December 2006, jaargang 11
44
2 Interview: Besluit glastuinbouw: samenwerking is nodig 3 Overheden voor overheden: Licht en donker in het Westland 4 Vragen aan de helpdesk 7 Gepubliceerd Agenda 8 Water: IBOS-regenwater: een handvat voor regionaal regenwaterbeleid REACH: Consequenties van REACH voor het bevoegd gezag Wm en Wvo 9 REACH: Wm gewijzigd, Wms verdwijnt 10 Energie: Vloeibare biobrandstoffen: een profiel 11 Lucht: Handhaving ontgassingsverbod benzine
12 13
14
15 16
Arbo: Veranderingen Arbowet ook van belang voor milieuambtenaren E-PRTR-emissieregistratie: Validatie E-PRTR-rapportages wordt wettelijke taak NeR: Emissies controleren wordt eenvoudiger MER: Europese SMB-regelgeving in werking getreden Vervoermanagement: Enthousiasme voor vervoermanagement Bodem: Kwalibo: meer zekerheid en kwaliteit bij bodembeheer FO-Industrie: Multinationals en het Nederlandse milieubeleid Activiteiten-amvb: de nieuwe Winkler Prins?
2
InfoMil Nieuws 44, december 2006
INTERVIEW
Besluit glastuinbouw: samenwerking is nodig De één-loket-gedachte wint nog steeds terrein, en dat is een goede zaak. Maar velen die er in de praktijk gestalte aan proberen te geven, weten hoeveel er komt kijken bij het stroomlijnen van voorlichting, vergunningverlening en handhaving. Vooral een goede samenwerking met andere afdelingen en organisaties is niet zomaar van de grond gekomen. InfoMil Nieuws ging op bezoek bij twee handhavers die veel werken met het Besluit glastuinbouw – een besluit waarbij het bevoegd gezag in handen ligt van een lange rij overheden en afdelingen van overheden. Hilde Stevelink is handhaver bij het waterschap Velt en Vecht. Haar takenpakket bestaat voor ongeveer driekwart uit handhaving van de regels voor de glastuinbouw (in het zuidoosten van Drenthe een sector van behoorlijke omvang). Stevelink heeft veel te maken met haar Wm-collega Joukje LübbersDeinum, een handhaver bij de gemeente Emmen die ongeveer de helft van haar tijd besteedt aan de glastuinbouw. Een interview met twee ervaringsdeskundigen op het gebied van glastuinbouw en gezamenlijk handhaven. Hoe is de samenwerking tussen het Wmen Wvo-bevoegd gezag in jullie regio tot stand gekomen? Lübbers: “Bij de gemeente Emmen hebben we een team van drie mensen die allemaal een deel van de handhaving in de glastuinbouwsector op zich nemen. Toen er een SEPh-project Glastuinbouw van de grond kwam, zochten we samenwerking met AID, politie en de twee waterschappen in onze regio. Uiteindelijk haakte de AID af, en ontstond vooral met het waterschap Velt en Vecht een goed contact. Je gaat dan praten over de tuinders die je gemeenschappelijk hebt. In 2005 hebben we vijf handhavingsbezoeken gezamenlijk gedaan.” Joukje Lübbers-Deinum en Hilde Stevelink
HENK EERTINK
Stevelink: “Bij Velt en Vecht stond de glastuinbouw bovenaan de agenda. Omdat ik binnen mijn eigen organisatie de enige was die glastuinbouw deed, had ik zeker behoefte aan samenwerking. Ik heb contact gezocht met de specialisten bij InfoMil en toen het SEPhproject zich aandiende zijn we daar enthousiast op ingegaan. Voor de gezamenlijke handhavingsbezoeken – met verschillende handhavers van de gemeente, zodat je ook de persoonlijke aanpak leert kennen – hebben we de checklists besproken en waar nodig aangepast. De basis daarvoor was de lijst van de provincie Flevoland en de HUM, die bij een voorlichtingsbijeenkomst van InfoMil in de handout heeft gezeten.” Lübbers: “Deze checklists vullen de handhavingspartners voor elkaar in, als ze een bedrijf bezoeken. Hilde vinkt voor mij bij haar bezoeken typische Wmaspecten af, zoals details over een eventuele dieselolietank, een warmtekrachtkoppeling en de opslag van oogstrestanten. Ter verduidelijking maakt ze op locatie foto’s. Bij de bedrijven die ik zelf bezoek vul ik voor het waterschap de Wvo-checklist in, met details over lozingen van het bedrijf.” Wat heeft de samenwerking opgeleverd? Stevelink: “Samenwerken kost veel tijd. Je moet elkaar en elkaars methode van werken leren kennen. Dat betekent dat je eigen organisatie je daar ruimte en ondersteuning voor moet geven, en dat is bij ons gelukkig het geval. Al gauw volgt dan een duidelijke efficiencyverbetering: de tuinders worden nog slechts door één handhaver bezocht, en zo kun je al snel het hele tuinbouwgebied controleren. Onze samenwerking heeft als positief bijeffect dat je in de andere organisatie veel mensen leert kennen, en je allerlei soorten meldingen en kennis over de vergunninghouders gaat delen. Wil je het goed doen, dan is blijvende communicatie en samenwerking nodig om elkaar goed op de hoogte te houden.” Lübbers: “Volgend jaar gaan wij bij de gemeente de prioriteiten mogelijk wat verleggen. Dat zal dan resulteren in minder frequente handhaving, meer
op basis van een soort piepsysteem. We zullen onze samenwerking tegen die tijd zo goed op de rails moeten hebben dat die ‘piep’ ook kan ontstaan via de checklist die het waterschap voor ons invult; een urgente bodembedreiging bijvoorbeeld, doordat een dieselolietank is gaan lekken.” Stevelink: “Of een bodemlozing bij een substraatteler, die op worteldoek teelt, zonder folie en drainagesysteem. Dat rapporteer ik nu ook al aan de Wmvergunningverlener. Zelf hou ik zoiets in de gaten omdat dit soort lozingen via de bodem en een eventueel drainagesysteem ook in het oppervlaktewater terechtkomt.” Lübbers: “De manier van samenwerken moet wel zo verankerd zijn dat het ook doorgaat als wij op een gegeven moment een ander takenpakket hebben. Ik heb het gevoel dat we nu ongeveer op dat punt zitten.” Is het milieu van alle verbeteringen ook beter geworden? Stevelink: “Binnenkort kunnen we daar echt iets concreets over zeggen. We meten de oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied vanaf 2000, en tot en met 2004 is die ronduit slecht. Elk jaar meten we de kwaliteit van het water dat het gebied ingaat en er weer uitkomt. Daarnaast bekijken we de individuele lozingen, door bemonstering van bijvoorbeeld drain-, spui- en condenswater, maar ook door per tuinder een balans op te maken van zijn afvalwaterstromen en recirculatiesysteem. Dat is nodig omdat vrijwel geen enkel bedrijf weet wat het precies loost. Hoeveelheden en concentraties aan meststoffen en bestrijdingsmiddelen zijn vaak een verrassing, en de tuinders weten weinig over de effecten van hun lozingen op de riolering en het oppervlaktewater.” Lübbers: “Ik heb sterk de indruk dat er vooral door de verbeterde handhaving een gedragsverandering bij tuinders optreedt. Je ziet het aan toenemende investeringen, nieuwbouwplannen, verbeterde opslagfaciliteiten enzovoort. Ook vanuit de kringen van tuinders horen we positieve verhalen over de één-loket-benadering die we hanteren.” Stevelink: “Sommigen zijn beduidend verder dan anderen; zo blijkt uit de individuele metingen. Bij ons in het gebied zitten de groentekwekers met hun uitstoot vrij goed, maar bij rozenkwekers kom ik nogal eens stikstofgehaltes tegen van twaalf keer de norm. Het lijkt erop dat door de eisen die aan de consumptie van groente worden
3
gesteld de groentetelers hun teelt en ziektebestrijding hebben gemoderniseerd, terwijl de rozenkwekers op dat gebied nog achterlopen. Maar confronteer je ze met hun emissiecijfers, dan zie je meteen een vorm van bewustwording. Wat: komt dat allemaal bij mij uit de kas? Dan kunnen we ze adviseren wat ze eigenlijk meteen al anders kunnen doen. Simpele adviezen als ‘Eerst spuien, dan spuiten’.” Zijn de regels van het besluit eigenlijk goed handhaafbaar? Lübbers: “De situatie is op zich al complex, omdat de glastuinbouw ingewikkeld en divers is, en er verschillende bevoegde gezagen bij betrokken zijn. Verder zorgt met name de registratieverplichting van Bijlage 1 voor problemen. Die registratie doen maar heel weinig tuinders goed. Toch handhaven we daar nauwelijks op, omdat de gebruiksnormen ter discussie staan en er is aangekondigd dat we overgaan op emissienormen.” Stevelink: “Over het geheel gezien vind ik het een moeilijk handhaafbaar besluit, omdat er zoveel raakvlakken zijn met andere afdelingen en overheden. Het komt nu vaak voor dat we achteraf aan het puinruimen zijn, bijvoorbeeld omdat er bij de bouw of verbouw onhandig is geopereerd en er geen controlevoorziening is aangelegd, terwijl over de leidingen wel een vloeistofdichte vloer is gelegd. Dat gaat pas beter als er vanzelfsprekende mechanismen zijn tussen ons en bijvoorbeeld de afdelingen die zich bezighouden met bouwvergunningen en de riolering.” Nu we het toch hebben over verschillende afdelingen: zijn er nog interne cultuurverschillen die jullie werk bemoeilijken?
InfoMil Nieuws 44, december 2006
HET BESLUIT GLASTUINBOUW EN HET BEVOEGD GEZ AG In het besluit staat wat een inrichting precies is, en dat wordt door de gemeente als bevoegd gezag getoetst. Het besluit heeft drie bijlagen, die ingaan op verschillende aspecten van de glastuinbouw, en waarbij een reeks bevoegde gezagen betrokken is: Bijlage 1 Registratieverplichting. Bevoegd gezag: LNV (AID), waterkwaliteitsbeheerder en gemeente*. Bijlage 2 Lozingen op riolering. Bevoegd gezag: gemeente en waterkwaliteitsbeheerder. Assimilatiebelichting. Bestuursrechtelijk is de gemeente bevoegd gezag, strafrechtelijk kan de politie ingrijpen. Opslag van afgedragen gewas. Bestuursrechtelijk is de gemeente bevoegd gezag, strafrechtelijk kan de politie ingrijpen. Op basis van bijlage 3 heeft de waterkwaliteitsbeheerder hier ook bestuursrechtelijke mogelijkheden. Recirculatie middels onderbemaling. Bestuursrechtelijk is de gemeente bevoegd gezag. Bijlage 3 Lozingen op riolering. Bevoegd gezag: waterkwaliteitsbeheerder en gemeente. Lozingen op oppervlaktewater. Bevoegd gezag: de waterkwaliteitsbeheerder.
• • • • • • •
* bij glastuinbouwbedrijven type A kan het Wm bevoegd gezag ook de provincie zijn
Lübbers: “Met de cultuurverschillen valt het wel mee: wij kunnen in Emmen goed met elkaar door één deur. Maar bij ons zijn de afdelingen Vergunningen en Toezicht sinds een jaar ook fysiek gescheiden: we zitten op twee verschillende verdiepingen. Ik ben daar niet voor, omdat de contacten zo dreigen te verwateren en de broodnodige interactie verdwijnt. Juist omdat er onder het Besluit glastuinbouw zoveel variatie mogelijk is, moeten vergunningverleners en handhavers een goed contact met elkaar hebben; bij het stellen van nadere eisen bijvoorbeeld is er echt een één-tweetje nodig.” Stevelink: “Bij ons is het nog een graadje erger: door allerlei omstandigheden zitten de vergunningverleners en handhavers van het waterschap op twintig kilometer afstand van elkaar. Wel stimuleert onze nieuwe manager het opbouwen en onderhouden van contacten, zowel binnen als buiten het waterschap. Die steun heb je voor een goede samenwerking echt nodig.”
Hoe wordt bij jullie in het veld aangekeken tegen de rol van InfoMil? Lübbers: “Bij de gemeente Emmen zijn we heel tevreden dat er zo’n betrouwbare vraagbaak is. De nieuwsbrief en de website staan bekend om hun bruikbaarheid en helderheid.” Stevelink: “Bij de waterschappen is InfoMil veel minder bekend, en ik hoor van sommigen dat InfoMil vaag en betweterig zou zijn. Mijn idee is dat je voor complexe vragen niet moet kiezen voor e-mail, maar voor telefonisch contact. Je kunt dan doorvragen, en dat is nodig om de materie goed te begrijpen. Ik ben in ieder geval zeer tevreden over mijn contact met InfoMil: zonder hen had ik het besluit in de praktijk niet kunnen toepassen.”
.
Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Overheden voor overheden Licht en donker in het Westland “De gemeente Westland heeft het grootste aaneengesloten glastuinbouwgebied ter wereld. De assimilatiebelichting in die kassen is van grote invloed op de leefomgeving, en de controle op de belichtingsvoorschriften is dan ook een kernactiviteit. Onze gemeente werkt daarbij samen met het Regionaal Milieu Team (RMT) van de politie Haaglanden; de handhaving gebeurt zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Een paar keer per jaar controleren inspecteurs van RMT en gemeente gezamenlijk het hele gebied. Met regelmaat worden ook de omlig-
gende gemeenten bij deze controleacties betrokken. Omdat sinds de zomer van 2006 nieuwe voorschriften gelden, er andere tijdstippen worden gehanteerd en er onder voorwaarden schermdoeken zijn toegestaan die tussen de 85 en 95 procent lichtdicht zijn, hebben we de controles veranderd: als tuinders de nieuwe 85-95% norm naleven en de doeken gedurende de hele nacht dichthouden, voldoen ze aan de voorschriften. De controles zijn wel intensiever geworden. Met de nieuwe regels is het niet langer mogelijk om alleen tussen 20.00
en 24.00 uur te controleren, en bovendien geven helikoptercontroles niet langer uitsluitsel: lichtuitstraling blijft ook bij gebruik van 85%-doek immers zichtbaar. We controleren het gebied nu twee keer per avond/nacht. Locaties die in de donkerperiode (20.00-24.00) niet lichtdicht (<95%) zijn, worden na 24.00 uur opnieuw gecontroleerd. Als ze dan belichten zonder afscherming, is er sprake van een overtreding. Uiteraard voldoen bedrijven zonder of met gebrekkige schermen ook niet aan de regels. Als we een overtreding constateren, volgt altijd een bezoek over-
dag aan het bedrijf. Het kan zijn dat er geen sprake is van assimilatie (<20W/m2). Ook kan er een storing zijn geweest of blijkt uit fabrieksinformatie dat het toegepaste doek wel voldoet aan de eisen.”
Jeffrey Kruis Coördinator milieuhandhaving, gemeente Westland Op de website van InfoMil vindt u ook de ervaringen van de gemeente Rilland bij het handhaven van de belichtingsnormen.
4
InfoMil Nieuws 44, december 2006
Vragen aan de helpdesk BBT (Wm/IPPC) > Rioolwaterzuivering en IPPC Vallen rioolwaterzuiveringsinstallaties onder de werkingssfeer van de IPPC-Richtlijn (96/61/EG) ? Dat hangt ervan af. Categorie 5.3 van Bijlage I van de IPPC-Richtlijn (96/61/EG) richt zich op installaties voor de verwijdering van nietgevaarlijke afvalstoffen in de zin van Bijlage IIA van de Kaderrichtlijn afval (75/439/EEG; gewijzigd bij 2006/12/EG). Het gaat in het bijzonder om installaties voor de biologische (D8) of fysischchemische behandeling (D9) van afvalstoffen; de ontstane verbindingen of mengsels worden daarna verwijderd volgens de onder D1 tot en met D12 vermelde methodes. Afvalwater valt echter buiten de werkingssfeer van de Kaderrichtlijn afval (zie artikel 2.1b Kaderrichtlijn afval) en daarmee buiten de IPPC-richtlijn. Het verwerken van
vloeibare afvalstoffen, daarentegen, valt wel weer onder de werkingssfeer van de Kaderrichtlijn afval en daarmee onder de IPPCrichtlijn. Dit onderscheid zal van geval tot geval bepaald moeten worden. U kunt daarvoor onder meer terecht bij de Helpdesk Afvalbeheer. Veel rioolwaterzuiveringsinstallaties verwerken eigen zuiveringsslib of zuiveringsslib van anderen, bijvoorbeeld door het te ontwateren. Verwerking van zuiveringsslib is een fysisch-chemische behandeling of een biologische behandeling zoals bedoeld in handeling D8 respectievelijk D9 uit de Kaderrichtlijn afval en valt onder de IPPC-richtlijn (mits de capaciteit
BIOMASSA > Mestvergisting met dierlijke bijproducten Mogen dierlijke bijproducten in een mestvergistingsinstallatie worden verwerkt? Ja, voor een beperkt aantal dierlijke bijproducten mag dat, mits aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan. De mogelijkheden voor het toevoegen van co-substraten aan een mestvergistingsproces zijn eerder toegelicht in InfoMil Nieuws 39, p. 4. Als aan de mest maximaal 50% co-substraten worden toegevoegd die voorkomen op de zogenaamde positieve lijst, dan mag het digestaat als meststof worden vervoerd en verhandeld. Deze positieve lijst is op 18 juli 2006 aangepast (Staatscourant 137, p. 26) en uitgebreid met een aantal nieuwe producten. Bij deze nieuwe producten zitten drie restproducten die vallen onder de werkingssfeer van de Verordening Dierlijke Bijproducten (EG 1774/2002) en behoren tot het zogenaamde categorie 3-materiaal.
Dit zijn uitgepakte vloeibare zuivelproducten, ijsafval en uitgepakte voedingsmiddelen. Een vergistingsinstallatie waarin deze reststromen worden verwerkt moet naast een milieuvergunning ook beschikken over een erkenning van de Voedsel- en Warenautoriteit. Om voor deze erkenning in aanmerking te komen, moet in ieder geval worden voldaan aan de eisen uit artikel 15 van de bijproductenverordening, die onder meer betrekking hebben op hygiënevoorschriften (goede scheiding behandeld en onbehandeld materiaal) en verwerkingsnormen (deeltjesgrootte, verblijftijd en temperatuur). Let op: wanneer dierlijke bijproducten worden verwerkt die niet zijn genoemd in de positieve lijst, mag het digestaat na (co-)vergisting niet worden gebruikt als meststof.
WATERSCHAP BRABANTSE DELTA
meer dan 50 ton per dag bij nietgevaarlijk afval is en 10 ton per dag bij gevaarlijk afval). Of deze RWZI’s gemeentelijke voorzieningen zijn of onderdeel uitmaken van een bedrijf, doet niet terzake.
U kunt de Helpdesk Afvalbeheer bereiken onder het telefoonnummer (030) 214 79 79, van 9.00 - 12.00 uur. > www.infomil.nl/nieuwslinks
5
AFVALWATER > Illegale woonschepen en het riool Moet een gemeente illegale woonschepen aansluiten op riolering op grond van de zorgplicht? Nee. De gemeente heeft geen zorgplicht voor het inzamelen van het afvalwater van woonschepen die geen ligplaatsvergunning hebben. Een gemeente kan twee dingen doen: niet legaliseren (dan moeten de woonschepen worden
verwijderd op basis van het bestemmingsplan) of legaliseren. Dat laatste moet dan wel passen in het bestemmingsplan – bij de afdeling Ruimtelijke Ordening kunt u dat nagaan.
HOLLANDSE HOOGTE
LUCHT > Kortdurende geuremissies Kan bijzondere regeling B5 uit de NeR voor de vleesindustrie worden gebruikt voor een slachterij die maar één dag per week slacht? In deze situatie kan de bijzondere regeling B5 niet zonder meer worden toegepast. Om de gedachten te bepalen: u kunt de geuremissie berekenen met de kengetallen uit de bijzondere regeling (NeR, hoofdstuk 3.3, B5 Vleesindustrie). De geurbelasting is wat er daarvan op leefniveau terechtkomt. Uit de nomogrammen in de bijzondere regeling kan worden afgelezen tot op welke afstand van het bedrijf de geurbelasting voldoet aan de normen. Binnen deze afstand zouden geen woningen of andere geurgevoelige objecten mogen liggen.
De nomogrammen gaan uit van 2.080 of meer slachturen per jaar. De geurbelasting wordt uitgedrukt als 98-percentielwaarde, wat betekent dat de geurconcentratie 98% van het jaar lager is dan de genoemde concentratie, 2% van het jaar wordt deze concentratie overschreden. Het is daarom mogelijk dat de slachterij voldoet aan de norm als 98-percentielwaarde, maar dat kortdurende piekbelastingen tijdens de slachturen toch geurhinder veroorzaken. In deze situatie is dit nomogram niet zomaar te gebruiken, omdat
InfoMil Nieuws 44, december 2006
Op grond van de zorgplicht moet een gemeente het huishoudelijke afvalwater van legale woonschepen (die dus een vergunning hebben op grond van de Havenverordening en een plaats in overeenstemming met het bestemmingsplan) inzamelen, mits de riolering binnen een afstand van 40 meter ligt. Buiten de bebouwde kom, met riolering buiten een afstand van 40 meter, ligt de verantwoordelijkheid voor de afvoer van het huishoudelijk afvalwater bij de eigenaar van het woonschip. De lozer kan dan kiezen voor afvoer per vrachtwagen naar dichtstbijzijnde riolering of naar een RWZI, of voor lozing op oppervlaktewater. In het laatste geval geldt, dat er op basis van het Wvo-besluit huishoudelijk afvalwater slechts op oppervlaktewater mag worden geloosd als het afvalwater door een voorziening voor Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) is geleid waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit geldt zowel voor legale als illegale woonschepen. Gemeenten kunnen inwoners bijstaan bij het realiseren van de IBA’s. Bijvoorbeeld door het
verstrekken van informatie omtrent de in te zetten middelen, de leveranciers van middelen, betrouwbare aannemers en beschikbare informatiebronnen. Maar ook de collectieve inkoop van IBA’s door de gemeente is een (vergaande) vorm van facilitering. De lozer blijft altijd de eerst verantwoordelijke. Ten slotte is er nog de discussie wat precies onder woonschepen wordt verstaan. Volgens de definitie van het Wvo-besluit huishoudelijk afvalwater zijn dit schepen die door hun aard en functie plaatsgebonden zijn. Je zou hieruit kunnen opmaken dat het alleen gaat om woonarken die aan de wal zijn bevestigd met gas en waterleiding. Schepen waarop wordt gewoond en die niet aan deze definitie van woonschepen voldoen, kunnen worden beschouwd als vaartuigen. Voor vaartuigen geldt op dit moment geen verbod op het zonder voorziening lozen van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater. Wel geldt voor ‘legale’ vaartuigen de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van huishoudelijk afvalwater als de afstand tot de riolering binnen de grens van 40 meter ligt.
de werkelijke slachttijd maar 400 uur per jaar is. Hoe bepaalt u nu of deze slachterij binnen de norm blijft?
Wel moet dan naast de 98-percentielwaarde worden getoetst aan een hogere percentielwaarde, bijvoorbeeld 99,99. De 99,99percentielwaarde geeft de concentratie weer die slechts 0,01% van een jaar, dat is minder dan één uur per jaar, mag worden overschreden en is daarom geschikt om kortdurende pieken in de geurbelasting weer te geven. In dat geval is het gebruikelijk om daarbij een tien maal zo hoge geurconcentratie te nemen. Dus naast de toets aan 1,1 en 3 ge/m3 als 98-percentielwaarde, wordt ook getoetst aan 11 en 30 ge/m3 als 99,99-percentielwaarde. Ook voor andere bedrijven met een korte emissieduur is het aan te bevelen om kortdurende piekbelastingen te beperken door een hogere percentielwaarde als norm te stellen.
Om te beginnen is het verstandig om de situatie te bekijken onder de veronderstelling dat de geuremissie van het bedrijf niet 400 maar 2.080 uur per jaar voorkomt. Als de geurbelasting bij deze aanname aan de norm voldoet, dan voldoet de geurbelasting bij een jaarlijkse emissieduur van 400 uur natuurlijk ook aan de norm. Voldoet het bedrijf niet aan de norm bij deze aanname, dan is een berekening met een verspreidingsmodel nodig. Die kan worden gemaakt door een gespecialiseerd bureau. In een verspreidingsmodel kan met de werkelijke emissieduur worden gerekend.
6
InfoMil Nieuws 44, december 2006
MER > M.E.R.-plicht bij wijziging stalsysteem Is een veehouderij m.e.r.-plichtig wanneer alleen de stalsystemen worden gewijzigd en wanneer de aanvraag voor de milieuvergunning is ingediend op 27 september dit jaar?
HOLLANDSE HOOGTE
GELUID > Cumulatieve geluidbelasting (Wgh art. 157) Een woning ligt binnen de zone van een industrieterrein, een luchtvaartterrein en een weg. Mag de geluidbelasting van de woning gecumuleerd worden? En zo ja, hoe pak je dat dan aan? Ja, dat mag. Op woningen die in meer geluidszones liggen is artikel 157 van de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De regeling heeft betrekking op geluid in alle zones: van industrie, autoverkeer, spoor-, tram-, en metrowegen, vliegverkeer en andere zones. Exclusief de zones conform artikel 25 van de Luchtvaartwet, welke betrekking hebben op hefschroefvliegtuigen. Om de geluidbelasting te bepalen van een huis dat in verscheidene zones ligt mag het bevoegd gezag de geluidbelasting van de verschillende zones bij elkaar optellen. Als er sprake is van cumulatie van geluid, heeft de provincie hierbij de coördinerende taak. In artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen is het volgende bepaald: als artikel 157 van de Wgh van toepassing is, geven Gedeputeerde Staten hier slechts toepassing aan, wanneer de gecumuleerde geluidbelasting na de correctie op grond van artikel 157, derde lid, niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
Over de toepassing van artikel 157 Wgh heeft de Raad van State een uitspraak gedaan (ABRvS 200408310/1, 14 december 2005). Het gaat om een woning in een zone rond een industrieterrein, rond het luchtvaartterrein Lelystad en langs een weg. Naar de verschillende soorten geluidbelasting is onderzoek gedaan; in een rapport dd. 10 september 2004 is dat vastgelegd. De Afdeling Bestuursrechtspraak stelt vast dat een wettelijke regeling ontbreekt op basis waarvan de gecumuleerde geluidbelasting moet worden berekend en beoordeeld. Om de geluidbelasting van dit huis toch te kunnen bepalen, is in het aan het rapport van 10 september 2004 ten grondslag liggende onderzoek de gecumuleerde geluidbelasting van de woningen uitgedrukt in de uniforme dosismaat Lden (Level day-even-night), waarbij etmaalgewogen geluidbelastingen zijn omgezet naar jaargewogen waarden. De afzonderlijke waarden van de geluidbelasting door luchtvaart, industrie en wegverkeer zijn daartoe vertaald naar deze dosismaat. > www.infomil.nl/nieuwslinks
Dat hangt ervan af. Op 29 september is het Besluit m.e.r. gewijzigd in verband met de uitvoering van richtlijnen nrs. 2001/42/EG en 2003/35/EG (Staatsblad 2006 388 en 389). De belangrijkste veranderingen zijn het benoemen van de plan m.e.r.-plichtige plannen in kolom 3 (zie ook het artikel op p. 13) en de toevoeging van een vierde kolom in onderdelen C en D van het Besluit waar de m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten in zijn opgenomen. Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de omschrijving van activiteiten. De meest opvallende daarvan is de wijziging van activiteit C14. In C14 zijn na het begrip `oprichting’ de woorden ‘wijziging of uitbreiding’ opgenomen. De tekst van kolom 2 is niet gewijzigd. Voor aanvragen ingediend voor 29 september dit jaar en na 25 juni 2005 (datum van implementatie van de richtlijn 2003/35/EG) geldt
de rechtstreekse werking van de bepalingen van de richtlijn 2003/35/EG. Dit betekent dat alleen wijzigingen en uitbreidingen die de drempelwaarden halen m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. In het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. is in artikel II het overgangsrecht opgenomen. Dit heeft echter alleen betrekking op plannen. Dit betekent dat voor lopende aanvragen het nieuwe recht onverkort van toepassing is. De nieuwe formulering van activiteit C14, kolom 1, brengt met zich mee dat er een directe m.e.r.plicht is indien de wijzigingen betrekking hebben op een inrichting waar de drempelwaarden worden overschreden. Dit betekent dat de aanvrager alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld een MER toe te voegen aan de stukken. Als dat niet gebeurt, zal het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling moeten laten.
HOLLANDSE HOOGTE
EXTERNE VEILIGHEID > Opslag accu’s Vallen accu’s onder de reikwijdte van de PGS15? Ja. De ‘oude’ CPR15 was gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms). Daardoor waren diverse producten uitgezonderd van de werkingssfeer. De basis van de PGS15 is niet de Wms, maar de internationale vervoerswetgeving
ADR. In tabel 2 van de PGS15 staan de stoffen die tot de werkingssfeer behoren: daardoor vallen producten als accu’s (ADR, klasse 8 UN 2794), lucifers, parfumerieproducten en spuitbussen met deodorant onder de PGS15.
7
InfoMil Nieuws 44, december 2006
GEPUBLICEERD Praktijkbladen Meten In de L40-serie Meten van luchtemissies zijn twee nieuwe praktijkbladen Meten verschenen: Metalen (L40-9P) en Kwik (L40-10P). Het bevoegd gezag kan ze gebruiken bij de beoordeling van de kwaliteit van luchtemissiemetingen. Ze staan vanaf januari 2007 op onze website; de gedrukte versies worden naar alle gemeenten en provincies gestuurd.
NeR-aanvullingen 2006
HOLLANDSE HOOGTE
In de NeR zijn de geurhoofdstukken vernieuwd en is de Bijzondere Regeling voor asfaltmenginstallaties aangepast. Alle NeR-abonnees krijgen de aanvullingen in de loop van januari toegestuurd. Vanaf januari kunt u de aanvullingen ook downloaden van onze website.
Aanvullingen Asbesthandboek Het Handboek Asbest (SO3) is de herziene uitgave van 232 vragen over asbest uit 2002. Binnenkort verschijnen er aanvullingen op het handboek.
Checklist opslag gevaarlijke stoffen De Checklist PGS 15: Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage, gasflessen en spuitbussen en drukhouders tot 10 ton per opslagplaats kunt u gebruiken voor controle op naleving van de eisen aan de opslag van gevaarlijke stoffen. De checklist is rond half december digitaal beschikbaar op de InfoMil-website.
LANDBOUW > Varkenscategorieën Hoeveel verschillende diercategorieën zijn er bij varkens? De hoofdcategorie varken is onderverdeeld in vijf diercategorieën. In de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) staan stalbeschrijvingen opgesomd voor de verschillende diercategorieën, met elk hun eigen codes. Dit onderscheid is van belang voor het berekenen van ammoniakemissies. Een fokvarkensbedrijf is een varkenshouderij die varkens (vrouwelijke dieren) fokt, die later ingezet kunnen worden op vermeerderingsbedrijven. In het begin drinken de biggetjes nog bij hun moeder die dan kraamzeug is. Na deze periode zijn het gespeende biggen geworden totdat ze zo’n 25 kilo wegen. Een opfokzeug is een jonge fokzeug vanaf ongeveer 25 kilo tot het moment van eerste dekking. In de Rav geldt code D.1 voor de diercategorie fokzeugen, inclusief biggen tot 25 kg.
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00 - 12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
De mannelijke varkens zijn de dekberen, met Rav code D.2. Een niet-drachtige zeug heet een guste zeug een inseminatie wordt ze een dragende zeug die uiteindelijk als kraamzeug weer biggen werpt. Een vermeerderingsbedrijf heeft als doel om zo veel mogelijk gespeende biggen te produceren. Deze biggen verhuizen dan als ze ongeveer 25 kilo wegen naar een vleesvarkenshouderij. Het doel van dit type varkenshouderij is om in een zo kort mogelijke periode varkens te laten groeien totdat ze geschikt zijn om te worden geslacht. Diercategorieën: Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Dekbeer Vleesvarkens
D.1.1 D.1.2 D.1.3 D.2 D.3
AGENDA 23 en 24 april 2007
Dustconf 2007 MECC Maastricht Internationale conferentie over fijnstofemissies van stationaire bronnen in industrie en landbouw, georganiseerd door Duitsland, Belgie, Frankrijk en Nederland. Met veel aandacht voor technologie en reductieoplossingen.
De conferentie is bedoeld voor professionals die betrokken zijn bij de implementatie van luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof en werken in industrie en landbouw, bij milieutechnologische bedrijven, in de research- en advieswereld, bij rijks- en lagere overheden, milieubeweging en NGO’s. Voor meer informatie: www.dustconf.com.
Meer informatie over voorlichtingsbijeenkomsten, zoals data, locaties en hoe u zich kunt aanmelden, vindt u op de website van InfoMil.
De InfoMil-helpdesk is tussen kerst en oud en nieuw gesloten; alleen met vragen over vuurwerk kunt u wel terecht. Heeft u een vraag voor de helpdesk? Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl. Onder aandachtsgebieden vindt u veel gestelde vragen, het laatste nieuws, actuele ontwikkelingen en veel achtergrondinformatie.
Op de site staan ook veel vragen en antwoorden. Wilt u uw vraag toch voorleggen aan een van onze deskundigen? Bel dan op werkdagen, tussen 9 en 12 uur.
U kunt uw vraag ook digitaal stellen: gebruik het registratieformulier op onze site. We doen ons best om uw vraag binnen twee werkdagen te beantwoorden.
8
InfoMil Nieuws 44, december 2006
WAT E R
IBOS-regenwater: een handvat voor regionaal regenwaterbeleid De introductie van het regenwaterbeleid is een belangrijke vernieuwing in de regelgeving van afvalwater. Het doel ervan is dat relatief schoon regenwater zoveel mogelijk in het milieu gebracht kan worden op de plaats waar het neerkomt. Implementatie van dit beleid vraagt wel om specifieke ondersteuning en goede afstemming binnen en tussen lokale overheden. In juni 2004 stuurde het kabinet de beleidsbrief Regenwater en riolering naar de Tweede Kamer (Tweede Kamer 28 966 nr. 2), met daarin het vernieuwde regenwaterbeleid. In juni 2006 volgde het wetsvoorstel Wetswijziging verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken, ook wel wetsvoorstel Gemeentelijke watertaken genoemd (Tweede Kamer 30578 nr. 2). Hiermee worden de uitgangspunten van het regenwaterbeleid verankerd in de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding.
Aanpassingen
Maatwerkvoorschriften
De Wet milieubeheer wordt op een aantal punten aangepast. Een aantal begripsbepalingen en de gemeentelijke zorgplicht uit de Wm (artikel 10.30) worden verduidelijkt, en de gemeente krijgt de mogelijkheid om bij verordening regels te stellen aan het lozen van afvloeiend regenwater en grondwater. Daarnaast krijgen grond- en regenwater een plaats in het gemeentelijk riolerings-plan en wordt er een voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater geïntroduceerd. In de Wet op de waterhuishouding staan twee zorgplichten voor de gemeente: voor regenwater en voor het grondwater.
Er zijn nu drie nieuwe amvb’s in voorbereiding: het activiteitenbesluit, het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Besluit lozingen niet-inrichtingen. Binnen die amvb’s kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld aan individuele regenwaterlozingen van huishoudens, inrichtingen of nietinrichtingen. Daarnaast kan de gemeente voor de omgang met regenen grondwater een gemeentelijke verordening opstellen waarin aan de lozingen in een bepaald gebied (wijk of afwateringseenheid) aanvullende eisen worden gesteld.
Verbreed GRP
HOLLANDSE HOOGTE
voor andere oplossingen wordt gekozen. Om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen van het regenwaterbeleid in het GRP, hebben de Stichting RIONED en InfoMil de site www.IBOS-regenwater.nl opgezet. IBOS staat voor Interactief Beslissingsondersteunend Systeem. De site biedt informatie over beleid, wetgeving en effecten van afkoppelen.
De reikwijdte van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) wordt vergroot: straks wordt naast het beleid voor het stedelijk afvalwater ook het beleid voor regenwater en grondwater in het GRP uitgewerkt. Het landelijk regenwaterbeleid gaat ervan uit dat regenwater zoveel mogelijk lokaal wordt teruggebracht in het milieu, maar biedt ook de mogelijkheid dat regionaal of lokaal
De gemeentelijke afdelingen die zich bezighouden met riolering en milieu kunnen bij het opstellen van het GRP samen bekijken in welke situaties maatwerk voor regen- en grondwaterlozingen nodig is. Aanleiding is bijvoorbeeld een overschrijding van lokale waterkwaliteitsdoelstellingen, waardoor aanvullende eisen kunnen gelden voor regenwater dat afvloeit vanaf een koperen dak of gevel.
.
REACH
Consequenties van REACH voor het bevoegd gezag Wm en Wvo REACH, de nieuwe Europese verordening voor chemische stoffen, treedt in 2007 in werking. In InfoMil Nieuws 39 schetsten we de hoofdlijnen van de verordening, in InfoMil Nieuws 42 beschreven we de stand van zaken bij een aantal projecten. Nu informeren we u over de consequenties van REACH voor Wm- en Wvo-vergunningverleners. Naar verwachting wordt REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van CHemische stoffen) in april 2007 van kracht. De stoffenverordening van de EU heeft een rechtstreekse werking. Om de invoering soepel te laten verlopen, is het programma ‘Invoering REACH’ in het leven geroepen. In een van de projecten daarbinnen worden de consequenties van REACH voor de
Wm- en Wvo-vergunningverlening in beeld gebracht. In het project werken VROM, InfoMil, provincies, gemeenten, RIZA, Rijkswaterstaat en waterschappen samen.
Registratieplicht Door de registratieplicht die REACH met zich meebrengt komt veel informatie over chemische stoffen beschikbaar.
Uit de voorlopige resultaten van het project blijkt dat dit consequenties heeft voor vergunningverleners: • Vergunningverleners moeten in het vooroverleg voor een vergunningaanvraag duidelijk aangeven welke informatie over stoffen (gevaren, risico’s, risicobeperkende maatregelen en dergelijke) zij van het bedrijf verwachten. Het bedrijf moet deze informatie in het kader van REACH immers beschikbaar hebben. • Vergunningverleners mogen verwachten dat bedrijven die met REACH te maken hebben meer stofinformatie in hun vergunningaanvraag opnemen. • Vergunningverleners mogen relevante extra stofinformatie altijd rechtstreeks opvragen bij een bedrijf, ook wanneer die als vertrouwelijk wordt aangemerkt (REACH biedt die mogelijkheid). Lees verder op pagina 9
9
InfoMil Nieuws 44, december 2006
REACH
Wm gewijzigd, Wms verdwijnt Door de komst van REACH in 2007 (zie het artikel hieronder) wordt de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) ingetrokken en de Wm gewijzigd. Dat heeft consequenties voor vergunningverlening en handhaving. De REACH-verordening vervangt ruim zestig bestaande Europese richtlijnen en verordeningen, waaronder de richtlijn 76/769/EEG (Stoffenverbodsrichtlijn), de verordening 793/93/EEG (Bestaandestoffenverordening) en de richtlijn 91/155/EEG (Richtlijn veiligheidsinformatieblad). De huidige stoffenrichtlijn (67/548/EG) wordt gewijzigd en veel verplichtingen daaruit worden opgenomen in REACH. Zo vervalt bijvoorbeeld het kennisgevingsstelsel voor nieuwe stoffen.
•
•
Vergunningverleners mogen een vergunningaanvraag buiten behandeling laten als zij van oordeel zijn dat de aanvrager onvoldoende informatie verstrekt over gevaarsaspecten, risico’s en maatregelen. Vergunningverleners moeten bij het bedrijf aandringen op een aanvraag voor een revisievergunning als de vergunningvoorschriften duidelijk in strijd zijn met de stofgegevens waarover de aanvrager of vergunninghouder beschikt op grond van de REACHverplichtingen. Daarnaast moeten zij regelmatig nagaan of eerder verleende vergunningen nog sporen met REACH en andere internationale verplichtingen (zoals IPPC en de Kaderrichtlijn Water) en beoordelen of ze vergunningrevisies van bepaalde bedrijven voorrang kunnen geven.
Inwerkingtreding
In andere hoofdstukken van de Wm zijn de openbaarheid van informatie, het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving geregeld.
In de REACH-verordening staat precies welke onderdelen wanneer in werking treden. In het algemeen gaan de onderdelen van REACH die betrekking hebben op registratie van stoffen en de daaraan verbonden taken pas gelden één jaar na de datum waarop de verordening in werking treedt. Bestaande regelgeving die voortvloeit uit de Stoffenrichtlijn en de Bestaandestoffenverordening wordt pas één jaar na de datum waarop de REACH-verordening in werking treedt, ingetrokken.
Wms vervalt
Vernieuwd hoofdstuk Wm De uitvoering en handhaving van de REACH-verordening wordt in Nederland geregeld in een vernieuwd hoofdstuk 9 (Stoffen en producten) van de Wm. Daartoe is een wetsvoorstel gemaakt – de Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie (REACH) – dat aan hoofdstuk 9 van de Wm twee titels toevoegt: 9.2 Stoffen, preparaten en genetisch gemodificeerde organismen, en 9.3 De EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Titel 9.3 gaat in op een aantal onderwerpen waarvoor uitvoeringsregels worden vastgesteld: • de aanwijzing van de nationale bevoegde instantie • het strafbaar stellen van overtredingen van bepalingen van REACH • de mogelijkheid tot het stellen van andere uitvoeringsregels bij ministeriële regeling.
De Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms), waarin de bestaande richtlijnen grotendeels zijn geïmplementeerd, komt te vervallen. De inhoud ervan wordt (al dan niet in gewijzigde vorm) geregeld in REACH, daarnaast zijn bepaalde instrumenten uit de Wms na de invoering van REACH niet meer nodig. Onderwerpen uit de Wms die geen deel uitmaken van REACH worden overgeheveld naar hoofdstuk 9 van de Wm. Zo blijft de stoffenregelgeving zo overzichtelijk mogelijk. Besluiten en regelingen die zijn gebaseerd op de Wms-basis, maar de implementatie vormen van andere Europese richtlijnen en verordeningen (zoals het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003) blijven bestaan, maar ze krijgen een rechtsgrondslag in titel 9.2 van de Wm. Hetzelfde geldt voor besluiten en regelingen die nationale onderwerpen regelen, en die geen Europese oorsprong hebben en niet uitputtend in REACH worden geregeld; een voorbeeld hiervan is het Vuurwerkbesluit Wms. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie (REACH) dit najaar behandeld.
Andere consequenties
Rechtstreekse werking
Enkele andere voorlopige resultaten van het project zijn: • Vergunningverleners zijn niet verplicht te controleren of bedrijven voldoen aan hun verplichtingen op grond van REACH. • Vergunningverleners mogen in een vergunning geen voorschriften opnemen die strijdig zijn met autorisatieverplichtingen (verbod op een stof met mogelijkheid tot ontheffing) of beperkende maatregelen in REACH. • Als andere EU-verplichtingen (zoals IPPC en de Kaderrichtlijn Water) of de lokale omstandigheden dit nodig maken kunnen vergunningverleners in de vergunning eisen opnemen die verder gaan dan REACH verplicht. REACH richt zich op productie en gebruik van stoffen, niet op emissies.
Omdat een Europese verordening altijd een rechtstreekse werking heeft, mogen in de Wm- en Wvo-vergunning geen voorschriften uit deze verordening worden opgenomen. Wel wordt REACH juridisch verankerd in het nieuwe hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer (zie hiervoor het artikel hierboven). Eind 2006 publiceren we op de InfoMilsite een uitgebreide beschrijving van de consequenties van REACH voor vergunningverleners, met enkele praktische hulpmiddelen. Ook wordt de Circulaire beschikbaarheid stofgegevens voor Wm- en Wvo-vergunningverleners uit 2003 aangepast aan de mogelijkheden die REACH biedt.
.
.
10 InfoMil Nieuws 44, december 2006
ENERGIE
Vloeibare biobrandstoffen: een profiel Vloeibare biobrandstoffen zijn hot. Ze dragen niet bij aan het broeikaseffect en zijn een serieus instrument om de doelen uit het Kyoto-protocol te realiseren. Daarnaast vormt de teelt van gewassen waaruit biobrandstof wordt gewonnen een stimulans voor de agrarische sector. Nog een pre is dat Nederland voor zijn energievoorziening minder afhankelijk wordt van andere landen. Biobrandstof heeft dus veel voordelen, maar wat betekenen de toepassing en productie ervan voor het bevoegd gezag? De toepassing van biobrandstoffen wordt gestimuleerd door nationaal en internationaal beleid. Daarbij moeten we twee toepassingen onderscheiden: de stationaire productie van stroom en warmte en de inzet als brandstof voor (vracht)auto’s.
Doelstellingen Volgens het Nederlandse overheidsbeleid moet in 2010 ten minste 9% van alle elektriciteit duurzaam worden opgewekt. Om deze doelstelling te realiseren zijn financiële instrumenten ingezet, zoals de MEP-regeling. Belangrijke duurzame bronnen zijn zon, wind en biomassa. Bij dat laatste gaat het om bijstook van biomassa in kolencentrales, de verbranding van de biomassafractie uit afval en het verbranden van vloeibare biobrandstoffen.
Voor het gebruik van biobrandstoffen in auto’s en vrachtauto’s is vooral de Europese richtlijn ter stimulering van biobrandstoffen (2003/30/EG) van belang. Op grond van deze richtlijn moet in 2010 een kleine 6% van de transportbrandstoffen uit biobrandstof bestaan; voor Nederland is dat 9 miljoen hectoliter vloeibare biobrandstof in 2010.
Energieopwekking In de huidige 8.40 amvb’s vormt het gebruik van (vloeibare) biobrandstof voor energieopwekking een uitsluitingscriterium. Dat betekent bijvoorbeeld dat een kantoorgebouw of glastuinbouwbedrijf dat energie opwekt met palmolie niet meer onder de amvb valt, maar een Wm-vergunning moet aanvragen. In de nieuwe activiteiten-amvb blijft de inzet van biodiesel die voldoet aan de norm EN 14214 onder de amvb vallen; voor overige biobrandstoffen blijft nog sprake van een vergunningplicht. Bij de toepassing van biobrandstoffen voor energieopwekking hangt het van veel factoren af wie bevoegd gezag is en welke emissie-eisen er in de vergunning moeten komen. Enkele vragen die beantwoord moeten worden: • hoe groot is de installatie? • is de te verbranden biobrandstof een afvalstof (zoals frituurvet) of niet (zoals palmolie)? • wordt er biobrandstof van dierlijke herkomst verbrand? Deze en vele andere vragen zijn opgenomen in de wetswegwijzer biomassa (op www.infomil.nl > wetswegwijzer/ overige branches), waarmee het emissieregime voor een installatie kan worden bepaald. Over de (emissie)eisen bij de verbranding van specifieke biobrandstoffen is in eerdere nummers van InfoMil Nieuws geschreven (nr. 37, p. 5; nr. 41, p. 12; nr. 43, p. 14).
HOLLANDSE HOOGTE
Transport De meeste biobrandstoffen die voor transportdoeleinden worden ingezet zijn pure plantaardige oliën (ppo; zoals koolzaadolie), biodiesel en bio-ethanol. Ze kunnen als zuivere biobrandstof worden aangeboden, maar ook gemengd met de reguliere transportbrandstof. Vanaf december 2006 is het mogelijk dat (erkende) installateurs een installatiecertificaat afgeven conform BRL 903/07 voor (opslag)tanks met mengsels of pure biobrandstof. De PGS30 zal op termijn hierop worden aangepast.
Productie Een deel van de in 2010 benodigde biobrandstoffen zal in Nederland geproduceerd worden. Als een ppoproducerende inrichting een capaciteit heeft tot 250 x 106 kg per jaar dan is de gemeente bevoegd gezag, bij een hogere capaciteit is dat de provincie (categorie 6 uit bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit). De productie van biodiesel is een chemisch proces, met dierlijke of plantaardige olie en methanol als grondstoffen. Inrichtingen waar biodiesel wordt geproduceerd vallen onder categorie 4.3.e.2 van het Ivb en bij een capaciteit van meer dan 1 x 106 kg per jaar is de provincie bevoegd gezag. Inrichtingen waar biodiesel wordt geproduceerd vallen verder onder de IPPC-richtlijn (annex 1, categorie 4.1 a en b); ook kan er sprake zijn van een mer-beoordelingsplichtige activiteit op grond van categorie D 34.5 of D 35 van het Besluit m.e.r. Bio-ethanol wordt geproduceerd door fermentatie van suikers uit onder meer suikerriet, maïs, tarwe, koolzaad en suikerbieten. Misschien kan er ook uit cellulosehoudende gewassen ethanol worden geproduceerd; onderzoek daarnaar loopt. De productie van (bio-) ethanol valt eveneens onder categorie 4 van het Ivb; bij een capaciteit van meer dan 5 x 106 kg per jaar is de provincie bevoegd gezag (cat. 4.3.a.5).
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
11 InfoMil Nieuws 44, december 2006
VOS
Handhaving ontgassingsverbod benzine Binnenvaartschepen mogen sinds 1 januari 2006 hun benzinedampen niet langer ontgassen – we schreven er al over in InfoMil Nieuws 40. Een praktijkblad helpt de handhaver overtredingen vast te stellen, maar voor een effectieve handhaving van het ontgassingsverbod is meer nodig. Bij de handhaving van het ontgassingsverbod zijn veel partijen betrokken. Dat was te merken op 19 september: zo’n zeventig handhavers en vergunningverleners van provincies, gemeenten, milieudiensten, Rijkswaterstaat, Inspectie Verkeer en Waterstaat, Havenbedrijven, Zeehavenpolitie, KLPD en OM waren naar Rotterdam gekomen om zich te laten informeren over de mogelijkheden bij de controle op het ontgassingsverbod.
Voorlichting en instructie Het Praktijkblad Handhaving ontgassingsverbod van benzine in de binnenvaart geeft nuttige informatie waarmee de handhaver kan bepalen of er sprake is van een overtreding. Voor een goede naleving en handhaving is echter meer voorlichting en instructie nodig. Bedrijven en overheden zijn doorgaans wel op de hoogte van de eisen aan de belading van binnenvaartschepen met benzine; die regelgeving geldt al langer.
Nieuw is dat sinds 1 januari 2006 de regelgeving ook gevolgen kan hebben voor het beladen met andere stoffen dan benzine. Over de gevolgen is uitgebreid gecommuniceerd met de branchevertegenwoordigers, maar het is nog onduidelijk of het ontgassingsverbod ook voldoende bekend is bij de individuele ondernemers.
INSPECTIE V&W
handhaving aan de orde en wanneer bestuursrechtelijke, en welke sanctie wordt bij welke situatie opgelegd?
Afspraken Ook handhavers onderling moeten afspraken maken. Wat zijn bijvoorbeeld acceptabele technieken voor opvang en verwerking van benzinedampen? De schipper moet in veel gevallen schriftelijk kunnen aantonen dat er geen benzinedamp is ontgast. Welke documenten mag u hiervoor accepteren? Een ander punt is dat de bevoegde gezagen in onderling overleg moeten zien te voorkomen dat schippers meervoudig gecontroleerd worden. Ook moeten er afspraken komen over de sancties. Wanneer is strafrechtelijke
Initiatief De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft op 19 september toegezegd om in overleg met de betrokken handhavers een plan van aanpak op te stellen, zodat de handhaving snel kan starten. Uitvoering van dat plan moet leiden tot het vastleggen van afspraken. Daarbij wordt rekening gehouden met de effectiviteit van de handhavingsactie tegenover de benodigde inspanning. De voorlichting aan het bedrijfsleven wordt een belangrijk onderdeel van het plan.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Toetsing op hoofdlijnen
WETGEVING
Veranderingen Arbowet ook van belang voor milieuambtenaren In gesprekken met bedrijven komt vaak de wenselijkheid van een betere aansluiting tussen milieu- en arbovoorschriften ter sprake. Daarom is het voor vergunningverleners en handhavers goed om te weten dat niet alleen de milieuwetgeving verandert. Ook de Arbowet wordt flink aangepakt.
Op 26 september 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel voor een herziene Arbowet, die in het teken staat van deregulering en vermindering van de administratieve lastendruk. Als de Eerste Kamer het ook goedkeurt, treedt de wet op 1 januari 2007 in werking. De herziene Arbowet geeft werknemers en werkgevers meer verantwoordelijkheid en biedt mogelijkheden om het arbeidsomstandighedenbeleid in de onderneming of sector zelf in te vullen.
Zo weinig mogelijk regels Op basis van de nieuwe Arbowet worden bovenop de Europese regels zo min mogelijk regels gesteld. De overheid neemt zo concreet mogelijke doelvoorschriften op in de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling. Werknemers en werkgevers bepalen vervolgens samen hoe zij deze doelvoorschriften invullen. Dit wordt vastgelegd in een Arbocatalogus voor de onderneming of branche. Daarin staan de verschillende manieren waarop je kunt voldoen aan de gestelde doelvoorschriften: beschrijvingen van technieken en methoden, best practices, normen, praktische handleidingen enzovoort. De verantwoordelijkheid voor de Arbocatalogi ligt volledig bij de werkgevers en werknemers.
De Arbeidsinspectie toetst de Arbocatalogi op hoofdlijnen. Zodra er een positief getoetste Arbocatalogus voor een sector is opgesteld, wordt deze aan een aparte, nieuwe beleidsregel van de Arbowet toegevoegd. De huidige beleidsregels zijn maximaal drie jaar geldig en worden eerder ingetrokken als een arbocatalogus ze overbodig maakt. De Arbeidsinspectie controleert naleving van de wettelijke regels, en waar aanwezig de private afspraken in Arbocatalogi.
Maatwerk De nieuwe wet maakt meer maatwerk mogelijk, als gevolg waarvan voor dezelfde activiteiten bij verschillende bedrijven verschillende maatregelen mogelijk zijn om aan dezelfde wettelijke doelvoorschriften te voldoen. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan de omgang met gevaarlijke stoffen en de hoogte van bepaalde grenswaarden.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
12 InfoMil Nieuws 44, december 2006
LUCHT
Validatie E-PRTR-rapportages wordt wettelijke taak Vanaf 1 januari 2007 moet een groep bedrijven emissies gaan registreren volgens nieuwe Europese spelregels. De reden voor die vernieuwing is de E-PRTR-verordening: bedrijven zijn verplicht hun emissies te rapporteren aan de overheid, de overheid is verplicht om deze informatie beschikbaar te stellen aan het publiek. Wat betekent dit voor het bevoegd gezag? De E-PRTR-verordening (de afkorting staat voor European Pollutant Release Transfer Register) verplicht de lidstaten van de Europese Unie om emissies te registreren en openbaar te maken. Die verplichting vloeit voort uit het verdrag van Aarhus (1998), waarin is vastgelegd dat burgers recht hebben op toegang tot informatie over lokale milieukwaliteit. De E-PRTR is de laatste stap in een ontwikkeling die meer dan twintig jaar geleden is ingezet met het registreren van emissies van bedrijven en het maken van nationale overzichten. Het E-PRTR-protocol voorziet in het opzetten van een openbaar gegevensregister met informatie over de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen vanuit:
• • •
specifieke bronnen (bedrijven) diffuse bronnen (een verzameling van vele kleinere of verspreide bronnen; landbouw en verkeer horen daar bij) het transport van afvalstoffen van bedrijfsterreinen naar elders.
Welke bedrijven? Of een bedrijf rapportageplichtig is, hangt af van de aard van de activiteiten en de hoeveelheid emissies van stoffen die genoemd worden in de verordening. E-PRTR-plichtige bedrijven moeten jaarlijks rapporteren aan het bevoegd gezag over: • de emissie van stoffen waarvoor zij de drempelwaarde (opgenomen in de bijlage van de verordening) overschrijden • het transport van afvalstoffen die boven de drempelwaarde liggen
(vanaf 2 ton voor gevaarlijk afval en 2000 ton voor niet-gevaarlijk afval) • afvalwatertransport naar derden voor zuivering (indien in bijlage II gespecificeerde verontreinigde stoffen in afvalwater aanwezig zijn). De bedrijven moeten voor het eerst rapporteren in 2008, over het verslagjaar 2007. Uiteindelijk wordt deze informatie samengevoegd in een nationaal register, waarin alle emissies gepubliceerd worden. In het Europese register worden de gegevens per lidstaat zichtbaar gemaakt.
Bevoegd gezag In het kader van de verordening moeten de E-PRTR-plichtige bedrijven per 1 januari gaan meten en registreren. Provincies, directies van Rijkswaterstaat, waterschappen en gemeenten en de Dienst Regelingen van LNV hebben als bevoegd gezag de taak om na te gaan of de rapportages kloppen met de werkelijkheid. Ze moeten op tijd zijn, volledig, betrouwbaar en consistent. Ook bij de huidige jaarlijkse rapportages is validatie al een taak van het bevoegd gezag; onder E-PRTR is dit een wettelijke taak geworden. Het bevoegd gezag kan alvast het volgende doen: • bedrijven inventariseren die onder de E-PRTR-verordening vallen • contact opnemen met deze bedrijven en afspreken hoe ze gaan meten en registreren. In veel gevallen zijn deze afspraken al gemaakt. In december komt InfoMil met een ondersteunende publicatie hierover.
Ondersteuning De meeste bedrijven die onder de E-PRTR-verordening gaan rapporteren, maken nu al een milieujaarverslag in het kader van het Besluit milieuverslaglegging. Onder de bedrijven die voor het eerst moeten gaan rapporteren, vallen intensieve veeteelt- en aquacultuurbedrijven, rioolzuiveringsinstallaties, steenbakkerijen, slachthuizen, houtverduurzamingsbedrijven en stortplaatsen. Het huidige elektronische milieujaarverslag dient als uitgangspunt voor de emissiegegevens. De bestaande Handreiking validatie milieujaarverslagen wordt aangepast en beter toegankelijk gemaakt.
.
Met vragen kunt u terecht bij de helpdesk MJV (070) 312 03 60 of
[email protected] HOLLANDSE HOOGTE
> www.infomil.nl/nieuwslinks
WATERSCHAP BRABANTSE DELTA
13 InfoMil Nieuws 44, december 2006
NER
Eenvoudiger emissies controleren Het nieuwe NeR-hoofdstuk over het controleren van emissies maakt de toepassing in de vergunningverlening en de handhaving eenvoudiger. De adviesgroep van de NeR zal het vernieuwde hoofdstuk 3.7 (het controleren van emissies) vaststellen in de eerste vergadering van 2007. Het doel van de herziening is het hoofdstuk eenvoudiger en transparanter toepasbaar te maken bij vergunningverlening en handhaving. Behalve emissies, emissiegrenswaarden en emissieconcentratie-eisen hoort in een vergunning ook de manier te staan waarop deze zaken worden bepaald en gecontroleerd.
Redenen voor wijziging Gaandeweg is de inhoud van de NeR geactualiseerd – de aanpassing van hoofdstuk 3.7 vormt hiervan het voorlopige sluitstuk. Ze is het gevolg van een evaluatie van het gebruik van het hoofdstuk in 2005. Daaruit bleek dat het hoofdstuk bij vergunningverlening
fragmentarisch wordt toegepast, vaak in termen als ‘controleren conform de NeR’. Dat kan beter. Een tweede reden is de jurisprudentie: de Raad van State heeft over dit onderwerp de uitspraak gedaan dat handhaving een taak voor het bevoegd gezag is, maar op basis van goede en heldere voorschriften. En dus moet het goed. Ten slotte: in 2005 is de Wet milieubeheer gewijzigd naar aanleiding van de implementatie van de IPPCrichtlijn. Daarin staat dat emissiegrenswaarden in een vergunning altijd vergezeld moeten gaan van voorschriften om deze waarden te controleren. Het gaat om de methode en frequentie van de bepaling en om de procedure voor de beoordeling van de verkregen gegevens, inclusief organisatie en registratie van de bepalingen en beoordelingen. Het moet dus helder, duidelijk en transparant.
validatie milieujaarverslagen en de Handleiding meten van luchtemissies (InfoMil-uitgave L40) tot de belangrijkste informatiebronnen voor het controleren van emissies. Het behandelt de systematiek van de controle en sluit aan bij (internationale) meetnormen. Ook wordt ingegaan op hoe het bevoegd gezag goede voorschriften voor een vergunning kan opstellen en welke eisen er gelden voor het in de vergunning vereiste meetplan. Ten slotte staat in het hoofdstuk wat er precies in de vergunning moet worden opgenomen (meetmethode en -frequentie, toetsingsprocedure en het overleggen van de gegevens aan het bevoegd gezag) en wat erin mag worden opgenomen (organisatie en registratie, aanvullende aspecten om betrouwbare gegevens te krijgen).
Inhoud
De tekst van het vernieuwde hoofdstuk kunt u vanaf januari vinden op www. infomil.nl onder lucht/NeR/aanvullingen NeR.
Het nieuwe hoofdstuk 3.7 hoort met de BREF monitoring, de Handreiking
> www.infomil.nl/nieuwslinks
.
MER
SMB-regelgeving geïmplementeerd Ook voor het vaststellen van sommige ruimtelijke plannen moet ook een milieu-effectrapport worden gemaakt sinds de Europese richtlijn strategische milieubeoordeling is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Op 28 september 2008 zijn de wijziging van de Wet milieubeheer (Staatsblad 2006, 336) en de wijziging van het Besluit m.e.r. (Staatsblad 2006, 388) in werking getreden. Daarmee is in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. de Europese richtlijn strategische milieubeoordeling (2001/42/EG) geïmplementeerd. In hoofdstuk 7 van de Wm is nu opgenomen dat naast een eventuele m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht voor in het Besluit m.e.r. aangewezen besluiten ook voor het vaststellen van bepaalde ruimtelijke plannen een milieu-effectrapport moet worden gemaakt. We noemen dit milieueffectrapport voor plannen gemakshalve ‘plan-MER’ (vroeger heette het ook wel ‘SMB’, en een milieueffect-rapport voor een besluit gemakshalve een besluitMER). In de Wet milieubeheer wordt het plan-MER ook aangeduid met de term ’milieu-effectrapport’. In dit artikel beantwoorden we twee vaak gestelde vragen. Met andere vragen kunt u terecht bij de helpdesk.
Wanneer een plan-MER? Een plan-MER moet in de volgende gevallen worden gemaakt: a. Ter voorbereiding van elk in kolom 3 van onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit m.e.r. aangeduide plannen, mits zo’n plan ‘een kader vormt’ voor het in kolom 4 aangeduide m.e.r.plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige besluit. Laten we als voorbeeld categorie C 14 van de bijlage van het Besluit m.e.r. (oprichting wijziging uitbreiding veehouderij) bekijken. In kolom 3 zijn nu de volgende ruimtelijke plannen aangegeven waarvoor een plan-MER gemaakt moet worden als die een kader zouden vormen voor de in kolom 4 bedoelde milieuvergunningverlening: • een planologische kernbeslissing (art. 2a Wro) • een streekplan (art. 4a Wro) • een gemeentelijk structuurplan (art. 7 Wro) • een bestemmingsplan (art. 10 Wro) • een uitwerkingsplan (art. 11, eerste lid, wro)
•
een regionaal structuurplan (art. 36c Wro). Een voorwaarde is wel dat in het ruimtelijk plan iets staat dat in positieve zin van invloed kan zijn op het later te nemen besluit om een milieuvergunning te verlenen. b. Ter voorbereiding van een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan met een activiteit waarvoor een ‘passende beoordeling’ op grond van artikel 19j in combinatie met artikel 19f van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. c. Ter voorbereiding van een plan dat aangewezen is in de provinciale milieuverordening. Let op: een plan als bedoeld in criterium b, dat zijn grondslag vindt in het nieuwe artikel 7.2a van de Wet milieubeheer, hoeft dus niet hetzelfde te zijn als een plan waarop criterium a of criterium c van toepassing is, maar het zou wel kunnen. De inhoudelijke eisen van het besluitMER en die van het plan-MER verschillen niet of nauwelijks.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
14 InfoMil Nieuws 44, december 2006
VERVOERMANAGEMENT
Enthousiasme voor vervoermanagement Door de InfoMil-trainingen ‘Vervoermanagement in de Wm’ kregen vergunningverleners en handhavers meer inzicht in de mogelijkheden om vervoermanagement bij bedrijven te realiseren. Begin november is de training afgerond voor medewerkers van de milieudiensten IJmond, DCMR, Midden-Holland, Den Haag, regio West-Holland en Amsterdam. De vervoermanagementtraining maakte deel uit van een SAM-project voor meer regionale samenwerking en uitwisseling van kennis en ervaring over de verruimde reikwijdte. Tijdens de laatste bijeenkomst presenteerden de milieuambtenaren hun eerste ervaringen met bezochte bedrijven.
Enthousiaste reacties “Ik ben door de contacten met bedrijven enthousiast geraakt over vervoermanage-
TRAFFICLINQ.NL
ment. Bij het vooroverleg kun je de boel in beweging zetten; als je op tijd begint, kun je de kansen om maatregelen te treffen volledig benutten. Ook bedrijven zijn geïnteresseerd, omdat het een winwinsituatie is. We gaan onze ervaringen binnen onze milieudienst uitdragen naar collega’s: vergunningverleners en handhavers.” “Je zou het niet verwachten, maar bij transportbedrijven is vaak veel te halen. Uit een scan blijkt dat er enorme besparingen mogelijk zijn. Een eenvoudige maatregel als de chauffeurstraining ‘Het nieuwe rijden’ kan vijf tot tien procent brandstofbesparing opleveren. Dat kan in de tonnen lopen.” “Via artikel 8.23 kun je een extra voorschrift vervoer aan de vergunning toevoegen waarin staat dat het bedrijf de maatregelen moet uitvoeren uit het plan van aanpak dat het bedrijf zelf heeft opgesteld. Als het bedrijf straks onder de nieuwe activiteiten-amvb valt, kan dat
worden overgenomen.” “Ook bij de huidige amvb-bedrijven kun je vervoermanagement volgens de Handreiking wegen naar preventie nu al meenemen.” “Het gaat erom het bedrijf te stimuleren na te denken over een mogelijke aanpak, niet om het hard afdwingen van maatregelen.” “Schrijf nooit een vervoersonderzoek voor als je geen idee hebt van het besparingspotentieel bij een bedrijf. Checklist en overleg zijn daarvoor cruciaal.”
Informatieblad InfoMil brengt eind december het eerste informatieblad over vervoermanagement bij bedrijven uit. Daarin vindt u veel maatregelen die bedrijven kunnen treffen op het gebied van woon-werkverkeer, zakelijk verkeer, bezoekersverkeer, en goederenvervoer. Informatiebladen met maatregelen toegespitst op ziekenhuizen, publiekstrekkers en kantoorgebouwen volgen in het eerste kwartaal van 2007. Bent u ook geïnteresseerd in de praktijkgerichte training? Meld u dan aan via www.infomil.nl.
.
BODEM
Kwalibo: meer zekerheid en kwaliteit bij bodembeheer De uitvoering van het bodembeheer kan beter; daarom is het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (kortweg Kwalibo) genomen. Het is per 1 oktober 2006 van kracht. Kwalibo grijpt onder meer in op de volgende regelgeving: • Wet Bodembescherming • Wet Milieubeheer • Woningwet • Wet verontreiniging oppervlaktewateren Het besluit heeft gevolgen voor diverse uitvoerende werkzaamheden, die zowel door private partijen als door overheden kunnen worden uitgevoerd. De zogenaamde bodemintermediairs (de uitvoerende organisaties in het bodembeheer) moeten aantonen dat ze voldoen aan kwaliteitseisen die zijn vastgelegd in beoordelingsrichtlijnen of andere normdocumenten. Hiervoor kan de bodemintermediair een certificaat aanvragen bij een certificerende instelling.
Die controleert de kwaliteit van het werk. Ook als een overheid zelf werkzaamheden in het bodembeheer uitvoert, is certificatie en erkenning voor die werkzaamheden verplicht. De overheid vervult dan immers de rol van opdrachtnemer.
Integriteit bewaakt De rijksoverheid bewaakt de integriteit van de bodemintermediairs. Voor een aantal functies moet bij het aanvragen van persoonsregistratie een verklaring omtrent het gedrag worden overlegd; dit geldt voor de monsternemer, de veldwerker en de milieukundige begeleider. Daarnaast doen de inspecties van VROM en V&W aanvullend
onderzoek naar eventuele misstappen uit het verleden. Het certificaat en het integriteitsonderzoek vormen de basis voor de erkenning. Bodem+ verstrekt die erkenning in opdracht van de ministeries van VROM en V&W.
Rol van het bevoegd gezag Bij het indienen van een aanvraag tot bouwvergunning, een saneringsaanvraag of iets dergelijks, controleert het bevoegd gezag of de gegevens die daarbij overlegd moeten worden afkomstig zijn van erkende intermediairs. Als de uitvoerende instantie niet is erkend voor die betreffende werkzaamheid, moet het bevoegd gezag de aanvraag niet-ontvankelijk verklaren. Ook de handhaver moet controleren of de uitvoerende instantie in het bezit is van een erkenning. Opdrachtgevers mogen alleen gebruik maken van erkende bedrijven.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
15 InfoMil Nieuws 44, december 2006
FO-INDUSTRIE
Multinationals en het Nederlandse milieubeleid Mondiaal gezien is het Nederlandse milieubeleid nogal ongewoon. Overleg met de overheid, convenanten, inspanningsverplichtingen, het zijn eigenaardige instrumenten. Nederlandse bedrijven zijn er aan gewend, maar hoe kijken buitenlandse bedrijven met een Nederlandse vestiging aan tegen ons milieubeleid? En hoe kan de overheid omgaan met bedrijven die werken vanuit een andere cultuur? We vroegen drie bedrijven en een milieuambtenaar naar belemmeringen en voordelen. Bedrijven hechten uit concurrentieoverwegingen meestal sterk aan een level playing field: gelijke uitgangspunten voor iedereen. “We moeten ons best doen om het speelveld eerlijk te houden”, zegt Maarten de Hoog, hoofd procesindustrie van DCMR Milieudienst Rijnmond, “maar het is een illusie te denken dat de omstandigheden voor iedereen ooit hetzelfde zullen worden. Als je in Griekenland een gebouw neerzet, hoef je niet te heien.”
de eisen van het concern te voldoen dan aan die van de Nederlandse regelgeving. Vaak zijn die eisen strenger dan de landelijke wetgeving – zelfs van de Nederlandse. Doelen stellen, de kwaliteit steeds verbeteren zit diep verankerd in de concernfilosofie. Zo’n convenant met het Nederlandse bevoegd gezag, met alle ambities van dien, sluit daar soepel bij aan. We zien deelname niet als een extra belasting.”
Lokale belangen Overmatige detaillering Bernadette Giessen is hoofd milieu bij zinkproducent Zinifex in Budel. Lukt het haar aan de Australische hoofddirectie uit te leggen hoe de Nederlandse werkwijze op het gebied van milieu in elkaar zit? “Met het bevoegd gezag hebben we een goede verstandhouding. In Australië kennen ze onze overlegcultuur veel minder. Alle meldingen en rapportages die wij hier moeten overleggen, wil het hoofdkantoor ook zien; informatie geven aan het bevoegd gezag heeft daar een veel zwaardere lading. Ik denk dat het Nederlandse milieubeleid een obstakel kan zijn voor bedrijven die grote investeringen overwegen. Er zijn nu veel bezwaren en onzekerheden: de enorme detaillering van het beleid, emissierechten, de ontwikkeling van de energieprijs op langere termijn... daar houden grote concerns niet van.”
SCA Packaging in Eerbeek produceert golfkarton. Het hoofdkantoor van het oorspronkelijke bosbouwbedrijf SCA staat in Zweden. “De cultuur van SCA is echt Zweeds”, zegt Ronald Kooij. “Het concern staat heel positief tegenover overleg, met gezond verstand werken aan de kwaliteit, maatwerk per vestiging.” Kooij ziet heel wat verschillen tussen Nederland en het buitenland. “Het is voor ons duurder om afval af te voeren en om gebruikt papier en energie te kopen. Met dergelijke nadelen kun je alleen concurrerend blijven door je bedrijf ontzettend goed te organiseren.
Strenge concernnormen Peter Schoofs van Eaton Automotive kijkt daar heel anders tegenaan. De Montfoortse vestiging van de Amerikaanse gigant ontwikkelt en produceert verstelbare spiegelinstrumenten voor auto’s. “Een level playing field is voor ons geen issue”, zegt hij. “Het is voor ons lastiger om aan
Voor informatie over het (elektronisch) milieujaarverslag en doelgroepconvenanten kunt u terecht op www.fo-industrie.nl. U kunt ook contact opnemen met de MJV-helpdesk, helpdesk@emjv. info, of (070) 312 03 60. Voor vragen over het Doelgroepbeleid Milieu en Industrie in relatie tot vergunningverlening en handhaving kunt u bellen met de helpdesk van InfoMil, (070) 373 55 75.
HOLLANDSE HOOGTE
Ik denk dat de lokale belangen blijven, er is altijd een politieke agenda.”
Plussen en minnen “Al die verhalen ken ik natuurlijk”, zegt Maarten de Hoog. “De buitenlandse managers vinden ons beleid in de eerste plaats vreemd, maar ze hebben er toch ook waardering voor. De Europese regels zijn de theorie, de uitvoering ervan is de praktijk. Iedere vestigingsplaats heeft zijn pakket van plussen en minnen. We vragen hier een grote ambitie op het gebied van milieu, maar we denken ook mee en zijn een betrouwbare overheid. Er zijn bedrijven die hier geen vestiging willen opzetten, om uiteenlopende redenen, maar er zijn er genoeg die wel willen komen. Anders zou de tweede Maasvlakte niet nodig zijn. Intussen moeten we ons best doen om de administratieve regels eenvoudiger te maken. Als je gaat overleggen met een vestiging van een multinational, is het van belang je goed voor te bereiden: zorg ervoor dat je weet waar een bedrijf voor staat. Je kunt vaak een matrix tekenen. Bij bedrijven met een hoog ambitieniveau en een lage organisatiegraad moet je de nadruk leggen op handhaving, bij bedrijven met een laag ambitieniveau en een hoge organisatiegraad is onderhandelen over milieumaatregelen belangrijker. Ieder bedrijf erkent inmiddels de noodzaak van milieuzorg. Dat is echt anders dan twintig jaar geleden.” De volledige tekst van de interviews kunt u lezen op www.fo-industrie.nl.
.
Activiteiten-amvb: de nieuwe Winkler Prins? De activiteiten-amvb is in aantocht. De amvb moet het aantal regels terugbrengen, de bureaucratie verminderen, en meer uniformiteit en flexibiliteit brengen. Een soort nieuwe Winkler Prins, die we allemaal in de kast moeten hebben staan. Maarten Frenk van de gemeente Hilversum geeft zijn visie op de nabije toekomst. “De kwaliteit van de milieuwetgeving krijgt een impuls. Het wettelijk systeem wordt omgegooid. De activiteiten-amvb geldt als vertrekpunt en alleen bij uitzondering geldt de vergunningplicht. De melding voor de activiteiten-amvb wordt een indieningsvereiste als er een vergunning in het kader van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning) moet worden aangevraagd. Ook de ICT- techniek voor die melding ziet er veelbelovend uit.
Negentig procent In Hilversum zal negentig procent van de bedrijven onder de activiteiten-amvb vallen, dus geen langdurige vergunningprocedures meer. De amvb biedt ook een nieuwe kans voor een betere handhaving. Geen reeks van protocollen. maar echte controlekwaliteit, want die kan nog beter. En dan niet sectoraal, maar integraal. Het bedrijfsleven moet ook meer de eigen verantwoordelijkheid pakken en zich niet verschuilen achter termen als lastendruk en regelzucht. Dit lijken een beetje woorden voor het tegeltje aan de wand: het is in elk geval te gemakkelijk om allerlei regels zonder verdere argumentatie af te doen als een product van regelzucht.
Cosmetisch De herijking van 8.40-amvb's is voor een deel cosmetische lastenreductie. De echte vraag moet zijn: is het beschermingsniveau niet in het geding? Gelukkig zijn NeR, BBT, PGS 15 en het convenant metaalelektro nu ingepast. Maar het onderdeel Verruimde reikwijdte is in de uitverkoop gedaan. De energie-onderzoeken zijn terecht
voor een deel afgeschaft maar de uitvoering van maatregelen bij het klein-MKB komt in gevaar. Men is daar nog te eenzijdig geconcentreerd op de verkoop van het eigen product en te weinig op de reductie van CO2.
Aandachtsgebieden Gezondheid & Milieu Asbest Stoffenbeleid Elektromagnetische velden
Bodem Beschermen
Duurzame ontwikkeling Afvalpreventie en -scheiding Energie Biomassa Vervoermanagement
Leefomgeving Geluid Ruimtelijke ordening Luchtkwaliteit
Lastig
Externe veiligheid
Vervoermanagement is een nieuw lastig thema. Het zal voor de handhaver pittig worden om dit op te pakken. Het raakt ook aan ruimtelijke ordening, aan de Wabo en zijn parkeernormering, en aan het locatiebeleid. Zonder goede implementatiebegeleiding is de kans groot dat het – net als het inmiddels bijna verdwenen afvalpreventie – in schoonheid sterft.
CPR/PGS Vuurwerk BRZO Besluit externe veiligheid inrichtingen Overige veiligheid
Implementatie VROM onderkent de wens van een goede implementatie. Zij zoeken daarin actief de samenwerking met InfoMil en het Platform milieuhandhaving grote gemeenten. Enkele ideeën van het Platform zijn om in 2007 na de landelijke voorlichting, een praktijkgericht kennistraject op te zetten om een goede verbinding tussen theorie en praktijk te waarborgen en het opstellen van een Nationaal toezichtprotocol. Kortom: ik heb vertrouwen en ga niet met modder gooien. De nieuwe Winkler Prins komt komend voorjaar uit en we moeten hem allemaal lezen en leren gebruiken. Feilloos zal de nieuwe encyclopedie niet zijn, maar het is een forse stap voorwaarts.” Maarten Frenk is team-chef handhaving van de gemeente Hilversum en zit in het bestuur van het Platform milieuhandhaving grote gemeenten, www.pmgg.nl
Water Afvalwater Zwemwater
Lucht VOS NeR Geur CFK’s Reductie overige broeikasgassen Stookinstallaties en afvalverbranding Meten en monitoring Technische informatie Emissiehandel Fijn stof
Wetgeving en handhaving Wet milieubeheer MER Handhaving Aarhus 8.40-amvb’s
Agrarische wetgeving Landbouw Glastuinbouw
Technologie & Internationaal BBT (Wm/IPPC) Stand der techniek / BBT
Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in maart 2007. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Redactieadres: SenterNovem, InfoMil, postbus 93144,
A C T I V I T E I T E N B E S L U I T ; D E S TA N D VA N Z A K E N
2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl
•
Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen
• •
Vormgeving: Haagsblauw, Den Haag
Op 31 oktober 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de wijziging van de Wet milieubeheer die nodig is om het activiteitenbesluit in te kunnen voeren. De wijziging van de Wm ligt nu voor instemming bij de Eerste Kamer. Naast de bepalingen in het ontwerp van het activiteitenbesluit worden er nog bepalingen in een onderliggende ministeriële regeling opgenomen. Een ontwerp van die regeling verschijnt in december in de Staatscourant. Waarna iedereen de gelegenheid heeft om op dit ontwerp te reageren. De definitieve tekst van het activiteitenbesluit wordt in december of januari voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Het ministerie van VROM hoopt het activiteitenbesluit in mei 2007 definitief te publiceren en drie maanden later in werking te laten treden, een en ander afhankelijk van het advies van de Raad van State. Meer informatie over het activiteitenbesluit is te vinden op www.infomil.nl en www.vrom.nl, dossier 8.40-AMvB’s.
• •
(: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, Jacqueline Uytdewillegen Oplage: 6.300 exemplaren. ISSN 1570-4319. SenterNovem • is ontstaan uit een fusie tussen Senter en Novem • voert beleid uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving en draagt zo bij aan innovatie en duurzaamheid • meer informatie: www.senternovem.nl In opdracht van