NIFP verspreid De wetenschappelijke publicaties vanuit het kennisinstituut voor forensische psychiatrie en psychologie 2008
Uitgave van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Samenstelling: Marko Barendregt Redactie: Maaike Kuiper, Marleen Spaans © NIFP, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
1
Inleiding Met gepaste trots presenteren wij u hierbij “NIFP Verspreid” met daarin alle relevante wetenschappelijke publicaties door onze collegae van het NIFP. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is het kennisinstituut voor forensische psychiatrie en psychologie en is zo breed mogelijk actief. De belangrijkste werkzaamheden van het NIFP zijn advisering, bemiddeling, toetsing, observatie en opleiding. Het NIFP verzorgt ook contra-expertises en ontwikkelt samen met ketenpartners een dekkend behandelaanbod. Op deze wijze draagt de organisatie bij aan een zorgvuldige rechtsgang, een effectieve uitvoering van de justitiële psychiatrische zorg en behandeling, en aan een veiliger samenleving. Naast deze kerntaken, richt het NIFP als kennisinstituut zich ook op wetenschappelijk onderzoek. Zo stimuleert het NIFP: • het werken op basis van wetenschappelijk gebaseerde methoden; • het uitdragen van een wetenschappelijke houding; • het vergaren van nieuwe kennis door het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Het overzicht laat duidelijk ziet dat veel NIFP medewerkers het publiceren in vakliteratuur omarmen: twee boeken, meer dan 30 schriftelijk publicaties en 8 internationale voordrachten. Dit alles laat bovendien zien hoe breed de forensische psychiatrie en psychologie kan zijn, met onderwerpen als testpsychologische instrumenten, therapie-effectonderzoek, behandeling in detente, indicatiestelling, jeugdcriminaliteit, neurocognitie, specifieke delicten en malingering. Indien u wilt beschikken over één van de publicaties in dit overzicht dan kunt u deze aanvragen via
[email protected]. Uw verzoek zal dan worden doorgestuurd naar de auteur. April 2009 NIFP, Bureau Onderzoek en Ontwikkeling. Marleen Spaans, Marko Barendregt, Edwin de Beurs en Thomas Rinne
2
Boeken Beukers, M.M., Blansjaar, B.A., Kordelaar, W.F. van (red.) (2008). Stoornis en Delict. Handboek psychiatrische en psychologische rapportage in strafzaken. Utrecht: De Tijdstroom. Tot dusver is er geen Nederlandse literatuur die een systematisch overzicht biedt van voor het strafrecht relevante aspecten van psychopathologie. De bruikbaarheid van internationale literatuur wordt beperkt door verschillen in wetgeving en jurisprudentie tussen landen en taalgebieden. In die lacune willen redactie en auteurs voorzien met die boek voor psychiaters, psychologen, juristen en anderen die belang stellen in de complexe relatie tussen geestelijke stoornissen en delicten. In Stoornis en delict wordt de relevante psychopathologie van de belangrijke psychiatrische aandoeningen en persoonlijkheidsstoornissen beschreven, gegroepeerd langs hoofdlijnen van de meest gangbare internationale classificaties. Aan de hand van casuïstiek gaan de auteurs in op de uiting van specifieke psychopathologie in delicten, en op toerekeningsvatbaarheid, herhalingskans en advisering over straffen en maatregelen. Inhoud: Inleiding Hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10. Hoofdstuk 11. Hoofdstuk 12. Hoofdstuk 13. Hoofdstuk 14. Hoofdstuk 15. Hoofdstuk 16.
(Ben Blaasjaar) De psychische stoornis in het strafrecht (M. Beukers) Het deskundigenonderzoek (W.F. van Kordelaar) Schizofrenie en andere psychische stoornissen (Ben Blansjaar) Stemmingsstoornissen (P. van Panhuis & Ben Blansjaar) Misbruik en afhankelijkheid van psychoactieve stoffen (H. de Haan, Cor de Jong & Corine Roeters) Autistische stoornissen (Arnold Bartels) ADHD en andere gedragsstoornissen (Th. Bakkum) Zwakbegaafdheid (Britta van Toorn) Dementie en andere cognitieve stoornissen ( Ben Blansjaar) Posttraumatische stressstoornis en dissociatieve stoornissen (Th. Rinne, R. Rijnders & E. de Beurs) Parafilie (Sybille Labrijn) Pyromanie, kleptomanie en andere stoornissen in de impulsbeheersing (Irene Matthaei) Persoonlijkheidsstoornissen (André Pen, W.F. Kordelaar & A. de Groot) Comorbiditeit (H. de Haan & Ben Blansjaar) Simulatie (E.M.M. Sikkens) Supplement: stoornis en delict in cijfers (W.F. van Kordelaar)
Oei, T.I. & Kaiser, L.H.W.M. (red.) (2008). Forensische psychiatrie onderweg: in de spiegel kijken naar het verleden en koersen naar de toekomst. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Er zijn veel ontwikkelingen gaande in de forensische psychiatrie, op het gebied van ‘psychiatrie en recht’ en op het grensvlak tussen justitie en geestelijke gezondheidszorg. Wat zal het effect daarvan zijn in de toekomst, wat is de visie op de toekomst en wat zijn de verwachtingen? In het bestuur van het platform Psychiatrie en Recht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie kwam in het voorjaar 2007 de gedachte op een boek te maken dat zou gaan over een aantal ontwikkelingen in de forensische psychiatrie die het actuele moment overstijgen. Velen zijn deskundig op het wat nauwe gebied van de forensische psychiatrie, anderen hebben een meer generalistische opvatting van het vakgebied, maar eenieder geeft zijn eigen invulling vanuit een grote mate van deskundigheid. In het boek zijn tendensen in diagnostiek, onderzoek, behandeling en beleidsopvattingen vanuit het nu, en gericht op het komende decennium beschreven. Forensische psychiatrie is, meer dan de algemene psychiatrie, afhankelijk van het tijdsgewricht. In het bijzonder wil de forensische psychiatrie een bijdrage leveren aan de rechtspraktijk en ook aan de perspectieven die de politiek meent te moeten ontwikkelen. Daarnaast is het vak van de forensische psychiatrie afhankelijk van opvattingen, meningen, gewoonten en gedragingen van mensen die vanuit het verleden hun inspiratie voor hun werk ontvangen. Bovendien is het werk van de forensisch psychiater een handelwijze die gedragen wordt door tradities en bepaald wordt door probleemgebieden die sterk verbonden zijn met rechtsopvattingen en rechtstheorieën, die veranderingsprikkels al of niet kunnen bevorderen. Vandaar dat de toekomst ook zo ongewis blijkt, waar het rechtsontwikkelingen betreft. Zij is afhankelijk van vele factoren: verleden, heden, politieke opvattingen, culturele tradities, jurisprudentie, en dergelijke meer. De meningen en de visie op de toekomst van belangrijke geleerden op het vakgebied van forensische gedragskunde, geschiedenis van de psychiatrie, theoretische aspecten van de psychologie, het strafrecht en het gezondheidsrecht
3
evenals de ervaringen van praktijkmensen, verrijken dit boek. Het boek is divers en gevarieerd van aard (alleen de beoogde actualiteit was leidmotief) – maar dat maakt hem alleen maar aantrekkelijker. Voor al degenen die zich met beleid, ontwikkelingen en de dagelijkse praktijk van de forensische psychiatrie bezig houden, biedt dit boek een grote hoeveelheid aan informatie. Inhoud: Voorwoord Hoofdstuk 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 Hoofdstuk 2. 2.1 2.2
2.3 2.4 2.5 Hoofdstuk 3.
3.1 3.2 3.3 3.4 Hoofdstuk 4. 4.1
4.2 4.3
4.4 4.5 Hoofdstuk 5. 5.1 5.2 5.3 5.4 Hoofdstuk 6.
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 Hoofdstuk 7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
(L.H.W.M. Kaiser & T.I. Oei) GGZ en Bopz Ontwikkelingen rond de Wet Bopz (J. Legemaate, B.J.M. Frederiks & R.P. de Roode Toekomstscenario’s rondom Psychiatrie en Recht (J.R. van Veldhuizen) Heeft het medicijn van de zorgvernieuwing niet dringend behoefte aan een bijsluiter? (L.H.W.M. Kaiser & B. van der Werf) Dwangbehandeling in 2017/18 (A.J.K. Hondius & T.E. Stikker) Jeugd Getuigenverklaringen in seksueel misbruikzaken (M. Bos, R. Bullens, J. van Horn & A. Collot d’Escury-Koenigs) De jeugd die niet deugt, ….en ander mythes & misverstanden (Ch. van Nieuwenhuizen) Dimensies in de kinder- en jeugdpsychiatrie (E. Nederlof & T.I. Oei) De kwaliteit vna het onderzoek pro Justitia in 2018 (N. Duits) De mens als performance (J.A.M. Dirkse & M. Traas) Forensische Zorg Behandeling in detentie tussen gisteren en morgen (D. Daniëls) The subjective and normative care requirements of prison inmates (B.H. Bulten, M.P.L. Schoenmakers & T.H. Oei) De forensische zorg in een strafrechtelijk kader anno 2018: zaak van Justitie en GGz (J.A.C. Bleeker, P. Stalman & T. Huygen) Patiënten met een strafrechtelijke last tot plaatsing: een vergeten populatie? (W.H.M. Peek & A. Nugter) TBS en reclassering Forensische psychiatrie in 2018: een bloeiende boom of een knotwilg? (M. Drost) Veranderen vanuit ‘Cognitief Historisch Perspectief’ als veranderstrategie voor een TBS kliniek in crisis (C.L. Bruinsma) Tussen fragmentatie en traject. Naar een effectieve reclassering in 2018 (J.A. van Vliet) De beperkte betekenis van de reguliere diagnostiek voor de rapportage en behandeling pro Justitia (E.J.P. Brand) Behandelbaarheid: een nieuwe voorwaarde voor het opleggen van de maatregel ter beschikkingstelling? (S.J.C.M. Torremans) Rapportage Recht in beweging, naar een verregaande en vergaande medicalisering (A.F. Herlé & T.I. Oei) Paradigmashift in het strafrecht: Einde van de toerekeningsvatbaarheid? (C. de Ruiter) Terugblikken (W.F. van Kordelaar) Juridische implicaties van impulsief gewelddadig gedrag (R.C. Brouwers) Ontwikkelingen From Badness to Illness: Forensic Psychiatry and the Problem of DSM-V (E. Shorter) Indicatoren in de GGZ en de forensische zorg, nuttig en nodig!? (J.A. Swinkels) Risk assessment, risk management en nieuwe ontwikkeling binnen het forensische landschap (S. Bogaerst en M.H. Nagtegaal) Chronische PTSS bij slachtoffers van misdrijven en huiselijk geweld: Nieuwe evidentiegebaseerde ontwikkelingen (F.W. Winkel, A. Baldry, K. Kuijpers en A. Pemberton) Inwikkeling en het belang van cultuursensitieve diagnostiek en therapie (V. Kouratovsky) Visies Affectieschade, shockschade en compensatie: de visie van de psychiater (W. van Tilburg) Over misdaad en ziekte in een moreel perspectief (A.J.M. Loonen) Self and relatedness: a take on fundamental issue at interface of psychiatry and religion (P.H. Verhagen) Neurobiological research on aggression and its needs for Forensic Psychiatry in the future (W.G.E. Kuyck) Forensische psychiatrie in de opleiding tot algemeen psychiater (A. Been, E.M.M. Mol & W.G.E. Kuyck)
4
Sleutelpublicaties Barendregt, M., Muller, E., Nijman, H & Beurs, E. de (2008). Factors associated with experts’ opinions regarding criminal responsibility in the Netherlands. Behavioral Sciences & the Law, 26, 619-631. In many jurisdictions, offenders need to have freely chosen to commit their crimes in order to be punishable. A mental defect or disorder may be a reason for diminished or total absence of criminal responsibility and may remove culpability. This study aims to provide an empirically based understanding of the factors on which experts base their judgements concerning criminal responsibility. Clinical, demographic and crime related variables, as well as MMPI-2 profiles, were collected from final reports concerning defendants of serious crime submitted to the observation clinic of the Dutch Ministry of Justice for a criminal responsibility assessment. Criminal responsibility was expressed along a five-point scale corresponding to the Dutch legal practice. Results showed that several variables contributed independently to experts’ opinions regarding criminal responsibility: diagnosis (Axis I and II), cultural background, type of weapon used in committing the crime, and whether the defendant committed the crime alone or with others. In contract to jurisdictions involving a sane/insane dichotomy, the Dutch fivepoint scale of criminal responsibility revealed that Axis II personality disorders turned out to be mostly associated with a diminished responsibility. MMPI-2 scores also turned out to have a small contribution to experts’ opinions on criminal responsibility, independently of mere diagnostic variables. These results suggest that experts base their judgements not only on the presence or absence of mental disorders, but also on cultural and crime related characteristics, as well as dimensional information about the defendant’s personality and symptomatology.
Barendregt, M., Rijnders, R. & Ranitz, A. de (2008). Rapporteren bij ontkennende verdachten? Een reactie op De Ruiter. PROCES 2008, 87, 20-26. Aan de hand van een uitgebreide beschrijving van de Anjummer pensionmoorden bekritiseert De Ruiter recentelijk de werkwijze van het Pieter Baan Centrum (PBC, tegenwoordig onderdeel van het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie). De Ruiter maakt in haar beschrijving het PBC een aantal verwijten: de rapportages van het PBC zijn subjectief, niet transparant, en zijn onderhevig aan een psychologisch proces dat te omschrijven valt als confirmation (of confirmatory) bias. In dit artikel wordt de kritiek van De Ruiter in algemene zin te bespreken. Met name het bestaan van de confirmation bias en de mogelijke impact ervan op de forensische psychiatrie wordt besproken: 1. wat is de confirmation bias? 2. treedt de bias op in de forensische psychiatrie? en 3. welke oplossingen zijn er voor dit probleem?
Ten Berge, M. & Duits, N. (2008). Rapportages pro Justitia van jongeren en het vonnis van de rechtbank. Sancties tijdschrift over straffen en maatregelen, 3, 175-187. ACHTERGROND: Overname van het advies van een rapportage pro Justitia door de rechtbank kan een maat zijn voor de kwaliteit van de rapportage. Het is voor kwaliteitsonderzoek van rapportages van belang te weten of de (behandel)adviezen al of niet worden overgenomen door de rechtbank. METHODE: In de periode mei 2005 tot september 2006 zijn van alle uitgebrachte pro Justitia rapportages (n =199) de adviezen en vonnissen met elkaar vergeleken in het arrondissement Den Haag. RESULTATEN: In het merendeel van de onderzochte zaken (80%) is het pro Justitia advies overgenomen door de rechtbank. Dit gold vooral voor de ‘lichte adviezen’ (90%), maar in mindere mate voor de ‘zwaardere adviezen’ zoals de PIJ-maatregel. 69% van de onvoorwaardelijke PIJ-adviezen werden door de rechtbank overgenomen, en slechts 47% van de voorwaardelijke PIJ-adviezen. CONCLUSIE: Er is duidelijkheid nodig over nut en noodzaak van de PIJ-maatregel en de indicatiecriteria die voor de PIJ-maatregel gelden vanuit de verschillende perspectieven (gedragsdeskundigen, openbaar ministerie en rechtbanken, behandelaars), zodat een eenduidiger weging en motivering voor advisering en oplegging van deze maatregel mogelijk wordt. Een structurele terugkoppeling van het vonnis en de overwegingen van de rechtbank naar de rapporteurs én de terugkoppeling en monitoring van de gegevens en effecten van behandeling en begeleiding zijn in dit kader van groot belang.
5
Beurs, E. de & Barendregt, M. (2008). Mogelijkheden voor therapie-effectonderzoek in de tbs-sector: komen tot een evidence base onder zorgprogramma’s. Utrecht/Den Haag: NIFP/WODC. In dit rapport voor het WODC wordt een overzicht gegeven van onderzoeksdesigns voor onderzoek naar het effect van behandeling in het veld van de TBS. Er worden een drietal designs nader besproken: randomised clinical trials, N = 1 studies en uitkomst monitoring. De sterke en zwakke kanten van deze onderzoeksdesigns, de voor- en nadelen bij hun praktische toepassing in het licht bezien van de TBS behandelsetting komen aan bod. Tenslotte wordt stil gestaan bij voor en nadelen van verschillende uitkomst variabelen van therapieuitkomst onderzoek, zoals (toekomstige) recidive, recidive risico en direct meetbare variabelen zoals symptomen/gedragingen of vaardigheden.
Boonekamp, J., Barendregt, M., Spaans, M., Beurs, E. de & Rinne, Th. (2008). Hoe gebruikt de rechtbank de PBC-rapportage? Een onderzoek naar PBC-rapporten van 2000-2005. Sancties, tijdschrift over straffen en maatregelen, 5, 294-303. Middels analyse van beschikbare uitspraken betreffende PBC-rapporten uit 2000-2005 is onderzocht in hoeverre adviezen en conclusies worden overgenomen; wat, indien het advies en/of de conclusie niet overgenomen werden, de redenen van de rechter hiervoor waren; en welke rol het PBC-rapport speelde in de uitspraak. Hieruit is gebleken dat globaal 86% van de adviezen door de rechter werd overgenomen. Wel is er de laatste jaren een stijging in het aantal maal dat de rechter afwijkend van het PBC-advies besluit. In 63% van de zaken waarin de rechter afweek van het PBC-advies was dit om redenen van inhoudelijke aard. De belangrijkste grond voor afwijking was een andere schatting van de rechter van het recidivegevaar dan van de deskundigen van het PBC. Ook blijkt dat het rapport de laatste jaren significant vaker genoemd werd bij de bewijsoverwegingen. Dit is een opmerkelijke ontwikkeling aangezien het onderzoek naar de geestesvermogens buiten de context van de bewijsvoering plaatsvindt.
Bulten, B., Vissers A. & Oei, T.I. (2008). A theoretical framework for goal directed care within the prison system. Mental Health Review Journal, 13, 40-50. When it comes to mental health care and treatment in prison, several ‘stakeholders’ are of importance in defining the availability, the aims and the quality of care and treatment. This group of stakeholders consists of prisoners, the providers of care, the prison system, the government and society. As a consequence, the goals involved in care are divergent. There is no sound theoretical framework comprised of well-defined concepts and that also accounts for the complexity of care in prison. Although prevention and the transfer of inmates to more specialized facilities are necessary, the focus in this article is on describing the processes involved in seeking and providing care within the prison system. We discuss a broad theory and its conceptual framework, in which we differentiate between prisoners with emotional suffering versus those without, the need for care from an objective point of view as opposed to a subjective one, need for care related to mental health problems versus need for care related to limiting recidivism, and the process of care seeking under the influence of approach in contrast to avoidance factors. The equivalency principle should have a substantial impact on the processes involved in this type of mental health care.
Daniëls, D. (2008). Indicatiestelling in de Forensische psychiatrie, omzien in verwondering. Sancties, tijdschrift over straffen en maatregelen, 1, 3-7. In december 1996 verscheen het rapport Forensische Zorg, een coproductie van de ministeries van VWS en Justitie waarin eigenlijk voor het eerst de al langer beleden samenwerking tussen beide ministeries geconcretiseerd werd in een aantal gezamenlijke projecten in het veld van de forensische psychiatrie. Zo kreeg onder meer de preklinische behandeling van TBS-passanten (in detentie) zijn vorm en kwam de ontwikkeling van de Forensisch Psychiatrische Circuits in de regio’s op gang. Inmiddels functioneren overal regionale samenwerkingsverbanden waarin de GGZ, TBS en het Gevangeniswezen, maar ook de Reclassering, het OM en bestuurders deelnemen. Het gaat daarbij om afstemming van zorgbehoefte en het voorzien in een dekkend aanbod van die zorg in de regio.
6
Die samenwerking is inmiddels structureel. In januari 2005 werd na jaren van voorbereiding, een tweetal pilots in Amsterdam en Arnhem en onderzoek door het Trimbos Instituut, een systeem van indicatiestelling operationeel voor een beperkte groep patiënten met een strafrechtelijke titel. Het doel was en is, kort gezegd, dat de juiste patiënt op de juiste plaats terecht zou komen. Met deze Indicatiestelling Forensische Psychiatrie werd een belangrijke ontwikkeling ingezet. Immers, de voordelen zijn helder. Een onafhankelijke – en dan wel met name van instellingsbelangen en financiers – deskundige en integrale indicatiestelling en scheiding van inhoudelijke overwegingen en plaatsingsproblematiek. Daarbij, het oplossen van de oneigenlijke passantenproblematiek, meer continuïteit van behandeling en inzicht in de werkelijke behoefte aan forensische psychiatrische behandeling. Toch zijn er ook risico’s, die in de loop der jaren – welhaast sluipenderwijs, naar het lijkt – sterk zijn toegenomen: zo zien we een verschuiving in de doel-middelrelatie en is het risico van bureaucratisering aanzienlijk, wanneer we bedenken dat er over een paar jaar op jaarbasis wellicht zo’n vijftienduizend dossiers, inclusief toetsingscasuïstiek en herindicatie, zullen moeten worden verwerkt. Justitie heeft zich in haar nieuwe rol als zorgkantoor in principe weliswaar garant gesteld voor plaatsing, maar het is de vraag in hoe verre een onafhankelijke en deskundige indicatie ook feitelijk als autorisatie zal gelden om (over)plaatsing te realiseren. Inmiddels lezen we in de implementatienota Indicatiestelling al over ‘plaatsingsbevoegdheid voor enkele titels’. Kennelijk dus niet voor alle? De auteur tracht de dynamiek van deze ontwikkeling inzichtelijk te maken en doet enkele suggesties voor de uitvoeringspraktijk.
Duits, N. (2008). Kind in gevaar: biedt de Wet op de jeugdzorg uitkomst? Kind en Adolescent praktijk,7, 122-125. Kinderen moeten beschermd worden. Helaas soms ook tegen hun ouders. De regering heeft besloten ‘tot achter de voordeur te komen’ en richt niet alleen Centra voor Jeugd en Gezin op, die dit allemaal gaan bewerkstelligen, maar ook nog instellingen om kinderen zonodig tegen hun zin te behandelen. Mooie plannen? Nils Duits heeft zo zijn bedenkingen en vraagt zich af of de mensen die dit werk moeten doen en die vergaande beslissingen over kinderen (en hun ouders) gaan nemen, hier wel voor zijn toegerust. In deze Frictie leest u zijn bezwaren en stelt u zich meteen op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen.
Duits, N., Doreleijers, T.A.H. & Brink, W. van den (2008). Assessment of violence risk in youth for juvenile court: relevant factors for clinical judgment. International Journal of Law and Psychiatry, 31, 236-40. BACKGROUND: Assessment of violence risk in youth for juvenile court needs to be improved. AIM: To determine which items of the Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY) are recorded in pre-trial mental health evaluations and which of these items are associated with the clinical judgment of the risk of violent recidivism. METHOD: A total of one hundred forensic diagnostic juvenile court files were rated with regard to the presence or absence of the thirty SAVRY risk items: ten historical, six contextual and eight individual items, and six protective items. Univariate and multivariate logistic regression analysis were used to examine the relationship between SAVRY risk items and the clinical judgment of violence risk. RESULTS: Most SAVRY-items had been recorded in the files. However, five historical items and the contextual item 'rejection by peers' did not appear in 25-62% of the files. Especially SAVRY items like 'negative-attitudes' and 'psychopathic traits' were the most powerful predictors for clinical judgment of high violence risk. Unexpectedly, historical items played a minor role in clinical judgment. CONCLUSION: Prospective research is needed with the use of SAVRY-items to improve evidence based violence risk assessment in court ordered mental health evaluations of youngsters
Duits, N. & Kordelaar, W.F. van (2008). De deskundige in het strafproces. In: I. Weijers (red.). Justitiële interventies, 93-102. Den Haag: Boom. Dit hoofdstuk beschrijft de rol en positie van de gedragsdeskundige in het strafproces, de benodigde expertise, de van belang zijnde kwaliteitsontwikkelingen voor de deskundigen en hun betreffende deskundigheid en het belang van een openbaar en landelijk deskundigenregister voor alle betrokkenen. De aanleiding voor dit artikel is gelegen in de discussie over de rol van de gedragsdeskundige in de Schiedammer parkmoord van 22 juni 2000. Het hoofdstuk tracht inzicht te geven in de
7
beleidsontwikkelingen en kwaliteitsverbeteringen voor de gedragsdeskundige expertise in het strafproces.
Goudriaan, A.E., Oosterlaan, J., Beurs, E. de & Brink, W. van den (2008). The role of self-reported impulsivity and reward sensitivity versus neurocognitive measures of disinhibition and decision-making in the prediction of relapse in pathological gamblers. Psychological Medicine, 38, 41-50. BACKGROUND: Disinhibition and decision-making skills play an important role in theories on the cause and outcome of addictive behaviors such as substance use disorders and pathological gambling. In recent studies, both disinhibition and disadvantageous decision-making strategies, as measured by neurocognitive tests, have been found to influence the course of substance use disorders. Research on factors affecting relapse in pathological gambling is scarce. METHOD: This study investigated the effect of both self-reported impulsivity and reward sensitivity, and neurocognitively assessed disinhibition and decision-making under conflicting contingencies, on relapse in a group of 46 pathological gamblers. RESULTS: Logistic regression analysis indicated that longer duration of the disorder and neurocognitive indicators of disinhibition (Stop Signal Reaction Time) and decision-making (Card Playing Task) were significant predictors of relapse (explaining 53% of the variance in relapse), whereas self-reported impulsivity and reward sensitivity did not significantly predict relapse. Overall classification accuracy was 76%, with a positive classification accuracy of 76% and a negative classification accuracy of 75%. CONCLUSIONS: Duration of the disorder and neurocognitive measures of disinhibition and decisionmaking are powerful predictors of relapse in pathological gambling. The results suggest that endophenotypical neurocognitive characteristics are more promising in the prediction of relapse in pathological gambling than phenotypical personality characteristics. Neurocognitive predictors may be useful to guide treatment planning of follow-up contacts and booster sessions.
Kampen, D. van, Beurs, E. de & Andrea, H. (2008). A short form of the DAPP-BQ, the DAPP-SF. Psychiatry Research, 160, 115-128. A short form of the Dimensional Assessment of Personality Pathology-Basic Questionnaire (DAPP-BQ), called the DAPP-SF, is presented, consisting of 136 of the original 290 items. It was established in a community sample that the factor structure of the DAPP-SF is highly congruent with the structure of the DAPP-BQ. The 18 DAPP-SF scales, which were found to be highly reliable, turned out to correlate substantially with the DAPP-BQ scales, even after applying a necessary correction, as the DAPP-SF was developed in the same sample used to investigate the Dutch DAPP-BQ. The higher-order convergent validity of the DAPP-SF was demonstrated by correlating the DAPP-SF scales and factors with Van Kampen's 5DPT. The same factor structure as found in the community sample of patients with personality disorder, also demonstrating that the agreement between the DAPP-SF and the DAPP-BQ is not dependent on the use of shared data. Finally, following Bagge and Trull [Bagge, C.L., Trull, T.J., 2003. DAPP-BQ: Factor structure and relations to personality disorder symptoms in a non-clinical sample. Journal of Personality Disorders 17, 19-32], specific predictions were tested concerning differences in means on the 18 scales between 10 diagnostic groups in the sample of patients with personality disorder. Results supported the validity of the DAPP-SF with respect to its lower-order structure. Finally, for practical purposes, preliminary norms are presented for females and males from the community in two different age groups.
Koenraadt, F. (2008). Beschadiging en vervalsing van kunst: over de daders en hun daden. In: A.A. Franken, M. de Langen & M. Moerings (red.). Constante waarden. Liber amicorum Constantijn Kelk, 615-625. Den Haag: Boom. Bijdrage aan het lijvige liber amicorum voor Contantijn Kelk, getiteld Constante waarden, dat hem eind oktober 2008 bij zijn afscheid als hoogleraar strafrecht aan de Universiteit Utrecht werd aangeboden. In deze bijdrage worden twee opzienbarende zaken besproken. De zaken zelf en de achtergronden van twee daders, Han van Meegeren (1889-1947), beschuldigd van kunstvervalsing, en Hans-Joachim B. (geboren 1937), meermalen beschuldigd van kunstbeschadiging, en de rol van deskundigen in beide zaken worden toegelicht en met elkaar vergeleken. Dit tegen de achtergrond van een bescheiden rol die het strafrecht in dergelijke zaken toekomt.
8
Koenraadt, F. (2008). De centrale positie van grensgevallen. Den Haag: Boom. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht op 6 oktober 2008. De expansie van de strafrechtspleging, waaronder de toename van het aantal delinquenten in detentie en de groei van het sanctiearsenaal, samen met de expansie van de geestelijke gezondheidszorg, zorgen voor een toename van het aantal grensgevallen. Ook komen er steeds nieuwe groepen bij. Deze grensgevallen bevinden zich op het grensvlak van strafrecht en geestelijke gezondheidszorg. De auteur bespeurt zowel in de gedragskundige voorlichting aan de rechter als in de behandeling van justitiabelen een vermindering van de individualisering die meer en meer plaats maakt voor beoordelingen en behandelingen die gebaseerd zijn op bevindingen op groepsniveau. In dit kader spreekt hij zelfs van ‘vergroving’ van de forensisch gedragskundige praktijk. Hij verzet zich dan ook tegen tendensen de huidige gradaties in de mate van toerekeningsvatbaarheid te versimpelen en is beducht voor een verschuiving in de strafrechtspleging van dadergericht- naar daadgerichtheid. Ondanks vorderingen in het wetenschappelijk onderzoek lijkt niet alleen de aandacht en zorg voor psychisch gestoorde gedetineerden te verslappen, maar is er ook sprake van fragmentering in de behandeling van deze patiënten. De auteur pleit voor meer maatwerk en nuance in de forensisch psychologische rapportage. Hij is voorstander van meer maatwerk en continuïteit in de behandeling in de forensische geestelijke gezondheidszorg.
Kordelaar, W.F. van & Veurink, G. (2008). De indicatiestelling voor gedragsdeskundige expertises In: H.J.C. van Marle, P. Mevis & M.J.F. van der Wolf (red.). Gedragskundige rapportage in het strafrecht, 125-155. Deventer: Kluwer. Dit handboek over de gedragskundige rapportage in het strafrecht is geschikt voor allen die betrokken zijn bij het (voor)traject van berechting en sanctionering van delinquenten met een psychische stoornis en de tenuitvoerlegging van sancties bij deze personen. Van gedragskundige en juridische zijde wordt een aantal belangrijke onderwerpen besproken die voor betrokkenen over en weer van belang zijn, die zowel gedragskundige als juridische voetangels en klemmen laten zien. Het is immers van groot belang dat juristen en gedragskundigen tijdens de rechtszitting of bij de inrichting van de tenuitvoerlegging, hoewel zij geen gemeenschappelijke taal spreken, elkaar wel begrijpen in wat ze te zeggen hebben. Daarnaast moeten ze binnen de strafrechtelijke context ook de mogelijkheid hebben op onderwerpen door te vragen en kritiek te leveren op elkaars werk. In dit kader wordt bijvoorbeeld aan de jurist een schets van psychiatrische ziektebeelden en van verslaving als gedragskundig probleem aangereikt, terwijl gedragskundigen worden ingelicht over de regeling van de deskundige in het strafprocesrecht. De redactie beoogt met dit handboek vooral verschillende aspecten van het werk van beide disciplines naast elkaar te zetten en te verhelderen op een wijze die leidt tot een verhoging van de kwaliteit van de rechtspraak.
Liem, M. & Koenraadt, F. (2008). Filicide: A comparative study of maternal versus paternal child homicide. Criminal Behaviour and Mental Health, 18, 166-176. Background. Filicide is the murder of a child by a parent. Historically, filicide was regarded as a female crime, but nowadays, in the West, men have become increasingly likely to he convicted of killing their child, Previous research on filicide has primarily focussed on either maternal or paternal filicide rather than comparing the two. Aim. The aim of our study is to examine and compare the socio-demographic, environmental and psychopathological factors underlying maternal and paternal filicide. Methods. Data were extracted from records in a forensic psychiatric observation hospital in Utrecht in the Netherlands for the period 1953-2004. Results. Seventy-nine men and 82 women were detained in the hospital under criminal charges in that period, having killed (132) or attempted to kill (29) their own child(ren). Differences between men and women were found with regard to age, methods of killing and motivation underlying the filicide. Conclusions. The categories of filicide identified corresponded to those in studies from other countries, indicating that filicide follow similar patterns throughout the Western world. The fact that 25% of fathers had killed in reaction to threatened separation or divorce, and that over a third of men and more than half of the women were mentally ill at the time may suggest that increased monitoring by primary care physicians under such circumstances might have preventive value.
9
Liem, M. & Koenraadt, F. (2008). Familicide: a comparison with spousal and child homicide by mentally disordered perpetrators. Criminal Behaviour & Mental Health, 18, 306-318. Background. Familicides, the killings of multiple family members, are believed to constitute an overlap between child homicide (filicide) and intimate partner homicide (uxoricide). Aim The aim of this paper was to examine and compare the socio-demographic, contextual and psychopathological factors of familicide perpetrators with factors of filicide and uxoricide perpetrators. Methods. Data were extracted from files in a forensic psychiatric observation hospital in Utrecht, The Netherlands, for the years 1953-2006. The sample of 536 persons was identified in one of the three categories of interest; 23 were accused of familicide, 133 of filicide and 380 of uxoricide. Results. Familicide perpetrators are more likely than filicide perpetrators to be male, to be older, to be more educated and to commit the offence with physical violence. They are more likely than uxoricide perpetrators to be married, less likely to have committed a previous violent offence but more likely to suffer from a personality disorder and more likely to attempt suicide following the homicide. Conclusion. Although similarities exist between the three groups under study, those accused of familicide cannot be equated with those accused of filicide or uxoricide. The finding that a large majority of the perpetrators were mentally ill at the time and that many killed when faced with divorce and/or custody over the child(ren) may suggest that increased monitoring of this group might have preventative value.
Lochmann van Bennekom, M.W.H., Gijsman, J., de Beurs, E., & Zitman, F.G. (2008). Poor agreement amongst psychiatrists assessing rationality in five cases of psychiatric polypharmacy. Progress in Neuropsychopharmacology and Biological Psychiatry, 32, 1069-1071. Psychiatric polypharmacy (the concurrent administration of two or more psychotropics to one patient) is common practice in treatment of psychiatric patients and is on the rise in the last decades (Rittmannsberger, 2002; Botts et al., 2003). It is practiced for several reasons such as treatment refractoriness, co-morbidity, alleviation of symptoms refractory to treatment, reduction of side effects of the primary drug and attempts to attain early onset of action (Dufresne, 1995). Drawbacks of the strategy are an increase of side effects, drug–drug interactions, non-compliance and the prescription of subtherapeutic dosages (Dufresne, 1995; Nayak, 1998). Moreover, robust scientific evidence demonstrating the efficacy of polypharmacy as treatment option is lacking for almost every psychiatric disorder (Freudenreich and Goff, 2002; Zarate and Quiroz, 2003; Zanarini, 2004; Viola et al., 2004). Attempts have been made to guide clinicians in practicing rational polypharmacy (Wolkowitz, 1993; Post et al., 1996; Reus, 1993), but no scientific data are available on what polypharmacy regimens psychiatrists consider rational and what not, and to which extent psychiatrists would agree on their judgment in the same case. As a first step to elucidate this subject, we studied inter-rater reliability of twenty psychiatrists globally assessing rationality of psychiatric polypharmacy in five vignettes.
Veerman, Ph. & Visser, R.B. (2008). Ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheid als laatste kans. In: C. de Graaf, C. Mak & F. van Wijk (red.). Rechten van het kind en ouderlijke verantwoordelijkheid, 179-188. Nijmegen: Ars Aequi. Bespreking van een aantal intensieve ‘systeem-gerichte’ benaderingswijzen bij grensoverschrijdend gedrag van jongeren. Het betreft hier Functional Family Therapy (FFT), Multi Sytem Therapy (MST) en Multi Dimensional Family Therapy (MDFT). Daarbij gaat het niet alleen om de inzet van de jongere, maar ook om die van de ouders.
10
Overige publicaties Bongers, I.L., Nieuwenhuizen,Ch. & Rutten, A. van (2008). Limitations of ADHD medication in juvenile delinquents. Mondelinge presentatie. European Association for Forensic Child and Adolescent Psychiatry, Psychology & other Involved Professions (EFCAP) 10th Anniversary Congress. Amsterdam, 21-24 oktober. Purpose: Stimulant medication is the most commonly used treatment for Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). The 700% increase in psychostimulant use that occurred in the 1990s justifies concern about the potential effects on child behavior problems (Le Fever, 2003). The purpose of this presentation is to obtain more insight in the effects and use of ADHD medication on juvenile delinquents with psychiatric disorders and possible limitations. Methods: Review of the current knowledge of the treatment of ADHD within juvenile delinquents, based on recent literature and own experience. Results: Stimulants are an efficacious and safe treatment for ADHD. The majority of studies, however, have focused on the school-aged population, with less research conducted among adolescents (Brown, 2005). In addition, a subset of ADHD patients will either fail to respond to stimulants or have side effects that preclude their use (Pliszka, 2003). Some patients, especially among the juvenile delinquent population, forget to take their medication. The alternative is once-daily (extended-release) treatment but this treatment is not completely repayed by most health insurances. There might be also some concern about possible misuse of the stimulant medication especially among addicted patients (Volkow, 2003). The stimulants have been found to improve functioning in a number of domains - at least in the short term. In general, effect sizes have been found to vary among symptom domains with the strongest effects of stimulant medication being demonstrated on measures of attention and impulsivity whereas only modest effect sizes have been reported for academic achievement. There are only a few studies that investigate the effect of medication in population with co-morbidity (e.g., ODD, CD), which is most likely the case in juvenile delinquents with psychiatric problems (Vreugdenhil, 2003) Conclusion: ADHD is associated with impairment and comorbidity throughout the life span especially in juvenile delinquents (Vermeiren, 2006). Serious concerns remain about the efficacy and safety of medication for use in these adolescents. Because systematic review of the effects of pharmacological treatment fails to support the conceptualization that the clinical problems presented by ADHD can be effectively treated by medication alone, alternative treatments for ADHD also have to be investigated.
Daniëls, D. (2008). Hoe onbewust kan willen zijn. Tijdschrift voor psychoanalyse, 4, 271-273. Verslag van symposium: De vrije wil? 6 juni 2008. Het concept van de vrije wil wordt kritisch besproken naar aanleiding van de gelijknamige studiedag van 6 juni 2008 in Amsterdam. Waar natuurwetenschappers zeggen te kunnen aantonen dat het om een volstrekt obsolete notie gaat, wordt er vanuit de humaniora en de sociale wetenschappers op gewezen dat een vrije wil alom ‘ervaren’ wordt als bestaand; sterker nog, zonder aanname van een vrije wil is een humane maatschappijordening ondenkbaar. Kan het zijn dat discussianten het over een fundamenteel andere categorie hebben terwijl ze elkaar bestoken met semantische middelen in de veronderstelling dat ze het over hetzelfde hebben?
Duits, N. (2008). Bespreking van: Forensisch psychodiagnostisch gereedschap. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 12, 1054-1058. Boekbespreking.
11
Duits, N. (2008). Prospective study for violence risk assessment in pre-trail mental health evaluations of youngsters. Mondelinge presentatie. European Association for Forensic Child and Adolescent Psychiatry, Psychology & other Involved Professions (EFCAP) 10th Anniversary Congress. Amsterdam, 21-24 oktober. Duits, N. (2008). Quality pre-trial mental health reports of youngsters. Mondelinge presentatie. European Association for Forensic Child and Adolescent Psychiatry, Psychology & other Involved Professions (EFCAP) 10th Anniversary Congress. Amsterdam, 21-24 oktober. Duits, N. (2008). Forensic adolescent psychiatry and psychology: screening and diagnostic assessment. Mondelinge presentatie. European Association for Forensic Child and Adolescent Psychiatry, Psychology & other Involved Professions (EFCAP) 10th Anniversary Congress. Amsterdam, 21oktober. Harkink, J. (2008) B-155 Online demonstratie FOTRES. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S266. Koenraadt, F. & Liem, M (2008). Intrafamilial Homicide: Ambivalence in self-directed and other-directed aggression. Mondelinge presentatie. First Biennial Conference of the International Family Aggression Society. Preston, Engeland, 19 maart.
Koenraadt, F. & Liem, M (2008). Killing of spouses. Mondelinge presentatie. First Biennial Conference of the International Family Aggression Society. Preston, Engeland, 18 maart. Koenraadt, F. (2008). Recensie van A.J. Verheugt, Moordouders, 2007. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 63(2), 159-161. Boekrecensie.
Koenraadt, F., & Raes, B.C.M. (2008). Rubriek Forensische psychiatrie en psychologie. Delikt & Delinkwent, 38,168-173, 884-887.
12
Kuyck, W.G.E. (2008). Impulsive and premeditated aggression: subtypes with a neurobiological background. Mondelinge presentatie. European Association of Psychology and Law (EAPL) Conference. Maastricht, 2-5 juli. International Society of the Research on Aggression (ISRA) World Meeting. Budapest, Hongarije, 8-13 juli. In deze voordrachten werden op basis van een literatuuroverzicht de subtypen van agressief gedrag besproken, en voor ieder subtype werd de neurobiologische etiologie toegelicht.
Kuyck, W.G.E. & Oei, T.I. (2008). De toekomst van de forensische psychiatrie bezien vanuit haar verleden: verslag studiedag platform psychiatrie & recht. Nieuwsbrief Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, 12, 4-5. Dit verslag beschrijft de samenvattingen van de verschillende voordrachten, waar Edward Shorter uit Canada ook een bijdrage had.
Man, J.J.F.M. de (2008). Providing forensic psychiatry in the Netherlands. Mondelinge presentatie. Invitational conference van de Ghent Group, mede georganiseerd door Forum Pompeii onder voorzitterschap van Kris Goethals van de Pompestichting. Nijmegen, 26 september. Meer, M. van der, Barendregt, M. & Beurs, E. de (2008). Using the Structured Inventory of Malingered Symptomatology (SIMS) in pre-trial forensic psychiatric assessments. Mondelinge presentatie. European Association of Psychology and Law (EAPL) Conference. Maastricht, 2-5 juli. Mol, E.M.M. (2008). S-52 Psychiatrie en strafrecht; botsende perspectieven. Tijdschrift voor psychiatrie, Supplement 1, S149-S152. De forensisch psychiater functioneert in een sterk krachtenveld met complexe diagnostiek en rapportages, zwaarwegende adviezen met verantwoording ter rechtzitting, intensieve risicovolle behandelingen, kritiek in de media en overhaaste politieke beslissingen met directe invloed op behandelingsmogelijkheden. De forensisch psychiater wordt uitgedaagd de mogelijkheden en beperkingen van de forensische psychiatrie uit te dragen en de botsende perspectieven tussen psychiatrie en strafrecht over het voetlicht te brengen in het belang van de forensische patiënt én een veilige samenleving.
Ranitz, A. de. (2008) B-155 Stand van zaken wetenschappelijk onderzoek – ideeën voor onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S266. Rijnders, R.J.P. (2008)
13
B-153 De dissociatieve stoornissen in het Pro Justitia-onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S264. Rinne, T. (2008) B-153 De ptss in het Pro Justitia-onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S264. Rinne, T. & Rijnders, R.J.P. (2008) B-153 De posttraumatische stressstoornis en de dissociatieve stoornissen in het Pro Justitiaonderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S263-264. Troost, I.E. (2008). Forensische diagnostiek in het civiele jeugdrecht; een zorg voor het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, 14, 3143. In het artikel wordt de taakinvulling van het NIFP op het terrein van het civiele jeugdrecht besproken. Het NIFP bemiddelt tussen de opdrachtgever en rapporteur ten behoeve van het uitbrengen van forensische rapportages. Daarnaast heeft het NIFP een taak op het gebied van de indicatiestelling en toetsing. Aan de hand van een casus over kindermishandeling worden het proces, de knelpunten en de rol van de verschillende partijen beschreven.
Westendorp, J.A. (2008) B-155 FOTRES, van risicotaxatie naar risicomanagement. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S265-266. Westendorp, J.A. (2008) B-155 Ontwikkeling van FOTRES. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S266. Westendorp, J.A. (2008) B-155 Discussie. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S266. Westenborg, M. (2008) B-155 Inleiding FOTRES – inhoudelijke aspecten. Tijdschrift voor Psychiatrie, Supplement 1, S266.
14