1 Vraag 1 Twee stenen van op dezelfde hoogte horizontaal weggeworpen in het punt A: steen 1 met een snelheid v 1 en steen 2 met snelheid v 2 Steen 1 k...
Deze Informatie is gratis en mag op geen enkele wijze tegen betaling aangeboden worden
Vraag 1 Twee stenen worden van op dezelfde hoogte horizontaal weggeworpen in het punt A: steen 1 met een snelheid v1 en steen 2 met snelheid v2 Steen 1 komt neer op een afstand x1 van het punt O en steen 2 op een afstand x2 Van het punt O. Opdat x2 = 2x1 moet v2 gelijk zijn aan? We hebben hier te maken met een horizontale worp, de vraag luidt: hoeveel sneller moet de tweede steen geworpen worden om 2 maal zo ver te vallen als steen 1. Gezien de onafhankelijkheid van de beweging in de x richting tot de beweging in de y richting kunnen we voor beide richtingen een vergelijking schrijven en die dan samenvoegen om vervolgens te onderzoeken wat er moet gebeuren met de snelheid van steen 2 om het beoogde resultaat te bekomen. In de x richting hebben we een horizontale verplaatsing met constante snelheid: x = v.t (1) In de y richting een verticale verplaatsing, namelijk de vrije val: y = ½ g. t² (2) Bekijken we nu vergelijking 1 dan is t = x/v Vullen we dit in bij vergelijking 2 dan krijgen we de vergelijking van de baan: y = (g.x²)/(2.v²) Schrijven we deze vergelijking voor de twee stenen en zetten we ze aan elkaar gelijk dan bekomen we: (g.x²)/(2.v1²) = (g.2x²)/(2.v2²) Wiskundig gezien kunnen we ‘g’ en de 2 die in beide leden voor v staat schrappen (x)²/(v1)² = (2x)²/(v2)² Als we uit beide leden de wortel nemen (let goed op dat je NIET de wortel uit 2 neemt) (x)/(v1)= (2x)/(v2)
Deze Informatie is gratis en mag op geen enkele wijze tegen betaling aangeboden worden v2 = 2x . v1 / x v2 = 2 . v1 Optie A is dus de juiste Vraag 2 Een autobestuurder vertrekt in punt P en versnelt tot in punt Q. Vervolgens neemt hij een bocht in de vorm van een halve cirkel met een in grootte constante snelheid tot in punt R. Hij remt dan af om in punt S tot stilstand te komen. De weg is volkomen horizontaal. De resulterende krachten die tijdens de rit op de wagen worden uitgeoefend in de op de figuur aangeduide standen, zijn het best weergegeven in figuur: B is het goede antwoord, De resulterende kracht van P tot in Q heeft de richting en zin van de verplaatsing omdat de versnelling positief is. Zijn snelheid in de bocht is constant dus zijn versnelling is nul, maar laat je hier niet vangen, er is wel een centripetaalkracht die steeds loodrecht op de snelheidsvector staat en een resulterende kracht naar binnen heeft De resulterende kracht van R tot S heeft gelijke richting maar tegengestelde zin aan de verplaatsing omdat de versnelling hier negatief is. Vraag 3 Een draad, waarvan de massa mag verwaarloosd worden, wordt gespannen enerzijds tussen twee muren die op 1,00 m van elkaar verwijderd zijn (figuren 1 en 2) en anderzijds tussen twee muren op 2,00 m van elkaar (figuren 3 en 4). In het midden van de draad wordt een massa m van 2,0 kg opgehangen. De afstand waarover de draad doorzakt wordt aangegeven boven iedere figuur. In welk van de voorgestelde gevallen 2, 3 en 4 is de spankracht in de draad dezelfde als in geval 1? Enkel in geval 2 Enkel in geval 3 Enkel in geval 4 In geen enkel van de voorgestelde gevallen. Deze vraag kun je het best intuïtief oplossen,