Deutsche Bank DB TAX LETTER De verhoogde heffing op intrest- en dividendinkomsten Februari 2012
Wat verandert er voor u?
Voorwoord Dat de budgettaire maatregelen van de nieuwe regering in zekere mate de vermogensinkomsten zouden viseren, was eenvoudig te voorspellen. Dat in dat kader het tarief van de bevrijdende roerende voorheffing zou worden verhoogd, was ook algemeen geweten. Enkele andere gevreesde maatregelen hebben gelukkig alsnog het daglicht niet gezien. En ze zijn, gezien de inhoud van het regeerakkoord, erg onwaarschijnlijk voor de komende twee jaar. Een algemene vermogensbelasting, een heffing op een fictief vermogensrendement, de belasting op meerwaarden op aandelen die particulieren realiseren op hun beleggingsportefeuille, een belasting op de verkoop van familiale ondernemingen, een verzwaring van de belasting op privé aangehouden, al dan niet verhuurde, onroerende eigendommen…. Dat is maar een greep uit de ooit besproken bijkomende heffingen die niet werden weerhouden. Wat de budgetcontrole van volgende maand aan nieuwe heffingen zal opbrengen, is vandaag niet echt te voorspellen, ook niet door personen die nauw betrokken zijn bij alle recente ontwikkelingen. Dat er een echte vermogensbelasting of vermogensrendementsheffing alsnog zit aan te komen, wordt door ingewijden zo goed als uitgesloten… wegens te manifest strijdig met het regeerakkoord. Naast de verhoogde roerende voorheffing kwam er ook een bijkomende heffing op een aantal van de behaalde intresten en dividenden boven de 20.020 euro. Met in het kielzog… een totaal nieuwe verplichting om alle dividenden aan te geven die aan 25% roerende voorheffing zijn onderworpen, de dividenden op de zogenaamde “niet-VVPR” aandelen! Stof genoeg dus voor een aantal vragen, die we stellen aan een “ingewijde”. Prof. dr. Axel Haelterman, professor belastingrecht aan de KU Leuven, en vennoot bij het advocatenkantoor Freshfields, was zeer nauw betrokken bij de uitwerking van de nieuwe regelingen. Hij is de geknipte persoon om ons wegwijs te maken in deze nieuwe fiscale leefwereld.
3
Interview Ons gesprek met professor Haelterman vindt plaats net op het moment dat de regering haar nieuwe algemene antimisbruik-maatregel aankondigt. Zijn academisch oordeel is vrij duidelijk: “elke fiscale wet die aan de fiscus de mogelijkheid geeft zelf de belastbare basis uit te tekenen, waarop hij de belastingwet gaat toepassen, is wellicht ongrondwettelijk”. Zoveel is dus duidelijk. Wij richten onze vragen echter op het onderwerp van de dag: de nieuwe heffingen op de roerende inkomsten.
4
Wat moeten de burgers die aandacht hebben voor de organisatie van hun vermogen, in acht nemen in het licht van de recente regeringsmaatregelen? Een aantal dingen zijn duidelijk. De federale budgettaire maatregelen hebben geen impact op de successierechten. Dat is een bevoegdheid van de gewesten. De aandacht moet vooral gaan naar de verhoogde heffing op dividenden en intresten, en naar de vraag wat men allemaal nieuw moet gaan aangeven. Voor de spaarboekjes verandert er helemaal niets. De eerste 1.830 euro aan intrest blijft vrijgesteld, en daarboven betaalt men nog steeds 15%. Ook de intrest op de fameuze staatsbons van begin december 2011, blijft belast aan 15%. En van belang voor vele kleinere vennootschappen, de roerende voorheffing blijft op 10% als men de vennootschap liquideert en de opgebouwde reserves uitkeert. En tot slot, de dividenden die voordien reeds aan 25% belast werden, blijven aan 25%. Maar je zult die nu wel moeten aangeven.
Wat verandert er dan wel? Alle andere intresten en dividenden die voordien aan 15% bevrijdende roerende voorheffing waren onderworpen, zullen vanaf 1 januari 2012 een heffing van 21% ondergaan. Dat gaat dus over alle zogenaamde VVPR-aandelen, die vanaf 1 januari 1994 zijn uitgegeven tegen een cashinbreng, of die vanaf die datum publiek zijn uitgegeven. Dat geldt ook voor de dividenden op de aandelen van beleggingsvennootschappen, namelijk de Belgische Beveks (de niet kapitaliserende) en de meeste Bevaks, enz. Met daar bovenop komt er, voor deze dividenden en intresten die aan 21% roerende voorheffing zijn onderworpen, eventueel een bijkomende heffing van 4% als men meer dan 20.020 euro intresten en dividenden heeft per partner. 21% wordt dus 21% plus 4%. Wat ook vroeger reeds aan 25% roerende voorheffing was onderworpen, ontsnapt dus aan deze bijkomende heffing. Men gaat alle intresten en dividenden die een persoon geniet, samentellen. Ook de dividenden die voordien reeds onderworpen waren aan 25%, ook het belastbaar deel van de spaarboekjes, en dit terwijl die nooit zelf aan de 4% bijkomende heffing kunnen onderworpen worden. Men begint te tellen bij deze inkomsten die niet aan de 4% onderworpen zijn. Daarbij voegt men de intresten en dividenden die nu aan 21% worden onderworpen. En zodra men de 20.020 euro overschrijdt, gaat men de bijkomende 4% heffen.
5
Om dit mogelijk te maken moet de fiscus over de nodige informatie beschikken. En dat gebeurt op twee manieren. In de eerste plaats moeten alle banken en ook gewone vennootschappen, die dividenden of intresten uitbetalen, daar de roerende voorheffing van 21% op afhouden en het bedrag van deze inkomsten melden aan een centraal aanspreekpunt binnen de FOD Financiën. Dat staat los van de eigenlijke taxatiediensten. Stelt men daar vast dat het totaal aan ontvangen inlichtingen over de heer of mevrouw X erop wijst dat die persoon meer dan 20.020 euro aan roerende inkomsten verwierf, dan geeft men dit automatisch door aan de taxatiedienst. De taxatiedienst die vermoedt dat een persoon de 4% zou moeten betalen, kan ook altijd informatie opvragen bij deze dienst, maar enkel om de 4% al dan niet te heffen.
6
Een tweede informatiebron van de fiscus heeft geleid tot een belangrijke ommezwaai. Voortaan is iedereen verplicht in zijn aangifte personenbelasting alle verkregen intresten en dividenden aan te geven! Ook al is en blijft de roerende voorheffing in se bevrijdend. Men zal er dan ook in principe voor zorgen dat op deze aangegeven roerende inkomsten geen aanvullende gemeentebelasting meer verschuldigd is. De enige roerende inkomsten die men niet moet aangeven zijn die waarvoor samen met de roerende voorheffing aan 21% ook de bijkomende heffing van 4% is ingehouden.
Kan men dan niet ontsnappen aan deze algemene verplichting om alle intresten en dividenden in de aangifte te vermelden? De belangrijkste uitzondering bestaat in de mogelijkheid om aan de bank, of elke andere uitbetaler van dividenden en intresten onderworpen aan 21%, toe te laten of te vragen de bijkomende 4% samen met de roerende voorheffing aan de bron in te houden. Deze inkomsten moet men dan niet meer aangeven. En als men alleen zulke inkomsten heeft, dan hoeft men niets aan te geven. Als de 4% wordt ingehouden, dan geschiedt dat wel vanaf de eerste euro aan intresten of dividenden, en dan hoeft de uitbetaler ook geen informatie door te geven aan het centrale aanspreekpunt. Daarbij heeft men dan naderhand de mogelijkheid om er in de aangifte personenbelasting voor te kiezen alle, of een deel van, de verkregen intresten en dividenden aan te geven. Men heeft er dan immers belang bij zeker tot 20.020 per partner roerende inkomsten aan te geven, want als er geen andere roerende inkomsten zijn (zoals belastbaar deel spaarboekjes, dividenden met 25% roerende voorheffing), dan krijgt men de 4% op de eerste 20.020 euro per partner terugbetaald. Dat betekent dus twee maal 800 euro (afgerond).
7
Maar wie dus “gewone” aandelen aanhoudt, onderworpen aan 25% roerende voorheffing, ontsnapt niet aan de aangifteplicht? Neen. Voor die situatie bestaat de mogelijkheid niet om zich “vrij te kopen” van informatieverstrekking en aangifteplicht door de 4% bijkomend te laten afhouden. Dat is een belangrijke nieuwigheid.
8
Let wel, wat niet verandert is de mogelijkheid een aantal belastingvrije beleggingsproducten aan te wenden. Bepaalde kapitaliserende Beveks (bv. die zonder Europees paspoort of die minder dan 40% in schuldvorderingen beleggen) blijven belastingvrij. Zo ook de tak 23 verzekeringen, en sommige tak 21 verzekeringen. Men moet wel steeds meer opletten voor al te creatieve verzekeringsconstructies. Er zijn producten op de markt waarbij men aanbiedt om zeer persoonlijke beleggingen, en zelfs de rekening-courant die men heeft op een eigen vennootschap, indirect te gaan aanhouden via een tussengeschoven verzekeringscontract. Ik raad dat ten zeerste af, omdat deze oneigenlijke verzekeringen in de zeer nabije toekomst, mijns inziens terecht, aan een scherpere controle zullen worden onderworpen. Want ook daar zullen ze de algemene antimisbruikbepaling, in zijn nieuwe en versterkte vorm, op loslaten.
Wat raadt u aan? Enkel de 21% roerende voorheffing laten inhouden, of ook de bijkomende 4% laten inhouden? Wie uiteindelijk minder dan 20.020 euro aan intresten en dividenden haalt op jaarbasis, heeft er eigenlijk geen enkel belang bij de 4% aan de bron te laten afhouden. In dat geval geef je het best de instructie aan de bank om de 4% niet in te houden, wat tot gevolg heeft dat de bank het bedrag aan uitgekeerde inkomsten zal melden aan die afgescheiden dienst bij de FOD Financiën. Maar dat hoeft niet te storen. Het is trouwens duidelijk dat heel wat vermogende personen onder deze 20.020 euro zullen blijven. Heeft men in ruime mate in belastingvrije producten belegd, dan zal men veelal een beperkter bedrag direct in aandelen met dividenden hebben belegd of in obligaties of op een rekening, zodat men aan de lage intrestniveaus van vandaag per koppel al snel onder de 40.040 euro zal blijven. Wie boven de 20.020 euro per persoon uitkomt, heeft er in theorie geen enkel belang bij om de inhouding van de 4% aan de bron te vragen. Wordt de 4% niet ingehouden, dan dient men die te betalen als de uiteindelijke belastingaanslag in de personenbelasting aankomt. En dat is toch al gauw ergens na de zomer van het volgende jaar, zodat men gemiddeld die 4% gedurende een jaar zelf kan bijhouden, om die dan uiteindelijk door te storten zonder enige penalisering of verhoging. Maar in dat geval zal de
bank, of de andere uitbetaler van intresten en dividenden aan 21% onderworpen, wel informatie moeten verstrekken aan het centrale aanspreekpunt. Voor die inkomsten heeft men dan geen anonimiteit naar de fiscus toe. Ik weet dat sommige mensen dat vervelend vinden, maar we zitten nu eenmaal in die steeds verder gaande evolutie in de bekendwording van roerende vermogens.
Heeft het, rekening houdend met wat u zegt, vandaag zin om een beleggingsportefeuille in een vennootschap te gaan onderbrengen? U weet dat men tegenwoordig spreekt over twee totaal verschillende soorten van vennootschappen om een beleggingsportefeuille in onder te brengen. Er is in de eerste plaats de nu zeer bekende burgerlijke vennootschap, ook burgerlijke maatschap genoemd. Laat één ding duidelijk zijn: die heeft geen enkele impact wat betreft de belastingheffing op de intresten en dividenden. En dat is er ook precies de bedoeling van. Men wil het vermogen organiseren zodat een geordende schenking met behoud van controle door de ouders mogelijk wordt, zonder het voordeel van de bevrijdende roerende voorheffing, en van de vrijgestelde privémeerwaarden kwijt te spelen. De burgerlijke vennootschap is een instrument van successie-organisatie, niet van fiscale planning op het vlak van de inkomsten.
9
Daarnaast heeft men de gewone, bekende vennootschap met rechtspersoonlijkheid. Die is aan de vennootschapsbelasting onderworpen, maar bij uitkering van de opbrengsten betaalt men bijna steeds roerende voorheffing. Tot voor kort was het, wat men noemt, “fiscale nonsens” om een beleggingsportefeuille te gaan onderbrengen in een gewone vennootschap. Sedert de invoering van de aftrek voor risicokapitaal, algemeen “notionele intrestaftrek” genoemd, is die bewering een stuk minder juist. Het blijft correct dat de meeste beleggingsopbrengsten in zo een beleggingsvennootschap aan de 33,99% van de vennootschapsbelasting worden onderworpen, omdat men meestal niet in aanmerking komt voor het verlaagd tarief. Dat geldt voor de dividenden, want men verwerft meestal geen 10% van een vennootschap, of men investeert geen 2,5 miljoen euro in één zelfde aandeel. Immers, enkel als men die drempels haalt wat een belegging in aandelen betreft, zal het dividend bij de vennootschap 95% belastingvrij zijn. Anders is het dividend volledig aan de vennootschapsbelasting onderworpen. Dat geldt ook voor intresten. En de meerwaarden op aandelen zijn nu belast aan 25% als men de aandelen minder dan 12 maanden aanhoudt. De minderwaarden zijn nooit aftrekbaar. Men moet dus op wat langere termijn denken. 10
Maar sedert 2005 is het rendement op de portefeuille in een vennootschap wel in zekere mate vrijgesteld van belasting. Meestal worden de gelden als een kapitaalinbreng ter beschikking van de vennootschap gesteld, en
in dat geval is de eerste 3% van de opbrengst volstrekt belastingvrij, dankzij de aftrek van de notionele intrest. Dit kan dus voordelig worden, maar het blijft toch een “zoete gevangenschap”. Wenst men de gelden privé aan te wenden, dan geldt er een heffing op de uitkering van nu wellicht standaard 25%, omdat personen die deze uitkeringen verrichten meestal boven de 20.020 euro grens uitkomen.
Bij successieplanning verricht men zeer geregeld schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik. Is dat een oplossing voor de bijkomende 4% of de verhoogde roerende voorheffing? Neen, niet echt. De schenker die zich het vruchtgebruik voorbehoudt, wordt normaal belast op de intresten en dividenden die hem toekomen. Net alsof hij geen schenking zou hebben verricht. Het is wel zo dat de tariefverhoging en de 4% niet van toepassing zijn op wat men noemt een “rente”: dat is een cashstroom die niet alleen louter intrest omvat, maar ook een soort aflossing van het kapitaal dat men overdraagt om de rente te vormen. Zo’n rente kan een bepaalde looptijd hebben, of men kan een lijfrente bedingen. Het zijn andere artikelen van ons fiscaal wetboek die hier voor de belastbaarheid zorgen, en die worden niet geviseerd door de tariefverhoging, noch door de bijkomende heffing van 4%.
Leiden al deze wijzigingen niet tot een daadwerkelijk einde van elk bankgeheim in België? Eerlijk gezegd, ja en neen. Ook voor de laatste reeks wijzigingen was er geen sprake van enig bankgeheim wat betreft de successierechten. De fiscus kan daar altijd een bankonderzoek instellen naar inkomende en uitgaande
gelden de laatste drie jaar voor het overlijden. En met bijzondere administratieve toestemming kan hij dat ook voor een langere periode doen. In de inkomstenbelastingen viel het bankgeheim ook weg indien men een bezwaar indiende voor wat betreft de discussie die aldus werd aangevat. Iedereen weet dat er in het voorjaar 2011 inderdaad een bijkomende mogelijkheid is geboden aan de fiscus om bankinlichtingen te verkrijgen. Hij moet dan wel aanwijzingen van fraude aanduiden, of een gemotiveerde intentie om over te gaan tot een taxatie op basis van tekenen van welstand, dit is een vastgesteld uitgavenpatroon dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de informatie over het inkomen waar de fiscus over beschikt. Voor hij de bank ondervraagt, moet de fiscus dat eerst melden aan de betrokkene. Die heeft 30 dagen om spontaan de informatie te geven en zo het eigenlijke bankonderzoek tegen te gaan. Er lopen nu procedures die, voor zover mij bekend, aanvoeren dat een en ander een schending van het gelijkheidsprincipe impliceert. De fiscus zou bij vermoede fraude de aanwijzingen moeten hebben en voorleggen, terwijl de loutere intentie tot een taxatie op grond van tekenen van welstand al zou volstaan. Ik wil niet vooruitlopen op het resultaat van deze procedures. Maar elke belastingplichtige die met een poging tot vraag om inlichtingen
11
bij een bank wordt geconfronteerd, waarbij de fiscus de intentie van een taxatie op grond van tekenen en indiciën inroept, doet er goed aan te eisen dat de fiscus voldoende motiveert wat hem redelijkerwijze tot die benadering kan brengen. En ik zou mijn cliënten altijd aanraden de rechtsgeldigheid van de vraag naar een bankonderzoek te betwisten, indien de fiscus dat niet doet. Wat daar vandaag bijkomt, zijn een automatische melding en een aangifteverplichting. De intresten en dividenden die aan 21% worden onderworpen en waarvoor de begunstigde kiest dat men de bijkomende 4% niet aan de bron afhoudt, worden door de betaler van dat inkomen gemeld aan het centraal punt waar we het al over hadden. De informatie die zo verzameld wordt, mag echter enkel worden gebruikt met het oog op de correcte toepassing van de 4%, en voor niets anders. En de belastingplichtige zelf moet in zijn aangifte alle intresten en dividenden vermelden die aan 25% werden onderworpen (en dus niet aan de 4% bijkomende heffing), samen met, zoals vandaag, de intresten en dividenden die niet aan de roerende voorheffing werden onderworpen. Bijvoorbeeld de intresten die men rechtstreeks in het buitenland is gaan innen. 12
Tot slot geldt nu ook de verplichting de details van alle buitenlandse rekeningen te melden. Dat gaat verder dan de verplichting vandaag om enkel met ja of nee te antwoorden op de vraag of men buitenlandse rekeningen
heeft, samen met, desgevallend, het land waar men de rekening aanhoudt.
Tot slot, een enigszins andere vraag die een relevant deel van onze cliënten interesseert. De staatssecretaris voor de Fraudebestrijding kondigde initiatieven aan tegen de managementvennootschap. En ook tegen de villavennootschappen en het gebruik van constructies zoals het turbo-vruchtgebruik. Weet u wat wij kunnen verwachten? In de allereerste plaats, de fiscus beschikt vandaag reeds over een heel arsenaal aan middelen om een al te agressieve planning met managementvennootschappen en villavennootschappen onderuit te halen. Cowboy-technieken zijn niet meer van deze tijd… al duiken zij her en der nog steeds op. Het is heel duidelijk dat steeds meer kosten die men plaatst op managementvennootschappen, niet als aftrekbare kosten worden aanvaard. Bijvoorbeeld kosten verbonden aan een appartement aan zee dat als tweede verblijf dient. Dit wordt steeds meer bevestigd in de rechtspraak. En het eigen woonhuis in een vennootschap onderbrengen wordt ook veel duurder. Als men gratis woont in een woning aangekocht of gebouwd door de managementvennootschap, dan betaalt men voortaan belasting, als salaris aan 50%, op een forfaitair bedrag gelijk aan het kadastraal inkomen, maal 100 gedeeld door 60 (want dat kadastraal inkomen wordt geacht een
13
netto-inkomen te zijn na aftrek van een 40% kostenforfait), en dit bedrag gaat dan maal 3,7! Tot vandaag moest men dat enkel maal 2 doen. En als men enkel een vruchtgebruik op vastgoed aan zijn vennootschap geeft, om na enige tijd het vastgoed naar de privé te kunnen halen zonder een prijs te moeten betalen, dan moet men ook vandaag al zeer goed opletten. Men moet immers kunnen aantonen dat de vennootschap zelf een financieel voordeel haalt uit de hele constructie. Anders, als men
dus eigenlijk vermogen onttrekt aan de vennootschap door al te snelle afschrijvingen en door al te veel kosten, dan kan de fiscus een belastbaar voordeel taxeren bij de natuurlijke persoon of de kostenaftrek verwerpen bij de vennootschap. En als geen van beide echt kan, dan kan men steeds een zogenaamd “abnormaal en goedgunstig voordeel” dat de vennootschap zou hebben toegestaan, toevoegen aan haar belastbare winst. Een regeringsinitiatief tegen deze zogenaamde “turbo-vruchtgebruik”-montages zal dus voornamelijk bevestigen wat geïnformeerde fiscale adviseurs vandaag al zeer goed weten, met misschien de invoering van een aantal forfaitaire regels, als een soort benchmark. En tot slot, schema’s met managementvergoedingen aan verliesvennootschappen zijn ook steeds meer aanvechtbaar, sinds het Hof van Cassatie op 10 juni 2010 de herkwalificatie van zo’n opzet, waarbij men er volledig doorheen keek, heeft mogelijk gemaakt.
14
Ik verwacht dus eigenlijk vooral dat de uitbreiding van de algemene antimisbruik-bepaling een en ander zal bevestigen, en dat het de fiscus technisch eenvoudiger zal maken om al te assertieve planning onderuit te halen. De toekomst zal het moeten uitwijzen. En als de nieuwe antimisbruik-bepaling echt toelaat veel verder te gaan, is dat wellicht een indirect bewijs van het feit dat er reden kan bestaan om vragen te stellen naar de grondwettigheid van de maatregel.
Prof. dr. Axel Haelterman, professor belastingrecht aan de KU Leuven, en vennoot bij het advocatenkantoor Freshfields, was zeer nauw betrokken bij de uitwerking van de nieuwe regelingen.
15
Wilt u meer info over dit onderwerp? Surf naar www.deutschebank.be/taks. Ontdek ook onze expertisedossiers op www.deutschebank.be.
De redactie van dit document werd afgesloten op 16 februari 2012. Deutsche Bank Europe GmbH, Taunusanlage 12, 60325 Frankfurt am Main, Germany, HR/RC Frankfurt am Main / Francfort-surle-Main HRB nr. 87506. Deutsche Bank Europe GmbH Bijkantoor België / Succursale de Belgique, avenue Marnixlaan 13-15, 1000 Brussel / Bruxelles, België / Belgique, RPR /RPM Brussel / Bruxelles, BTW/ TVA BE 0840.541.523, BE 40 8260 0080 0063, IHK D-C0B0-WV8MR-24. Service Clients : 078 155 150 / Cliëntendienst : 078 156 160 - www.deutschebank.be
V.U.: Stéphan Salberter, Marnixlaan 13-15, 1000 Brussel
Deutsche Bank