DENKEN DELEN UITWISSELEN (5 min.) 1. De leerkracht geeft een opdracht/vraag. 2. De kinderen denken individueel (1-2 minuten) na en schrijven hun antwoord op. 3. De kinderen delen in tweetallen hun antwoord. 4. De antwoorden worden klassikaal uitgewisseld. Geschikt voor: 1. Open vragen 2. Mening geven 3. Het activeren van de voorkennis
Vragen stellen over een verhaal. Overeenkomsten/verschillen Wat is jou mening over..? Wat heb je geleerd..? Wat zijn de kenmerken..? Hoe kun je dit probleem oplossen? Wat weten we al over breuken? Wat eten..? Wat doet de boswachter? Noem dieren die in Nederland voorkomen?
FLITSEN (10-15 min.) 1. De kinderen maken flitskaartjes. 2. De kinderen gaan in tweetallen zitten en wisselen hun flitskaarten uit. 3. De helper leest de vraag voor en controleert het gegeven antwoord. Het is belangrijk dat de helper af en toe complimenten geeft als het goed gaat. 4. Er vindt een korte klassikale nabespreking plaats. Geschikt voor: 1. Het aanleren van een vaardigheid (automatiseren en feitenkennis) 2. Taal, rekenen, zaakvakken
www.klasvanjuflinda.nl
Moeilijke woorden lezen/schrijven. Woorden flitsen met weggelaten letter(s), wat is het hele woord? Woordbetekenissen? Tegenstellingen? Tafels Hoofdrekenen Topografie Jaartallen Andere feitenkennis
OM DE BEURT (5-10 min.) 1. De kinderen vormen tweetallen. 2. De leerkracht stelt een vraag met meerdere korte antwoordmogelijkheden. 3. De kinderen geven om de beurt een antwoord. 4. Een aantal kinderen mogen hun antwoorden met de rest van de klas delen. Geschikt voor: 1. Open vragen met veel korte antwoorden 2. Overeenkomsten en verschillen, oplossingen 3. Taal, rekenen, zaakvakken, creatieve vakken.
Pak om de beurt een letter en maak er een woord mee. Een woordketting maken. Samen lezen: om de beurt een zin of een stukje lezen. Samen een verhaal bedenken: om de beurt een zin. Voorwerpen noemen doe meer dan 1000 kg wegen. Zo veel mogelijk sommen met uitkomst 16. Zo veel mogelijk manieren om van A naar B te gaan (plattegrond). Soorten noemen. Overeenkomsten/verschillen. Oorzaken/gevolgen. Kenmerken noemen.
www.klasvanjuflinda.nl
DOBBELEN (15-30 min.) 1. In de groep wordt een tekst gelezen en besproken. 2. De kinderen gaan in groepjes zitten. De eerste dobbelt met de dobbelsteen. Met het woord dat bovenop komt wordt een vraag bedacht over de tekst. 3. De rest van het groepje geeft antwoord op de vraag. 4. De vragen en antwoorden worden opgeschreven. 5. De leerkracht vraagt naar de samenwerking en een aantal vragen. Geschikt voor: 1. Tekstbegrip bij taal en zaakvakken.
Deze werkvorm is heel geschikt voor het bevorderen van tekstbegrip. Er kunnen ook twee dobbelstenen worden gebruikt, nog één met werkwoordvervoegingen. Er kunnen ook cijfers op de dobbelsteen gezet worden. De kinderen gooien met twee dobbelstenen en maken een som van de getallen. In plaats van dobbelstenen kunnen ook kaarten worden gebruikt. De kinderen mogen dan zelf een woord uitkiezen. Voorbeelden zijn: “wat is”, “wie kan”, “wanneer heeft”. De leerkracht kan er voor kiezen om één dobbelsteen vast te leggen om zo de soort vragen te structureren. De kinderen gooien met de andere dobbelsteen.
DUO’S (10-15 min.) 1. De kinderen vormen tweetallen. 2. Om de beurt maken de kinderen één opgave, terwijl de ander observeert en indien nodig hulp geeft. Het kind moet hardop denken, zodat de helper weet op welke manier hij de opdracht aanpakt. De helper controleert of het antwoord goed is en geeft dan een compliment, als het niet goed is, helpt hij om het goede antwoord te vinden. 3. De leerkracht vraagt naar de manier van samenwerken en hoe de opdracht verlopen is. Geschikt voor: 1. Open, gesloten en inzichtsvragen.
www.klasvanjuflinda.nl
Voorspellingen doen over het verloop van het verhaal. Om de beurt een som maken of een getallenreeks aanvullen. Om de beurt een vraag of opdracht maken. Je zou bij makkelijke rekensommen ook kunnen wisselen na vijf sommen. Deze werkvorm zou je ook kunnen toepassen wanneer kinderen in tweetallen werken achter de computer.
INTERVIEWS (10-15 min.) 1. De kinderen vormen tweetallen. 2. Alle kinderen bedenken vragen die ze aan een ander willen gaan stellen en schrijven ze ook op. 3. Leerling 1 interviewt leerling 2. Daarna wisselen de kinderen van rol. 4. De bevindingen worden klassikaal uitgewisseld. Geschikt voor: 1. Informatie uitwisselen en verzamelen, tekstbegrip, meningsvorming. 2. Taal, zaakvakken, rekenen.
Kinderen interviewen elkaar over een gelezen tekst. Kinderen vragen elkaar naar hun mening over… Kinderen interviewen elkaar over hoe ze een som hebben opgelost. Welke oplossingen ze kunnen bedenken. Hoe ze datgene kunnen toepassen wat ze net hebben geleerd. Kinderen vragen aan elkaar wat zij al weten en nog willen weten. Kinderen interviewen elkaar over een filmpje die ze hebben gezien. Kinderen stellen vragen over dingen die ze hebben meegemaakt in het weekend of in de vakantie.
www.klasvanjuflinda.nl
WOORDENWEB (10-15 min.) 1. Elke groep krijgt een groot vel papier. De groepsleden hebben elk een eigen kleur stift. 2. Midden op het vel papier staat in een cirkel/vierkant het onderwerp of begrip. Wat roept dit bij de kinderen op? Om de beurt, met de wijzers van de klok mee, schrijven of tekenen de kinderen iets op. 3. Vervolgens worden de relaties tussen de begrippen met lijnen aan gegeven. 4. De woordenwebben worden opgehangen en toegelicht. Geschikt voor: 1. Inventariseren van voorkennis, samenvatting van wat is geleerd.
Een woordweb maken van een gelezen verhaal: wat zijn de relaties tussen de personen. Een woordweb maken rond een nieuw begrip. Inventariseren van voorkennis: wat weten de kinderen al..? Belangrijke woorden uit een tekst opschrijven en met elkaar in verband brengen. Samenvatten van wat er is geleerd. Een variatie is de kinderen eerst zelf een woordweb te laten maken en tenslotte één met de hele groep. Een tweede variatie is om elke groep een woordweb te laten maken en vervolgens klassikaal één woordweb te maken.
BRAINSTORM (10 min.) 1. De kinderen moeten proberen om zo snel mogelijk ideeen in te brengen. De inbreng van ieder kind is belangrijk, er is geen goed of slecht idee. 2. De kinderen krijgen een aantal minuten de tijd om in hun groepje ideeen te bedenken. Één kind is de schrijver. 3. De resultaten van de brainstorm worden klassikaal nabesproken. Geschikt voor: 1. Inventariseren en creatief denken. 2. Open vragen.
www.klasvanjuflinda.nl
Hoe kun je dit (reken)probleem aanpakken? In welke situaties is het handig te schatten? Op welke manieren kan je het getal 6 uitdrukken? Hoe kun je de top van een berg bereiken? Op welke manieren kun je energie besparen? Hoe kan het fileprobleem opgelost worden? Hoe je kunt reageren als…?
GENUMMERDE HOOFDEN (2-4 min.) 1. De kinderen krijgen allemaal een nummer. 2. De leerkracht stelt een vraag. Elk kind moet na zoveel minuten het antwoord weten. 3. Iedereen denkt voor zichzelf na en schrijft een antwoord op. 4. De kinderen steken hun hoofden bij elkaar. Om de beurt (rotonde werkvorm) brengen ze een antwoord in. Ze komen samen tot een antwoord. 5. De leerkracht noemt een nummer en de kinderen met dat nummer steken hun hand op en geven het antwoord op de vraag. Geschikt voor: open en gesloten vragen.
Wat betekent het woord…? Wat is symmetrie? Is 1 ml meer of minder dan 1 dl? Welke tafelsommen hebben als antwoord …? Op welke manieren kun je … uitrekenen? Wat is de aanleiding? Een variatie is om de antwoorden op het bord te laten schrijven of met elkaar hardop te zeggen. Je zou er ook een wedstrijd van kunnen maken. Welke groepen hebben het allemaal goed?
www.klasvanjuflinda.nl
LEGPUZZEL (één of meerdere lessen) 1. De leerstof wordt verdeeld in gelijkwaardige delen. 2. De kinderen worden verdeeld in heterogene groepen. (stamgroep) 3. Groepsvorming: kinderen bedenken een groepsnaam of groepslogo. 4. De leerkracht nummert de groepsleden van de stamgroepen. Alle nummers 1 gaan bij elkaar zitten etc. De leerkracht verdeelt de onderwerpen. Dit worden de expertgroepen. Ze bestuderen de tekst, maken aantekeningen of een samenvatting. 5. Kinderen keren terug naar de stamgroep en vertellen om de beurt wat ze geleerd hebben in de expert-groep. Ze voegen de informatie bij elkaar en maken een groepswerkstuk. 6. Het groepsresultaat wordt geëvalueerd. Geschikt voor: open en gesloten vragen. Thema’s die in verschillende deelaspecten te verdelen zijn bijvoorbeeld vervoersmiddelen in de stad, de boerderij, een land, gedrag van vogels.
PLACEMAT (10-15 min.) 1. Iedere groep krijgt een vel papier. In het midden staat een rechthoek. 2. De leerkracht geeft een opdracht en de kinderen schrijven individueel hun ideeën op. 3. Na de individuele denktijd proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen, dit schrijven ze in de rechthoek. 4. De leerkracht vraagt om de reacties en naar de samenwerking. Geschikt voor: 1. Open vragen. 2. kennisvragen en inzichtvragen.
www.klasvanjuflinda.nl
Geef een beschrijving van het woord…? Noem vier belangrijkste kenmerken van de hoofdpersoon. Voorspel hoe het verhaal kan aflopen. Welke vermenigvuldigingen hebben als antwoord 60? Wat vind je het belangrijkste om te onthouden van…? (vulkanen) Met welke problemen kregen ontdekkingsreizigers te maken?
PUZZELS (10-15 min.) 1. De kinderen gaan in groepjes van vier zitten en krijgen een envelop met vier of acht kaartjes. Ieder kaartje bevat een stuk van een tekst. 2. De kinderen lezen om de beurt hun stukje tekst voor. De kinderen moeten goed luisteren. 3. De kinderen leggen de stukken van het verhaal in de goede volgorde en schrijven een korte samenvatting van het verhaal. 4. Er wordt één kind gevraagd waar het verhaal over gaat. (genummerde hoofden) Geschikt voor: 1. Ontdekken van verhaalstructuur.
Alinea’s op volgorde leggen. Woorden op alfabetische volgorde leggen. De kinderen maken ieder een aantal sommen en leggen de uitkomsten van laag naar hoog. Ordenen: centimeter, decimeter, meter etc. Geldbedragen ordenen. Breuken ordenen. Plaatsen van gebeurtenissen op de tijdbalk. Plaatsen van Nederland ordenen van klein naar groot.
www.klasvanjuflinda.nl
ROTONDE (5-10 min.) 1. De leerkracht geeft elke groep een opdracht. 2. De kinderen geven, met de klok mee, om de beurt een antwoord. 3. De leerkracht wijst een aantal kinderen aan die het resultaat van hun groep mogen vertellen. Geschikt voor: 1. Open vragen met korte antwoorden. 2. Overeenkomsten en verschillen. 3. Kenmerken noemen.
Maak een verhaal: ieder vult om de beurt een zin aan. Noem voor en nadelen van… Woordketting maken. Noem breuken kleiner dan een kwart. Noem getallen die je door drie kunt delen. Plaatsen in Nederland. Kenmerken van. Overeenkomsten en verschillen. Een extra oefening is dat de kinderen het vorige antwoord moeten samenvatten. Een variatie is: alle kinderen maken de eerste som, duim omhoog is klaar, de kinderen geven hun blad door en controleren het antwoord van de buurman.
BINNECIRKEL - BUITENCIRKEL (10-20 min.)
\
1. De leerkracht vormt tweetallen. Binnen een tweetal is een leerling nummer 1 en de ander 2. De nummers 1 vormen een cirkel, als de cirkel er staat zoeken de nummers 2 hun partner op en gaan daar achter staan. De nummers 1 draaien zich om en kijken naar hun partner. 2. De leerkracht stelt een vraag. De buitencirkel geeft het antwoord en de binnencirkel luistert. Dan worden de rollen omgedraaid. 3. De partners geven elkaar een rechterhand en draaien de rechterschouders naar elkaar toe. Dan schuiven ze vijf plaatsen op. Elk kind die ze tegenkomen geven ze een high five en wordt er geteld. 4. Er worden nieuwe partners gevormd en een nieuwe vraag gesteld. Geschikt voor: 1. Open vragen met korte antwoorden. 2. Overeenkomsten en verschillen. 3. Kenmerken noemen.
www.klasvanjuflinda.nl
Kinderen stellen elkaar vragen over een tekst die ze klassikaal gelezen hebben. Hoofdrekenen: kinderen bedenken zelf sommen die ze elkaar opgeven. Kennis, inzicht of meningvragen naar aanleiding van een onderwerp.
HOEKEN (10-15 min.) 1. De leerkracht geeft toelichting bij de hoeken. Bijvoorbeeld vier hoeken met 4 stellingen. 2. De kinderen kiezen een hoek. Ze moeten hun keuze eerst opschrijven en opschrijven waarom ze die keuze hebben gemaakt. 3. De kinderen lopen naar de hoek en vormen een tweetal. Ze praten over de stelling. 4. De kinderen vormen dan een tweetal met iemand uit een andere hoek. Ze wisselen argumenten uit en onthouden wat de ander heeft gezegd. 5. De kinderen keren terug naar hun hoek en vertellen aan de anderen waarom iemand voor een andere hoek heeft gekozen.
Vier boeken: welke vond jij het leukst? Vier personen uit een verhaal: wie wil jij als vriend hebben en waarom? Vier verdiepingsopdrachten naar aanleiding van een thema. Stellingen over actuele maatschappelijke vragen. Wat doe je het liefst in je vrije tijd?
www.klasvanjuflinda.nl
WANDEL – WISSEL UIT (2-5 min.) 1. De kinderen verspreiden zich en lopen rond. 2. De leerkracht roept: “Sta stil” en de kinderen stoppen met rondlopen. 3. De kinderen vormen tweetallen met diegene die het dicht bij staat. 4. De leerkracht stelt een vraag of geeft een opdracht. 5. De kinderen wisselen hun antwoord uit. Geschikt voor: 1. Open vragen. 2. Informatie uitwisselen.
Zie binnencirkel - buitencirkel Deze werkvorm moet niet langer dan 10 minuten duren. Je kunt er muziek bij gebruiken. Zo lang de muziek klinkt lopen de kinderen. Spreek met de kinderen af dat ze niet tweemaal met dezelfde partner een duo mogen vormen.
www.klasvanjuflinda.nl
www.klasvanjuflinda.nl