De winst van CO2-reductie Advies sociaaleconomische effecten energie- en klimaatbeleid Gelderland en Overijssel
SER Overijssel en SER Gelderland adviseren de provincies op hoofdlijnen over onderwerpen die sociaal-economisch relevant zijn. In SER Overijssel zijn vertegenwoordigd VNO-NCW Midden, MKB Midden, FNV Vakcentrale en CNV. Adviseurs van SER Overijssel zijn de Kamer van Koophandel Oost-Nederland, LTO Noord en de Regionale Platforms Arbeidsmarkt in Overijssel. Postbus 10078 8000 GB Zwolle t: 038 – 499 74 04
[email protected] www.seroverijssel.nl In SER Gelderland zijn vertegenwoordigd VNO-NCW Midden, MKB Midden, FNV Vakcentrale, CNV en Vakcentrale MHP en de Kamers van Koophandel in Gelderland. LTO Noord is adviseur. Postbus 9292 6800 KZ Arnhem t: 026 - 351 67 67
[email protected] www.sergelderland.nl
Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Gelderland en Overijssel
datum 10 november 2010
kenmerk 143/DM/BM/411C
onderwerp Sociaal economische effecten energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel
Geacht College, In Oost-Nederland wordt de komende jaren mede dankzij uw inspanning een forse bijdrage geleverd aan de CO2-reductie en daarmee aan het verminderen van de opwarming van de aarde. De doelstelling is een reductie van ruim 7800 Kton CO2 per jaar. Dit vraagt een investering van overheden, burgers en bedrijven van ruim 20 miljard over de periode tot 2020. Een dergelijke investering heeft positieve en negatieve effecten op de economische ontwikkeling in Oost-Nederland. De sociale partners zijn van mening dat deze investering moet bijdragen aan een toename van de werkgelegenheid in deze regio en dat daarmee tevens de concurrentiepositie van bedrijven moet verbeteren. Dit kan door een verbinding te leggen tussen het klimaatbeleid en het economisch beleid in uw provincie. Vanuit het klimaatbeleid moet vooral worden geïnvesteerd in energiebesparing en de energieproductie uit biomassa. In Overijssel en Gelderland is een groot aantal bedrijven producent van producten die bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelstelling. Gezien de grote groeipotentiële van deze sector is het noodzakelijk deze sector vanuit het economisch beleid een impuls te geven, zodat de mondiale concurrentiepositie kan verbeteren. Om de concurrentiepositie van de regio Oost-Nederland in Europa niet negatief te beïnvloeden adviseren sociale partners conform het regeringsbeleid qua doelstellingen niet af te wijken van de Europese en mondiale klimaatdoelen. Op verzoek van SER Overijssel en SER Gelderland heeft ECORYS de sociaal economische effecten van het energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel in beeld gebracht. Inzicht in de sociaal economische doorwerking van het energie- en klimaatbeleid is nodig om gefundeerde uitspraken te kunnen doen, welke van de maatregelen bijdragen aan de gewenste CO2-reductie, maar tegelijkertijd ook een stimulans zijn voor de provinciale en regionale economie of daar in ieder geval geen of weinig afbreuk aan doen. Het ECORYSrapport “Sociaal economische effecten energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel” vindt u als bijlage van voorliggend advies bijgevoegd1.
1
M. Briene, I. van de Velde en M. Wienhoven (2010), Sociaal economische effecten energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel. (in opdracht van SER Gelderland en SER Overijssel), Ecorys Nederland BV, Rotterdam.
Naast het genoemde ECORYS-onderzoek is input voor het advies geleverd via diverse gesprekken met bedrijven opererend in het brede “Oost-Nederlandse energie- en klimaatspeelveld” en is een deskundigenbijeenkomst georganiseerd2. SER Overijssel en SER Gelderland zijn in de gezamenlijke vergadering van 2 november jongstleden tot de volgende conclusies en aanbevelingen gekomen. 1. Klimaatdoelstellingen dienen realistisch te zijn en aan te sluiten bij internationale doelstellingen. 30 procent CO2-reductie in 2017 ten opzichte van 1990 lijkt niet realistisch Het doel van het klimaat- en energiebeleid van zowel de provincie Gelderland en de provincie Overijssel is het reduceren van de CO2-uitstoot met 30% ten opzichte van 1990. In totaal bedraagt de reductieopgave 7.828 Kton per jaar. Gelderland gaat ervan uit dat de reductie gerealiseerd moet zijn in 2020, Overijssel wil de reductiedoelstelling van 30 procent reeds in 2017 hebben gerealiseerd. SER Overijssel en SER Gelderland achten dit onrealistisch en vragen de provincies aan te sluiten bij de Europese doelstelling van 20 procent CO2-reductie ten opzichte van 1990. De, volgens beide SER-ren, geringe slagingskans van het behalen van de provinciale doelstellingen is voornamelijk ingegeven door de premisse dat meer dan 95 procent van de totale noodzakelijke € 20 miljard aan investeringen zal worden gedaan door de private partijen. Het risico is in de ogen van beide SER-ren zeer nadrukkelijk aanwezig dat het bedrijfsleven maar ook particulieren niet of in onvoldoende mate bereid zijn om te investeren en dat daarmee de provinciale klimaatdoelstellingen niet gehaald gaan worden. Bedrijven ervaren dagelijks dat ze opereren in een open economie. Een klimaatbeleid per provincie of lidstaat van de EU zal leiden tot een ongelijk speelveld. Een gelijk speelveld is nodig voor het realiseren van een sterke economie die voldoende rendement genereert voor de bekostiging van het klimaatbeleid.
Marktpartijen zijn het in Oost-Nederland overigens in grote lijnen wel eens over nut en noodzaak ten aanzien van de energie- en CO2-reductie, maar van groot belang is een samenhangend, consistent continuerend overheidsbeleid. Langetermijnplannen moeten bewaakt worden tegen de wisselvalligheden van de vierjarige politieke beleidscyclus. 2. Naast CO2-reductie dient de spin-off aan regionale werkgelegenheid meegewogen te worden bij de inzet van het energie- en klimaatbudget Het valt beide SER-ren op dat binnen het provinciale energie- en klimaatbeleid louter wordt gestuurd op CO2-reductie. De SER-ren achten het wenselijk dat er ook wordt gekeken naar het effect op de regionale economie. De kunst is te sturen naar een optimalisatie van het maatregelenpakket waar zowel gestuurd wordt op een zo groot mogelijk aantal Kton CO2reductie als zo veel mogelijk groei van werkgelegenheid, een optimale win-win situatie. Het werkgelegenheidseffect dat samenhangt met het huidige energie- en klimaatbeleid in Overijssel en Gelderland is geraamd op ruim 6.200 fte per jaar. De berekeningen van Ecorys laten zien dat CO2-reductie via alternatieve energieopwekking dan wel het meeste kosteneffectief is (voornamelijk opwekking via biomassa en windenergie), maar indien gekeken wordt naar de sociaal economische effecten ontstaat er een ander beeld. Vooral energiebesparende maatregelen in de gebouwde omgeving zoals bijvoorbeeld isolatie leiden, in ieder geval in de komende tien jaar, tot veel extra werkgelegenheid. Mede gezien de huidige zorgelijke situatie van de (sterk vertegenwoordigde) bouwsector in Oost-Nederland zijn SER Gelderland en SER Overijssel van mening dat sterker zou moeten worden ingezet op de energiebesparende 2
Het deskundigenoverleg vond 29 september jl. plaats in het Mandalapaviljoen te Deventer. Voor de geraadpleegde personen zie bijlage 2.
2
maatregelen in woningen, bedrijven en overheidsgebouwen binnen het energie- en klimaatbeleid. Ook vanuit macro-economisch perspectief dient de focus op energiebesparing te zijn gericht. Door energiebesparing worden de kosten van bedrijven en huishoudens voor hun energievoorziening op termijn lager. Dit draagt bij aan de concurrentiepositie van bedrijven en positieve koopkrachteffecten voor huishoudens. Deze koopkrachteffecten hebben een gunstig effect op de regionale economie.
3. Leg verbindingen tussen het innovatie- en klimaat- en energiebeleid Om de klimaatdoelstellingen op langere termijn te halen dient niet alleen te worden geïnvesteerd in bestaande technieken, maar zal ook innovatie nodig zijn. Oost-Nederland moet kunnen profiteren van de wereldwijde sterke toename in de vraag naar duurzame energie technologie. De verwachting is dat de omvang van de wereldmarkt voor duurzame energie groeit met 7,5 tot 11 % per jaar naar € 800 tot 1200 miljard in 20203. Het bestaande bedrijfsleven in Oost-Nederland heeft voldoende potentie om via innovatie mee te groeien. De provincie dient deze ontwikkeling in deze sector actief te stimuleren. Daarbij kan de prioriteit worden gegeven aan het ontwikkelen van nieuwe toepassingen van basistechnieken, die elders ontwikkeld en/of geproduceerd zijn. Grote kansen zijn er voor combinaties van opwekking, transport en opslag van energie, vanwege de ruime kennis en innovatiekracht die reeds aanwezig is bij de van oudsher gevestigde bedrijven in deze sector. Ook de integratie van energieopwekking en –besparing met traditionele constructieve bouwmaterialen lijkt een markt met grote potenties te zijn. De aanwezige expertise bij bedrijven kan worden omgezet in nieuwe product-martktcombinaties via de inzet van Oost NV en PPM Oost. 4. Om daadwerkelijk ruimte te creëren voor de realisatie van productielocaties voor het opwekken van duurzame energie (zon, biomassa en wind) dienen de provincies dwingender het ruimtelijk instrumentarium als bijvoorbeeld het inpassingsplan in te zetten De belangrijkste belemmeringen om te komen tot meer biomassa en windenergie worden opgeworpen door raadsleden, wethouders en ambtenaren van gemeenten4. De sector geeft dan ook aan wat betreft inspanningen van de provincies meer baat te hebben bij het creëren van fysieke ruimte dan andere (bijv. financiële) inspanningen van de provincies. Wat betreft het realiseren van windvermogen is voor beide provincies niet te verwachten dat, bij ongewijzigd beleid, voldaan zal worden aan landelijk opgelegde doelstellingen. Inpassingsplannen kunnen in de ogen van beide SER-ren een positieve impuls aan de sector geven, zowel in het creëren van ruimte voor voorbeelden enpilots als daadwerkelijke projecten. De provincie kan (in de kansrijke zoekgebieden) zelf het initiatief nemen voor het opstellen van een inpassingsplan. Ook een “provinciale/regionale structuurvisie biomassa of windenergie” of een “uitvoeringskader biomassa of windenergie” kan bijdragen aan de structurering van de besluitvorming door individuele gemeenten, en daarmee de ontwikkeling van de sector bevorderen. Gelderse en Overijsselse bedrijven (die internationaal opereren)
3
Duurzame energie, economisch groeigebied voor Nederland met groene potentie, Innovatieplatform, februari 2010. 4 Zie Bosch & van Rijn (2008), Projectenboek Windenergie, analyse van windenergieprojecten in voorbereiding, in opdracht van Ministeries van VROM, EZ en LNV.
3
hebben aangegeven een duidelijke behoefte te hebben aan de realisatie van projecten in de eigen regio om zich ook internationaal te kunnen presenteren. 5. Positioneer in Oost-Nederland een cluster / sleutelgebied duurzame energie en klimaat Oost-Nederland heeft veel te winnen op het vlak van duurzame energie. Het is te beschouwen als een „groeigebied‟ met grote (groene) potentie die met een gerichte aanpak beter benut kan worden. Diverse onderzoeken laten zien dat Oost-Nederland vele organisaties en bedrijven herbergt die op de een of andere manier werkzaam zijn op dit terrein. Een zeer groot aantal bedrijven in Gelderland en Overijssel is betrokken bij de ontwikkeling en productie van installaties voor het opwekken van duurzame energie. Een deel daarvan is wereldspeler in zeer specifieke niches van de markt. De politiek dient zich meer bewust te worden van het belang van deze bedrijfstak voor de regionale economie. Er zijn mogelijke focusgebieden of clusters te onderscheiden rond thema‟s als “ontwikkeling, realisatie en onderhoud windmolen(parken)”, “productie en toepassing zonnepanelen”, “transport en opslag electriciteit”, “realisatie energieneutrale bebouwde omgeving (wkk, cv, luchtbehandeling, isolatie, installatie etc)”. Met name de indirecte spin-off kan voor de regionale Oost-Nederlandse economie erg groot zijn. Er zijn nauwe verbindingen met voor Oost-Nederland belangrijke sectoren als bouwnijverheid, land- en tuinbouw, voeding, hightech systemen en materialen etc. Beide SERren zien goede kansen ontstaan bij een aantal opkomende, vanuit de markt gedreven regionale, kennisintensieve cluster(s) rondom energie (technologie). 6. Bevorder samenwerking van “aanjagende organisaties” De provincies dienen op de schaal van Oost-Nederland te bevorderen dat de organisaties die actief zijn in het aanjagen van projecten gaan samenwerken. Een concrete aanbeveling vanuit de SER-ren is om actief medewerking te verlenen en de Stichting KIEMT (Kennis en innovatie in Energie- en MilieuTechnologie) verder uit te rollen over de beide provincies. Daar waar landelijk onlangs nog werd geconstateerd dat de organisatiegraad op dit terrein nog relatief laag is5, kan voor Oost-Nederland worden gezegd dat dit juist een sterkte is (naast Stichting Kiemt is in dit landsdeel te denken aan partijen als bijv. Oost NV, Gelders Transitie Centrum, ACT, VCT, Cleantech East Netherlands, Bio-energiecluster OostNederland, Kennisplatform Duurzaam Gebouwde Omgeving Overijssel, Milieucommissie Bedrijfsleven Overijssel etc. etc.). SER Overijssel en SER Gelderland geven Gedeputeerde Staten de suggestie mee op Oost-Nederlandse schaal één adviesorgaan of -platform “energie en klimaat” in te stellen. 7. Kom tot één (of meer) internationaal echt spraakmakende grootschalige voorbeeldprojecten Het positioneren van Oost-Nederland kan een boost krijgen door een (of meer) grootschalige projecten te realiseren waarmee Oost-Nederland tot ver buiten de landsgrenzen bekend 5
Innovatieplatform (2010), Duurzame energie, economisch groeigebied voor Nederland met een groene potentie. Onderzoek naar de economische potentie en opties ter versterking van duurzame energie in Nederland. Advies van het Innovatieplatform aan het Kabinet.
4
wordt en waarbij Oost-Nederlandse bedrijven hun producten kunnen demonstreren. SER Gelderland en SER Overijssel noemen als voorbeeld het creëren van een energieproducerende woonwijk, waarin alle mogelijke (innovatieve) toepassingen van energie besparen en duurzame energie zijn verwerkt. Mogelijk dat hierbij aangesloten kan worden bij de initiatieven van de gemeenten Dalfsen (Duurzaam Hoonhorst 2050), Nijmegen, Wageningen en Lochem in het kader van de Rijkssubsidieregeling Innovatieprogramma klimaatneutrale steden. 8. Het publieke geld vooral inzetten via leningen, participaties en garanties in plaats van via subsidies, omdat het gaat om investeringen die op termijn rendement opleveren Een aanzienlijk deel van de middelen van beide provincies dat beschikbaar is voor het energie- en klimaatbeleid wordt thans ingezet via het subsidie-instrument. Dit is niet optimaal effectief, met name niet voor wat betreft de inzet voor investeringen die op termijn rendement opleveren. Met dezelfde publieke middelen kan in de vorm van garanties, leningen en participaties meer worden bereikt. Bovendien biedt de Europese Commissie meer ruimte in de staatssteunregeling voor ondersteuning van bedrijven via garanties en leningen. Het bezwaar dat leningen en garanties langjarige aandacht van de provincies vraagt kan worden weggenomen door de middelen ter beschikking te stellen via onafhankelijke fondsen of participatiemaatschappijen. Bovendien dwingt de langjarige aandacht het effect van het beleid te blijven monitoren. 9. Bij aanbestedingen geen onnodige belemmeringen voor bedrijven die gevestigd zijn in Oost-Nederland Een groot aantal bedrijven in Oost-Nederland kan producten en diensten leveren, die bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen in Nederland. Deze bedrijven dienen echter wel de kans te krijgen. Voorwaarden in aanbestedingen door overheden dienen daartoe geen onnodige belemmeringen te bevatten. Bij aanbesteding door lokale overheden dient ook ruimte te worden geboden voor biedingen door lokale bedrijvigheid. Technische eisen moeten aansluiten bij de producten die in deze regio worden geproduceerd. In de rol van launching customer kan de provincie bedrijven actief ondersteunen. De mogelijkheden die de Europese kaders van aanbesteding en staatssteun bieden dienen te worden benut. Er kan veel meer dan gedacht! 10. Via monitoring de effecten van het beleid (klimaat/energietechnisch, investeringstechnisch en economisch) in beeld brengen Om inzicht te krijgen in de effecten van het beleid dient in ieder geval duidelijk te zijn welke maatregelen exact geïmplementeerd zijn en wat de gevolgen van de maatregelen zijn in verschillende opzichten. SER Overijssel en SER Gelderland zijn negatief verrast over de onduidelijkheid van de beleidsvoornemens, het gebrek aan overzicht en onzekerheid over de te verwachten bijdragen van de verschillende maatregelen aan gestelde doelstellingen. SER Overijssel en SER Gelderland roepen beide provincies op om in eerste instantie een CO2footprint van Overijssel en Gelderland te creëren om zodoende goede beleidskeuzes te kunnen maken en te kunnen onderbouwen. Bepaal verder eenduidig in Overijssel en Gelderland in een nulmeting de referentiesituatie op basis van een aantal duidelijke kernindicatoren en monitor jaarlijks het effect van de verschillende activiteiten, zowel qua 5
CO2 reductie, maar ook investeringstechnisch (privaat/publiek) en economisch. Hierdoor is het beleid gemakkelijker bij te sturen en zijn resultaten te communiceren. Beide provincies dienen in de ogen van beide SER-ren ook meer onderling af te stemmen voor wat betreft de te nemen beleids- of uitvoeringsmaatregelen. 11. Communicatie, bewustwording en succesverhalen SER Gelderland en SER Overijssel zijn van mening dat communicatiebeleid belangrijk is voor de bewustwording van burgers en bedrijfsleven inzake energie- en klimaatissues. Om gedragsverandering te bevorderen en private investeringen te vergroten kan een stevig communicatietraject vanuit de provincie een bijdrage leveren. Communiceer vooral de succesvolle projecten als voorbeeld en positioneer (het bedrijfsleven in) Oost-Nederland stevig op de wereldkaart. SER Gelderland en SER Overijssel verzoeken u in het belang van de economische ontwikkeling van Oost-Nederland bovenstaande conclusies te betrekken bij de eerstvolgende (tussen)evaluatie van het klimaatbeleid. Wij zullen de provinciale politiek informeren over de kansen die er liggen in de volgende coalitieperioden voor een verbinding tussen economie en klimaat. Werkgevers en werknemers vertegenwoordigd in de beide SER-en zijn er van overtuigd dat hier belangrijke kansen onbenut blijven.
Hoogachtend,
R.W. Heinen, voorzitter SER Gelderland
drs. A.J. Peters, voorzitter SER Overijssel
Bijlagen : 2
6
Bijlage 1: Eindrapport Sociaaleconomische effecten energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel opgesteld door ECORYS in opdracht van SER Gelderland en SER Overijssel
Sociaal-economische effecten energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel Eindrapport
Opdrachtgever: SER Gelderland, SER Overijssel
ECORYS Nederland BV Michel Briene Ilse van de Velde Manfred Wienhoven
Rotterdam, 15 oktober 2010
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726 ECORYS Regio, Strategie & Ondernemerschap T 010 453 87 99 F 010 453 86 50
v/II22271
Inhoudsopgave
Voorwoord
7
Samenvatting
9
1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doel 1.3 Leeswijzer
13 13 13 14
2 Beleid en maatregelen 2.1 Inleiding 2.2 Hoofdlijnen provinciaal energie- en klimaatbeleid 2.3 Van beleid naar maatregelen 2.4 Inzet van beleidsinstrumenten
15 15 15 16 19
3 Sociaal-economische effecten 3.1 Inleiding 3.2 Kosten van maatregelen 3.3 Economische effecten 3.3.1 Economische doorwerking in algemene zin 3.3.2 Effecten per type maatregel 3.3.3 Indirecte effecten bij toeleveranciers 3.3.4 Totaal overzicht effecten 3.4 Kosteneffectiviteit maatregelen 3.5 Tenslotte
21 21 21 24 24 25 30 30 31 32
4 Conclusies
33
Geraadpleegde bronnen
37
Bijlage 1 Totaal overzichten per provincie
39
Bijlage 2 Toelichting REMI-model
45
Annex 3 Overzicht werkgelegenheidseffecten duurzame energiemaatregelen
48
v/II22271
Voorwoord
SER Gelderland en SER Overijssel bereiden momenteel een advies voor over de sociaaleconomische effecten van het energie- en klimaatbeleid van de provincies Gelderland en Overijssel. Met het advies beogen beide organisaties een accentverschuiving in het beleid van beide provincies zodat met het energie- en klimaatbeleid ook een maximale bijdrage wordt geleverd aan de groei van de regionale economie en aan de werkgelegenheid in Oost-Nederland. Op verzoek van SER Gelderland en SER Overijssel heeft ECORYS, ter voorbereiding van dit advies, de sociaal-economische effecten voor het energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel in beeld gebracht. In deze concept rapportage worden de eerste resultaten van de effectmeting gepresenteerd. De studie is binnen ECORYS uitgevoerd door Michel Briene (projectleiding), Ilse van de Velde en Manfred Wienhoven. Vanuit de opdrachtgever is een begeleidingscommissie ingesteld bestaande uit de volgende leden: Dhr. Cees de Boer Dhr. Dennis Melenhorst Dhr. Jan Rooijakkers Dhr. Cees van den Bos Dhr. Bart van Moorsel
SER Gelderland/werknemers Secretaris SER Overijssel SER Overijssel/werkgevers SER Overijssel/werknemers Secretaris SER Gelderland
Wij zijn de leden van de begeleidingscommissie erkentelijk voor de vruchtbare discussies en gemaakte opmerkingen naar aanleiding van tussentijdse notities en het conceptrapport. De eindverantwoordelijkheid voor aanpak, resultaten en inhoud van deze rapportage berust uiteraard uitsluitend bij ECORYS.
7
Samenvatting
1
Aanleiding en doel
Tegengaan opwarming aarde uitgangspunt klimaat- en energiebeleid Het Europese klimaat- en energiebeleid is gebaseerd op het uitgangspunt dat de aarde niet verder mag opwarmen dan met 2 graden Celsius. Om dit te bereiken dient de uitstoot van broeikasgassen in 2020 te zijn teruggebracht tot 30% onder het niveau van 1990. De Nederlandse regering heeft dit doel overgenomen terwijl ook de provincies Gelderland en Overijssel doelen hebben gesteld om reductie van CO2-uitstoot te bereiken. Weinig bekend over sociaal-economische effecten provinciaal beleid Hoewel inmiddels door beide provincies maatregelen zijn geformuleerd om de beoogde CO2 reductie te bereiken, is tot op heden weinig bekend over de sociaal-economische effecten van het gevoerde klimaat- en energiebeleid en daarbij behorende maatregelen. In opdracht van SER Gelderland en SER Overijssel heeft ECORYS de sociaal-economische effecten van het energie- en klimaatbeleid in beide provincies in beeld gebracht. In deze rapportage worden de resultaten van de effectmeting gepresenteerd. Inzicht in effecten nodig om beleid te optimaliseren Inzicht in de omvang van de sociaal-economische effecten is input voor een advies dat momenteel wordt voorbereid door SER Gelderland en SER Overijssel. Met het advies beogen beide organisaties een accentverschuiving in het beleid van beide provincies zodat met het energie- en klimaatbeleid ook een maximale bijdrage wordt geleverd aan de groei van de regionale economie en aan de werkgelegenheid in Oost-Nederland.
2
Beleid en maatregelen
Beleidsdoelstelling: 30% reductie van jaarlijkse CO2 uitstoot Het doel van het klimaat- en energiebeleid van zowel de provincie Gelderland en Overijssel is het reduceren van de jaarlijkse CO2 uitstoot met 30%. In totaal bedraagt de reductieopgave voor beide provincies gezamenlijk 7.828 Kton per jaar. Gelderland gaat ervan uit dat deze reductie moet zijn gerealiseerd in 2020 en hanteert als basisjaar 1990. De provincie Overijssel hanteert hetzelfde basisjaar maar wil de CO2 reductie doelstelling al in 2017 hebben gerealiseerd. Maatregelen vooral gericht op energiebesparing en inzet biomassa Beide provincies willen reductie van CO2 bereiken door enerzijds het opwekken van duurzame energie te stimuleren en anderzijds door intensivering van de energiebesparing. Beide provincies hebben een aantal technieken en sectoren aangegeven waarmee de
9
doelstelling gerealiseerd gaan worden. Zo ligt de focus voor duurzame energie opwekking van beide provincies vooral op bio-energie en biomassa. Zonne-energie, windenergie en rest- en omgevingswarmte leveren een beperkte bijdrage aan de reductie van CO2. Intensivering van energie besparing betreft in beide provincies voornamelijk energiebesparing in de gebouwde omgeving waaronder (extra) woningisolatie en energiebesparing bij bedrijven.
3
Kosten van maatregelen
Totaal investeringsbedrag in de periode 2008-2020: € 20 miljard Om de energie- en klimaatdoelstellingen van de provincie Overijssel en Gelderland te realiseren is in de periode 2008-2020 circa € 20 miljard aan investeringen nodig. Ongeveer 65% van de investeringen (circa € 13 miljard) heeft betrekking op de provincie Gelderland. De overige € 7 miljard komt voor rekening van het energie- en klimaatbeleid van de provincie Overijssel. Uitgedrukt per inwoner bedragen de investeringen in de provincie Overijssel en Gelderland respectievelijk € 6.300 en € 6.600 per inwoner. Tabel 0.1
Benodigde investeringen voor maatregelen (2008-2020) in Overijssel en Gelderland (totaal en per inwoner, in euro’s )
Investeringen per type maatregel De maatregelen waarin het meeste geïnvesteerd gaat worden in beide provincies zijn biomassa en bio-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving en energiebesparing bij bedrijven. De investeringen in de overige thema’s zijn relatief beperkt. Het beeld verandert enigszins indien alleen gekeken wordt naar de verdeling van de publieke investeringen per maatregel. In Gelderland worden de publieke middelen in afwijking van het totaalbeeld vooral ingezet ten behoeve van “rest en omgevingswarmte”, “zonne-energie” en “energiebesparende maatregelen in het verkeer en vervoer”. In Overijssel is de verdeling van de publieke investeringen meer in lijn met het gemiddelde beeld over alle investeringen. Een nadere uitsplitsing per type maatregel is opgenomen in de tabel 0.2 aan het einde van de samenvatting.
10
Sterke nadruk op private investeringen Voor zowel Gelderland als Overijssel is het aandeel van de overheidsbijdrage gering vergeleken met de investeringen die de private sector te wachten staat. Aan publieke middelen is in Overijssel en Gelderland een bedrag nodig van respectievelijk €353 en €261 miljoen. Voor Gelderland komt dit neer op 2% van de totale benodigde investeringen en voor Overijssel op 5%.
4
Economische doorwerking
Sociaal-economische effecten Het werkgelegenheidseffect dat samenhangt met het energie- en klimaatbeleid in Overijssel en Gelderland ramen wij op 6.276 fte per jaar. Vooral de energiebesparende maatregelen leveren (tijdelijk) forse werkgelegenheid op voor met name de bouwnijverheid, maar daartegenover staat op de langere termijn een (beperkter) verlies in de energiesector. In relatie tot alternatieve energieopwekking speelt vooral mee in hoeverre het regionale aandeel wijzigt in vergelijking met conventionele opwekking. Met name energieopwekking via biomassa is relatief arbeidsintensief (en levert daardoor relatief ook veel werkgelegenheid op) en biedt veel mogelijkheden om het regionale aandeel in de productie te verhogen. De benodigde brandstoffen komen immers niet meer uitsluitend van elders, maar zullen ook ter plaatse kunnen worden geproduceerd. Uiteindelijke effecten worden gedempt vanwege prijseffecten Voor de berekening van de werkgelegenheidseffecten is uitgegaan van constante prijzen. De uitkomsten worden echter anders indien wordt aangenomen dat de prijs van conventionele energieopwekking op termijn relatief duurder zal worden (onder andere vanwege toenemende schaarste aan conventionele brandstoffen en een toenemende druk om externe effecten zo volledig mogelijk in de prijs te verdisconteren) en de prijs voor alternatieve energieopwekking zal afnemen (o.a vanwege economies of scale). Het gevolg van beide (tegengestelde) prijsontwikkelingen is een afname van de uiteindelijke impact van het energie- en klimaatbeleid op de werkgelegenheid. Het verschil in prijsniveau tussen conventionele en alternatieve energieopwekking wordt immers steeds kleiner, waardoor het effect van het energie- en klimaatbeleid uiteindelijk wordt geneutraliseerd.
5
Kosteneffectiviteit
Naar een optimalisatie van maatregelen Om te bezien in hoeverre het voorliggende pakket van maatregelen kan worden geoptimaliseerd zijn per maatregel en per Kton CO2 reductie de kosten bepaald en het aantal banen dat wordt/ gerealiseerd cq verdwijnt. De uitkomsten laten zien dat CO2 reductie via alternatieve energieopwekking het meeste kosten effectief is. Dit geldt met name voor opwekking via biomassa en windenergie. Verdere stimulatie van alternatieve opwekking kan leiden tot een (financiële) kostenreductie, mits voldoende productiemogelijkheden voor handen zijn of kunnen worden gecreëerd. Indien gekeken wordt naar de sociaal-economische effecten ontstaat echter een ander beeld. Vooral energiebesparende maatregelen leiden (tijdelijk) tot veel extra werkgelegenheid. 11
Hiertegenover staat echter dat de banen die samenhangen met alternatieve energieopwekking (vooral bij biomassa) weliswaar geringer zijn, maar wel een (meer) structureel karakter hebben. Tabel 0.2
Samenvattend overzicht kosten en effecten per kton CO2 reductie per maatregel Kton
Totale
Inves-
Werk-
Aantal
CO2
investe-
tering
gelegen-
banen
reductie
rings-
per Kton
heids-
per kton
kosten
CO2
effect
CO2
(€
reductie
(banen
reductie
miljoen)
(€
per jaar)
miljoen) Totaal alternatieve energieopwekking
3.160
6.552
2,1
1.394
Biomassa, bio-energie
2.280
4.438
1,9
Wind
180
348
Zon
270
797
Rest- en omgevingswarmte Totaal energiebesparende maatregelen
430 4.667
969 13.601
1.592
5.843
Energiebesparing bedrijven
2.864
Energiebesparing verkeer
211
Adaptatie
0
8
Totaal
7.828
1.117
0,5
1,9
-43
-0,2
3
168
0,6
2,3 2,9
Energiebesparing gebouwen
0,4
152 4.881
0,4 1,0 1,5
3,7
2.396
7.669
2,7
2.561
0,9
81
0,4
-69
-0,3
20.151
-7 2,6
6.276
0,8
De Investeringskosten en CO2 reductie zijn gebaseerd op beleidsdocumenten van de beide provincies
6
Tenslotte
Het klimaat- en energiebeleid in de provincie Overijssel en Gelderland pakt gunstig uit voor de werkgelegenheidsontwikkeling. Een belangrijke bijdrage hieraan leveren vooral de realisatie van energiebesparende maatregelen die in belangrijke mate kunnen worden uitgevoerd door in de regio gevestigde bedrijven uit onder andere de bouwnijverheid. Het positieve effect op de lokale en regionale economie kan verder worden vergroot via optimalisatie van het maatregelenpakket. Ook stimulering van het ondernemersklimaat en het nadrukkelijker inzetten op innovatiebevordering kan ervoor zorgen dat het regionale bedrijfsleven meer nog dan nu het geval is kan profiteren van het klimaat- en energiebeleid. Dit vraagt mede om een actieve opstelling van de overheid. Of de gestelde CO2 reductie ook daadwerkelijk wordt gehaald hangt in belangrijke mate af van de investeringsbereidheid van private partijen. In het provinciale beleid wordt immers ervan uitgegaan dat veel van de benodigde investeringen voor rekening komen voor de private sector. Vanuit dit perspectief is het wenselijk om ook vanuit het provinciale beleid, burgers en bedrijven actief te betrekken bij het klimaat- en energiebeleid en instrumenten te ontwikken om de investeringsbereidheid van private partijen ook afdoende te prikkelen.
12
1 Inleiding
1.1
Achtergrond Begin 2007 presenteerde de Europese Commissie haar ambities voor het klimaat- en energiebeleid. Uitgangspunt is dat de aarde niet verder mag opwarmen dan met 2 graden Celsius. Om dit te bereiken dient de uitstoot van broeikasgassen in 2020 te zijn teruggebracht tot 30% onder het niveau van 1990. De Nederlandse regering heeft dit doel overgenomen. Het beleid is vastgelegd in het werkprogramma “Schoon en Zuinig”. Ook de provincies Gelderland en Overijssel hebben doelen gesteld met het oog op de reductie van CO2-uitstoot. Zij hebben geld beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op met name de stimulering van energieopwekking uit natuurlijke bronnen en de beperking van het energiegebruik. De effecten van dit beleid zijn beschreven in de mate waarin wordt bijgedragen aan CO2 reductie. Echter, de sociaal-economische effecten van het beleid zijn niet bekend waardoor ook onduidelijk is welke maatregelen het meeste effect hebben op de regionale economie. Het beeld is dus niet compleet. Er ontbreekt nog een overzicht van de sociaaleconomische doorwerking van het energie- en klimaatbeleid. Inzicht in deze doorwerking is nodig om gefundeerde uitspraken te kunnen doen welke van de maatregelen bijdragen aan de gewenste CO2 reductie, maar tegelijkertijd ook een stimulans zijn voor de provinciale en regionale economie of daar in ieder geval geen of weinig afbreuk aan doen. SER Gelderland en SER Overijssel hebben aan ECORYS gevraagd om de sociaal-economische effecten van het huidige energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel in beeld te brengen. In deze rapportage worden de resultaten van de effectmeting gepresenteerd.
1.2
Doel Het doel van dit onderzoek is als volgt: “Het geven van inzicht in de sociaal economische effecten van het energie- en klimaatbeleid van de provincies Gelderland en Overijssel om daarmee bouwstenen aan te dragen aan het SER advies omtrent invulling en uitwerking van het energie- en klimaat beleid in beide provincies” Onderzoeksvragen Om dit doel te bereiken zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Wat is het huidige provinciale beleid op het gebied van energie en klimaat? 2. Welke instrumenten zetten de provincies daarbij in?
13
3. Welke projecten worden uitgevoerd in Oost-Nederland als gevolg van het provinciale beleid? 4. Wat zijn de kosten van de verschillende activiteiten? 5. Wat zijn de effecten van het beleid op de reductie van CO2? 6. Wat zijn de sociaal-economische effecten? 7. Welke instrumenten scoren relatief goed en welke slecht met het oog op de sociaal-economische effecten? 8. Welke sociaal-economische doelen kunnen worden bereikt met het uitvoeren van het energie- en klimaatbeleid? Inzicht in sociaal-economische effecten bouwsteen voor verdere besluitvorming Goed en gefundeerd inzicht in de effecten van beleid is nodig om gericht verdere stappen in het proces te kunnen zetten. Door de benodigde informatie te verzamelen en de effecten van de verschillende beleidsmaatregelen in beeld te brengen, kan worden bijgedragen aan de prioritering van maatregelen/ instrumenten binnen het energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel.
1.3
Leeswijzer �
In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de invulling van het energie- en klimaatbeleid in de provincie Gelderland en Overijssel en de nadere uitwerking van dat beleid in de vorm van concrete maatregelen. Daarnaast wordt ook ingegaan op de (beleids)instrumenten die daarbij worden ingezet.
�
De sociaal-economische effecten van het energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel staan centraal in hoofdstuk 3. Achtereenvolgens wordt gekeken naar de kosten van de maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen, de sociaal-economische gevolgen van deze maatregelen en de bredere economische en maatschappelijke doorwerking.
�
De belangrijkste conclusies die uit deze analyse kunnen worden getrokken zijn in hoofdstuk 4 op een rij gezet.
Het rapport wordt voorafgegaan door een samenvatting. In de bijlagen zijn nadere detailleringen opgenomen en andere achtergrondinformatie.
14
2 Beleid en maatregelen
2.1
Inleiding Effectmeting vraagt om inzicht in concrete maatregelen Voor een goed inzicht in de sociaal-economische doorwerking van het energie- en klimaatbeleid is het wenselijk om het beleid en daarbij behorende maatregelen en instrumenten zo scherp als mogelijk in beeld te krijgen. Hetzelfde geldt voor de afbakening van andere relevante aspecten zoals het aanvangsjaar dat in beschouwing wordt genomen, de tijdhorizon, de fasering van de maatregelen en andere relevante aspecten als de vraag “wie doet wat”, de mate waarin maatregelen ook daadwerkelijk bindend zijn en de in te zetten (provinciale) middelen. Gevolgde werkwijze voor invulling maatregelen Om een zo scherp mogelijke afbakening van het beleid te krijgen zijn als onderdeel van deze studie samen met de opdrachtgever en betrokken beleidsmedewerkers van de Provincie Overijssel en Gelderland de relevante maatregelen en instrumenten in een gezamenlijke werksessie door gelopen en nader geconcretiseerd. Op basis van aanvullende informatie en voortschrijdend inzicht is het pakket van maatregelen vervolgens nog aangescherpt. Omdat het voorliggende beleid en de achterliggende maatregelen nog steeds in ontwikkeling zijn is het beeld zoals gepresenteerd in deze rapportage een momentopname en derhalve nog aan verandering onderhevig. De uitkomsten van deze effect meting zijn bovendien input voor het advies van beide SER-en dat erop gericht is om het huidige energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel ook vanuit sociaal-economisch oogpunt te optimaliseren. Het uiteindelijke mogelijke effect van het energie- en klimaatbeleid kan hierdoor uiteindelijk anders uitpakken.
2.2
Hoofdlijnen provinciaal energie- en klimaatbeleid Beleidsdoelstelling in Gelderland en Overijssel Het doel van het klimaat- en energiebeleid van zowel de provincie Gelderland en Overijssel is het reduceren van de jaarlijkse CO2 uitstoot met 30% in 2020 ten opzichte van 1990. Recentelijk heeft de provincie Overijssel haar doelstelling aangepast. Men wil in 2017 de CO2 reductie doelstelling al gerealiseerd hebben. Beide provincies willen reductie van CO2 bereiken door enerzijds het opwekken van duurzame energie te stimuleren en anderzijds door intensivering van de energiebesparing.
15
Tabel 2.1
Realisatie 30% CO2 reductie per provincie Overijssel
Gelderland
Opwekken duurzame energie
18% CO2 reductie
15% CO2 reductie
Intensiveren van energiebesparing
12% CO2 reductie
2% efficiency verbetering per jaar
Beide provincies hebben een aantal technieken en sectoren aangegeven waarmee de doelstelling gerealiseerd gaat worden. Zo ligt de focus voor duurzame energie opwekking van beide provincies vooral op bio-energie en biomassa. Zonne-energie, windenergie en rest- en omgevingswarmte leveren een beperkte bijdrage aan de CO2 reductie. Intensivering van energie besparing betreft in beide provincies voornamelijk energiebesparing in de gebouwde omgeving waaronder (extra) woningisolatie en energiebesparing bij bedrijven. Mitigatie en adaptatie Het klimaat- en energiebeleid van de provincie Overijssel is alleen gericht op mitigatie, maatregelen die de CO2 reductie verminderen. De provincie Gelderland richt zich naast mitigatie ook op klimaat adaptatie. Dit beleid is erop gericht om de kwetsbaarheid voor klimaatverandering te verminderen of te profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen gericht op het klimaatbestendig inrichten van bijvoorbeeld riviergebieden of klimaatbestendig maken van ecosystemen.
2.3
Van beleid naar maatregelen Overzicht beleid en maatregelen Om inzicht te krijgen in de sociaal-economische effecten van het beleid, moet duidelijk zijn welke maatregelen precies geïmplementeerd zijn of worden en welke investeringen daarmee gemoeid zijn. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de doelstellingen van de provincies Overijssel en Gelderland en de sectoren, technieken waarbinnen deze doelstellingen gerealiseerd gaan worden. Deze tabellen zijn opgesteld aan de hand van de energie- en klimaatprogramma’s van de provincies, tussenstandrapportages en een werkbijeenkomst met beleidsmedewerkers van de provincies. Niet alle maatregelen even concreet geformuleerd De maatregelen die betrekking hebben op opwekking van duurzame energie zijn concreet geformuleerd. Duidelijk is hoeveel bio-energie installaties worden opgezet, hoeveel MW wind- en zonne-energie wordt opgesteld etc. De maatregelen die vallen onder intensiveren energiebesparing zijn minder concreet. Er wordt gesproken over energiebesparingsmaatregelen, maar het is niet duidelijk welke maatregelen er specifiek genomen worden om woningen en bedrijven zuiniger te laten zijn. Monitoring maatregelen nodig om uiteindelijke effect vast te stellen Volgens de provincie Gelderland is het niet zeker of de maatregelen die nu voorgesteld zijn daadwerkelijk de gestelde doelstellingen realiseren. Tussentijds wordt de voortgang bekeken en mogelijk worden maatregelen op basis van deze uitkomsten aangepast.
16
Overzicht beleid en maatregelen provincie Overijssel Doelstelling beleid
Subdoelen
Output Biomassa (52% reductie CO2 = 1140 kton CO2)
18% CO2 reductie in 2017 t.o.v 1990 door 30% CO2 Mitigatie
Tabel 2.2
Wind (3% reductie CO2 = 60 kton)
duurzame opwekking,
Zon (1% reductie CO2 =
met name uit biomassa
30 kton)
reductie in 2017
- 50-100 bio-energie installaties + houtketels en houtkachels - enkele biobrandstof producenten 30 turbines (totaal 75 MW) 28 MW voor zonne energie met SDE en 2 centrales voor zonne-energie zonder SDE
Rest en
t.o.v. 1990 (=
omgevingswarmte (3%
2.200 kton
120 KWO, 4 aardwarmteprojecten
reductie CO2 = 70 kton)
reductie)
Gebouwde omgeving 12% CO2 in 2017 t.o.v
(15% reductie CO2 =
1990 reductie door
330 kton)
intensivering van
Bedrijven (22% reductie
energiebesparing
CO2 = 490 kton) Verkeer en vervoer (4%
Energiemaatregelen in 90.000 woningen
Nb Nb
reductie CO2 = 80 kton) Bronnen: �
Statenvoorstel nr. PS/2008/375 Uitwerking Programma Energiepact Overijssel
�
Statenvoorstel nr. PS/2010/504 Versnelling CO2 reductie Programma Energiepact
�
Statenbrief voortgang Programma Energiepact
17
Tabel 2.3
Overzicht beleid en maatregelen provincie Gelderland Doelstelli ng beleid
Subdoelen 15% duurzame energieprodu ctie in Gelderland (31 Pj)
Output - 20 bio-WKK gerealiseerd of vergund Bio-energie (19 Pj)
- 10 co-vergistingsinitiatieven
Zonne-energie (4 Pj)
Zonne-energie (4 Pj)
- houtkachels KWO en warmtelevering (6 Pj)
KWO en warmtelevering (6 Pj)
Windenergie (2 Pj)
140 MW - biogasproductie bij RWZI's - duurzame warmtevoorziening bij (her)ontwikkeling van 10 bedrijventerreinen
Bedrijven
- Energietransitie 3 koplopersectoren
Mitigatie
- 4 andere sectoren stellen routekaart op voor 30% CO2
energietransitie
reductie
- 2 Symbiotische (agro)bedrijventerreinen
in 2020
- 50.000 bestaande woningen 20-30% zuiniger maken (2008-
t.o.v. 1990
2011) Tempo efficiëntieverb etering 2%
- Projecten ondersteund ter verbetering van Gebouwde omgeving
per jaar
klimaatbestendigheid stedelijk gebied - Gelderse nieuwbouw volgt een transitiepad naar energieneutrale nieuwbouw met ingang van 2020 - Energiezuiniger utiliteitsbouw jaarlijks 20 gebouwen 2030% zuiniger maken - Terugdringen werkgerelateerde auto verplaatsingen en wegtransportkilometers met 10% - Verschuiving van auto naar fiets met 20%
Mobiliteit
- 5 projecten energietransitie voertuigsystemen - CO2 doelstelling in concessieverlening - 25% energiebesparing in openbare verlichting en VRI's - Regionaal OV - Maatregelen in beeld brengen die nodig zijn voor klimaatbestendig inrichten rivierengebied
Water
- Ontwikkelen aanpak om hoogwaterrisico's terug te dringen - In beeld brengen van de gevolgen van klimaatverandering
Adaptatie
op beschikbaarheid van water + uitvoering 3 projecten om de gevolgen van droogte tegen te gaan - In beeld brengen van de klimaatbestendigheid van EHS en robuuste verbindingen + uitvoering aantal projecten Natuur
- Zodanig inrichten van EHS, robuuste verbindingen en de omgeving daarvan waardoor nadelige gevolgen van klimaatverandering voor biodiversiteit worden verminderd - Initiëren West European Climate Corridor
Bronnen:
18
�
Gelders Klimaatprogramma 2008-2011
�
Statennotitie: Rapportage tussenstand Gelders Klimaatprogramma 2008-2011
2.4
Inzet van beleidsinstrumenten Verschillen instrumenten denkbaar Om de beleidsdoelstellingen te realiseren zetten beide provincies instrumenten in om de invoering van maatregelen te bevorderen en om de effectiviteit van het beleid te verhogen. Onderdeel van dit onderzoek is het presenteren van een overzicht van instrumenten die de provincies inzetten (onderzoeksvraag 2) en aangeven hoe deze scoren met het oog op sociaal-economische effecten (onderzoeksvraag 7). Deze paragraaf geeft alleen het overzicht van de gehanteerde instrumenten. In hoofdstuk 3 wordt een uitspraak gedaan over de effectiviteit van de inzet van de instrumentenmix. Type instrumenten De volgende instrumenten kunnen in relatie tot het energie- en klimaatbeleid in beide provincies worden onderscheiden: � Wetgeving + handhaving � Financiële prikkels � Subsidies � Leningen � Voorlichting geven � Kennisopbouw � Stimulering samenwerking � Voorbeeld rol van de provincie Inzet instrumentarium per type maatregel Onderstaande tabel geeft aan welke instrumenten zijn toegepast per type maatregel. Veel maatregelen die bijdragen aan de energie- en klimaatdoelstellingen vallen in het private domein. Subsidies worden in zowel Overijssel als Gelderland als instrument gezien om investeringen in duurzame energiebron (excl. wind) te realiseren. Daarnaast richten de provincies zich op het stimuleren van samenwerking tussen verschillende partijen. Voor de opwekking van windenergie ligt het initiatief geheel bij private partijen. Beide provincies ondersteunen energiebesparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving via subsidies en/of leningen. Energiebesparing bij bedrijven wordt gerealiseerd via milieuvergunningen en subsidies. Een breed scala aan instrumenten wordt ingezet voor energiebesparing in het verkeer en vervoer. Het gaat hier om voorlichten, stimuleren en verstrekken van subsidies. De adaptatiemaatregelen van de provincie Gelderland betreffen voornamelijk het uitvoeren projecten, verkenningen en visies.
Tabel 2.4
Instrumenten die ingezet worden door de provincie Overijssel en Gelderland Maatregelen
Biomassa, bio-energie
Instrumenten Overijssel
Instrumenten Gelderland
�
Subsidies
�
Subsidies
�
Stimuleren samenwerking
�
Stimuleren samenwerking
�
Kennisopbouw
�
Wetgeving + handhaving
Wind
-
Zon
�
Voorbeeld projecten
�
Subsidies
19
Maatregelen
Rest en omgevingswarmte, KWO
Gebouwde omgeving
Bedrijven
Instrumenten Overijssel �
Stimuleren samenwerking
�
Subsidies
�
Kennisopbouw
�
Stimuleren samenwerking
�
Leningen
20
�
Subsidies
�
Subsidies
�
Voorlichting
�
Leningen
�
Subsidie
�
Kennisopbouw
�
Wetgeving en handhaving
�
Wetgeving + handhaving
�
Voorlichting
�
Subsidies
�
Wetgeving + handhaving
�
Uitvoeren projecten,
�
Subsidies
�
Stimuleren samenwerking
�
Kennisopbouw
�
Voorbeeldrol
Verkeer en vervoer
Adaptatie
Instrumenten Gelderland
-
verkenningen en visies
3 Sociaal-economische effecten
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk staan de sociaal-economische effecten van het energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel centraal. Uitgangspunt hiervoor zijn de maatregelen die zijn geformuleerd om de gestelde energie- en klimaat doelstellingen uiteindelijk te bereiken. Achtereenvolgens wordt gekeken naar de investeringen van de maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen, de sociaal-economische gevolgen van deze maatregelen en de bredere economische en maatschappelijke doorwerking. Om een volledig beeld te geven kijken we hierbij niet alleen naar de effecten bij bedrijven en sectoren die op enigerlei wijze “hinder”ondervinden van de voorgestelde maatregelen, maar ook naar bedrijven/ sectoren die baat hebben bij de uitvoering van de maatregelen. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan de bouwnijverheid die wordt ingeschakeld voor het aanbrengen van woningisolatie of het realiseren van andere energiebesparende maatregelen. In onderstaand figuur wordt de relatie tussen maatregelen, kosten en effecten schematisch geïllustreerd.
Figuur 3.1
3.2
Relatie maatregelen en sociaal-economische doorwerking
Kosten van maatregelen Totaal investeringsbedrag in de periode 2008-2020: € 20 miljard Om de energie- en klimaatdoelstellingen van de provincie Overijssel en Gelderland te realiseren is in de periode 2008-2020 circa €20 miljard aan investeringen nodig. De
21
verdeling van de investeringen over de periode 2008-2020 is in onderstaande figuur weergegeven. Figuur 3.2
Investeringen energie en klimaatbeleid in Overijssel en Gelderland verdeeld over de periode 2008-2020
Totale investeringen energie- en klimaatbeleid Overijssel en Gelderland 25.000
20.151
(mln euro)
20.000 13.124
15.000 10.000
7.027
5.000 0 investeringen 2008-2011
investeringen 2012-2020
totale investeringen
Investeringen per provincie Ongeveer 65%van de investeringen heeft betrekking op de provincie Gelderland, oftewel een totaal investeringsbedrag van circa € 13 miljard. De overige € 7 miljard heeft betrekking op investeringen ten behoeve van maatregelen in de provincie Overijssel. Figuur 3.3
Verdeling van het investeringsbedrag (euro) over de provincies Overijssel en Gelderland
Aandeel publiek en privaat De investeringen kunnen verdeeld worden in publiek en privaat geld. Voor zowel Gelderland als Overijssel is het aandeel van de overheidsbijdrage gering vergeleken met de investeringen die de private sector te wachten staat (tabel 3.1). Aan publieke middelen is in Overijssel en Gelderland een bedrag geschat van respectievelijk € 3531 en € 261 miljoen. Voor Gelderland komt dit neer op 2% van de totale benodigde investeringen en voor Overijssel op 5%.
1
22
Investeringsraming uitvoering energiepact
Private investeringen zijn nodig om de doelstelling te realiseren. Een belangrijke veronderstelling in dit onderzoek is dat de private investeringen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, worden de energie- en klimaatdoelstellingen uiteraard niet (volledig) gehaald. Een potentieel risico is dat bedrijfsleven maar ook particulieren uiteindelijk niet of in onvoldoende mate bereid zijn om te investeren. Tabel 3.1
Verdeling van totale investeringen over de publieke en private sector. Provincie
Publieke investeringen
Private investeringen
€ mld
%
€ mld
%
Overijssel
353
5%
6.961
95%
Gelderland
261
2%
12.577
98%
Totaal
614
3%
19.538
97%
Verdeling publieke en private investeringen per type maatregel In onderstaande tabel zijn de publieke en private investeringen verdeeld over de verschillende maatregelen op het gebied van duurzame energieopwekking en energiebesparing. De maatregelen met de hoogste investeringsbedragen in beide provincies zijn biomassa en bio-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving en energiebesparing bij bedrijven. De investeringen in de overige thema’s zijn relatief beperkt. Het beeld verandert enigszins indien alleen gekeken wordt naar de verdeling van de publieke investeringen per maatregel. In Gelderland worden de publieke middelen in afwijking van het totaalbeeld vooral ingezet ten behoeve van “rest en omgevingswarmte”, “zonne-energie” en “energiebesparende maatregelen in het verkeer en vervoer”. In Overijssel is de verdeling van de publieke investeringen meer in lijn met gemiddelde beeld over alle investeringen. Tabel 3.2
Investeringen verdeeld over de maatregelen (€ mld) Overijssel
Gelderland
Publiek
Privaat
Biomassa, bio-energie
180
2.110
Wind
4
135
Totaal 2.290 139
Publiek
Privaat
16
2.131
7
202
Totaal 2.147 209
Zon
8
130
138
64
594
658
Rest en omgevingswarmte
19
193
212
98
659
757
Energiebesparing gebouwde omgeving
120
1.900
2.020
23
3.800
3.823
Energiebesparing bedrijven
20
2.480
2.500
7
5.162
5.169
Energiebesparing verkeer en vervoer
2
13
14
39
28
Adaptatie
0
0
0
8
0
353
6.961
261
12.577
7.313
67 8 12.838
Overijssel: �
De totale investeringen publieke en privaat zijn investeringsramingen voor de uitvoering van de Energiepact, vermeld in Statenvoorstel nr. PS/2010/504 Versnelling CO2 reductie Programma Energiepact
�
De verdeling van de investeringsramingen over de periode 2008-2011 en 2011-2017 is onbekend. De verhouding 32% in 2008-2011 en 68% in 2011-2017 is gehanteerd.
�
De private investeringen voor energiebesparing bedrijven en verkeer en vervoer zijn niet bekend bij de provincie. Gemiddelde investeringen per kton CO2 reductie zijn hierbij toegepast.
23
Gelderland: �
De publieke investeringen voor de periode 2008-2011 zijn afgeleid van diverse beleidsdocumenten.
�
De publieke investeringen voor de periode na 2011 zijn niet bekend. Voor een aantal maatregelen is bekend welk aandeel van de doelstelling is gerealiseerd in de periode 2008-2011 waardoor de publieke investeringen voor de periode na 2011 berekend kunnen worden. Voor een aantal maatregelen waarvan het gerealiseerde aandeel niet bekend was is de verdeling van de investeringen in Gelderland als aanname gebruikt.
�
De private investeringen zijn niet bekend bij de provincie. De totale kosten voor het reduceren van 1% CO2 reductie per thema/maatregel zijn voor Overijssel bekend. Deze kentallen zijn vervolgens gebuikt om de totale benodigde investeringen te berekenen voor Gelderland. Na aftrek van de Gelderse publieke investeringen blijven de private investeringskosten over.
�
3.3
Private investeringen voor adaptatiemaatregelen zijn niet meegenomen.
Economische effecten Deze paragraaf beschrijft eerst in algemene zin de economische doorwerking als gevolg van de voorgenomen maatregelen en de daarmee samenhangende kosten. Vervolgens worden per type maatregel de economische effecten voor de provincie Overijssel en Gelderland gepresenteerd.
3.3.1
Economische doorwerking in algemene zin Economische gevolgen van opwekken van duurzame energie Wanneer maatregelen worden ingevoerd die de alternatieve opwekking van (schonere) energie bevorderen, zal minder traditionele (en meer milieubelastende) energieopwekking nodig zijn. Er zal daarom sprake zijn van een gedeeltelijke herverdeling van conventionele naar alternatieve opwekking. Het economische effect dat relevant is voor deze studie is het verschil tussen de huidige kosten van energieopwekking en de toekomstige kosten. In feite vindt uitruil plaats van goedkopere maar meer milieubelastende energieopwekking (in termen van CO2) naar schonere maar duurdere alternatieve energieopwekking. De conventionele energiesector zal hierdoor negatief worden beïnvloed wat kan worden vertaald in een verlies aan werkgelegenheid. Hier staat echter tegenover dat de alternatieve sector zal profiteren van de maatregelen. Voor de berekening van het verlies aan banen in de conventionele energiesector is het van belang om te weten waar de energie die in Overijssel en Gelderland wordt verbruikt uiteindelijk wordt opgewekt. Als de productie in Overijssel en Gelderland voldoende is om in de eigen behoefte te voorzien en bovendien ook in de provincie wordt afgezet zal een eventueel banenverlies vanwege overschakeling op alternatieve energiebronnen in geheel voor rekening komen van de eigen conventionele energiesector in Overijssel en Gelderland. In de ramingen is hier overigens vanuit gegaan. De investeringsimpuls in duurzame energie wordt verdeeld over producenten van duurzame energie productiemiddelen, hun toeleveranciers en installateurs. Afhankelijk van waar deze producenten en installatiebedrijven zijn gevestigd, zal een toename van de werkgelegenheid verwacht kunnen worden in beide provincies. Er is hier sprake van een tijdelijk werkgelegenheidseffect. Eventuele exploitatie en onderhoud van de duurzame
24
energie productiemiddelen kan leiden tot een structureel werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland wanneer dit wordt uitgevoerd door het locale bedrijfsleven. Een ander economisch effect is een verlies aan koopkracht van huishoudens. De kostprijs van conventionele energie ligt over het algemeen lager dan de kostprijs voor duurzaam opgewekte energie. Deze eventuele prijsverhoging zal worden doorberekend aan huishoudens via een verhoging van de energieprijs of via bijvoorbeeld een belastingverhoging. Voor huishoudens betekent dit een daling in koopkracht waardoor zij minder te besteden hebben met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid in bijvoorbeeld de horeca, detailhandel, etc.. Economische gevolgen van energiebesparing Energiebesparingsmaatregelen worden met name genomen in de woningbouw en het bedrijfsleven. Ook bij dit type maatregelen is er sprake van een vermindering van de vraag naar conventionele energie met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid. De investeringsimpuls van energiebesparingsmaatregelen wordt verdeeld over producenten, toeleveranciers en installatiebedrijven. Bij deze bedrijven is er sprake van een tijdelijk werkgelegenheidseffect. Afhankelijk van de mogelijkheid om de extra kosten van deze investeringen door te berekenen naar de klant zal er voor het bedrijfsleven sprake kunnen zijn van winstderving als de genomen maatregelen niet volledig renderen. Voor huishoudens zal de energierekening dalen maar daarvoor moet eerst worden geïnvesteerd. 3.3.2
Effecten per type maatregel Windenergie Het installeren van windturbines met een capaciteit van 215 MW zorgt voor een negatief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland. Per jaar zal er per saldo een verlies aan werkgelegenheid van 38 fte optreden, zie onderstaande tabel. Het opwekken van windenergie levert een werkgelegenheidsverlies bij de huidige energieproducenten op. Windenergie komt immers in de plaats van conventionele energie. De investeringsimpuls van €348 miljoen leidt tot een tijdelijk werkgelegenheidseffect van 15 fte per jaar en een structureel werkgelegenheidseffect van 1 fte per jaar. Vanwege de beperkte aanwezigheid van windmolen producenten en toeleveranciers in de provincie Overijssel en Gelderland is het werkgelegenheidseffect gering. Als gevolg van een hogere prijs van windenergie zal tevens sprake zijn van een koopkrachtverlies voor inwoners van beide provincies. Het hiermee samenhangende structurele werkgelegenheidsverlies ramen wij op 29 banen.
25
Tabel 3.3
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in windenergie Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
-24
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls - producenten/toeleveranciers
9
- installatiebedrijven
6
- exploitatie en onderhoud
�
1
Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkrachtverlies
-29
Totaal werkgelegenheidseffect
-38
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers, installatie en exploitatie/onderhoud is respectievelijk 5%, 10% en 5%.
Zonne-energie Het opstellen van zonnecentrales heeft een positief werkgelegenheidseffect voor Overijssel en Gelderland van circa 131 fte per jaar, zie onderstaande tabel. Net als bij het opwekken van windenergie hebben de zonnecentrales een werkgelegenheidsverlies tot gevolg. In totaal bedraagt dit verlies 11 fte. De investeringsimpuls van circa €800 miljoen heeft een tijdelijk werkgelegenheidseffect van 184 fte per jaar en een structureel werkgelegenheidseffect van 10 fte. Met name het installeren en onderhouden van de centrales kan door het locale bedrijfsleven worden uitgevoerd. Als gevolg van een hogere prijs van zonne-energie ten opzichte van de huidige energieprijs zal een koopkrachtverlies leiden tot een verlies van 51 banen. Tabel 3.4
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in zonneenergie Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
-11
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls - producenten/toeleveranciers
�
89
- installatiebedrijven
95
- exploitatie en onderhoud
10
Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging
-51
Totaal werkgelegenheidseffect
131
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers, installatie en exploitatie/onderhoud is respectievelijk 20%, 90% en 100%.
Biomassa, bio-energie Het installeren van bio-energie-installaties, houtketel en kachels, covergistingsinstallaties etc., zorgt voor een positief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland van 917 fte per jaar in de periode 2008-2020. Het opwekken van 38 PJ heeft een werkgelegenheidsverlies van 542 fte tot gevolg. De investeringsimpuls van ruim €4.400 miljoen heeft een tijdelijk werkgelegenheidseffect van 1.317 fte per jaar en een structureel werkgelegenheidseffect van 390 fte. Vanwege een flink aantal producenten van kleine bio-installaties en onderhoudsbedrijven in de provincie Overijssel en Gelderland is het werkgelegenheidseffect aanzienlijk. Als gevolg 26
van een hogere prijs van bio-energie zal het verlies aan koopkracht leiden tot een verlies van 248 banen. Tabel 3.5
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in biomassa, bio-energie Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
-542
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls - producenten/toeleveranciers
693
- installatiebedrijven
624
- exploitatie en onderhoud
�
390
Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging
-248
Totaal werkgelegenheidseffect
917
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers, installatie en exploitatie/onderhoud is respectievelijk 15%, 50% en 100%.
�
Het werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie is gebaseerd op de veronderstelling dat voor 38 PJ (doelstelling provincies) 1.200 MW input vermogen nodig is. De verdeling naar outputvermogen (elektriciteit en warmte) is buiten beschouwing gelaten omdat deze niet bekend is. De conventionele energieproductie kan met 1.200 MW verminderd worden.
Rest- en omgevingswarmte De investeringen in rest- en omgevingswarmte zorgt voor een positief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland van circa 121 fte per jaar. Het opwekken van rest- en omgevingswarmte leidt tot een werkgelegenheidsverlies bij de huidige energieproducenten van 121 fte. De investeringsimpuls van €969 miljoen heeft een tijdelijk werkgelegenheidseffect van 193 fte per jaar en een structureel werkgelegenheidseffect van 24 fte. Een groot deel van de werkgelegenheid is vanwege de aanwezigheid van installatie- en onderhoudsbedrijven in de regio. De investeringen in rest- en omgevingswarmte zullen naar verwachting na een aantal jaren zijn terugverdiend met een stijging van de koopkracht tot gevolg. Dit levert jaarlijks 26 fte op. Tabel 3.6
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in rest- en omgevingswarmte Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
-121
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls
�
- producenten/toeleveranciers
58
- installatiebedrijven
135
- exploitatie en onderhoud
24
Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging
26
Totaal werkgelegenheidseffect
121
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers, installatie en exploitatie/onderhoud is respectievelijk 15%, 50% en 100%.
27
Energiebesparing in de gebouwde omgeving Energiebesparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving zorgen voor een positief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland van circa 1.656 fte per jaar zie onderstaande tabel. Het besparen van energie heeft een werkgelegenheidsverlies bij conventionele energieopwekkers tot gevolg van 447 fte. De investeringsimpuls van circa €5.800 miljoen heeft een tijdelijk werkgelegenheidseffect van 1.893 fte per jaar vanwege de aanwezigheid van producenten van bijvoorbeeld isolatiematerialen, maar vooral vanwege de aanwezigheid van installatiebedrijven in de beide provincies. De investeringskosten voor huishoudens worden na een aantal jaar terugverdiend door een lagere energierekening. Dit zal leiden tot een toename van de koopkracht van huishoudens met als gevolg een toename van werkgelegenheid (210 fte) in bijvoorbeeld de detailhandel. Tabel 3.7
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in energiebesparing in de gebouwde omgeving Gevolgen van investeringen Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
Banen per jaar -447
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls - producenten/toeleveranciers - installatiebedrijven Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging Totaal werkgelegenheidseffect �
1.217 676 210 1.656
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers en installatie is respectievelijk 50%, 90%.
Energiebesparing bij bedrijven Energiebesparingsmaatregelen in het bedrijfsleven zorgen voor een positief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland van circa 1.844 fte per jaar zie onderstaande tabel. Het besparen van energie leidt tot een werkgelegenheidsverlies van 805 fte bij huidige energieproducenten. De investeringsimpuls van circa €7.670 miljoen heeft een tijdelijk werkgelegenheidseffect van circa 2.663 fte per jaar vanwege de aanwezigheid van producenten van bijvoorbeeld isolatiematerialen, maar vooral vanwege de aanwezigheid van installatiebedrijven in de beide provincies. De investeringskosten zijn voor het bedrijfsleven dermate hoog dat zij niet op korte termijn terugverdiend worden middels een lagere energierekening. Er is hierdoor sprake van winstderving, met een werkgelegenheidsverlies van 15 fte per jaar als gevolg.
28
Tabel 3.8
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in energiebesparing bij bedrijven Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect conventionele energieproductie
-805
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls - producenten/toeleveranciers
888
- installatiebedrijven
1.775
Werkgelegenheidseffect als gevolg van extra kosten bedrijven
-15
Totaal werkgelegenheidseffect �
1.844
Het regionaal aandeel van producenten/toeleveranciers en installatie is respectievelijk 50%, 100%.
Energiebesparing verkeer en vervoer Energiebesparing in het verkeer en vervoer heeft een negatief werkgelegenheidseffect in Overijssel en Gelderland van circa 67 fte per jaar zie onderstaande tabel. De investeringen in efficiency verbetering van het vervoer, stimuleren van afzet van biogas etc. heeft een werkgelegenheidseffect van 45 fte per jaar. De investeringskosten hiervoor worden afgewenteld op de huishoudens, waardoor hun koopkracht daalt. Dit heeft een werkgelegenheidsverlies van circa 112 fte tot gevolg. Tabel 3.9
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in energiebesparing verkeer en vervoer Gevolgen van investeringen
Banen per jaar
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls
�
45
Werkgelegenheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging
-112
Totaal werkgelegenheidseffect
-67
Het regionaal aandeel is 100%.
Adaptatie maatregelen De kosten voor adaptatiemaatregelen (water en natuur) van de provincie Gelderland hebben een negatief werkgelegenheidseffect van circa 6 fte per jaar zie onderstaande tabel. De werkgelegenheid, die voortkomt uit de investeringen van de provincie, weegt niet op tegen de koopkrachtdaling van huishoudens die investeringskosten via belastingen moeten opbrengen. Tabel 3.10
Werkgelegenheidseffect in fte per jaar voor de periode 2008-2020 als gevolg van investeringen in energiebesparing verkeer en vervoer Gevolgen van investeringen Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls
�
Banen per jaar 4
Werkgelegheidseffect als gevolg van koopkracht wijziging
-11
Totaal werkgelegenheidseffect
-6
Het regionaal aandeel is 100%.
29
3.3.3
Indirecte effecten bij toeleveranciers In bovengenoemd overzicht is alleen nog rekening gehouden met de directe effecten vanwege uitvoering van de maatregelen. Daarnaast echter ontstaan ook indirecte effecten bij allerlei toeleverende bedrijven. In tabel 3.11 wordt het totale werkgelegenheidseffect van de implementatie van de maatregelen voor de provincie Gelderland en Overijssel weergegeven, inclusief de indirecte effecten bij toeleveranciers en afgeleide inkomenseffecten. Bij de bepaling ervan is gebruik gemaakt van het regionaal- economisch evenwichtsmodel REMI (zie bijlage).
Tabel 3.11
Directe effecten (inclusief) koopkracht en indirecte effecten Directe
Indirecte
Totale
werkgelegenheids-
werkgelegenheids-
werkgelegenheids-
effect
effect
effect
(banen per jaar)
(banen per jaar)
(banen per jaar)
Biomassa, bio-energie
917
200
1.117
Wind
-38
-5
-43
Zon
131
37
168
Rest en omgevingswarmte
121
31
152
Energiebesparing gebouwde omgeving
1.656
740
2.396
Energiebesparing bedrijven
1.844
717
2.561
-67
-2
-69
Energiebesparing verkeer en vervoer Adaptatie
3.3.4
-6
-1
-7
4.558
1.718
6.276
Totaal overzicht effecten Totale effecten De totale economische doorwerking van het energie- en klimaatbeleid van de provincie Overijssel en Gelderland is in onderstaande tabel weergegeven. De totale investeringskosten bedragen ruim € 20 miljard. Daartegenover staat een CO2 reductie van 7.828 kton. De investeringen leveren een werkgelegenheidseffect van 6.276 fte per jaar op in de periode 2008-2020, dit is gelijk aan een bruto regionaal product van € 481 miljoen.
30
Tabel 3.12
Totaaloverzicht investeringen en werkgelegenheidseffect per type maatregel Kton CO2
Totale
Totale
Bruto regionaal
reductie
investeringsko
werkgelegen-
product
sten (€ miljoen)
heidseffect
(€ miljoen)
(banen per jaar) Biomassa, bio-energie Wind
2.280
4.438
1.117
86
180
348
-43
-3
Zon
270
797
168
13
Rest en omgevingswarmte
430
969
152
12
omgeving
1.592
5.843
2.396
184
Energiebesparing bedrijven
2.864
7.669
2.561
196
211
81
-69
-5
Energiebesparing gebouwde
Energiebesparing verkeer en vervoer Adaptatie
3.4
-
8
-7
-1
7.828
20.151
6.276
481
Kosteneffectiviteit maatregelen De investeringskosten per kton CO2 reductie en het werkgelegenheidseffect per kton CO2 reductie voor de verschillende duurzame energie opwekkingsmaatregelen en energiebesparingsmaatregelen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De investeringskosten voor energiebesparing in het verkeer en vervoer zijn het laagst, namelijk €0,4 miljoen per kton CO2 reductie. Biomassa en windenergie volgen hierna, met gemiddeld €1,9 miljoen per kton CO2 reductie. Voor energiebesparing in de gebouwde omgeving bedragen de kosten per kton CO2 reductie het meest, namelijk €3,7 miljoen. Deze maatregel levert echter wel de meeste banen op per vermeden kton CO2, gevolgd door biomassa en energiebesparing bij bedrijven.
31
Tabel 3.13
Overzicht van kosten en effecten per kton CO2 reductie en per maatregel
Biomassa, bio-energie Wind
Kton CO2
Totale
Investerings
Werkgele-
Aantal
reductie
investerings
kosten per
genheids-
banen per
-kosten
Kton CO2
effect
kton CO2
(€ miljoen)
reductie
(banen per
reductie
(€ miljoen)
jaar)
2.280
4.438
1,9
1.117
0,5
180
348
1,9
-43
-0,2
Zon
270
797
3,0
168
0,6
Rest- en omgevingswarmte
430
969
2,3
152
0,4
Energiebesparing gebouwen
1.592
5.843
3,7
2.396
1,5
Energiebesparing bedrijven
2.864
7.669
2,7
2.561
0,9
211
81
0,4
-69
-0,3
2,6
6.276
Energiebesparing verkeer Adaptatie
-
8
7.828
20.151
-7 0,8
Gelderland �
De CO2 reductie doelstelling van Gelderland is uitgedrukt in kton CO2 reductie
Overijssel �
De CO2 reductie doelstelling van Overijssel voor opwekking van duurzame energie is uitgedrukt in PJ. Per
�
De CO2 reductie doelstelling voor energiebesparing is niet concreet geformuleerd. De doelstellingen van
PJ wordt gemiddeld 60 kton CO2 bespaard. Gelderland zijn toegepast op Overijssel
3.5
Tenslotte Uiteindelijke effecten worden gedempt vanwege prijseffecten In de ramingen zoals gepresenteerd in dit hoofdstuk is voor de berekening van de werkgelegenheidseffecten uitgegaan van constante prijzen. De uitkomsten worden echter anders indien wordt aangenomen dat de prijs van conventionele energieopwekking op termijn relatief duurder zal worden (onder andere vanwege toenemende schaarste aan conventionele brandstoffen en een toenemende druk om externe effecten zo volledig mogelijk in de prijs te verdisconteren) en de prijs voor alternatieve energieopwekking zal afnemen (o.a. vanwege economies of scale). Het gevolg van beide (tegengestelde) prijsontwikkelingen is een afname van de uiteindelijke impact van het energie- en klimaatbeleid. Het verschil in prijsniveau tussen conventionele en alternatieve energieopwekking wordt immers steeds kleiner, waardoor het effect van het energie- en klimaatbeleid uiteindelijk wordt geneutraliseerd.
32
4 Conclusies
In deze studie zijn de sociaal-economische effecten voor het energie- en klimaatbeleid in de provincies Gelderland en Overijssel in beeld gebracht. Inzicht in de effecten van de verschillende beleidsmaatregelen kan bijgedragen aan de prioritering van maatregelen/ instrumenten binnen het energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel. De uitkomsten van deze effect meting zijn bovendien input voor het advies van beide SER-en dat erop gericht is om het huidige energie- en klimaatbeleid in Gelderland en Overijssel ook vanuit sociaal-economisch oogpunt te optimaliseren. De belangrijkste conclusies die volgen uit de analyse zijn hier op een rij gezet. 1) Beleidsdoelstelling: 30% reductie van jaarlijkse CO2 uitstoot Het doel van het klimaat- en energiebeleid van zowel de provincie Gelderland en Overijssel is het reduceren van de jaarlijkse CO2 uitstoot met 30%. In totaal bedraagt de reductieopgave 7828 Kton per jaar. Gelderland gaat ervan uit dat deze reductie moet zijn gerealiseerd in 2020 en hanteert als basisjaar 1990. De provincie Overijssel hanteert hetzelfde basisjaar maar wil de CO2 reductie doelstelling al in 2017 hebben gerealiseerd. 2) Maatregelen vooral gericht op energiebesparing en inzet biomassa Beide provincies willen reductie van CO2 bereiken door enerzijds het opwekken van duurzame energie te stimuleren en anderzijds door intensivering van de energiebesparing. Beide provincies hebben een aantal technieken en sectoren aangegeven waarmee de doelstelling gerealiseerd gaan worden. Zo ligt de focus voor duurzame energie opwekking van beide provincies vooral op bio-energie en biomassa. Zonne-energie, windenergie en rest- en omgevingswarmte leveren een beperkte bijdrage aan de reductie van CO2. Intensivering van energie besparing betreft in beide provincies voornamelijk energiebesparing in de gebouwde omgeving waaronder (extra) woningisolatie en energiebesparing bij bedrijven. 3) Totaal investeringsbedrag in de periode 2008-2020: € 20 miljard Om de energie- en klimaatdoelstellingen van de provincie Overijssel en Gelderland te realiseren is in de periode 2008-2020 circa € 20 miljard aan investeringen nodig. Ongeveer 65% van de investeringen (circa € 13 miljard) heeft betrekking op de provincie Gelderland. De overige € 7 miljard komt voor rekening van het energie en klimaatbeleid van de provincie Overijssel. Voor zowel Gelderland als Overijssel is het aandeel van de overheidsbijdrage gering vergeleken met de investeringen die de private sector te wachten staat. Aan publieke middelen is in Overijssel en Gelderland een bedrag nodig van respectievelijk € 353 en € 261 miljoen. Voor Gelderland komt dit neer op 2% van de totale benodigde investeringen en voor Overijssel op 5%.
33
4) Uiteindelijk beleidseffect afhankelijk van investeringsbereidheid Een belangrijke veronderstelling is dat de private investeringen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, worden de energie- en klimaatdoelstellingen uiteraard niet (volledig) gehaald. Een potentieel risico is dat bedrijfsleven maar ook particulieren uiteindelijk niet of in onvoldoende mate bereid zijn om te investeren. 5) Investeringen per type maatregel De maatregelen waarin in totaal het meest geïnvesteerd gaat worden in beide provincies zijn biomassa en bio-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving en energiebesparing bij bedrijven. De investeringen in de overige thema’s zijn relatief beperkt. Het beeld verandert enigszins indien alleen gekeken wordt naar de verdeling van de publieke investeringen per maatregel. In Gelderland worden de publieke middelen in afwijking van het totaalbeeld vooral ingezet ten behoeve van “rest en omgevingswarmte”, “zonne-energie” en “energiebesparende maatregelen in het verkeer en vervoer”. In Overijssel is de verdeling van de publieke investeringen meer in lijn met gemiddelde beeld over alle investeringen. 6) Sociaal-economische effecten Het werkgelegenheidseffect dat samenhangt met het energie- en klimaatbeleid in Overijssel en Gelderland ramen wij op 6.276 fte per jaar. Vooral de energiebesparende maatregelen leveren (tijdelijk) forse werkgelegenheid op voor met name de bouwnijverheid, maar daar staat op de langere termijn een (beperkter) verlies tegenover in de energiesector. In relatie tot alternatieve energieopwekking speelt vooral mee in hoeverre het regionale aandeel wijzigt in vergelijking met conventionele opwekking. Met name energieopwekking via biomassa is relatief arbeidsintensief (en levert daardoor relatief ook veel werkgelegenheid op) en biedt veel mogelijkheden om het regionale aandeel in de productie te verhogen. De benodigde brandstoffen komen immers niet meer uitsluitend van elders, maar zullen ook ter plaatse kunnen worden geproduceerd. 7) Uiteindelijke effecten worden gedempt vanwege prijseffecten Voor de berekening van de werkgelegenheidseffecten is uitgegaan van constante prijzen. De uitkomsten worden echter anders indien wordt aangenomen dat de prijs van conventionele energieopwekking op termijn relatief duurder zal worden (onder andere vanwege toenemende schaarste aan conventionele brandstoffen en een toenemende druk om externe effecten zo volledig mogelijk in de prijs te verdisconteren) en de prijs voor alternatieve energieopwekking zal afnemen (o.a vanwege economies of scale). Het gevolg van beide (tegengestelde) prijsontwikkelingen is een afname van de uiteindelijke impact van het energie- en klimaatbeleid op de werkgelegenheid. Het verschil in prijsniveau tussen conventionele en alternatieve energieopwekking wordt immers steeds kleiner, waardoor het effect van het energie- en klimaatbeleid uiteindelijk wordt geneutraliseerd. 8) Naar een optimalisatie van maatregelen Om te bezien in hoeverre het voorliggende pakket van maatregelen kan worden geoptimaliseerd zijn per maatregel en per Kton CO2 reductie de kosten bepaald en het
34
aantal banen dat wordt/ gerealiseerd cq verdwijnt. De uitkomsten laten zien dat CO2 reductie via alternatieve energieopwekking het meeste kosten effectief is. Dit geldt met name voor opwekking via biomassa en windenergie. Verdere stimulatie van alternatieve opwekking kan leiden tot een (financiële) kostenreductie, mits voldoende productiemogelijkheden voor handen zijn of kunnen worden gecreëerd. Indien gekeken wordt naar de sociaal-economische effecten ontstaat echter een ander beeld. Vooral energiebesparende maatregelen leiden (tijdelijk) tot veel extra werkgelegenheid. Hiertegenover staat echter dat de banen die samenhangen met alternatieve energieopwekking (vooral bij biomassa) weliswaar geringer zijn, maar wel een (meer) structureel karakter hebben. Tabel 4.1
Samenvattend overzicht kosten en effecten per kton CO2 reductie per maatregel
Biomassa, bio-energie
Kton CO2
Totale
Investerings
Werkgele-
Aantal
reductie
investerings
kosten per
genheids-
banen per
-kosten
Kton CO2
effect
kton CO2
(€ miljoen)
reductie
(banen per
reductie
(€ miljoen)
jaar)
2.280
4.438
1,9
1.117
0,5
Wind
180
348
1,9
-43
-0,2
Zon
270
797
3,0
168
0,6
Rest- en omgevingswarmte
430
969
2,3
152
0,4
Energiebesparing gebouwen
1.592
5.843
3,7
2.396
1,5
Energiebesparing bedrijven
2.864
7.669
2,7
2.561
0,9
211
81
0,4
-69
-0,3
-
8
7.828
20.151
Energiebesparing verkeer Adaptatie
-7 2,6
6.276
0,8
35
Geraadpleegde bronnen
Literatuur ACRRES – Wageningen UR (2009) Spin-off Windenergie, Een onderzoek naar de economische, duurzaamheids- en regionale effecten van windenergie, Lelystad CBS (2009), Duurzame energie in Nederland 2008, Den Haag/Heerlen ECRI (2007) De waarde van de ondergrond, Rotterdam, Deventer CE Delft (2007), Green4sure: Het groene energieplan (hoofdrapport), Delft CE Delft/ ECORYS (2008), Maatschappelijke effecten vermindering luchtverontreiniging MKBA van mogelijke NEC-plafonds. Delft/ Rotterdam. ECORYS (2007), Verkenning economische effecten groen energiescenario, Rotterdam. Planbureau voor de Leefomgeving (2010) Balans van de Leefomgeving 2010, Bilthoven/Wageningen. Provincie Gelderland (2008), Gelders Klimaatprogramma 2008-2011, Arnhem. Provincie Gelderland (2008), Aanpakken en aanpassen: Nieuwe energie voor het Gelderse klimaat, Arnhem. Provincie Gelderland (2010) Rapportage tussenstand Gelders Klimaatprogramma 2008-2011, Arnhem. Provincie Gelderland (2009) Hand-out uitgereikt tijdens commissievergadering op 2 december 2009. Overzicht geraamd budget voor de beeldbepalende projecten klimaatprogramma 2010 en 2011, Arnhem Provincie Overijssel (2008), Statenvoorstel nr. PS/2008/375 Uitwerking Programma Energiepact Overijssel, Zwolle. Provincie Overijssel (2010), Statenvoorstel nr. PS/2010/504 Versnelling CO2 reductie Programma Energiepact, Zwolle. Provincie Overijssel (2008), Statenbrief voortgang Programma Energiepact, Zwolle.
37
SEO (2010), Investeren in een schone toekomst, Amsterdam Arnoud van der Slot, Jeroen Althoff, Ward van den Berg, Stimulering van de economische potentie van duurzame energie voor Nederland
Internet � � �
38
http://www.milieucentraal.nl/print-pagina.aspx?id=162 http://www.nwea.nl/feiten-over-windenergie-op-een-rij-gezet-door-de-nederlandsewind-energie-associatie http://www.grenswetenschap.nl/blogs/Nieuwe-energiebronnen-deel-2/
Bijlage 1 Totaal overzichten per provincie
39
Tabel 0.1
40
Subdoelen
Overzicht beleid provincie Overijssel
Doelstelling beleid 30% CO2 reductie in 2017 t.o.v. 1990 (= 2.200 kton reductie)
18% CO2 reductie in 2017 t.o.v 1990 door duurzame opwekking, met name uit biomassa
(€ mln)
Private investeringen
(€ mln)
Publieke investeringen
(€ mln)
Totale investeringen
2011
2008-
1.346
2017
2012-
102
1.980
Totaal
Totaal
Totaal
634
69
2012-
2012-
180
32
78
2017
2017
122
4
53
2008-
2008-
58
3
25
- Voorbeeld projecten - Stimuleren samenwerking - Subsidies
- Kennisopbouw - Stimuleren samenwerking - Lening
2011
2011
1.800
1
8
139
Instrumenten
1.224
98
5
95
- Subsidies - Stimuleren samenwerking 576
66
3
44
Output 50-100 bio-energie installaties + houtketels en houtkachels enkele biobrandstof producenten
31
70
19
Biomassa (52% reductie CO2 = 1140 kton CO2)
30 turbines (totaal 75 MW)
48
13
Wind (3% reductie CO2 = 60 kton)
22
6
28 MW voor zonne energie met SDE en 2 centrales voor zonneenergie zonder SDE
120
Zon (1% reductie CO2 = 30 kton)
82
120 KWO, 4 aardwarmteprojecten
38
Rest en omgevingswarmte (3% reductie CO2 = 70 kton)
40
Doelstelling beleid
Subdoelen
12% CO2 in 2017 t.o.v 1990 reductie door intensivering van energiebesparing
Energiemaatregelen in 90.000 woningen
Output
Gebouwde omgeving (15% reductie CO2 = 330 kton)
?
?
Bedrijven (22% reductie CO2 = 490 kton)
Verkeer en vervoer (4% reductie CO2 = 80 kton) Totaal
Instrumenten
- Subsidies - Leningen - Kennisopbouw
- Wetgeving en handhaving - Subsidies - Stimuleren samenwerking - Kennisopbouw
Voorbeeldrol
(€ mln)
Private investeringen
(€ mln)
Publieke investeringen
(€ mln)
Totale investeringen
2012-
Totaal
Totaal
2017
2012-
2008-
2017
2011
2008Totaal
2011
2012-
2.020
2017
1.374
2008-
646
2011
120
38
82
1.900
2.500
1.292
1.700
608
800
6
20
2.480
14
1.686
14
794
10
1
4
0
1,5
13
6.833
4.646
353
2.186
8,5
240
4
113
4.406
6.480
2.074
41
41
Tabel 0.2
42
Subdoelen
Overzicht beleid provincie Gelderland
Doelstelling beleid
15% duurzame energieproductie in Gelderland (31 Pj)
Tempo efficiëntieverbetering 2% per jaar
Bio-energie (19 Pj) Zonne-energie (4 Pj) KWO en warmtelevering (6 Pj) Windenergie (2 Pj)
Bedrijven Gebouwde omgeving
Output 20 bio-WKK gerealiseerd of vergund 10 covergistingsinitiatieven x houtkachels Zonne-energie (4 Pj) KWO en warmtelevering (6 Pj) 140 MW biogasproductie bij RWZI's duurzame warmtevoorziening bij (her)ontwikkeling van 10 bedrijventerreinen Energietransitie 3 koplopersectoren 4 andere sectoren stellen routekaart op voor energietransitie 2 Symbiotische (agro)bedrijven-terreinen 50.000 bestaande woningen 20-30% zuiniger maken (20082011)
Instrumenten - Kennisopbouw - Subsidies - Wetgeving + handhaving - Stimuleren samenwerking Subsidies Subsidies
Wetgeving + handhaving
- Voorlichting - Subsidie
Totaal
2011
2008-
2020
2012-
Totaal
Totale investeringen
2012-
Publieke investeringen
2020
Private investeringen
2008-
(€ mln)
2011
(€ mln)
Totaal
(€ mln) 2012-
624
2020
565
715
2008-
59
709
188
2011
64
5,4
140
5.169
1.980
61
98
49
3.515
3.823
990
3
92
7
1.654
1.912
990
560
5,4
5,2
6,6
1.912
16 504
617
1,8
4,5
23,3
8,1 56
617
182
2,1
11,6
8,1
0
135
5.162
11,6
1.964
46,8
3.510
3.800
982
1.652
1.900
982
1.900
42
Doelstelling beleid
Subdoelen
Mobiliteit
Output Projecten ondersteund ter verbetering van klimaatbestendigheid stedelijk gebied Gelderse nieuwbouw volgt een transitiepad naar energieneutrale nieuwbouw met ingang van 2020 Energiezuiniger utiliteitsbouw Jaarlijks 20 gebouwen 2030% zuiniger maken Terugdringen van werkgerelateerde auto verplaatsingen en wegtransportkilometers met 10% Verschuiving van auto naar fiets met 20% 5 projecten energietransitie voertuigsystemen CO2 doelstelling in consessieverlening 25% energiebesparing in openbare verlichting en VRI's Regionaal OV
Instrumenten
Mobiliteitsconvenanten
Voorlichting - Subsidies - Voorlichting Wetgeving + handhaving
Wetgeving + handhaving
2011
2008-
2020
2012-
38,6
Totaal
2011
2008-
2020
2012-
Totaal
Totale investeringen
Totaal
Publieke investeringen
2012-
26
67
Private investeringen
2020
12,3
45
(€ mln) 2008-
28
21
(€ mln)
2011
19
(€ mln)
9
43
43
44
Doelstelling beleid
Subdoelen
Uitvoeren projecten, verkenningen en visies
Instrumenten
Water
Uitvoeren projecten, verkenningen en visies
Output
Natuur Totaal
261
2011
2008-
2020
2012-
Totaal
7,6
12.574
7,6
7.876
0,0
4.690
0,0
Totaal
Totale investeringen
2012-
Publieke investeringen
2020
7,6
209
2008-
52
2011
Private investeringen
12.314
Totaal
(€ mln) 2012-
(€ mln)
2020
(€ mln) 2008-
7.667
2011
4.646
44
Bijlage 2 Toelichting REMI-model
Waar het vandaan komt Het REMI model is een regionaal economisch model met input-output relaties tussen sectoren voor landen of regio’s. Het model is ontwikkeld door prof. George Treyz van Regional Economic Models Inc. (REMI) en wordt sinds de jaren zeventig in de VS door veel universiteiten, onderzoeksbureaus en regionale overheden gebruikt om de effecten van regionaal beleid op de regionale economie (BBP, werkgelegenheid, bevolking etc.) aan te geven. Het model heeft in de VS een goede status bij Universiteiten en overheden, waarvan vele tot de gebruikers van het model behoren. Het model wordt in Europa landenspecifiek toegepast door de Europese Commissie, in de UK (door Ecotec), Schotland, Duitsland (RWI), Spanje, Noord-Italië (IRPET), België (Planbureau Wallonië) en Nederland (ECORYS). In principe is ontwikkeling van het model op elk regionaal schaalniveau mogelijk mits de relevante data beschikbaar zijn (of in sommige gevallen geconstrueerd kunnen worden). Aard van het model Het REMI model voor Nederland is een regionaal economisch model dat berekeningen kan uitvoeren op regio niveau en is ontwikkeld door ECORYS in combinatie met REMI Inc. Het model is een economisch model gebaseerd op geregionaliseerde input-output tabellen. Het model kent doorwerkingen tussen regio’s via de handel tussen regio’s (interregionaal model). Het model bevat een groot aantal vergelijkingen die het gedrag van consumenten en bedrijven weerspiegelen. Kenmerken van het REMI model REMI wordt gekenmerkt door: � State of the Art regionaal economisch model met micro-fundering (kostenfunctie bedrijven, consumptiefunctie); � Het is volledig specifiek gemaakt voor de Nederlandse situatie (Nederlandse data, arbeidsparticipatie, migratie etc.) � Het rekent effecten op COROP niveau door voor 24 verschillende economische sectoren � Bevat economische causale relaties die sporen met economisch theoretische inzichten. Deze relaties zijn in veel gevallen econometrisch geschat in sommige gevallen zijn ze gekalibreerd op Nederlandse data. � Gebaseerd op nationale input-output tabellen en consumptie-sector tabellen van het CBS (interacties tussen sectoren en tussen consumenten en sectoren) en andere belangrijke Nederlandse data; � Bevat in enige mate New Economic Geography inzichten (agglomeratie voor- en nadelen); � Een arbeidsmarkt en bevolkingsblok zodat ook nationale of regionale bevolkingsprognoses opgesteld kunnen worden. 45
Structuur en werking van het model Het REMI model kent een aantal blokken. In het outputblok wordt op basis van de finale vraag van consumenten en het marktaandeel en de afzet van bedrijven in de regio de regionale productie bepaald. In het arbeidsvraag- en kapitaal blok hebben de regionale output en lonen invloed op de regionale vraag naar arbeid en vraag naar kapitaalgoederen (investeringen). Het regionale arbeidsaanbod wordt in het demografieblok bepaald op basis van de bevolking naar leeftijd en interregionale migratie. In het lonen en prijzenblok vindt de loonvorming plaats onder invloed van vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt en komen prijzen tot stand onder invloed van productiekosten. Deze lonen, productiekosten en afzetprijzen werken vervolgens door op de marktaandelen van de regio in binnen- en buitenland. Hoe groter het kostenvoordeel van de regio ten opzichte van de andere regio’s en het buitenland des te meer de regio marktaandeel kan behalen en daarmee kan produceren. In onderstaand figuur wordt de structuur en de relaties tussen de verschillende blokken van het REMI weergegeven.
REMI NEI bevat de volgende economische sectoren: 1. Agriculture, forestry and fishing 2. Mining 3. Food industry 4. Textile and leather industry 5. Publishers, printers and paper industry 6. Petroleum industry 7. Chemical industry 8. Rubber and plastic industry 9. Metal industry 10. Machine industry 11. Electrotechnical industry 12. Transport equipment industry 13. Wood, wood prod, furn, jewelry, games, toys industry 14. Electricity, gas and water supply 46
15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
Construction Trade and repairs Transport, storage and communication Hotels, cafés and restaurants Financial institutions Rental and trade of real estate Commercial services and rental of movable properties Health and welfare Services General government
Toepassingen van REMI Het model kan de effecten van beleid aangeven op bijv. BBP, werkgelegenheid, werkloosheid, prijzen, productiviteit, binnenlandse migratie en bevolking. Het model onderscheidt hiertoe een autonome voorspelling en een beleidsscenario. De gebruiker van het model dient dan een verandering aan te geven van een van de beleidsvariabelen in het model. De beleidsvariabelen betreffen de directe effecten van beleidsmaatregelen. Daarbij kan gedacht worden aan effecten van transportinfrastructuur op transportkosten of reistijdwinsten of effecten van milieumaatregelen op kosten voor bedrijven. De gebruiker moet dus in alle gevallen beschikken over een kwantificering van de directe effecten van beleid. Belangrijke beleidsvariabelen in het model zijn: � Kosten voor bedrijven (bijv. transportkostenverlagingen bij infrastructuur, kosten van milieumaatregelen voor bedrijven); � Exogene werkgelegenheidsimpuls (bijv. bij vestiging van een bedrijf in de regio); � Reistijdwinsten voor burgers of bedrijven (bijv. bij nieuwe infrastructuur); � Exogene productiviteitsgroei (bijv. bij onderwijs of scholingsmaatregelen); Het model berekent vervolgens de indirecte effecten (economische doorwerking) van beleid op productie, werkgelegenheid, bevolking etc. Inhoudelijke meerwaarde van REMI De meerwaarde van REMI ten opzichte van bestaande methoden om regionale effecten te onderbouwen ligt op een aantal punten: � Een betere analytisch causale onderbouwing van economische effecten (werkgelegenheid of productie); � Veelheid aan outputvariabelen: ook werkloosheid, bevolking, investeringen en lonen en prijzen; � Beschikking over een forecasting model voor economische groei en bevolking (en binnenlandse migratie); � Een instrument om uitkomsten van andere modellen mee te vergelijken (KBA’s, effecten beleid etc.).
47
Annex 3 Overzicht werkgelegenheidseffecten duurzame energiemaatregelen
48
Tabel 4.1
Installatiebedrijven
Werkgelegenheidseffect investeringsimpuls
Directe werkgelegenheidseffecten opwekking duurzame energie (banen per jaar)
WerkgelegenheidsProducenten/
Exploitatie en
verlies
van koopkracht
effect als gevolg
koopkrachtverlies
exclusief
Totaal effect
koopkrachtverlies
inclusief
Totaal effect
Werkgelegenheids-
onderhoud
-38
917
toeleveranciers
-8
1.166
effect conventionele
-29
-248
energieproductie
1
390
131
6
182
121
624
-51
95
9
10
26
693 95
24
-24 89
135
-542 -11 58
Biomassa
-121
Wind Zon Rest en omgevingswarmte
49
49
Bijlage 2: Geraadpleegde personen - Auteurs rapport ECORYS: dhr. M. Briene mevr. I. van de Velde dhr. M. Wienhoven
Ecorys Nederland BV Ecorys Nederland BV Ecorys Nederland BV
- Begeleidingscommissie onderzoek ECORYS / SER-advies: dhr. C.J.P. de Boer dhr. J.T. Rooijakkers dhr. C.J. van den Bos dhr. D.G.B. Melenhorst dhr. L.M.M. van Moorsel
lid SER Gelderland/KvK Oost Nederland/FNV lid SER Overijssel/VNO NCW Midden lid SER Overijssel/CNV secretaris SER Overijssel secretaris SER Gelderland
Deskundigen / geraadpleegde personen: dhr. H.A.A.M. Webers dhr. T. Beune dhr. B. van der Sluis dhr. G.J. Jongerden dhr. T. Smit dhr. H. Lagerweij dhr. T. Smidt dhr. J. Doorgeest dhr. A. van Kessel dhr. D. Alewijnse dhr. B.F. Jeroense dhr. J.T. Rooijakkers dhr. P. Dessens dhr. H.H. de Vries dhr. E. Meiberg dhr. L. Schenk dhr. R.W. Heinen dhr. A. Peters dhr. H. Bakker dhr. W. van Dalfsen dhr. J.J.M. van de Worp dhr. M. Pruissen dhr. J.H. Otten dhr. D. Boer mevr. J. Rensen dhr F. Eetgerink dhr. A.J.G. Meijer dhr. Y. Hylkema mevr. A. Huethorst-Spanbroek dhr. R. Oostermeijer dhr. A. Rutten dhr. R. Feith dhr. R. Hurenkamp dhr. M.A.C. Potze dhr. E. Gilding dhr. A. de Roo dhr J. F. Heida
algemeen directeur Witteveen en Bos algemeen directeur Raedthuys Groep directeur Prodeon managing director Nuon Helianthos BV projectdeveloper HoSt directeur Lagerwey Wind B.V. ceo Esdec Deventer directeur Doorgeest Koeltechniek directeur Van Kessel Bouw en Ontwikkeling BV en van Solar Comfort BV / ceo Alewijnse Holding adviseur KplusV directeur Twence secretaris stichting kiEMT / voorzitter stichting AOC voorzitter stichting kiEMT programmamanager stichting kiEMT lid SER Overijssel, CNV voorzitter SER Gelderland voorzitter SER Overijssel regiomanager MKB Midden regionaal economisch adviseur KvK Oost-Nederland beleidsadviseur Vereniging voor Energie, Milieu en Water productmanager zonne-energie Ubbink BV lid SER Overijssel, FNV lid SER Overijssel, FNV lid SER Gelderland, MHP senior projectmanager Oost NV lid SER Gelderland, FNV lid SER Gelderland, CNV regiomanager MKB-Midden beleidsmedewerker, VNO NCW Midden manager regiostimulering KvK Centraal Gelderland manager regionale economie KvK Oost-Nederland accountmanager KvK Midden Nederland programmaleider Energiepact, provincie Overijssel programmasecretaris Energiepact, provincie Overijssel senior adviseur milieu en water, provincie Gelderland programmamanager Klimaat en Energie