Denkproces van een trainer bij het voorbereiden van een training (probleemanalyse via schema)
4.1.8. Beschrijving van de oefenstof
De oefen-, spel- en wedstrijdvormen uit de voorbeeldtrainingen worden telkens beschreven aan de hand van een zestal parameters. - Terreingrootte Voor elke oefen-, spel- of wedstrijdvorm worden de afmetingen van het gebruikte speelveld bij benadering weergegeven. De grootte van het terrein wordt hoofdzakelijk bepaald door het aantal spelers en de doelstellingen. Het is aan te raden om bij deze terreinindeling zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande lijnen, vooral bij het spelen in zones en bij kleine wedstrijdvormen. - Organisatie Hierin wordt het eigenlijke verloop van de oefening beschreven. Wedstrijdvormen worden, tenzij anders vermeld, als ‘vrij’ beschouwd. Bij spelvormen zullen vooral de opdrachten, de (aangepaste) spelregels en eventueel het doorschuifsysteem benadrukt worden; bij oefenvormen de opeenvolgende acties en het doorschuifsysteem. Ter verduidelijking worden, indien mogelijk, cijfers gebruikt voor de opeenvolgende acties terwijl het doorschuifsysteem (in principe) altijd in gele kleuren wordt aangeduid. - Duur Per oefening wordt een tijdschema voor de totale duur (van deze oefening) meegegeven. De duur van de opwarming is exclusief de stretching aan het einde van dit blok (de stretching wordt nergens uitdrukkelijk vermeld maar moet natuurlijk bij elke training uitgevoerd worden). De opwarming wordt doorgaans al na enkele minuten onderbroken voor een eerste, lichte stretching (zie 1.5 Indeling van de training). De stretching wordt telkens op dezelfde manier uitgevoerd waarbij men begint met de onderste spiergroepen en zo naar de bovenste spiergroepen komt (eerst kuit, dan quadriceps, hamstring,…). Conditionele eigenschappen zullen slechts doelgericht getraind worden indien bepaalde variabelen in acht genomen worden. Bij de voorbereiding moet de trainer ernaar streven dat deze richtlijnen in de oefening zo dicht mogelijk benaderd worden zonder evenwel het voetbalaspect uit het oog te verliezen. Indien nodig zullen suggesties gegeven worden voor de duur van de actie (voor 1 speler), het aantal herhalingen en series, en de rust tussen de herhalingen en de series. - Intensiteit Naast de bovenvermelde variabelen zal het conditioneel aspect uiteraard evenzeer bepaald worden door de intensiteit waaraan een speler de oefening uitvoert. Om de gewenste intensiteit te bereiken, kan de trainer de spelvoorwaarden aanpassen. Ook de coaching beïnvloedt in belangrijke mate de intensiteit van de uitvoering. Bij de opwarming moet de intensiteit progressief toenemen. Voor de andere oefeningen wordt een indicatie gegeven van de beoogde intensiteit. Het behoort tot de taak van de trainer na te gaan of de werkelijke intensiteit overeenstemt met de verwachte intensiteit. Het niet bereiken van de gewenste intensiteit kan te wijten zijn aan verscheidene oorzaken. Een mogelijke verklaring ligt in het onvoldoende begrijpen van de opdracht. De trainer zal deze dan moeten verduidelijken en wijzen op de mogelijkheden binnen de oefening. Eventueel kan de trainer ervoor kiezen om de spelers vooraf te informeren over de conditionele doelstellingen van de oefening en / of training. Anderzijds kan de oefening te moeilijk of te makkelijk blijken voor de betrokken spelersgroep. In dit geval zal de trainer de spelvoorwaarden moeten aanpassen (verbredende of verdiepende differentiatie). - Coaching
Eerder werd aangegeven dat de coaching de doelstellingen van een oefening helpt verwezenlijken. De belangrijkste aanwijzingen tijdens oefen- en spelvormen worden geformuleerd en moet de trainer kort en krachtig herhalen tijdens de uitvoering. - Mogelijke varianten Op elke oefen- of spelvorm bestaan variaties waarvan er een aantal mogelijkheden worden beschreven. De trainer kan overschakelen naar een variant gewoon om eentonigheid te vermijden, maar ook om de intensiteit te wijzigen of de oefenstof aan de doelstellingen en het niveau van de spelersgroep aan te passen. Hiervoor zal hij de spelvoorwaarden moeten aanpassen (tabel 2): Tabel 2. Mogelijkheden om oefen- en spelvormen te variëren. veld afmetingen (klein / groot – smal / breed – kort / lang) vorm (rechthoek – vierkant – cirkel – parcours) zones spelers aantal (weinig – veel) gelijk – meerderheid – minderheid spelregels opdrachten (moeten – mogen - ?) neutrale spelers – verdedigervrije zones – aantal baltoetsen – mandekking / zonedekking – enz. doelen vorm (gewoon doel – kegels) aantal (1 – 2 – meer dan 2) afmetingen (groot – 5 x 2 – minivoetbaldoel – klein) plaatsing op het veld (opening naar elkaar / opening ‘van elkaar weg’) bal aantal – grootte – vorm – gewicht didactisch hekjes - meer of minder kegels – latjes - enz. materiaal
4.1.9. Gebruikte terminologie -
oefenvorm: geïsoleerde spelactie uit de voetbalcontext spelvorm: wedstrijd met opdrachten en aangepaste spelvoorwaarden (= Partiele Grondvorm) wedstrijdvorm: wedstrijd zonder specifieke opdrachten (vrij spel) (= Grondvorm) neutrale speler: speler die gedurende de volledige actie meespeelt met de ploeg in balbezit tijdelijk neutrale speler: speler die gedurende een deel van de actie meespeelt met de ploeg in balbezit (wanneer komt die voor, neutrale speler niet altijd meedoen met diegene in balbezit en dan wisselen of wisselen wann de trainer het aangeeft) K + 3 / 3 + K: spel- of wedstrijdvorm tussen 2 teams, elk bestaande uit 1 keeper en 3 veldspelers K + 3 + 1 / 3 + 1 + K: spel- of wedstrijdvorm in 2 zones tussen 2 teams, elk bestaande uit 1 keeper en 4 veldspelers waarvan 1 in een andere zone speelt K + 4 + 2 N / 4 + K: spel- of wedstrijdvorm tussen 2 teams, elk bestaande uit 1 keeper en 4 veldspelers; 2 neutrale spelers spelen mee met het team in balbezit K + 1 + 5 + 1 / 1 + 5 + 1 + K: spel- of wedstrijdvorm in 3 zones tussen 2 teams, elk bestaande uit 1 keeper en 7 veldspelers waarvan 5 in de middenzone spelen en 1 in elke buitenzone
4.2. Training op maat van het kind Vanaf 5 (mogen vanaf vijf jaar gaan trainen maar mogen nog geen match spelen = pluimpjes) jaar ontwikkelen de voetballertjes hun basiseigenschappen en specifieke voetbalvaardigheden. Het is dan ook logisch dat eenzelfde training niet kan gegeven worden aan zowel miniemen als scholieren. De richtlijnen bij de trainingen moeten vanuit dit standpunt geïnterpreteerd worden: ze zijn leeftijdsgebonden! Bovendien zullen vanaf de puberteit binnen eenzelfde leeftijdscategorie grote verschillen optreden tussen vroeg- en laat mature spelers. De jeugdtrainer dient hiermee rekening te houden en indien nodig de oefenstof te differentiëren. Dit kan bijvoorbeeld door het aantal baltoetsen van vaardige spelertjes te beperken. Aangezien maturiteit een grote invloed heeft op de fysieke capaciteiten van jeugdspelers, mag men het voetbaltalent van fysiek immature voetballertjes niet onderschatten. De trainingen zullen eveneens moeten afgestemd worden op het niveau van de spelersgroep. Nationale jeugdspelers beschikken in principe over meer voetbalcapaciteiten in vergelijking met hun ‘gewestelijke’ leeftijdsgenoten. Daarenboven zal de trainingsfrequentie hoger liggen in de eerste groep. Het succes van de training zal bijgevolg in belangrijke mate bepaald worden door het niveau en de leeftijd van de spelersgroep.
BLOK C: BIJLAGEN • AFSPRAKEN BETREFFENDE SPELHERVATTINGEN TEGENSTANDERS • AANWEZIGHEIDSLIJST SEIZOEN 2004-2005 TRAININGEN EN WEDSTRIJDEN • WEDSTRIJDVERSLAG VOOR HET WEKELIJKS NIEUWS