaanvaardbaar. De granen worden immers ook door andere vogels dan duiven opgepikt. Verder zijn er producten voorradig die dieren na het eten ervan tijdelijk verdoven. Theoretisch kunnen de verdoofde dieren met de hand gevangen worden, maar dikwijls zitten zij weggedoken op onbereikbare plaatsen, waardoor het rendement van de methode afneemt. Experimenten met onvruchtbaar makende producten zijn weinig succesvol gebleken en zijn ethisch-ecologisch onverantwoord. Soortgelijke bezwaren bestaan tegen het afschieten van duiven, wat overigens ook wettelijk niet toegestaan is. Bovendien kan de inslag van projectielen (kogels, hagel) heel wat schade veroorzaken aan dakof gootbekledingen, ruiten...
Schade aan leien door de inslag van jachthagel.
De gebouwen beveiligen Er bestaan verscheidene hulpmiddelen die verhinderen dat duiven binnendringen in gebouwen en delen ervan gebruiken als rust- of nestplaats. • afschermen met gaas of netten: allerlei openingen in gebouwen (galmgaten bijvoorbeeld) kunnen met courante materialen afgeschermd worden, met een gaas uit metaal of kunststof bijvoorbeeld. IJzergaas is minder aan te raden omdat het gaat roesten. Gaas uit koper of roestvrij staal is dan weer zeer duur. Geplastificeerde ijzeren netten houden langer stand dan gewone ijzeren netten, maar kunststofnetten leiden meestal tot de beste prijs/kwaliteitverhouding en zij geven dikwijls ook esthetisch het beste resultaat. Dat is zeker van doorslaggevend belang bij beschermde monumenten, waar voor de plaatsing trouwens de goedkeuring van de bevoegde diensten vereist is. Om esthetische redenen worden de netten doorgaans aan de binnenkant van een muuropening geplaatst. Zo blijven echter de dorpels of afzaten vrij als rust- of nestplaats. Om dat te verhinderen, kunnen daarop stalen pinnen of draden aangebracht worden. We komen daar verder op terug. Een afscherming aan de buitenkant geeft evenwel meestal een beter resultaat. Goed geplaatste en opgespannen netten kunnen esthetisch best aanvaardbaar zijn. Worden netten gespannen vóór delen van een gebouw die geregeld nagezien of gereinigd moeten worden, zaling- of dakgoten bijvoorbeeld, dan moet ervoor gezorgd worden dat deze delen bereikbaar blijven of dat de netten eenvoudig weggehaald en teruggeplaatst kunnen worden. Kortelinggaten kunnen eenvoudig en esthetisch afgeschermd worden door er stukjes balk in te plaatsen, op de kop voorzien van plankjes van ongeveer dezelfde grootte als het gat. Een aangepaste beschildering kan wonderen doen. Ook beelden in nissen of basreliëfs kunnen vaak met gespannen kunststofnetten worden afgeschermd . • stalen pinnen: door vlakke delen te voorzien van stalen pinnen, zullen de duiven er niet zo gauw meer neerstrijken. Dergelijke pinnen bestaan uit een strip uit kunststof waarop pennen uit roestvrij staal van ongeveer 10 cm lang, verticaal of schuin geplaatst zijn. Bekende merken die hun efficiëntie al hebben bewezen, zijn onder meer Ecopic, Birdex en Aviplast. De strippen kunnen op de te beschermen vlakken gelijmd of mechanisch bevestigd worden. Lijmen geniet vaak de voorkeur; een goede verlijming is duurzaam, en hoewel er na het wegnemen van de
Kunststofnetten schermen een open galerij af.
Vanop enige afstand valt het net over dit beeld nauwelijks op.
Met veertjes opgespannen draden tussen twee zuilen.
5
pinnen moeilijk te verwijderen lijmsporen achterblijven, is dat nog altijd minder erg dan de onherroepelijke gaten die geboord worden bij een mechanische bevestiging. Het materiaal moet op een hele afzaat of een hele raamdorpel worden aangebracht: één rij pinnen kan de duiven immers al eens helpen om hun nesten goed op hun plaats te houden!
Meerdere rijen stalen pinnen op een geprofileerde druiplijst.
Pinnen op beelden.
Verder volstaat het meestal niet om maar een deel van het gebouw te beveiligen en de rest ‘toegankelijk’ te houden. Een grondig vooronderzoek en probleemstelling zijn nodig om tot een juiste oplossing te komen, en daarvoor is de hulp van specialisten onontbeerlijk. Ook bij deze oplossing is het nodig dat alle onderdelen van het gebouw toegankelijk blijven voor mensen. Zij moeten al eens ergens een voet kunnen neerzetten of een onderdeel vastnemen. Een systeem van stalen pinnen die uitgenomen en teruggeplaatst kunnen worden, kan een oplossing zijn. • gespannen draden: vlakken kunnen ook afgeschermd worden met fijne (staal)draden die opgespannen worden met veertjes (Birdmaster, Avistrand...). Het gebeurt wel eens dat draden afbreken of slap komen te hangen als de veertjes hun veerkracht verliezen. Het systeem moet daarom regelmatig nagezien en zo nodig hersteld worden. Door meerdere draden naast elkaar te spannen, kunnen hele openingen afgeschermd worden. Dat geeft echter zelden een goed resultaat: de vogels vliegen tegen de draden aan of proberen zich ertussendoor te wringen, waardoor de veertjes snel hun veerkracht verliezen; het volstaat dat één draad slap hangt opdat de duiven weer kunnen binnendringen. • andere methodes: kleverige pasta’s die gesmeerd worden op schuine of horizontale vlakken, beletten dat vogels erop neerstrijken. Deze pasta’s zijn echter erg vervuilend en verliezen vlug hun effect omdat stof en vuil erin gaan kleven. Ze dringen bovendien door in de poriën van het materiaal waarop ze zijn aangebracht, zodat ze achteraf nog moeilijk te verwijderen zijn. Het gemak waarmee ze aangebracht worden en hun lage kostprijs, wegen dan ook helemaal niet op tegen de nadelen. Technische hoogstandjes zoals het weren van dieren via ultrasone geluidsgolven, zijn meestal wel effectief maar ze zijn zeer duur en daarom alleen geschikt voor selectieve toepassingen. Een recente methode is gebaseerd op het principe van de schrikdraad, maar die is ons nog onvoldoende bekend om er al een waardeoordeel over uit te spreken.
Platgedrukte pinnen verliezen hun effect.
ANDERE ONGEWENSTE GASTEN
Een berg takjes, door kauwen langs een opening in het dak op zolder gedeponeerd.
Kauwen, kleine kraaiachtige vogels, vormen een geval apart. Zij bevuilen niet zozeer door uitwerpselen, maar zijn meesters in het opstapelen van takjes. Ontdekken zij een gat met een diepte erachter, dan gooien zij takjes naar binnen tot ze een stapel hebben die reikt tot aan de opening. Niet zelden treffen monumentenwachters op zolders metershoge stapels dorre takjes aan. Ook niet-gebruikte schoorstenen kunnen kauwen helemaal met takjes vullen. Dergelijke stapels zullen weinig rechtstreekse schade aanrichten aan het gebouw, maar ze zijn licht ontvlambaar en verhogen zo het risico op brand. Daarom moeten ze verwijderd worden en de bewuste openingen moeten bij voorkeur aan de buitenkant met gaas afgeschermd worden; zo hebben de kauwen geen landingsplaats van waar ze takjes toch nog door de kleine openingen in het gaas kunnen werken. Kauwen en andere kraaiachtigen maken bovendien nesten in schoorstenen die nog in gebruik zijn. De uitlaat van de schoorsteen kan in die gevallen best met roestvrij stalen gaas afgeschermd worden. Ook ooievaars zouden in de toekomst – als ze in ons land weer gaan broeden – schoorstenen als nestplaats kunnen gebruiken. Dan zullen speciale voorzieningen voor ooievaarsnesten noodzakelijk zijn. Voor het overige zijn er weinig vogels die noemenswaardige schade aan gebouwen toebrengen. Soms is er sprake van een spreeuwenplaag, maar die is slechts uitzonderlijk schadelijk voor gebouwen. Zwaluwen, mussen en kleine zangvogels kunnen mogelijk een nestplaatsje zoeken op of in een gebouw, maar hun ‘schade’ beperkt zich meestal tot wat plaatselijke bevuiling.
Knaagdieren Knaagdieren daarentegen kunnen wel voor overlast zorgen, door te knagen aan isolatiedekens of, erger nog, aan de isolatie van elektrische leidingen waardoor kortsluiting kan ontstaan. In de meeste monumentale gebouwen is er evenwel weinig voedsel voor knaagdieren aanwezig, zodat ratten en muizen er niet in grote aantallen voorkomen. Molens vormen een uitzondering. Bij watermolens kunnen muskusratten een bijkomend probleem vormen omdat zij de oevers van de waterloop ernstig kunnen ondergraven. Knaagdieren laten zich niet gemakkelijk bestrijden, zodat – zeker wanneer er sprake is van een plaag – de hulp van specialisten ingeroepen moet worden.
GRAAG GEZIENE GASTEN Sommige dieren vormen absoluut geen last voor een gebouw maar hebben integendeel een gunstige invloed op hun omgeving. De kerkuil en de vleermuis zijn het best gekend en komen het meest voor. Ook de torenvalk verschijnt vaker op het toneel en is als predator een welkome hulp om bijvoorbeeld de duivenpopulatie binnen de perken te houden. Vooral de kerkuil en de vleermuis hebben te lijden onder de goedbedoelde maar fatale ingrepen die beheerders van gebouwen om allerlei redenen laten uitvoeren.
De kerkuil (Tyto Alba) Ooit had bijna elk Vlaams dorp zijn kerkuilenpaar. Recente tellingen herleiden het aantal broedparen tegenwoordig tot zo’n 260 voor heel Vlaanderen. De kerkuil broedt voornamelijk op zolders van kerken, kastelen of boerderijen, soms ook in privé-woningen of molens. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit muizen: één kerkuilenpaar met jongen kan jaarlijks zowat 3.500 muizen verorberen. Dat is meteen ook de voornaamste reden waarom kerkuilen bescherming verdienen. Zij zijn trouwens een beschermde diersoort: ze mogen niet gevangen, gehouden of gedood worden, en hun nest mag niet verstoord worden. De monumentenwachters hebben in de praktijk vastgesteld dat waar kerkuilen wonen over het algemeen minder duivenoverlast is. Hoewel daar geen wetenschappelijke verklaring voor is, is dat toch mooi meegenomen in de strijd tegen de duivenplaag. Dat de kerkuilenpopulatie teruggevallen is, heeft diverse oorzaken meestal buiten de eigenaars/beheerders van gebouwen om. Wel kunnen zij iets doen tegen het verlies van broedgelegenheid. Dikwijls worden bij een restauratie alle openingen vakkundig afgedicht en monumentenwachters hebben zelfs al kadavers van dieren gevonden die door uithongering gestorven zijn omdat hun inen uitvliegopeningen dichtgemaakt werden. Woont er een kerkuilenpaar in een gebouw, dan moet hun broedseizoen – hoofdzakelijk in het vroege voorjaar – zo veel mogelijk gerespecteerd worden. Ook is het ten zeerste gewenst rekening te houden met hun aanwezigheid wanneer openingen worden afgeschermd. Worden raam- en galmopeningen met gaas afgeschermd, dan is het misschien te overwegen om de kleine openingen, zoals kortelinggaten, dakranden en monnikskappen, die uitgeven op een donkere ruimte, open te laten. De kerkuil heeft voldoende aan een invliegopening van 13 cm x 13 cm. Duiven worden afgeschrikt door de duisternis achter de invliegopening en zijn ook minder acrobatische vliegers, zodat het doorgaans mogelijk
is invliegopeningen te voorzien die wel door uilen maar niet door duiven gebruikt worden. Kan er geen invliegopening voor uilen voorzien worden, dan kan een nestbak met inlooppijp eventueel uitkomst bieden. Een S–vormige inlooppijp verhindert dat duiven zich meester maken van de nestbak. Een nestkast voor uilen is gemakkelijk zelf te maken, maar het is toch aan te raden zich te laten bijstaan door specialisten die ook de nazorg op zich kunnen nemen. In de schoot van de natuurvereniging ‘De Wielewaal’ bestaat een ‘Kerkuilenwerkgroep’ die daarbij behulpzaam kan zijn. De werkgroep adviseert tevens of een gebouw een geschikte habitat is voor uilen. Het heeft immers weinig zin broedgelegenheid voor een kerkuil te voorzien als het gebouw ligt in een omgeving waar de vogel onvoldoende voedsel vindt.
Vleermuizen Sedert mensenheugenis worden vleermuizen geassocieerd met duivels, vampiers en ongeluksbrengers. Wie deze nuttige diertjes kent, weet wel beter. Vleermuizen zijn geen muizen en evenmin vogels, al verplaatsen ze zich vliegend. Het zijn zogenaamde handvleugelige zoogdieren. In ons land komen er 18 soorten voor, waarvan er 3 geregeld in gebouwen terug te vinden zijn. Daarvan zijn 99% dwergvleermuizen (Pipistrellus Pipistrellus). De diertjes wegen zelf amper 5 à 8 gram, maar kunnen elk meer dan 0,5 kg insecten per zomer verorberen. Vleermuizen en hun verblijfplaatsen zijn trouwens wettelijk beschermd. Vleermuizen overwinteren in vorstvrije, vochtige ruimten zoals
EPILOOG Dieren weren uit gebouwen is niet eenvoudig, en is zelfs niet helemaal de bedoeling. Sommige dieren veroorzaken ronduit schade, andere zijn dan weer nuttig om schade tegen te gaan. Elke ingreep in een gebouw die de bedoeling heeft de aanwezigheid van dieren te beïnvloeden, is dan ook een kwestie van zorgvuldig wikken en wegen. Wat voor de ene diersoort goed is, is nadelig voor de andere. Raakt u er niet alleen uit, dan gaat u best te rade bij specialisten.
grotten, ijskelders en forten, en kunnen er in zeer grote aantallen voorkomen. Maar vooral de zomerverblijven zijn belangrijk voor ons verhaal. In het begin van de lente zoeken de vrouwtjes een plaats om hun jongen te baren. Die plaats moet warm, droog, rustig en bij voorkeur donker zijn. Zolders van monumentale gebouwen voldoen dikwijls aan deze voorwaarden, en de monumentenwachters treffen dan ook soms kraamkolonies aan van enkele tot meer dan 100 vleermuizen. Vleermuizen op zolders leveren niet de minste overlast. Ze produceren enkel wat uitwerpselen die eruitzien als muizenmest. Worden ze platgedrukt, dan verkruimelen ze omdat ze bijna uitsluitend bestaan uit fragmenten van dekschilden en poten van insecten. Vleermuizenkeutels zijn trouwens uitstekende tuinmest. Verschillende ingrepen verstoren de vleermuizenkolonies in hun zomerkwartier. De belangrijkste zijn ongetwijfeld een curatieve behandeling van het daktimmer tegen houtborende insecten en het spannen van gaas vóór alle openingen waarlangs vleermuizen de zolders kunnen bereiken. De curatieve behandeling tegen houtborende insecten kan mogelijk worden uitgesteld tot de winter (na oktober), wanneer de vleermuizen naar hun winterverblijf zijn getrokken. Uitzonderlijk kan worden overwogen de vleermuizen te vangen en ze te verhuizen. Dat moet in elk geval vóór 1 mei gebeuren (vóór de jongen geboren zijn) en met de hulp van deskundigen. Bij de natuurvereniging ‘Natuurreservaten vzw’ bestaat een ‘Vleermuizenwerkgroep’ die beheerders van gebouwen kan helpen om vleermuizenkolonies niet fataal te verstoren. Voor het afschermen van openingen volstaat het gaas te gebruiken met mazen van minimum 3 cm x 2 cm om de dwergvleermuis toegang tot de zolders te verzekeren. Ook monnikskappen of speciale pannen met verluchtings- of vleermuizenopeningen kunnen zorgen voor de nodige in- en uitvliegopeningen.
colofon Redactie: Marcel Adams Eindredactie: Marijke Hoflack Coördinatie: Stef Binst Werkten mee aan dit nummer: Andrea De Kegel, Edwin Vandermarliere, Wim Verdegem, Wim De Meyer, Filip Kint. Foto’s: Monumentenwacht, m.u.v. p.7: Herman Ceusters en p.8: Natuurreservaten v.z.w. Lay-out: Lucas De Boeck Monumentenwacht Oost-Vlaanderen Woodrow Wilsonplein 2 9000 Gent Secretariaat: (09) 267 72 42 Depot: (09) 234 18 55 Fax: (09) 267 72 98 Monumentenwacht Antwerpen Turnhoutsebaan 232 2100 Antwerpen (Deurne) Tel.: (03) 360 52 34 Fax: (03) 360 52 36 Monumentenwacht Limburg Kasteel van Rijkel Dionysius van Leeuwenstraat 23 3840 Borgloon Tel.: (011) 69 11 88 Fax: (011) 69 14 59 Monumentenwacht Vlaams-Brabant Mechelsevest 108 3000 Leuven Tel.: (016) 22 02 01 Fax: (016) 22 68 78 Monumentenwacht West-Vlaanderen Koning Leopold III-laan 31 8200 Brugge (Sint-Andries) Tel.: (050) 40 31 36 Fax: (050) 40 31 01
De Wielewaal / ‘Kerkuilenwerkgroep’: nationaal nummer: (016) 44 83 34 Natuurreservaten vzw / ‘Vleermuizenwerkgroep’: nationaal nummer: (02) 245 43 00 Koninklijke Belgische Duivenliefhebbersbond: nationaal nummer: (02) 537 62 11 Voor firma’s gespecialiseerd in systemen die de duivenpopulatie afremmen: ‘Belgian Pest Control’: (02) 511 86 29