April 2006, jaargang 11
41
2 Interview: Vervoermanagement verdient een energieke aanpak 3 Overheden voor overheden: Handleiding vervoermanagement op cd 4 Vragen aan de helpdesk 7 Gepubliceerd 8 Lucht: Van EPER naar E-PRTR 9 Meten: Accreditatie waarborgt niet altijd betrouwbare emissiegegevens Afvalpreventie en -scheiding: Nieuwe preventiehandreiking 10 Handhaving: Ketengerichte milieuhandhaving is een must voor de veiligheid
11 Geluid: Herziene Wet geluidhinder loopt vertraging op Externe veiligheid: Uitvoeringstaken kernenergiewet bij SenterNovem CPR/PGS: Adreswijziging postbus PGS 12 Energie: Verbranding van kadavers en dierlijke oliën en vetten 13 Landbouw: Wijzigingen in de landbouw 14 Geluid: Innovatieprogramma geluid 15 FO-Industrie: Grafische industrie heeft VOS-doelstellingen 2010 al bijna gehaald 16 Activiteiten-amvb: de werkingssfeer Aandachtsgebieden InfoMil
2
InfoMil Nieuws 41, april 2006
INTERVIEW
Vervoermanagement verdient een energieke aanpak Twee dagen nadat president Bush de verrassende uitspraak deed dat het een kwalijke zaak is dat de Verenigde Staten van Amerika verslaafd zijn aan olie, leggen drie deskundigen uit wat er in Nederland te winnen is met vervoermanagement. Vervoermanagement is een nieuw aandachts gebied van InfoMil. Het onderwerp maakt al vele jaren deel uit van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer, maar er wordt in het algemeen te weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheden. Dat moet veranderen, zeker gezien de huidige knelpunten op het gebied van verkeer en milieu. Om de tafel zitten Paul Pilgram (ministerie van Verkeer en Waterstaat), Elly van den Braak (gemeente Amsterdam) en Gerard Taat (provincie Gelderland). Met vervoermanagement is winst te halen op veel gebieden. In een motie vroegen de kamerleden Van der Ham en Dijksma in 2004 om een energiekere aanpak van vervoermanagement. Minister Peijs van Verkeer en Waterstaat en staatssecretaris Van Geel van VROM gingen daarop in. Wanneer het beschikbare regulerende instrumentarium beter wordt gebruikt, zal dat naar hun verwachting een gunstig effect hebben op allerlei milieu- en mobiliteitsaspecten.
Het belang
Gerard Taat, Paul Pilgram en Elly van den Braak
Paul Pilgram: “Behalve de motie-Van der Ham speelt hierin ook de Nota mobiliteit van V&W een belangrijke rol. Ook daarin staan acties om vervoermanagement minder vrijblijvend aan te pakken. In het antwoord op de motie zijn drie lijnen uitgezet: wat kunnen we met de huidige regels, hoe kunnen we vervoermanagement verankeren in de nieuwe amvb en hoe worden de partijen zich bewust van de problematiek. Voor dat laatste moet een kennistraject zorgen.” Elly van den Braak: “We moeten het terrein zo breed mogelijk zien, en vanuit milieu samenwerking zoeken met afdelingen economische zaken, verkeer en ruimtelijke ordening. Alleen dan kunnen we alle mogelijkheden benutten.”
Gerard Taat: “Juist omdat er zoveel aanleidingen zijn om vervoermanagement aan te pakken, zoals de problematiek op het gebied van verkeer, luchtkwaliteit, geluid, CO2, fijn stof, energie en klimaat.” Van den Braak: “Vaak gaat dat vanzelf: winst op het ene terrein betekent vaak winst op het andere.” Pilgram: “Let wel, het gaat niet primair om het terugdringen van het autogebruik, we moeten de milieubelasting als gevolg van de mobiliteit terugdringen en werken aan andere knelpunten. We moeten opkomen voor alle belangen, iedereen is gebaat bij een oplossing. Mobiliteit raakt heel veel verschillende aspecten: bereikbaarheid, personeelswerving (arbeidsvoorwaarden), verantwoord ondernemen, kostenbesparing, volksgezondheid, uitstraling… Als een oplossing kwaliteitsverhogend werkt, is dat een imagoverbetering voor een bedrijf. Vervoermanagement kan 5-10% van de hoeveelheid verkeer en de daarmee samenhangende belasting voor het milieu verminderen, dat is toch de moeite waard.”
Meer aandacht Taat: “Dergelijke overwegingen werken wel, maar we hebben ook een instrument nodig, en dat is de milieuvergunning of de amvb.”
FOTO: TON BORSBOOM
Van den Braak: “We moeten het inzicht overbrengen dat het te maken heeft met al die soorten problematiek. Zodat de mensen weten waarom ze het doen. Het is jarenlang gestimuleerd, nu is het tijd om wat strenger te worden, met de Wet milieubeheer in de hand. Er is heel veel geïnvesteerd in informatieoverdracht, nu moet er werkelijk een verandering komen in houding en gedrag.” Pilgram: “Des te belangrijker omdat de nood hoger is geworden, bijvoorbeeld op het gebied van bereikbaarheid en milieu.” Taat: “Door een verandering van de wet kunnen we nu ook de invloed van mobiliteit op de omgeving, op de lokale omstandigheden meenemen. Denk maar aan het Besluit luchtkwaliteit.” Van den Braak: “De mogelijkheden zijn er al lang, er werd alleen te weinig gebruik van gemaakt. De formulering was ook niet erg sturend: er was een algemeen zorgplichtartikel, er stond geen apart voorschrift in de amvb’s. Het onderwerp energiebesparing was veel verder en helderder uitgewerkt. Dat is het belang van de motie: de expliciete aandacht voor vervoermanagement. We moeten het nu met VROM en V&W ook waar gaan maken.” Taat: “Sinds 1 december 2005, gelijk met de aanpassing van de Wm aan de IPPC-richtlijn, is de verplichting opgenomen om hierover “in voorkomende gevallen” voorschriften op te nemen. Nu is het zo dat je het goed moet motiveren als je het níet doet.”
De aanpak Van den Braak: “Het is van belang om met argumenten naar de bedrijven te gaan: je kunt iets met vervoermanagement doen. Het hoort bij het product van het bedrijf, of dat nou een bioscoop is of een boterfabriek.” Taat: “Het onderwerp is achtergebleven in de ontwikkeling – we hebben wat in te halen ten opzichte van bijvoorbeeld energiebesparing.” Van den Braak: “Volgens een rapport van het Ministerie van Economische Zaken is vijfentwintig procent van de energiebesparing uit verkeer en vervoer te halen. In de Meerjarenafspraken Energie is voor veel branches een inspanningsverplichting vervoer opgenomen. Nu, met de nieuwe Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven, is voor alle overheden helder aangegeven hoe ze met het onderdeel vervoer en de Wm om moeten gaan. Taat: “Dat is waar, de Meerjarenafspraken worden onvoldoende benut, wat de vrijblijvendheid weer in de hand werkt. Het is je taak om erop alert te
3
zijn dat de MJA’s wel gebruikt worden. De overheid bepaalt het kader, maar als het even kan, sluit dan aan bij initiatieven van de bedrijven zelf.”
Voorbeelden Taat: “In Gelderland hebben we de Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven formeel tot beleid gemaakt. Er lopen bij ons stimuleringsprojecten, we stellen subsidies beschikbaar. Met de Milieufederatie hebben we een map vervoermanagement samengesteld. We zijn er actief mee bezig.” Van den Braak: “In Amsterdam werken we met de systematiek voor de vier aspecten uit de verruimde reikwijdte die nu in de Handreiking staat. We hebben veel tijd gestoken in het verzamelen en verspreiden van informatie; de nieuwe folder voor bedrijven is daarvan een voorbeeld. En nog gaat het langzaam. Voor overheden geldt: maak er geld en mensen voor vrij. Stel een lijst op van een groep bedrijven waar je verwacht iets te kunnen bereiken, en ga die met voorrang controleren. De winst is meteen al dat men zich ervan bewust wordt dat vervoermanagement een wezenlijk onderdeel is van de Wet milieubeheer en wat de kosten en baten zijn. Je zult als overheid nadrukkelijk de rol van kennismakelaar op je moeten nemen. Ga te rade bij een adviesbureau als dat nodig is, of kijk hoe de buurman het doet. Zorg dat je voorbeelden bij de hand hebt. Ook hier geldt weer: hoe eerder je erbij bent, hoe meer er mogelijk is. Om een voorbeeld te noemen: in Amsterdam is Joop van den Ende bezig met een
nieuw theater aan de zuidas. Bij zo’n project is het verstandig om in een vroeg stadium het onderdeel vervoermanagement zoveel mogelijk te concretiseren. De instelling van het bedrijf is van groot belang: kun je een beroep doen op de bereidheid die er al is of moet je veel aandacht besteden aan overleggen en overtuigen? Van den Ende vindt het belangrijk om dit aspect goed te regelen: zij zien bereikbaarheid ook als een deel van hun product. Voor de bezoekers is er bijvoorbeeld een bewaakte fietsenstalling vlakbij de ingang, frequent openbaar vervoer en goede parkeervoorzieningen, combikaartjes met OV, voorlichting over de bereikbaarheid op website. Zo zijn er meer voorbeelden. Wie naar het Concertgebouw wil, ontvangt een toegangskaart waarmee je voor en na de voorstelling gratis met het openbaar vervoer kan. Ook met Artis willen we dat soort afspraken maken. Naar de Arena rijden shuttlebussen. Het zijn allemaal manieren om dergelijke
InfoMil Nieuws 41, april 2006
intensief bezochte plekken beter bereikbaar te maken.” Pilgram: “Gemeenten moeten maatwerk leveren, toegespitst op de specifieke situatie. Mensen belonen als ze hun vervoer verantwoord regelen is een mogelijkheid, of het parkeren bij een bedrijf wat duurder maken.” Taat: “In het buitengebied is het onderwerp moeilijker te verkopen. Ruimtelijke ordening is daar een instrument, bijvoorbeeld om bedrijven te clusteren, zodat je het goederenvervoer beter kunt organiseren en het interessanter wordt om een carpool te organiseren en er bussen naartoe te laten rijden.” Van den Braak: “Als een bedrijf auto’s door heel Nederland laat rijden, en het organiseert een cursus om de chauffeurs een zuinigere rijstijl aan te leren (het ‘nieuwe rijden’), dan kan dat zo 5-10% benzine of diesel besparen. Een goede regeling treffen voor thuiswerken is ook een mogelijkheid. Soms is het heel simpel.”
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
INFOMIL EN VERVOERMANAGEMENT Bij de reeks van activiteiten die de minister van Verkeer & Waterstaat en de staatssecretaris voor Milieu hebben opgesteld, speelt ook InfoMil een rol. InfoMil organiseert trainingen en ontsluit veel informatie, bijvoorbeeld op de website. Onder het kopje ‘vervoermanagement’ vindt u regelmatig nieuwe informate over dit onderwerp. Belangrijke hulpmiddelen zijn de recent verschenen handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven, het digitale werkboek daarbij; de Wetswegwijzer vervoermanagement wordt binnenkort op de website gepubliceerd. Voor vragen kunt u altijd terecht bij de InfoMil-helpdesk. > www.infomil.nl/nieuwslinks
Overheden voor overheden Een praktische handleiding vervoermanagement op cd Binnen het Stadsgewest Haaglanden werken de sectoren Verkeer en Vervoer en Milieu samen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Een hulpmiddel daarbij is de cd over vervoermanagement, met informatie en maatregelen om vervoerstromen in het woon-, werk-, zakelijk en bezoekersverkeer te beïnvloeden. De cd maakt deel uit van het pakket aanvullende maatregelen uit de nota Naar een betere luchtkwaliteit in Haaglanden. De cd is ontwikkeld voor milieuinspecteurs, om hun kennis over vervoermanagement snel en eenvoudig op te frissen. Ze kunnen
dan de bedrijven voorlichten die manieren zoeken om hun bedrijf bereikbaar te houden. De informatie is nodig omdat vervoermanagement best een lastig onderwerp is. Je krijgt al snel te maken met gevoelige onderwerpen, zoals vergoedingen voor woon-werkverkeer en dienstreizen. Ook aan een regeling voor telewerken zitten dergelijke arbeidsvoorwaardelijke kanten. Als een bedrijf de regelingen daarvoor wil aanpassen, zijn draagvlak binnen de organisatie en betrokkenheid van de ondernemingsraad belangrijk. Voor milieuambtenaren is veel
informatie en kennis beschikbaar. Soms zien ze daardoor door de bomen het bos niet meer. Door het stappenplan en de nuttige links op deze interactieve cd kunnen ze snel en doeltreffend een keuze maken uit de verschillende maatregelen op het gebied van vervoermanagement. Op de cd staan een format om zelf een vervoerplan te maken en voorbeelden van bedrijven uit de regio. Hun aanpak varieert van goede regelingen voor fietsers tot een pendelbusje. Het gaat altijd om maatwerk. De individuele milieudiensten bepalen of ze een vervoersplan
kunnen eisen van een bedrijf. De cd bevalt goed als middel. Dit werkt minder arbeidsintensief dan workshops voor bedrijven of voorlichtingsbijeenkomsten voor milieu-inspecteurs. De cd is compact en blijft up to date door de links naar relevante internetsites. > www.infomil.nl/nieuwslinks Christine Innemée beleidsmedewerker mobiliteitsmanagement Stadsgewest Haaglanden
4
InfoMil Nieuws 41, april 2006
Vragen aan de helpdesk
LANDBOUW > VEA-stallen aanpassen of niet? Moet een veehouder die vleeskuikens in VEA-stallen heeft deze stallen op termijn aanpassen? Ja, de veehouder moet ervoor zorgen dat deze stallen na afloop van de overgangstermijn zijn aangepast.
FOTO: PHOTODISC
WATER > Medicijnresten en oppervlaktewater Mogen medicijnresten via het riool worden afgevoerd? Nee, dat mag niet. Met het oog op negatieve effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater moeten medicijnresten gescheiden worden ingezameld. Stoffen die uit medicijnen afkomstig zijn, worden in rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) slechts gedeeltelijk uit het afvalwater verwijderd. Als er medicijnresten door het riool worden gespoeld, komt een deel daarvan dus in het oppervlaktewater terecht, wat negatieve effecten heeft voor het ecosysteem. Een RWZI moet dan allerlei aanvullende zuiveringstechnieken inzetten om deze negatieve effecten te voorkomen, en ook voor drinkwaterproductiebedrijven zijn extra zuiveringsinspanningen noodzakelijk. In het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP) is het Nederlandse beleid voor afval vastgelegd. Restanten van medicijnen vallen onder de categorie Klein Chemisch Afval (KCA; zie voor de KCA-lijst het dossier Klein chemisch afval op www.vrom.nl). Het beleid voor deze afvalstroom
staat beschreven in sectorplan 17 van het LAP. Uitgangspunt hierbij is realisatie van gescheiden inzameling, met als doelstelling 90 % gescheiden inzameling van KCA in 2006. Bij de gescheiden inzameling van medicijnresten is een belangrijke rol weggelegd voor de apotheken, die het zogeheten detaillisteninzamelsysteem (DIS) hebben opgezet. Als een apotheekhouder binnen de apotheek medicijnresten via het riool afvoert, is dat in strijd met voorschriften uit de amvb (Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer). Een van de voorschriften die dan worden overtreden is het verbod om afvalwater op het riool te lozen, als dat afvalwater bedrijfsafvalstoffen bevat waarvan kan worden voorkomen dat deze in het afvalwater terecht komen (1.3.5). Als apothekers klanten adviseren om medicijnresten thuis door het riool te spoelen, handelen ze in strijd met de in de Wet milieubeheer vastgelegde algemene zorgplicht. Ook wordt zo de doelmatige inzameling van deze afvalstoffen verstoord.
Op basis van de BREF voor intensieve veehouderijen zou het VEAstalsysteem (Vleeskuiken EmissieArme Stal) in beginsel wel als BBT kunnen worden aangemerkt1, maar in Nederland is vanwege ernst en aard van de ammoniakproblematiek gekozen voor een strenge aanpak. Bij het vaststellen van emissiegrenswaarden moet volgens de IPPC-richtlijn en de Wet milieubeheer2 ook rekening worden gehouden met andere overwegingen, waaronder lokale omstandigheden. In het onlangs gepubliceerde Besluit huisvesting is als maximale emissiewaarde voor vleeskuikens 45 gram ammoniak per dierplaats vastgesteld. In de Regeling ammoniak en veehouderij staan momenteel zes huisvestingssystemen die daaraan voldoen (Rav, E 5.1 t/m 5.6). Het VEA-systeem heeft geen aparte emissiefactor toegekend gekregen en valt
onder ‘overige huisvestingssystemen’, met een emissiefactor van 80 gram ammoniak per dierplaats (Rav, E 5.7), en zit daarmee ruim boven de maximale emissiewaarde. Bestaande stalsystemen die niet voldoen aan de maximale emissiewaarde, krijgen in het Besluit huisvesting een overgangstermijn om daar alsnog aan te voldoen. Voor vleeskuikens geldt als hoofdregel dat de stallen moeten worden aangepast voor 1 januari 2010, zowel voor IPPC-bedrijven als voor niet-IPPC-bedrijven. Als de vergunning is verleend na 1 januari 1997 loopt de overgangstermijn tot 2012. Deze veehouder moet zijn stallen dus uiterlijk in 2010 (of in 2012) aanpassen. > www.infomil.nl/nieuwslinks 1 Uitspraak 200402877/1 van 8 december 2004 (Hof van Twente) illustreert dit. 2 De Wet milieubeheer is vorig jaar aangepast op een aantal artikelen, waaronder artikel 8.10 Wm. Zie Staatsblad 477 van 2005.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
FOTO: HOLLANDSE HOOGTE
5
InfoMil Nieuws 41, april 2006
LUCHT > Afgewerkte olie verbranden Mag je afgewerkte olie verbranden ? Dat is afhankelijk van de soort afgewerkte olie. Afgewerkte olie die niet sterk verontreinigd is moet worden opgewerkt tot basisolie en mag niet worden verbrand. Zwaarder verontreinigde afgewerkte olie mag worden verbrand, maar hiervoor gelden de strenge voorwaarden van het Besluit verbranden afvalstoffen. Afgewerkte motorolie bevat veel verontreinigingen. De samenstelling van afgewerkte olie varieert, afhankelijk van de toepassing in auto’s, vrachtwagens of schepen. Een aantal stoffen is altijd terug te vinden, zoals PAKs (van nature aanwezig in motorolie), halogeenof metaalverbindingen (additieven voor bijvoorbeeld stabilisatie), koper, ijzer en chroom (een gevolg van slijtage van de motor), stof (uit de omgevingslucht en de verbrandingskamer) en hoogmoleculaire stoffen (een gevolg van verouderingsprocessen, of door opname van PAKs die in de motor zijn gevormd). Verbranding van afgewerkte olie leidt dan ook tot aanzienlijke emissies van PAKs, stof, zware metalen en dioxines, met name bij gebruik van zogeheten verstuivingsbranders. Afgewerkte olie van de eigen inrichting is afval wanneer de olie niet meer geschikt is voor haar oorspronkelijke functie (in dit geval voor het gebruik in motoren), en wanneer de houder zich ervan wil of moet ontdoen. Bij de vergunningverlening voor een verbrandingsinstallatie voor afgewerkte olie moet het bevoegd gezag afwegen of verbranding van afgewerkte olie met het oog op bescherming van het milieu als doelmatig afvalbeheer kan worden gezien. Deze afweging is op Europees en nationaal niveau gemaakt en is voor Neder-
FOTO: STOCK.XCHNG
land beschreven in de sectorplannen 23 en 24 van het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP). Aan dit LAP moet worden getoetst, ook bij het verlenen van (gemeentelijke) vergunningen voor activiteiten met afval van binnen de eigen inrichting. Het LAP heeft afgewerkte motorolie verdeeld in vier categorieën. Voor elke categorie bestaat er een minimumstandaard van verwerking. Voor de minst verontreinigde categorieën 1 en 2 geldt dat opwerking tot basisolie de minimumstandaard is; categorie 2 mag ook worden opgewerkt tot brandstof. Om de olie op te werken is het niet voldoende de olie te centrifugeren of te filtreren. Om te voldoen aan het Besluit organisch-halogeen gehalte van brandstoffen en het Besluit zwavelgehalte brandstoffen is een dehalogenatiestap en soms ook een ontzwavelingsstap nodig. Het bijmengen met schonere oliën om aan de eisen uit deze besluiten te voldoen is niet toegestaan. Directe verbranding van afgewerkte olie uit categorie 1 en 2, zonder opwerking, voldoet niet aan de minimumstandaard en is daarmee in strijd met het LAP. Bij de zwaarder verontreinigde categorieën 3 en 4 is opwerking tot basisolie niet meer mogelijk. De minimum standaard voor deze categorieën is verbranding volgens de eisen van het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva). De meeste kleinere oliekachels, zoals die bijvoorbeeld in garages worden gebruikt, zijn daarvoor niet
geschikt; het is namelijk onwaarschijnlijk dat die aan de strenge eisen van het Bva op het gebied van emissies en monitoring kunnen voldoen. > www.infomil.nl/nieuwslinks
BODEMWETGEVING > Bouwstoffen in oppervlaktewater Het Bouwstoffenbesluit is per 1 januari 2006 gewijzigd. Wat zijn de belangrijkste consequenties voor de toepassing van bouwstoffen in oppervlaktewater? De kern van de wijziging per 1 januari 2006 (die bekend staat als Wijziging 2005) is de omzetting van drie aparte regelingen naar het Bouwstoffenbesluit zelf, zodat de in deze vrijstellingsregelingen opgenomen verruimingen en lastenverlichtingen ook gelden voor het gebruiken van bouwstoffen in oppervlaktewater.
Als gevolg daarvan hoeven deze bouwstoffen (in beginsel) niet opnieuw gekeurd te worden. De hoeveelheid bouwstoffen die jaarlijks opnieuw wordt gebruikt binnen een project in oppervlaktewater wordt geschat op 5 miljoen ton; de vrijstelling van de onderzoeksplicht leidt dan tot een lastenverlichting van zo’n 1,5 miljoen euro per jaar.
Het gaat om de Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004, de Tijdelijke vrijstellingsregeling eisen grond en baggerspecie en de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden.
Bij de toepassing in oppervlaktewater van andere bouwstoffen dan grond en baggerspecie is – voor een aantal stoffen in zijn algemeenheid en voor een aantal specifiek benoemde bouwstoffen – een einde gekomen aan het verbod op overschrijding van de samenstellings- en/of immissiewaarden. Door het toestaan van een overschrijdingsfactor neemt in de praktijk de keuringsintensiteit af, waardoor de kosten voor de keuringen dalen.
Een belangrijke consequentie is dat nu ook voor gebruik in oppervlaktewater geldt dat de onderzoeksplicht vervalt bij het opnieuw gebruiken van bepaalde vormgegeven bouwstoffen en bij het opnieuw gebruiken van bouwstoffen binnen een project.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
6
InfoMil Nieuws 41, april 2006
GELUID > Eisen aan stemgeluid op terrassen Omwonenden van een café in onze gemeente hebben last van de stemmen van het terraspubliek. Ik weet dat stemgeluid dat niet afkomstig is van een binnenterrein uitgesloten is van de geluidnormen in het Besluit horeca,- sport- en recreatie-inrichtingen, maar kan ik in de terrasvergunning op basis van de APV eisen stellen aan het stemgeluid van het terras, om zo de overlast op te heffen?
Nee, op grond van de APV kan dat niet, maar er is wel een andere mogelijkheid om iets aan de overlast te doen. FOTO: STOCK.XCHNG
AFVALPREVENTIE EN -SCHEIDING > Preventiemaatregelen verpakkingsafval Op 1 januari 2006 is het verpakkingenbesluit van kracht geworden. Kan ik nu nog wel preventiemaatregelen voor verpakkingsafval opnemen in de Wm-vergunning? Ja. Zolang de preventiemaatregelen geen betrekking hebben op de wijze van verpakken (zoals dat met het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton wordt geregeld), is dit nog steeds mogelijk. Het verpakkingenbesluit implementeert de Europese richtlijn 2004/12/EG over verpakking en verpakkingsafval. Met de inwerkingtreding van het besluit zijn de Regeling Verpakkingen en verpakkingsafval uit 1997 en het Convenant verpakkingen III uit 2002 vervallen. Het verpakkingenbesluit is van toepassing op alle bedrijven die verpakte producten of verpakkingen in Nederland op de markt brengen. In het besluit heten ze producenten en importeurs (wat daar precies onder wordt verstaan, vindt u in het besluit). De definitie van verpakkingen is heel breed. Zie hiervoor het dossier Verpakkingen op de website van VROM. Deze producenten en importeurs zijn verplicht maatregelen te nemen om het ontstaan van verpakkingsafval verderop in de keten te beperken. Deze maatregelen zijn gericht op de wijze van verpakken, zoals het ‘lichter’ maken van verpakkingen (zo weinig mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken), verpakkingen zo ontwerpen dat nuttige toepassing
mogelijk is en zoveel mogelijk materiaal hergebruiken in nieuwe verpakkingen. De producenten en importeurs zijn verder verplicht om van de verpakkingen die zij op de markt brengen de inzameling, recycling en overige nuttige toepassing te organiseren en te financieren.
Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de gemeente wel bevoegd om in het belang van de openbare orde – waaronder de bescherming van het woon- en leefklimaat valt – een beperkend voorschrift over bijvoorbeeld de sluitingstijd van een terras op te nemen. Maar geluidhinder die uitsluitend is terug te voeren op het stemgeluid van terraspubliek moet worden aangemerkt als “inrichtinggebonden geluidsoverlast”, en die kan niet kan worden aangemerkt als overlast die de openbare orde betreft. De APV kan voor deze
Het verpakkingenbesluit regelt het terugdringen van verpakkingsafval dat verderop in de keten vrijkomt. Preventievoorschriften in de Wm-vergunning regelen juist het terugdringen van het afval dat in de inrichting vrijkomt. De voorschriften in de Wm-vergunning zijn daarom aanvullend op de bepalingen uit het verpakkingenbesluit. Preventiemaatregelen die niets te maken hebben met de wijze van verpakken en binnen de algemene redelijkheidscriteria vallen kunnen gewoon in de Wm-vergunning worden opgenomen; u kunt daarbij denken aan maatregelen op het gebied van good housekeeping of intern hergebruik. Op dit punt verandert er met de komst van het besluit weinig: ook in de tijd van het Convenant verpakkingen kon het Wm-bevoegd gezag in de vergunning van deelnemers aan het convenant geen maatregelen opnemen over de manier van verpakken. > www.infomil.nl/nieuwslinks
FOTO: STOCK.XCHNG
inrichtinggebonden geluidhinder dus niet worden ingezet. Inrichtinggebonden geluidsoverlast wordt gereguleerd door het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (zie uitspraak AWB 03/2680, rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht). Op basis van artikel 5.1 onder b van dat besluit kunnen – ‘als dat bijzonder aangewezen is in het belang van de bescherming van het milieu’ – wel maatregelen of voorzieningen worden opgelegd om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Te denken valt bijvoorbeeld aan afscherming van het terras of een maximum aantal zitplaatsen. > www.infomil.nl/nieuwslinks
7
GEPUBLICEERD
8.40-AMVB’S > Muntautomaat bilgewater Mag een jachthaven voor de inzameling van afval- en bilgewater een muntautomaat plaatsen? Nee, dat mag niet, behalve als de muntjes om niet worden verstrekt. In het Besluit jachthavens staat dat geen aparte financiële vergoeding mag worden gevraagd voor het gebruik van de voorzieningen voor de inzameling van afvalstoffen, afvalwater en bilgewater door de gebruikers van de jachthaven (voorschrift 2.2.11, en nota van toelichting, p. 50). Het toepassen van een muntautomaat voor de gebruikers van de jachthaven is daarom niet toegestaan, tenzij de benodigde munten aan de gebruikers van de jachthaven om niet worden verstrekt.
De kosten die de inrichting maakt voor het inzamelen en verwijderen van deze afvalstoffen kunnen via bijvoorbeeld een service- of milieutoeslag wel op de gebruikers van de jachthaven worden verhaald. Ook is het op grond van het besluit mogelijk om een financiële vergoeding te vragen aan gebruikers van de voorzieningen die verder geen gebruik maken van de jachthaven. In de kennisbank op www.infomil. nl vindt u nog meer dan dertig andere vragen en antwoorden over het Besluit jachthavens. > www.infomil.nl/nieuwslinks
BESTUURLIJK-JURIDISCH > Anonieme zienswijzen tegen ontwerp Kunnen er tegen een ontwerpbesluit ook anonieme zienswijzen worden ingediend? Ja. Iemand die schriftelijk bedenkingen heeft ingebracht kan aan het bestuursorgaan vragen om zijn persoonsgegevens niet bekend te maken. De eerbiediging van iemands persoonlijke levenssfeer wordt dan beschermd. Wanneer het gaat om milieuinformatie over emissies, geldt deze bescherming niet. In dat geval moet het bestuursorgaan de persoonsgegevens – zoals bedoeld in paragraaf 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens – wél openbaar maken. Het is ook denkbaar dat iemand schriftelijk bedenkingen indient en ook het bestuursorgaan zijn persoonsgegevens niet kent. Het bestuursorgaan doet er in
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00 - 12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
InfoMil Nieuws 41, april 2006
zo’n geval verstandig aan om deze anonieme zienswijze bij de besluitvorming te betrekken of op z’n minst een melding van de zienswijze te maken. Doet het bestuursorgaan dit namelijk niet, dan kan het zijn dat het besluit in beroep alsnog wordt vernietigd wegens onvoldoende motivering of wegens een onzorgvuldige belangenafweging. Als de anonieme persoon belanghebbende bij het besluit is, heeft hij of zij het recht om beroep aan te tekenen. In het beroepschrift moeten wel naam en adres worden vermeld en bij vertegenwoordiging moet een machtiging worden overlegd. Daarmee komt aan zijn of haar anonimiteit een einde. > www.infomil.nl/nieuwslinks
Heeft u een vraag voor de helpdesk? Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl. Onder aandachtsgebieden vindt u veel gestelde vragen, het laatste nieuws, actuele ontwikkelingen en veel achtergrondinformatie.
Luchtkwaliteitsnormen op de InfoMil-site Op grond van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk2005) moet u grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht nemen. Dit besluit stelt grenswaarden aan zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Als ondersteuning bij deze ingewikkelde materie hebben we op www.infomil.nl drie hulpmiddelen gepubliceerd: een ‘beslisboom’ op hoofdlijnen, een gedetailleerdere digitale wegwijzer en een begrippenlijst met nadere uitleg en achtergrondinformatie. U vindt deze hulpmiddelen op www.infomil.nl/leefomgeving > ruimtelijke ordening.
CAR II, versie 5.0
een koudemiddelinhoud van meer dan 3 kg) en wat is de samenhang daartussen. U krijgt ook informatie over wie verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld de veiligheid en het voorkomen van lekkage van milieugevaarlijke stoffen, en wat de taken zijn van het bevoegd gezag en de handhavende instantie.
V04 Handleiding Externe veiligheid inrichtingen De herziene versie is nu in een gedrukte vorm verkrijgbaar. U kunt hem ook downloaden van www.infomil.nl.
PD09 Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven Zie ook pagina 2-3.
Onlangs verscheen versie 5.0 van het CAR II. In het nieuwe verspreidingsmodel zijn de achtergrondconcentraties, emissie- en meteofactoren ingevoerd waarmee u de luchtkwaliteit over het jaar 2005 kunt berekenen. In het nieuwe toekomstscenario van CAR wordt rekening gehouden met de effecten van de maatregelen die staatssecretaris Van Geel in september 2005 heeft aangekondigd (het ‘Prinsjesdagpakket’). Meer over de aanpassingen van het toekomstscenario van CAR vindt u op www.infomil.nl.
L45 Regelgeving voor koelinstallaties Informatieblad L45 brengt u op de hoogte van de regelgeving voor koelinstallaties: welke besluiten zijn van toepassing op koelinstallaties (vooral die met
Ook in de kennisbank op de site staan veel vragen en antwoorden. U kunt de kennisbank op een eenvoudige manier doorzoeken. Wilt u uw vraag toch voorleggen aan een van onze deskundigen?
L07 Nederlandse emissierichtlijn (NeR) Onlangs is de nieuwe aanvulling van de NeR naar de abonnees gestuurd. Er zijn twee belangrijke wijzigingen: de uitbreiding van de NeR met het BBT-referentiedocument (BREF) Raffinaderijen en aanvullingen van de VOS-maatregelen in de NeR. Wat dat laatste betreft: het gaat om de paragrafen 2.8 (over emissies van vluchtige organische stoffen) en 3.4 (de bijzondere regeling VOS-maatregelen). De actualisatie was nodig door wijzigingen in het VOS-beleid en omdat de beste beschikbare technieken niet meer actueel waren die in dit deel van de NeR stonden. U vindt de geactualiseerde teksten op www.infomil.nl.
Bel dan op werkdagen, tussen 9 en 12 uur. U kunt uw vraag ook digitaal stellen: gebruik het registratieformulier op onze site. We doen ons best om uw vraag binnen twee werkdagen te beantwoorden.
8
InfoMil Nieuws 41, april 2006
LUCHT
Van EPER naar E-PRTR Sinds februari 2006 gelden nieuwe Europese spelregels voor de registratie van emissies. De basis voor die vernieuwing is de Europese PRTR verordening (E-PRTR). Die schrijft voor dat grote bedrijven over hun emissies naar het milieu rapporteren aan de overheid, en dat de overheid deze informatie beschikbaar stelt aan het publiek. De Europese emissieregistratie vloeit voort uit het Verdrag van Aarhus, dat onder meer de toegang tot milieuinformatie voor het publiek waarborgt. Zo verplicht het verdrag deelnemende landen om nationale emissieregisters op te zetten, een verplichting die in 2003 is uitgewerkt in een protocol over Pollutant Release and Transfer Registers (PRTR). De Europese Commissie heeft het protocol omgezet in een rechtstreeks werkende Europese wet die in februari 2006 van kracht is geworden: de E-PRTR verordening.
EPER wordt vervangen E-PRTR vervangt de bestaande rapportageplicht onder EPER (European Pollutant Emission Register). De laatste rapportageronde van EPER is in 2006, over het jaar 2004.
E-PRTR verplicht bedrijven boven een bepaalde omvang of capaciteit om te rapporteren over de emissies van een aantal stoffen en over transport van afval, als vastgestelde drempelwaarden voor die emissies en dat afval zijn overschreden. De verordening sluit (in grote lijnen) aan op de indeling van bedrijven onder de Europese IPPC-richtlijn; in totaal gaat het in Nederland bij E-PRTR om ongeveer 900 bedrijven.
Bevoegd gezag en burgers De E-PRTR verordening heeft een directe werking. Dat betekent dat bedrijven op grond van de Europese regels verplicht zijn om te rapporteren. Een door de overheid aan te wijzen ‘validerende instantie’ heeft de taak om na te gaan of de rapportages kloppen met de werkelijkheid. De informatie die met E-PRTR wordt verzameld komt beschikbaar via het internet. Dat betekent dat iedereen gemakkelijk en snel milieubelastende emissies in zijn omgeving kan bekijken, van bedrijven, maar bijvoorbeeld ook van afvalstortplaatsen. Daarnaast moeten burgers ook worden geïnformeerd over de betekenis van de cijfers. Ook dat gebeurt vooral via internet.
Het project ER 2 Voor het implementeren van de E-PRTR verordening heeft het ministerie van VROM het project ER2 (Europese regelgeving Emissieregistratie) opgezet. Dat heeft twee doelen: een soepele invoering van de nieuwe verordening en een kwalitatief sterke laatste EPER-rapportage, in juni 2006.
Margo Mulder is bij VROM projectleider van ER2: “Bij deze laatste EPER-rapportage zijn veel meer bedrijven betrokken dan in 2003. Toen waren het alleen de bedrijven die verplicht een milieujaarverslag (MJV) maakten, nu komen daar de IPPC-bedrijven bij die een MJV opstellen op grond van een convenant, IPPC-bedrijven zonder MJV, landbouwbedrijven met een ammoniakemissie boven de drempelwaarde en stortplaatsen. In april krijgen al deze EPERbedrijven een brief van VROM, met afschrift aan het bevoegd gezag. Daarin staat welke emissiecijfers van dit bedrijf bekend zijn, op basis van bijvoorbeeld vergunningen, milieujaarverslagen en gegevens van emissieregistratie. Bedrijven krijgen enige tijd om dit cijfer te verifiëren, daarna wordt het in de rapportage aan de Europese Commissie opgenomen”.
Digitale kaart Mulder: “Na de laatste EPER-ronde richten we ons volledig op de implementatie van E-PRTR. Die moet in februari 2007 zijn afgerond. We moeten dan onder meer de organisatie op poten zetten – wie is bevoegd gezag, wie rapporteert en wie valideert – de nationale wetgeving opschonen en handhavingsen strafbepalingen vaststellen. E-PRTR leidt dus tot een soort digitale kaart van Europa, waar je tot op bedrijfsniveau kunt inzoomen om meer te weten te komen over emissies en afval. Dat wil niet zeggen dat de bedrijfsgegevens onderling al goed te vergelijken zijn. Brussel doet wel duidelijke aanbevelingen voor uniforme meetmethodes, maar voordat we in alle landen ongeveer hetzelfde meten, zijn we heel wat jaren verder.”
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
EPER EN E-PRTR: DE VERSCHILLEN Het E-PRTR sluit grotendeels aan bij EPER en zal deze na 2006 vervangen. De eerste jaarlijkse rapportage in het kader van E-PRTR zal in 2009 verschijnen en gaat over het jaar 2007. Naast veel overeenkomsten bestaan er ook wezenlijke verschillen tussen beide systemen. Het belangrijkste verschil is dat onder E-PRTR bedrijven individueel verantwoordelijk zijn voor het leveren van emissiegegevens, terwijl bij EPER de verantwoordelijkheid meer bij de overheid ligt. EPER registreert alleen gegevens over emissies van bedrijven terwijl het E-PRTR gaat over verontreiniging in het algemeen. Het registreert emissies door bedrijven uit diffuse bronnen en het transport van afvalstoffen (mits de emissies boven vastgestelde drempelwaarden uitkomen). Verder vallen onder E-PRTR meer stoffen en activiteiten waarover gerapporteerd moet worden, waaronder de emissies van individuele bedrijven naar de bodem. FOTO: PHOTODISC
9
InfoMil Nieuws 41, april 2006
METEN
Accreditatie waarborgt niet altijd betrouwbare emissiegegevens Emissiemetingen moeten betrouwbaar zijn. Niet alleen om aan te tonen dat aan grenswaarden is voldaan, maar ook om betrouwbare gegevens aan te leveren voor emissiehandel en (Europese) emissie-inventarisaties. Vaak wordt aangenomen dat accreditatie van meetinstanties voldoende is om de kwaliteit van emissiegegevens te waarborgen, maar de praktijk leert anders, zo constateert de Nederlandse Emissieautoriteit. Het is daarom van belang dat het bevoegd gezag toezicht uitoefent, op meetinstanties en bedrijven. De Raad voor Accreditatie (RvA) houdt toezicht op de accreditatie van meetinstanties. De RvA kondigt controles altijd aan en omdat de meetinstantie zelf kan aangeven bij welk project de metingen beoordeeld kunnen worden, zal de controle dus meestal worden uitgeoefend op een locatie waar geheel conform de normen gewerkt wordt.
Toezicht Op minder geschikte locaties moeten meetinstanties soms afwijken van hun geaccrediteerde procedures, wat de betrouwbaarheid van de emissiegegevens bedreigt. Het bevoegd gezag doet er daarom goed aan toezicht te houden: mogelijk moeten procedures, locatie of voorzieningen worden aangepast. Maar hoe bepaal je dat? Het meten van emissies naar lucht is een ingewikkeld specialisme, dat veel kennis en ervaring
vraagt. Omdat het bevoegd gezag op de hoogte moet zijn van veel verschillende onderwerpen, is de kennis over emissiemetingen niet overal even grondig.
Ondersteuning Om het bevoegd gezag te ondersteunen in zijn rol van toezichthouder is de handleiding Meten van luchtemissies (L40) uitgebracht, met algemene informatie over uitvoering, rapportage en kwaliteitsborging van emissiemetingen. In de L40-serie zijn ook dertien praktijkbladen uitgegeven, die gebaseerd zijn op de actuele meetnormen voor continue en periodieke metingen. Ze geven een korte beschrijving van het meetprincipe, de belangrijkste voorwaarden voor goede meetresultaten en een checklist voor de beoordeling van emissiemetingen. Zo kunnen
ook niet-experts emissiemetingen beoordelen.
Twintig procent afgekeurd De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) maakt gebruik van het praktijkblad voor periodieke NOx-metingen. Dat heeft geleid tot het afkeuren van zo’n 20% van de NOx-metingen door geaccrediteerde meetlaboratoria. Toezicht van het bevoegd gezag op de uitvoering van emissiemetingen is dus geen overbodige luxe.
Nieuw praktijkblad Onlangs verscheen een praktijkblad voor de kwaliteitsborging van geautomatiseerde bedrijfsmeetsystemen. Dat is gebaseerd op de Europese norm NEN-EN 14181, waarin vier kwaliteitsborgingniveaus staan beschreven die de betrouwbaarheid van emissiegegevens vergroten. Bedrijven moeten de norm implementeren voor continue metingen in het kader van Bva, Bees A en NOx-emissiehandel. Het bevoegd gezag is in feite de enige partij die toeziet op deze implementatie. Dat kan aan de hand van het praktijkblad, zonder de complexe norm zelf te hoeven bestuderen.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
Nieuwe preventiehandreiking Onlangs verscheen Wegen naar preventie bij bedrijven, een handreiking om preventie mee te nemen bij vergunningverlening en handhaving. De handreiking behandelt vijf onderwerpen: vervoermanagement, water(besparing), afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing. Nieuw is dat de aanpak van deze onderwerpen is geharmoniseerd en samengebracht in één document. Tot voor kort moest het bevoegd gezag voor elk preventieonderwerp een apart uitvoeringsdocument raadplegen. Om een einde te maken aan de versnippering van informatie en de uitvoering te harmoniseren is besloten een integraal hulpmiddel te maken. Het kreeg de titel Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven.
FOUTJE In de gedrukte versie van de handreiking is een foutje geslopen in de afbeelding op p. 27 van het stroomschema voor 8.40-amvb-bedrijven. Zie voor de juiste versie het onderwerp afvalpreventie en -scheiding op www.infomil.nl; daar kunt u het bestand downloaden.
Stapsgewijs De handreiking geeft inzicht in de uitgangspunten van het preventiebeleid en het juridisch toetsingskader voor preventie. Centraal staat de manier waarop het Wm-bevoegd gezag de regulering van preventie via de milieuvergunning of via een controle stapsgewijs kan uitvoeren. Daarbij hoort een werkboek waarin de kernpunten van de handreiking verder zijn uitgewerkt. Alle aspecten die relevant zijn bij de aanpak van preventie komen uitgebreid aan bod, zoals het toetsen aan de ondergrenzen, het beoordelen van een onderzoek en een plan van aanpak, en het omgaan met bijzondere situaties. Daarnaast staan er veel praktische hulpmiddelen en voorbeelden in het
FOTO: STOCK.XCHNG
werkboek. De informatie uit eerder verschenen uitvoeringsdocumenten is in de nieuwe handreiking en het werkboek gebundeld, afgestemd en geactualiseerd. U kunt de handreiking als pdf downloaden van www.infomil.nl. Gedrukte exemplaren van de handreiking kunt u zolang de voorraad strekt aanvragen met het contactformulier op dezelfde site, of per fax: (070) 373 56 00. Het werkboek is vanaf april digitaal beschikbaar op www.infomil.nl.
.
10 InfoMil Nieuws 41, april 2006
H A N D H AV I N G
Ketengerichte milieuhandhaving is een must voor de veiligheid In onze complexe samenleving wordt het steeds lastiger om milieu- en gezondheidsrisico’s doelmatig aan te pakken. Dit blijkt onder meer uit onderzoek van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) op vier handhavingsterreinen: asbest, bouw- en sloopafval, consumentenvuurwerk en dierlijke vetten. Voor een goede aanpak van milieu- en gezondheidsrisico’s is een ketengerichte aanpak nodig, is de conclusie. Het beheersen van het probleem hoort centraal te staan, niet de eigen taken of bevoegdheden. Iedere gemeentebestuurder kan worden geconfronteerd met milieu- of gezondheidsincidenten. Asbest kan opduiken in een hergebruikstroom, illegaal vuurwerk kan slachtoffers eisen. Dergelijke zaken zijn nooit helemaal te vermijden. Handhavers doen hun best voor de veiligheid van burgers, maar ondanks hun inspanningen blijken er toch mazen in het net te zitten waar mensen gebruik van kunnen maken, zeker wanneer activiteiten de gemeente-, provincie- en waterschapsgrenzen overschrijden.
Zwakste schakel Bij gebruik, verwerken en vervoer van dergelijke stoffen is sprake van een keten: opeenvolgende actoren die handelingen verrichten in dezelfde stroom van (afval)stoffen of producten. Toezicht en controle gaat van de ene handhavende instantie naar de andere. Op deze ‘overdrachtspunten’ bestaat het gevaar dat het overzicht vermindert. Toepassing van wetten, toezicht, controle en handhaving is niet altijd voldoende; het is nodig dat de verschillende handhavingspartners op alle niveaus efficiënter samenwerken, zodat er tijdens overdrachtsmomenten geen ‘handhavingsvacuüm’ optreedt.
Niet eenmalig Bij ketenhandhaving gaat het niet om een eenmalig onderzoek, maar om een voortdurend inzicht in de keten van
FOTO: STOCK.XCHNG
stoffen, zodat er geen lekken ontstaan. Daarvoor is vooral samenwerking en informatie-uitwisseling nodig. De ketenaanpak levert handhavers die hun werk al goed doen niet zoveel extra werk op. Een uitbreiding kan bijvoorbeeld wel zijn dat een toezichthouder niet alleen kijkt of een afvalstroom in overeenstemming met de vergunning wordt afgevoerd, maar ook nagaat waar deze afvalstroom heengaat en hoe het materiaal mogelijk hergebruikt kan worden. Het is cruciaal dat hij vervolgens zijn collega’s in de keten hierover informeert, zodat zij adequaat en op tijd kunnen reageren. Het resultaat is een veel effectiever overheidsoptreden.
De vier thema’s In het kader van het handhavingsprogramma-nieuwe stijl bepleit het LOM een ketenaanpak voor consumentenvuurwerk, dierlijke vetten, bouw- en sloopafval en asbest. Jaarlijks vallen er doden en gewonden als gevolg van verboden vuurwerk; de materiële schade loopt in de miljoenen. Verbieden heeft alleen zin als de controle ook goed is. Ook hier geldt dat de overdrachtsmomenten tussen de ene handhavingsorganisatie en de andere extra aandacht verdienen. Hoe eerder in de keten een handhaver optreedt, hoe effectiever het is. Als in dit geval illegaal consumentenvuurwerk onderschept wordt als het ons land binnenkomt, kan dat levens schelen. In deze keten blijkt dat naast een betere voorziening voor toezicht en opsporing vooral de internationale handel aangepakt moet worden, anders blijft het dweilen met de kraan open. Vet komt vanuit de horeca en zorginstellingen (dierlijk en plantaardig vet) en vanuit slachthuizen (dierlijk vet) naar vetsmelterijen. Via allerlei bewerkingen en recyclingbedrijven kan vet vaak weer gebruikt worden, bijvoorbeeld in de voedingsmiddelenindustrie, voor technische toepassingen (smeermiddelen) of in diervoeders. Ondanks controle en handhaving rond vetrecyclingbedrijven bleek recent weer dat het risico dat een afgekeurde
partij vet in diervoeders terecht komt, onvoldoende is afgedekt. Dit vraagt om lijncontroles en betere samenwerking tussen handhavende instanties. Bij slopen en bouwen komt afval vrij. ‘Schoon’ afval kan worden hergebruikt en moet daarom gescheiden blijven van afval dat gevaarlijke stoffen bevat. Als er in de bouwvergunning voorwaarden worden opgenomen over afvalscheiding is verbeterde controle en handhaving mogelijk. Wanneer de procedure van vergunningverlening versneld wordt, kan dat wangedrag voorkomen. Gemeenten spelen hierbij dus een belangrijke rol. Ook extra aandacht voor de sorteerbedrijven is nuttig: daar bestaat het risico dat gescheiden afvalstromen weer bij elkaar komen. Asbest wordt in Nederland niet meer toegepast; hier gaat het om de ‘verwijderingsketen’. Deze keten vraagt betere procedures en afstemming en meer controle. Ook hiervoor zijn de gemeenten (bouwen woningtoezicht) belangrijk.
Hoe pak je het aan? Vier voorwaarden voor succesvol ketengericht werken: • Een probleemgerichte strategie. Het gaat niet om de vraag ‘wie is bevoegd en wat is mijn taak?’, maar om ‘hoe pakken we dit probleem samen aan?’ • Opletten en initiatief nemen. Gaat er bijvoorbeeld een verdacht transport uit de gemeente naar een andere gemeente, stel dan een ‘ontvangende’ collega op de hoogte. • De verschillende handhavende partijen moeten samenwerken, informatie uitwisselen en hun acties op elkaar afstemmen. Dat vraagt om regie. • Alle mogelijkheden van het bestuursen strafrecht moeten worden benut. In sommige gevallen zal een cultuurverandering nodig zijn. Informatieuitwisseling bijvoorbeeld vraagt transparantie, de bereidheid om zaken echt met elkaar te willen delen, en te werken met dezelfde definities, zodat de uitgewisselde informatie ook toepasbaar is. Dit heeft veel te maken met bestuursstijl en bestuurscultuur. Als op dat gebied een doorbraak noodzakelijk is, kan het LOM daarbij helpen. Voor de vier de thema’s heeft het LOM een plan van aanpak opgesteld (de interventiestrategie). Per thema gaat een implementatiemanager de voorgenomen acties sturen. De Tweede Kamer heeft die strategieën inmiddels geaccordeerd.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
11 InfoMil Nieuws 41, april 2006
GELUID
Herziene Wet geluidhinder loopt vertraging op De inwerkingtreding van de herziene Wet geluidhinder heeft vertraging opgelopen. Hij zou in maart 2006 van kracht worden, maar de Eerste Kamer heeft een extra technische briefing gevraagd, die nu in behandeling is. Nu zal de gewijzigde wet naar verwachting najaar 2006 in werking treden. Het uitstel van de invoering van de gewijzigde Wet geluidhinder zal geen knelpunten opleveren, want de huidige Wet geluidhinder blijft tot de invoering van de wijziging van kracht. Hieronder vindt u de belangrijkste wijzigingen van de Wet geluidhinder en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten. • De hogerewaardeprocedure wordt verkort. Binnen gemeentegrenzen kan B&W voor woningbouw bij gemeentelijke wegen en bij industrie de HW-procedure voortaan zelf afhandelen. • Invoering van dosismaat Lden voor wegverkeer, maar niet voor industrielawaai. De wet geeft op dit punt geen extra bescherming tijdens de nacht. Het bevoegd gezag wordt geacht beleid te formuleren om dit probleem op te lossen. • Bij reconstructie (wijziging) van een weg is het verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Als de wijziging alleen bestaat uit het aanbrengen van een gelijkwaardig of beter wegdek, is een akoestisch onderzoek niet nodig. • Het geluid van windturbines wordt bij industrieterreinen buiten beschouwing gelaten. Wel gelden er geluidseisen aan windturbines in het kader van de Wet milieubeheer.
• De saneringsdrempel is verhoogd van 55 naar 60 dB(A), dit is in tegenstelling tot de waarde waar de maatregelen toe moeten leiden. Die is juist verlaagd van 55 naar 48 dB(A). • Voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein bepaalt artikel 65 dat het bevoegd gezag tijdelijk van een 2 dB hogere grenswaarde mag uitgaan, onder de voorwaarde dat het industrieterrein akoestisch vol is en de vergunningverlener “redelijkerwijs aannemelijk” kan maken dat binnen afzienbare termijn de geluidbelasting zal afnemen tot de toegestane waarden. Hij moet ook aangeven hoe dit zal worden bereikt.
EXTERNE VEILIGHEID
Uitvoeringstaken kernenergiewet bij SenterNovem Het Ministerie van VROM heeft een aantal taken op het terrein van de uitvoering van de Kernenergiewet (Kew) per 1 januari 2006 ondergebracht bij SenterNovem. Ze werden voorheen uitgevoerd door de afdeling Beschikkingen Kew van het Ministerie van SZW. De afdeling Beschikkingen Kew gaat nu Stralingsbescherming heten en wordt bij SenterNovem onder het cluster Externe Veiligheid geplaatst. Voor informatie, kennisuitwisseling, beleidsadvisering, vergunningen, meldingen en ontheffingen voor het verrichten van handelingen en werkzaamheden rondom radioactieve stoffen en röntgentoestellen kunnen overheid en bedrijfsleven voortaan terecht bij Stralingsbescherming van SenterNovem. Voor de relaties van de afdeling Beschikkingen Kew (vooral bedrijven en instellingen die vergunningen aanvragen) verandert er weinig. De contactpersonen blijven dezelfde.
• Conform artikel 65 mag het bevoegd gezag bij het toetsen aan al vastgestelde grenswaarde tijdelijk uitgaan van 2 dB hogere grenswaarden. Voorwaarden zijn wel dat het industrieterrein ‘akoestisch vol’ is en het gebruik van de extra 2 dB geluidruimte tijdelijk is. • De term ‘dove gevel’ wordt gewijzigd. Op grond van de nieuwe wet mag de dove gevel wel delen hebben die open kunnen, mits die niet grenzen aan geluidsgevoelige ruimten. • Op industrieterreinen kan afhankelijk van de aard van de bedrijven een aftrek plaat svinden op basis van ‘redelijke sommatie’. U kunt nog niet anticiperen op de genoemde wijzigingen zolang de gewijzigde Wet geluidhinder nog niet van kracht is. De voorgestelde wijzigingen van de Wet geluidhinder vindt u o p www.vrom.nl.
.
FOTO: PHOTODISC
CPR/PGS ADRESWIJZIGING POSTBUS PGS In InfoMil Nieuws 40 berichtten we over de rol die de postbus PGS speelt bij het actueel houden van de PGS-richtlijnen. Om het doorgeven van reacties en suggesties te vergemakkelijken en de verwerking ervan te verbeteren, heeft de postbus een nieuw digitaal adres gekregen: www.infomil.nl/postbuspgs. Het postadres blijft wel hetzelfde.
12 InfoMil Nieuws 41, april 2006
ENERGIE
Verbranding van kadavers en dierlijke oliën en vetten Wie dierlijk materiaal verbrandt, moet zich houden aan wet- en regelgeving. We gaan hier in op de relatie tussen de milieuwetgeving en de destructiewetgeving aan de hand van twee praktijkvoorbeelden: de verbranding van kadavers (bijvoorbeeld van kleine huisdieren) en het gebruik van dierlijke olie voor energieopwekking. Het Nederlandse beleid voor afvalstoffen is vastgelegd in het Landelijk afvalbeheersplan 2002-2012 (LAP). In sectorplan 28 is het beleid voor dierlijk afval verder uitgewerkt. Daarin is de volgende definitie van dierlijk afval te vinden: “niet voor menselijke consumptie bestemde dode dieren, vis of delen daarvan en producten van dierlijke oorsprong met uitzondering van uitwerpselen, keukenafval en etensresten”. In het plan staat ook dat dierlijk afval een afvalstof blijft totdat het als grondstof in een productieproces wordt ingezet.
Emissie Voor de emissieregelgeving is vooral het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva) van belang; het geldt voor de verbranding van alle dierlijke afvalstoffen (behalve kadavers; zie art. 2.a.6). Op grond van het Bva is het niet mogelijk om dierlijke afvalstoffen onder een soepeler emissieregime te laten vallen. Bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeer moet de beste beschikbare techniek (BBT) worden voorgeschreven om nadelige milieueffecten zoveel mogelijk te voorkomen. Slachthuizen of installaties waar dierlijke bijproducten worden ver-
FOTO: HOLLANDSE HOOGTE
brand, kunnen onder de IPPC-richtlijn vallen. Voor IPPC-installaties is de BBT beschreven in de BREFs. De manier waarop de IPPC-richtlijn moet worden toegepast bij vergunningverlening kunt u vinden op www.infomil.nl.
Destructiewetgeving Bij de verwerking (waaronder verbranding) van dierlijke bijproducten is de Dierlijke bijproductenverordening (DBVo; EU-verordening 1774/2002) van belang. De DBVo is vooral gericht op het minimaliseren van gezondheidsrisico’s bij toepassing en verwerking van dierlijke bijproducten. In de overwegingen bij deze verordening staat dat naast deze verordening de milieuwetgeving moet worden toegepast. De definitie van dierlijke bijproducten in deze verordening luidt: “hele kadavers of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn”. De DBVo is sinds 1 mei 2003 rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. In het Destructiebesluit (29 juni 2005, Staatsblad 2005, 407) wordt in veel artikelen rechtstreeks verwezen naar de voorschriften uit de DBVo. In artikel 12 van de DBVo is vastgelegd aan welke voorwaarden een (mee)ver-
brandingsinstallatie voor dierlijke bijproducten moet voldoen. De verbranding moet gebeuren volgens richtlijn 2000/76/EG. Deze richtlijn is in Nederland omgezet in het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva). Als het Bva niet van toepassing is, moet bij de verbranding worden voldaan aan de proceseisen uit de DBVo. Daarnaast moet een (mee)ver brandingsinstallatie door het bevoegd gezag zijn erkend. De installatie wordt door het bevoegd gezag – in dit geval de Voedsel- en warenautoriteit (VWA) – erkend als aan de eisen uit de DBVo wordt voldaan. Als het Bva van toepassing is, wordt de installatie ‘automatisch’ erkend.
Dierencrematoria In Nederland bestaan tientallen dierencrematoria, die vooral bedoeld zijn voor het cremeren van (kleine) gezelschapsdieren zoals honden en katten. Het verbranden van kadavers is uitgesloten van de werkingssfeer van het Bva. Omdat het Bva niet van toepassing is, moet voor de procescondities worden voldaan aan de eisen van de DBVo. Voor de emissie-eisen in de Wm-vergunning kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Bijzondere regeling F3 uit de NeR (ook al is deze van toepassing op crematoria waar lichamen van mensen worden verbrand). Ook moet een dierencrematorium zijn erkend door de VWA. Een overzicht van de erkende installaties is op de site van de VWA gepubliceerd.
Energieopwekking Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke (bij)producten vallen onder de DBVo. Dit is ook het geval als dierlijke producten die wel geschikt zijn voor menselijke consumptie, om bijvoorbeeld commerciële redenen voor energieopwekking worden ingezet. Bij de verbranding van dierlijke vetten en oliën voor energieopwekking is op grond van artikel 12 van de DBVo het Bva van toepassing met de provincie als bevoegd gezag. Dit betekent dat zowel aan de emissie-eisen, de proceseisen als de meetverplichtingen van het Bva moet worden voldaan. Omdat deze verbranding onder het Bva valt, hoeft de inrichting voor deze activiteit geen erkenning bij de VWA aan te vragen. Dierlijke vetten en oliën kunnen door middel van een veresteringsproces worden omgezet in biodiesel. Omdat de afvalstoffen zo zijn omgezet in een brandstof moet een installatie bij het verbranden van de op deze manier geproduceerde biodiesel voldoen aan de emissie-eisen uit het Bees.
.
13 InfoMil Nieuws 41, april 2006
LANDBOUW
Wetswijzigingen in de landbouw Op landbouwgebied zijn nogal wat regels recentelijk hierzien. Hieronder vindt u een overzicht.
Wijziging Wav Sinds 1 februari 2006 is het mogelijk om een vergunning te weigeren als voor ammoniak niet aan de beste beschikbare technieken kan worden voldaan, op grond van artikel 3 derde lid van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Tot voor kort kon dat niet. Dit is een gevolg van de wijziging van artikel 3 derde lid Wav in de Interimwet stad-en-milieubenadering (zie art. 20 van die wet). In het gewijzigde artikel wordt nu verwezen naar artikel 8.10, tweede lid Wm, waarin staat dat de vergunning nu ook moet worden geweigerd als een inrichting niet voldoet aan de BBT.
Besluit huisvesting Op 28 december 2005 is het Besluit huisvesting in het Staatsblad (nr. 675) gepubliceerd. Hierin zijn maximale emissiewaarden vastgesteld waaraan de huisvestingsystemen voor varkens en kippen moeten voldoen. Nieuwe huisvestingsystemen moeten per direct voldoen aan deze emissiewaarden, bestaande huisvestingsystemen krijgen een overgangstermijn. IPPC-bedrijven moeten uiterlijk op 30 oktober 2007 aan de maximale emissiewaarde voldoen. Andere bedrijven moeten in principe in 2010 voldoen, alleen voor bedrijven met zeer kleine aantallen dieren geldt een overgangstermijn tot 2013. Het Besluit huisvesting is nog niet in werking getreden. De inwerkingtreding zal naar verwachting samenvallen met die van de wijziging van de Wav. De staatssecretaris van Milieu gaat hier in een brief binnenkort nader op in: meer informatie vindt u op onze site.
Besluit glastuinbouw Eind 2005 is de definitieve tekst van het herziene Besluit glastuinbouw gepubliceerd (Staatsblad 2005, nr. 707). Het gaat om een groot aantal wijzigingen, meestal op kleine punten. Ze verschillen enigszins van de eerder gepubliceerde ontwerptekst in de Staatscourant van 9 januari 2004. Het besluit is nog niet in werking. Een aantal belangrijke wijzigingen: • in bovengrondse tanks opgeslagen vloeibare meststoffen zijn niet meer Wm-verguningplichtig (art. I, onder G) • voor het inleveren van de jaarrappor-
FOTO: STOCK.XCHNG
tage uit bijlage 1 moet een erkende deskundige worden ingeschakeld (art. I, onder L, lid 4) • de grotere stookinstallaties moeten behalve op een goede afstelling ook worden gecontroleerd op goed en veilig functioneren (art. I, onder M, lid 23) • van assimilatiebelichting is het voorschrift over bovenafscherming gewijzigd (art. I, onder M, lid 3). Champignonkwekerijen en witloftrekkerijen De juridische status van champignonkwekerijen en witloftrekkerijen is verhelderd nu die in overeenstemming gebracht is met de toelichting van het Besluit glastuinbouw. Het gaat hier om die bedrijven die voor 1 april 2002 onder het Besluit bedekte teelt milieubeheer vielen. Door het schrappen van de woorden “onder permanente
opstand van glas of kunststof” in artikel 19 van het Besluit glastuinbouw vallen champignonkwekerijen en witloftrekkerijen die voor 1 april 2002 zijn opgericht weer onder dit besluit (daarvoor vielen ze onder het Besluit bedekte teelt milieubeheer). Natuurlijk moeten ze wel voldoen aan de entreevoorwaarden van het Besluit bedekte teelt milieubeheer. Als ze daar niet aan voldoen, moeten ze alsnog een Wm-vergunning aanvragen (tenzij ze die al hebben, zoals meestal het geval is). Het Besluit bedekte teelt milieubeheer zal volgens de toelichting bij het Besluit glastuinbouw in ieder geval bestaan totdat het Besluit landbouw milieubeheer in werking treedt. Vanaf dat moment vallen alle champignonkwekerijen en witloftrekkerijen namelijk onder dat besluit. Meer over deze wijziging vindt u op www.infomil.nl.
.
14 InfoMil Nieuws 41, april 2006
GELUID
Innovatieprogramma geluid Geluidsoverlast kan de kwaliteit van wonen en werken ernstig verminderen. Gelukkig wordt er iets aan gedaan, maar ook in de wereld van het geluid wil een voordeel nog wel eens een nadeel met zich meebrengen. Het innovatieprogramma geluid onderzoekt nieuwe manieren om verkeerslawaai van auto’s en treinen te beperken bij de bron. Sommige maatregelen hebben hun waarde al bewezen. Meppel koos voor tweelaags ZOAB, Breda voor raildempers. Lotje van Ooststroom houdt zich bij Rijkswaterstaat bezig met het innovatieprogramma geluid. Zoals vaker was ook hier geld een bron van inspiratie: “Het programma is gestart in 2002 om alternatieven te zoeken voor de gebruikelijke maatregelen om verkeersgeluid te verminderen. Bij overlast worden er meestal geluidsschermen neergezet, maar die zijn erg duur. Daarbij hebben ze ook visuele nadelen: we vinden het ook in de auto prettig als we om ons heen kunnen kijken. Het innovatieprogramma geluid is een samenwerkingsverband tussen de ministeries van VROM en V&W, ProRail en Rijkswaterstaat.”
Auto en trein Er zit volop poëzie in de terminologie van het innovatieprogramma: fluistertrein, middenbermscherm, dunne deklagen, stille banden,... Van Ooststroom: “Het zijn allemaal mogelijkheiden om geluid van auto’s en treinen te verminderen bij de bron. We onderzoeken een scala aan maatregelen door in projecten innovaties te testen. Van enkele maatregelen kennen we inmiddels het effect, zoals van raildempers en tweelaags ZOAB. Andere maatregelen zijn nog in de testfase. We verwachten eind 2007 een overzicht te hebben van effectieve maatregelen, met de juridische en veiligheidsaspecten.”
Tweelaags ZOAB De gemeente Meppel heeft ervoor gekozen om de geluidsbelasting van een woonwijk langs rijksweg A32 te beperken door het wegdek te voorzien van een dubbele laag ZOAB. Door de toename van het aantal auto’s waren maatregelen nodig. Wethouder Wim Zwaan van Ruimtelijke Ordening: “We hebben bij Rijkswaterstaat diverse malen aangekaart dat de bewoners last hebben van het geluid van de snelweg. Zij zeiden: met tweelaags ZOAB beperk je dat behoorlijk. Volgend jaar is de weg aan onderhoud toe; wanneer de toplaag slijt, neemt het geluid toe. Een nieuwe laag ZOAB scheelt drie decibel, met een dubbele laag zit je tegen de zes – dat komt neer op meer dan een halvering van het geluid. Daarbij reduceert het nieuwe wegdek ook het sissende geluid van de weg. Omwonenden ervaren juist dat als heel storend. Het is belangrijk voor de burgers; ik ben ervan overtuigd dat er een relatie is tussen geluid en volksgezondheid. Uit een TNO-onderzoek bij omwonenden van Schiphol bleek dat de concentratie van kinderen afneemt als ze blootgesteld worden aan te veel geluid.” Van Ooststroom: “Ook bij tweelaags ZOAB zijn soms extra maatregelen nodig. En soms staan andere zaken de toepassing in de weg, zoals beheer- en
onderhoudskosten, of bovenmatige verkeershinder tijdens de aanleg. Om in de toekomst toch het aantal schermen langs de weg verder te kunnen beperken, doet Rijkswaterstaat momenteel proeven met nog stiller asfalt dat een langere levensduur heeft en bij de aanleg minder verkeershinder oplevert. Eind 2007 weten we welke van de nieuwe wegdekken op korte termijn toepasbaar zijn.”
Raildempers In Breda heeft een woonwijk langs het spoor te kampen met geluidsoverlast van de voorbijdenderende treinen. De standaardoplossing in een dergelijke situatie zou het plaatsen van drie meter hoge transparante geluidsschermen zijn, maar die hadden hun nadelen. Arjan Rook, coördinator duurzame ontwikkeling, vertelt hoe een alternatief tot stand kwam. “ProRail zou verantwoordelijk zijn voor de schermen, maar wilde er niet aan omdat ze duur zijn en gevoelig voor vandalisme, dus veel onderhoud vragen. Het Rijk heeft zich wel verantwoordelijk gesteld voor het oplossen van hoge geluidbelastingen op woningen van voor 1987, maar zonder substantiële ingrepen aan het spoor neemt het rijk geen initiatief tot sanering van de situatie. We zaten dus met een patstelling, die we alleen konden doorbreken dankzij raildempers, een nieuwe vinding die pas onlangs voor toepassing is vrijgegeven. We zijn uitgekomen op een totaalpakket: een combinatie van raildempers, gevelisolatie en schermen, maar die hoeven maar 1 à 2 meter hoog te zijn: veel minder duur, veel minder kwetsbaar en ze belemmeren het zicht veel minder. Die maatregelen samen beperken het geluid aanzienlijk. De raildempers waren de cruciale schakel in de oplossing. Hou er wel rekening mee dat je zo’n operatie minstens anderhalf jaar vooruit moet regelen; dat is nodig omdat het spoor niet berijdbaar is als de dempers worden aangebracht. ProRail moet het zo lang van tevoren weten om geen claims te krijgen van spoorgebruikers waarmee al contracten zijn afgesloten. Bij ons werkt deze oplossing goed. De geluidsbelasting staat de ontwikkeling van de woonfunctie in de wijk niet langer in de weg.”
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks FOTO: STOCK.XCHNG
15 InfoMil Nieuws 41, april 2006
FO-INDUSTRIE
Grafische industrie heeft VOSdoelstellingen 2010 al bijna gehaald De milieudoelstelling VOS (Vluchtige Organische Stoffen) voor 2010 van de grafische industrie ligt binnen handbereik. Dat blijkt uit de evaluatie van de milieubeleidsovereenkomst (MBO) grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen. Een vorige evaluatie van deze MBO wees uit dat voor veel stoffen de reductiedoelstellingen voor emissies naar afvalwater al waren gehaald. De meeste aandacht gaat nu nog uit naar de VOS-uitstoot naar de lucht. De uitstoot van VOS is de belangrijkste vorm van milieubelasting door de grafische industrie; de sectoren verpakkingsdruk, illustratiediepdruk, heatset, offset en zeefdruk leveren hier een bijdrage aan. De VOS-emissies bestaan uit reinigingsmiddelen (wasmiddelen), oplosmiddelen uit inkten en lakken, en verdampte IPA (isopropylalcohol, een oplosmiddel dat in het offsetdrukproces wordt gebruikt als additief in het vochtwater). In 1993 is met de grafische industrie een convenant afgesloten. De toen gemaakte afspraken, waaronder reductieafspraken voor VOS-emissies, zijn
FOTO: KARTOFLEX
vastgelegd in de MBO. Daarnaast heeft de grafische industrie in het kader van het Nationaal Reductieplan VOS een sectorplan opgesteld met reductiedoelstellingen (een restemissie van 4,8 kton in 2010). De maatregelen die hieruit voortvloeien, zijn opgenomen in het handboek milieumaatregelen van de grafische industrie.
IPA-reductie In de offset heeft de verschuiving van vluchtige naar minder vluchtige wasmiddelen zich sterk doorgezet. Hierdoor zijn de emissies van wasmiddelen zover gereduceerd dat de doelstelling van 2010 ruimschoots is gehaald. Ook heeft de branche zich flink ingespannen om met minder IPA te werken, onder meer door IPA-reductieplannen uit te werken, en dat heeft vruchten afgeworpen. De emissie van IPA is ten opzichte van 1990 met 50% gedaald tot 1,0 kton; daarmee is de doelstelling voor 2010 (0,9 kton) bijna gehaald. Ongeveer 70% van alle 1700 offsetbedrijven voldoet aan de doelstelling voor IPA-reductie. Voor de overige bedrijven wordt het bevoegd gezag geadviseerd te handhaven op het opstellen van een IPA-reductieplan, als het IPA-gebruik nog boven de doelstelling ligt van meer dan 5 volumeprocent van het vochtwater. De VNG heeft haar achterban hier ook op geattendeerd.
H E T K A N O O K Z O N D E R I PA
Verpakkingsdrukkerijen
Offsetdrukkerij Bolhuis werkt nu ruim een jaar zonder IPA. Directeur Bolhuis vertelt dat dit wel wat voeten in de aarde heeft gehad. “Het is een kwestie van er zelf in geloven, je medewerkers overtuigen en goed overleggen met de leverancier. Wij hadden het voordeel dat we het machinepark gingen vernieuwen, waardoor werken zonder IPA een stuk eenvoudiger werd.”
De verpakkingsdrukkerijen veroorzaken het grootste deel van de VOS-emissies in de branche. De geregistreerde VOSemissie voor deze bedrijven lag met 3,3 kton in 2003 nog duidelijk boven de doelstelling voor 2010 (2,8 kton). Voor de verpakkingsdrukkerijen die werken met flexo en verpakkingsdiepdruk is de achterblijvende emissiereductie te ver-
Voor informatie over het (elektronisch) milieujaarverslag en doelgroepconvenanten kunt u terecht op www.fo-industrie.nl. U kunt ook contact opnemen met de MJV-helpdesk,
[email protected], of (070) 312 03 60. Voor vragen over het Doelgroepbeleid Milieu en Industrie in relatie tot vergunningverlening en handhaving kunt u bellen met de helpdesk van InfoMil, (070) 373 55 75.
klaren uit het feit dat enkele bedrijven nog naverbranders aan het installeren waren. Nu de naverbranders in werking zijn, valt een verdere reductie te verwachten. Daarnaast hebben de verpakkingsdrukkerijen recentelijk nog intensief meegewerkt aan een onderzoeksproject naar de schatting van diffuse emissies en de verdere reductie daarvan. Het project leverde veel nieuwe inzichten op die een verdere emissiereductie in gang kunnen zetten. Het is daarom de verwachting dat ook deze sector de doelstelling voor 2010 gaat halen.
Illustratiediepdruk en zeefdruk In de illustratiediepdruk zit de emissie van tolueen al ruimschoots onder de doelstelling van 2010 (1,6 kton). Bij de zeefdrukkerijen zien we een verschuiving van oplosmiddelhoudende inkt naar oplosmiddelvrije UV-drogende inkt. De VOS-emissie uit inkt en reinigingsmiddelen is nu al op het niveau van de doelstelling voor 2010 (0,1 kton).
Het gaat vooruit De grafische industrie heeft dus flinke vooruitgang geboekt bij het terugdringen van de VOS-emissies. Of deze reductie zich duidelijk doorzet wordt in 2007 zichtbaar, als nieuwe monitoringgegevens over de VOS-emissies beschikbaar komen. Dan kunnen we opnieuw bekijken of de doelstellingen voor 2010 inderdaad gehaald worden.
Meer informatie Op www.fo-industrie.nl vindt u de evaluatie van de milieubeleidsovereenkomst voor de grafische industrie, met een stappenplan voor het opstellen van een IPA-reductieplan. InfoMil heeft een aantal hulpmiddelen beschikbaar voor bevoegd gezag en bedrijven, waaronder de Wetswegwijzer grafische industrie, met informatie over VOS in regelgeving en vergunningen.
.
Activiteiten-amvb: de werkingssfeer De ontwikkelingen rond de activiteiten-amvb gaan snel. In de komende uitgaven van InfoMil Nieuws houden we u op de hoogte. In deze aflevering staat de werkingssfeer centraal. Op 15 december 2005 heeft het ministerie van VROM het voorontwerp van de activiteiten-amvb gepresenteerd (u vindt het op VROM.nl). De systematiek en de hoofdlijnen liggen nu vast, maar VROM moet de details nog verder invullen. VROM wil de ontwerp-amvb binnenkort officieel in de Staatscourant voorpubliceren. In de amvb worden vier soorten inrichtingen onderscheiden (zie artikel 1: begripsbepalingen): 1 amvb-inrichtingen die moeten melden (type A) 2 amvb-inrichtingen die niet hoeven te melden (licht regime, type B) 3 vergunningplichtige inrichtingen (type C) 4 IPPC-inrichtingen.
Amvb-inrichtingen Vanaf 2007 gelden voor amvb-inrichtingen type A (de gebruikelijke amvbbedrijven met milieurelevante activiteiten) alle onderdelen van de amvb.
Lichtregime-inrichtingen Lichtregime-inrichtingen zijn inrichtingen die die voor het milieu minder relevante activiteiten uitvoeren. Om hun administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, hoeven zij niet te melden. Op deze inrichtingen is maar een beperkt aantal voorschriften van toepassing, en ze krijgen in beginsel geen meet- en onderzoeksverplichtingen opgelegd. Lichtregime-inrichtingen zijn bijvoorbeeld: • kantoorgebouwen met de gebruikelijke technische installaties en een kantine waarin alleen administratieve werkzaamheden plaatsvinden • scholen- en opleidingsinstituten zonder praktijklokalen • religieuze gebouwen • verzorgingsinstituten • parkeergarages • detailhandel zonder horeca-activiteit • inrichtingen met uitsluitend een bovengrondse propaantank (omdat een aardgasaansluiting ontbreekt) • riool- en poldergemalen • drinkwater- en stadsverwarmingsstations.
Vergunningplichtige inrichtingen Vergunningplichtige inrichtingen zijn als geheel vergunningplichtig. In het voorontwerp is opgenomen dat, voor activiteiten binnen dergelijke inrichtingen waarvoor in de amvb voorschriften zijn gesteld, per 2010 naast de vergunningvoorschriften de (activiteitgerelateerde) voorschriften gelden van de amvb uit deel III. Er wordt nog over nagedacht om slechts een beperkt aantal activiteiten aan te wijzen waarvoor dit geldt. Een inrichting is vergunningplichtig (type C) als die: • buiten het toepassingsbereik van artikel 2 valt, of • activiteiten uitvoert die in artikel 3 worden genoemd, of • activiteiten uitvoert die de bovengrenzen (genoemd onder de betreffende activiteit in deel III) overschrijden. De huidige combinatie van de artikelen 2 en 3 en de bovengrenzen per activiteit is nogal ingewikkeld. VROM probeert daarom deze opzet te vervangen door een lijst van vergunningplichtige activiteiten. Als de activiteiten van de inrichting niet op deze lijst voorkomen, valt de inrichting onder de werking van de amvb. Hoewel de systematiek dus waarschijnlijk zal veranderen, blijven de uitsluitcriteria die genoemd zijn in artikel 3 en per activiteit in deel III de basis vormen. Vergeleken met de uitsluitcriteria in de huidige 8-40 amvb’s zijn die voor enkele activiteiten gewijzigd.
Aandachtsgebieden Gezondheid & Milieu Asbest Stoffenbeleid Elektromagnetische velden
Bodem Beschermen
Duurzame ontwikkeling Afvalpreventie en -scheiding Energie Biomassa
Leefomgeving Geluid Ruimtelijke ordening Luchtkwaliteit
Externe veiligheid CPR/PGS Vuurwerk BRZO Besluit externe veiligheid inrichtingen Overige veiligheid
Water Afvalwater Zwemwater
Lucht VOS NeR Geur CFK’s Reductie overige broeikasgassen Stookinstallaties en afvalverbranding Meten en monitoring Technische informatie Emissiehandel
Wetgeving en handhaving Wet milieubeheer MER Handhaving Aarhus 8.40 amvb’s
Agrarische wetgeving Landbouw Glastuinbouw
Technologie & Internationaal BBT (Wm/IPPC) Stand der techniek / BBT
Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis.
IPPC-inrichtingen Voor IPPC-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan en zijn de voorschriften uit de amvb niet van toepassing, ook niet als ze activiteiten uitvoeren die wel in de amvb zijn beschreven. V04 Handleiding Externe veiligheid inrichtingen
Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in juni 2006. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Redactieadres: SenterNovem, InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, Roselie Wijtenburg Foto voorzijde: Corbis, oplage: 6.300 exemplaren ISSN 1570-4319 SenterNovem • is ontstaan uit een fusie tussen Senter en Novem • voert beleid
De herziene versie is nu in een gedrukte vorm verkrijgbaar. U kunt hem ook downloaden van www.infomil.nl.
uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving en draagt zo bij aan innovatie en duurzaamheid • Meer informatie: www.senternovem.nl In opdracht van