DE VUURBAKENS TER BEVEILIGING VAN DE SCHEEPVAART IN DE MIDDELEEUWEN DOOR C. HOEK
T
USSEN de zandplaten vóór en in de enkele kilometers brede Maasmond tussen Oost-Voorne en Hoek van Holland bevonden zich vanouds een aantal stroomgeulen, waarvan vooral de zuidelijkste, langs de kust van Voorne, van belang was voor de scheepvaart. Daar de richting van deze geulen vaak ten gevolge van het aanslibben of wegslaan van de zandplaten veranderde, heeft men reeds vroeg maatregelen getroffen de scheepvaartroute vast te leggen. Komende vanuit zee zag men allereerst een tweetal hoge bouwsels die - als men hen op één lijn zag - de juiste vaarroute aangaven. Deze kapen werden 's nachts verlicht door vuren en gebeurde het, dat de vaargeul van richting veranderde, dan verplaatste men de het dichtst bij zee gelegen kaap, waarmee de richting van de route gecorrigeerd werd. Als men deze route volgde, kwam men bij een verankerde ton, vanwaar men een tweede kon zien, vervolgens een derde en tenslotte een vierde. Zó varende passeerde men de gevaarlijke zandplaten en bevond zich dan in de rivier op korte afstand van de stad Brielle. Deze plaats had dus vanouds groot belang bij dit beveiligingssysteem, dat als het ware de koopvaarders haar haven binnenloodste. De bouw van de beide vuurbakens gaat terug op een privilege, op 8 december 1280 door heer Aelbrecht, heer van Voorne en burggraaf van Zeeland, gegeven aan de kerk en de heilige geest ten Brielle 'om te makene twee viereberghen ten ouden Brielle ende die viereberghen te achterwaernen als er toe horet omme oerbare der goeder lieden die zee zoeken, beijde bij nachte ende bij daghe'. Dat de kerk- en heilige geestmeesters dit recht niet gingen uitoefenen uit christelijke naastenliefde tot 'de goede lieden die zee zoeken', blijkt uit het vervolg van de oorkonde, waarin nadrukkelijk bepaald werd dat zij 'al die rente die daer of comen sal ewelike te hebbene ende te besittene also langhe alse si die viereberghen moghen houden van der zee'. Wij hebben hier dus te doen met een schenking aan beide geestelijke instellingen om hun inkomsten te verhogen. Deze inkomsten werden geïnd door de 254
vierboetmeesters en wel van de schippers, die de Maasmond inen uitvoeren *). Op 1 juni 1333 stelde Geraerd, heer van Voorne en burggraaf van Zeeland, nadrukkelijk vast dat de vierboetmeesters hiertoe het recht hadden en dat zij de grootte van het verschuldigde bedrag mochten bepalen, al naar behoefte van de door hen gemaakte onkosten. Op 8 september 1358 verklaart Machteld, vrouwe van Valkenburg, van Voorne, burggravin van Zeeland, dat zij in overleg met de stad Dordrecht en de kooplieden uit Duitsland en van de Hanze besloten heeft ten behoeve van de zeevaarders in het gat van der Maeze op haar kosten vier tonnen te doen leggen die 'met goede veteren ende sware steenen alsoo verzekert sullen sijn, dat sij niet en mogen verdrijven, nog bij argliste verlegt werden'. Elk schip, beneden de 60 last, zal betalen 14 groten payments, boven de 60 last 21 groten payments. De betaling zal geschieden aan de rentmeester van de vrouwe van Voorne of aan degene, aan wie zij het recht zal overdragen, op gelijke wijze als men het vierboetgeld int. Op 14 januari 1390 geeft hertog Aelbrecht van Beieren, graaf van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, heer van Friesland maar ook als heer van Voorne, aan de stad Brielle het recht de 'vierende capen', zoals deze bestaan en later nog zullen zijn, op haar kost te bewaren waartegenover zij ook de inkomsten zal krijgen. Hieruit blijkt duidelijk dat zowel de kerkmeesters als de heilige geestmeesters afstand van hun rechten gedaan hebben, welke door het stadsbestuur zijn overgenomen. Hierom is de oudste ten dele bewaarde stadsrekening van Brielle van belang, welke loopt over een periode van een jaar, te beginnen op 1 oktober 1415. Hier vinden wij onder de ontvangsten op folio 5: 0/z(/a/z£e/z van capen em/e Item ontfangen van Jan Jansz. van den eersten halven jare dat verscheen op onsser liever vrouwendach te lichtmisse 10 lb. gr. ende I7V2 se. gr., den IJngelsen nobel gerekent voir 92 grooten maict 77 lb. Hollants, den zelven nobel gerekent voir 80 grooten 75 lb. 14 se. 4 d. Hollants Item ontfangen van den selven van den lesten halven jare verscheen op sinte Jacobs apostelsdach ver255
leden 9 lb. 10 se. gr. den Ungelsen nobel gerekent voor 94 grooten maect 76 lb. Holiants, beloopt den zelven nobel gerekent voir 80 grooten 64 lb. 13 se. 7 d. Holiants Sum. 140 lb. 7 se. 10 d. Holiants. Onder de uitgaven vinden wij op fol. 17: /to d/e cojf van den v/er&öe/en wi reec£e /e Item gegeven van 6 middelhouten, die dair an verbesicht waren, 't stuck 9 groot, maect Item gegeven van 16 keperhouten, die dair an verbesicht sijn, van 't stuck 4 gr., maect Item gegeven van 8 rachters, die an die vierboeten verbesicht sijn, van 't stuck 5 gr., maect Item gegeven van 6 eyken plancken, die dair an verbesicht sijn, van 't stuck 10 gr., maect Item gegeven Willem Humansz., dat hij dat voirscreven hout tot 3 reysen voerde onder die vierboeten Item gegeven van 400 steens, dair die haerden op die vierboeten of ghemaects ende van den ouden steen tot 2 reysen aldair te voeren, te samen Item gegeven van dubbel kokerspikeren, kokerspikeren, boeyspikeren ende ijseren bouten, die an beide vierboeten verbesicht sijn Item gegeven van die haerden op die vierboeten te maken Item gegeven van baste aldaer verbesicht ende van 2 manden Item gegeven Mairtijn ende Reyngen van 5 dage, die sij elcs tijmerden an die hoge vierboeten ende van 2 dage, die sij tijmerden an die lage vierboete, 's daghes elcs 10 gr., maect
36 se. Holiants 42 se. 8 d. Holiants 26 se. 8 d. Holiants 40 se. Holiants 18 se. Holiants 20 se. Holiants 48 se. Holiants 8 se. Holiants 16 se. Holiants
4 lb. 13 se. 4 d. Holiants 8 se. Holiants
Item gegeven van een slot an die vierboeten Sum. 17 lb. 16 se. 4 d. Holiants, den Ungelsen nobel gerekent voir 92 grooten maict den zelven nobel gerekent voir 80 grooten: 15 lb. 9 se. 10 d. Holiants.
Op folio 18 komen posten voor betreffende het stoken: den cos/ van den v/erèoe/en te v«eren ende van den Item gegeven Coppijn Casus, dat hij gelevert heeft riet, gluey, turf ende hout, dair men op die vierbouten mede gheviert heeft van Bamisse tot onser vrouwen lichtmisse, dat hem besteet was bij den gherechte 24 lb. Holiants 256
6 / . Gec/ee//e vc?« eert
w/7 c/e eers/e / / e / / / va// c/e 76c/e eeww; //>//:5 c/e rw/we e// c/e /// c/e c/w///e// c/e
ATCÏC7/7
*/>*
62. GWee//e//yA:
VÖ/?
vwwr/o/e«
Item gegeven Pieter die Naeyer, dat hij gelevert heeft riet, gluey, turf ende hout, die men op die vierboeten mede gheviert heeft van onsser vrouwen lichtmisse lestleden tot Bamisse dairan naest commende, dat hem besteet was te doen bij den gherechte om 43 lb. Hollants een jair lang als van onsser vrouwen lichtmisse lestleden tot onsser vrouwen lichtmisse naest comende, hem gegeven van die tweedeel jairs voirscreven 28 lb. 13 se. 4 Hollants Item gegeven 4 stokers, dat sij 13 maenden lang nachts ghestooct hebben op die vierboeten, tot elker maent onder hen vieren 6 lb. Hollants, maect 78 lb. Hollants Item gegeven den zelven voir haer pilsen 8 lb. Hollants Item gegeven den zelven tot vijf hoochtiden, tot elker hoochtijt onder hem vieren 20 gr., maect 3 lb. 6 se. 8 d. Hollants Sum. 142 lb. Hollants, den Ungelsen nobel gerekent voir 92 grooten, maict den zelven nobel gherekent voir 80 grooten: 122 lb. 3 se. 5 d. Hollants. Uit dezelfde rekening blijkt op folio 16, dat de betonning in de
Maas, die in 1358 vanwege de vrouwe van Voorne ingesteld is, in het bezit van de stad is gekomen: der Item gegeven van der tonnen op te winden, an die crane te brengen ende als die ghemaect was weder te legghen 3 lb. 10 se. Hollants Item ghegeven van die tonne scoon te maken, te versien van des daer an te doen was ende die tonne te blasen 18 se. Hollants Item ghegeven van een half vat peecs, dat ander tonne verbesicht was, van riede en van die tonne te peken 32 se. Hollants Item gegeven van der tonnen op die craen te doen, die te cruyden tot Coppe Adaems ende weder op die crane, als die ghemaect was ende te scepe te samen 12 se. Hollants Item gegeven Cop Adaem, dat hij die raecse van der tonne lengede 31/2 vame van 210 pont, weghens eiken 100 pont gehmaect 's ijsers 10 se. groot, maect 8 lb. 8 se. Hollants Item ghegeven 4 mannen, die mit Pier van Lier voeren ende holpen hem die tonne legghen, van spijse ende drancke, die int schip gheleyt wart 23 se. 4 d. Hollants Item gegeven van eenen reep, die ghebesicht was om die tonne ende raecse op te winnen die verloren wart ende om een hout dair een dobber of ghe257
maect, die op die raecse ghemeert wart ende van den dobber te maken te samen 24 es. Hollants Item gegeven van een nijen slot, daer die raecse mede ghesloten es 14 se. Hollants Sum. 18 lb. 15 se. 4 d. Hollants, den IJngelsen nobel gerekent voir 92 grooten, maect den zelven nobel gherekent voir 80 grooten: 16 lb. 6 se. 4. d Hollants. Tegenover de onkosten van de tonnen staan geen ontvangsten, wat het waarschijnlijk maakt dat het vierboet- en het tonnengeld als één heffing geïnd werd, iets wat de tekst van de oorkonde van 1358 niet onwaarschijnlijk maakt. De oorspronkelijke eigenaars van de vierboeten, de kerk- en heilige geestmeesters van Brielle hebben dus in of voor 1390 hun rechten verkocht, hetzij voor een bedrag ineens of tegen een door het stadsbestuur jaarlijks uit te keren vergoeding. Met het oog op dit laatste zijn twee posten in de stadsrekening van belang. Op folio 2 komt onder het hoofd 'Dits ontfangen van der steden gorsen' voor: 'Item dat molewater ende die veste zuytwairts van den Langestraetsen poirthuyze is der kerken ten Briele geleent steen uit te backen bij consente des gemeens rechts, dair of niet ontfangen'. En op folio 14v onder het hoofd: 'Dits uitgegeven bij bevele t 's gerecht': 'Item gegeven den heyligen gheestmeesteren den armen luden te deelen 6 lb. Hollants'. Het kunnen beide toevallige posten zijn, maar het kan ook een restant van de afkoopsom wezen. Ook de latere stadsrekeningen bevatten gegevens over de vierboeten, b.v. die van 1459-1460: 'Item ghegheven Jan die slotemaker van die vierpanne al nyeu te maken sonder den bodem op die /wwte/i vierboete 3 se. ende vermaect op die j/ee/ie/i vierboete die groete vierpanne al nyeu sonder den bodem 4 se. Item ghegheven 2 man van 6 daghen werkens an een nyen dore op die houten vierboete ende an den haert ende andens nyeuwen lantaern dairmen nu mede viert, huerlijc 6 gr. sdaechs'. In 1542 breekt de oorlog uit tussen keizer Karel V en koning Frans I van Frankrijk. Omdat men bevreesd is voor activiteiten van de Franse vloot in de Maasmond, besluiten de Staten van 258
Holland op 25 mei 1542 dat 'de capen afgehouden ende de tonnen opgehaelt' zullen worden. Op 18 september 1544 worden bij het verdrag van Crespy de vijandelijkheden beëindigd en gaat men de schade herstellen. De houten kaap blijkt geheel gesloopt te zijn. Men maakt van de gelegenheid gebruik om deze op het meest gunstige punt op te stellen, waartoe gedeputeerden uit Delft, Rotterdam, Schiedam en Delfshaven met het stadsbestuur van Brielle in vier wagens naar Oost-Voorne rijden. Uit de bouwposten blijkt, dat deze kaap met 2000 leien is gedekt. De schade aan de stenen kaap blijkt beperkt te zijn tot het houtwerk. Op 25 juni 1544 besteedt de Brielse magistraat reeds het 'dackdicht met harden daecke maken (van) de steenen cape' en op 5 september hierna neemt Ariaen Aertsz. op zich o.a. *drie solderen ende trappen van de voirss. cape te repareren'. Er worden dus drie nieuwe verdiepingvloeren ingelegd en houten trappen aangebracht. In 1545 zijn de kapen weer in bedrijf, zij blijken nu echter met kolen gestookt te worden, die meestal te Dordrecht worden gekocht. Op 26 september 1551 breekt opnieuw de oorlog met Frankrijk uit en opnieuw worden de kapen buiten bedrijf gesteld. Deze keer is de vrees voor de vijandelijke vloten zo groot, dat alles wat te Oost-Voorne vanuit zee boven de duinen uit zichtbaar is, gesloopt wordt en elk gebouw, waarin zich gelande vijandelijke troepen zouden kunnen verschansen, ontmanteld wordt. Zo worden de torens van de burcht gesloopt en een deel van de ringmuur geslecht; de kerktoren verliest zijn spits en een deel van zijn stenen bovenbouw, de stenen baak schijnt nu ook geheel vernield te zijn. Na het einde van de vijandelijkheden wordt op 10 februari 1559 besloten dat drie leden van het stadsbestuur naar Oost-Voorne zullen gaan om 'aldaer te besichtigen ende ordonneeren, waer men de steene vierboete oirbaerlicken zal fondeeren ende opmaecken' en op 28 juli besluit men 'dat men de steene cape tot Oostvoeren zal maicken widt int viercandt 12 voet ende hooch 37 voet' ^). Hieruit blijkt, dat men de oude toren niet hersteld heeft en zelfs geen nieuwe op de oude fundering heeft opgetrokken, zodat de vernieling in 1551 wel zeer grondig geweest moet zijn. In hoeverre laten de historische gegevens en de resultaten van het archeologisch onderzoek zich combineren? 259
Allereerst de plaats van de vuurbakens. De traditie wil, dat deze van ouds geweest is op de hoek van de Heyndijk op de plaats waar nu nog de romp van de zeventiende eeuwse stenen baak zich verheft en waar op een kaart van 1586 een baken voorkomt^). De Heyndijk ligt niet binnen het ambacht Oost-Voorne, waar men in 1544 en 1559 naar toe gaat. Inderdaad komen op een kaart van omstreeks 1540 niet alleen de vier tonnen in de vaargeul maar ook beide vuurtorens voor, niet aan de Heyndijk, maar in het dorp Oost-Voorne, ten westen van de burcht. Deze situatie komt ook voor op de kaart van Voorne door de landmeter Jan Jansz. Potter in 1572 gemaakt. Hierbij blijkt dat een toren in de duinen staat, de tweede op het terrein erbinnen*). De plaats komt overeen met de opgegraven torenfundering. Opmerkelijk is dat het kanaal, dat Brielle in de middeleeuwen met de burcht te Voorne verbond en waarlangs de bevoorrading van deze laatste plaatsvond, via de gracht van de voorburcht zich voortzette achter het huis Overburen om tot vlak bij de gevonden fundering. De weg, die vanaf het burchtterrein naar de toren loopt, de Zwartelaan, heet op achttiende eeuwse kaarten nog de Kaapweg. De vorm van de fundering, een achtkant met een uitwendige maat van 12 meter, gemeten tussen het midden van twee tegenoverelkaar gelegen zijden, bewijst dat wij hier beslist niet te doen hebben met de in 1559 herbouwde toren, die n.l. vierkant was met zijden van bijna 5 meter lengte. Onder het binnen de toren gevallen slooppuin kwam een fragment van een goed dateerbare grape (kookpot) te voorschijn, n.l. uit de eerste helft van de zestiende eeuw, zodat het wel zeker is dat wij te doen hebben met de in 1544 herstelde en in 1551 gesloopte toren. Inderdaad bleek het inwendige van de toren gediend te hebben voor kolenopslag. Over de ouderdom van de toren kan het volgende worden opgemerkt. Onder de toren bevindt zich een duidelijk herkenbare donkere laag, die veel aardewerkscherven bevat, waarvan de oudste dateren uit het laatste kwart van de dertiende eeuw en de jongste uit het midden van het derde kwart van de veertiende. Dit maakt het onmogelijk, dat de fundering voor dit laatste tijdstip is aangelegd. In de stadsrekening van 1459 wordt de stenen toren nadrukkelijk genoemd, in die van 1415 wordt gesproken van de hoge en de lage vierboet. 260
Het metselwerk is echter beslist nog wel veertiende eeuws, zodat in 1415 met de hoge vierboet wel de stenen toren zal zijn bedoeld, vooral ook daar de houten kaap blijkens de zestiende eeuwse kaarten op de duinen stond, dus lager van constructie behoefde te zijn dan de stenen in het vlakke land achter de duinen. In het eind van de veertiende eeuw zijn de kapen van eigenaar verwisseld en als men de posten van ontvangst en uitgaven in 1415 tegenover elkaar stelt, dan blijkt dat deze vierboeten meer kostten dan opbrachten. De Brielse regering heeft deze dan beslist niet gekocht als gunstige geldbelegging, maar eerder omdat het goed functioneren ervan onontbeerlijk was voor de scheepvaart om de haven van Brielle te bereiken en het is zeker niet uitgesloten, dat de oorspronkelijke bezitters wat betreft de bakens nalatig zijn geweest. Of de overname eerst in 1390 plaatsvond, of dat het charter van 14 januari van dat jaar een reeds langer bestaande toestand bevestigde, valt uit de tekst ervan niet op te maken. Het stadsbestuur zal de grote toren gebouwd hebben, mogelijk op reeds bestaande fundamenten, daar de onderste lagen wonderlijk onregelmatig zijn opgetrokken. Dit maakt het plausibel, dat een begin aan de torenbouw gemaakt is door de kerkmeesters c.s., die niet verder dan een halve meter metselwerk kwamen, waarna het geheel een zekere tijd is blijven liggen en dat daarna het stadsbestuur de zaak degelijker aangepakt en voltooid heeft. De bouw zou dan globaal te stellen zijn tussen 1360 en 1390. Over het uiterlijk van de toren valt behalve over zijn achtkante vorm nog wel iets meer te vertellen. Hij had drie verdiepingen met houten vloeren, blijkens het herstel in 1544. De hoogte valt af te lezen aan de kerktoren van Oostvoorne, deze vertoont n.l. nog steeds het lidteken van de sloop in 1552, het overgebleven metselwerk ervan was toen niet vanuit zee zichtbaar, zodat het vuur in de baak hoger geplaatst moet geweest zijn, hetgeen overeen zal komen met de tegenwoordige hoogte van de kerktoren n.l. op 21.50 meter plus N.A.P. De begane grondvloer van de vuurtoren ligt op 1.40 plus N.A.P., zodat de stenen romp ruim 20 meter hoog zal zijn geweest, waarbij dan nog zeker een met leien gedekte kap van ongeveer 10 meter hoogte, inclusief het open deel voor de vuurpan, komt. Deze leien kap vroeg steeds weer onderhoud en tegen de fun261
dering stonden dan ook keurig stapels nieuwe leien opgesteld, die bij de ontgraving zijn teruggevonden. Gezien echter de oudere schervenlaag heeft de toren een voorganger gehad, vermoedelijk van hout, waarvan de bouw in 1280 volledig door dit schervenpakket gedekt wordt, daar hierin geen ouder materiaal voorkomt. De thans opgegraven fundering is voorlopig geconserveerd met financiële steun van de stichting Bevordering Volkskracht. Deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden onder toezicht van de heer ir. C. J. Bardet van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ten slotte betekent deze vondst ook het einde van de traditie, dat bij de Heyndijk in zee een verdronken stad Den Briel zou rusten als een Voorns Vineta. Den ouden Briel, in 1280 als de plaats voor de oprichting van de vuurbakens aangewezen, blijkt nu n.l. in Oost-Voorne te liggen, tussen de duinen en de burcht. In het memoriaalboek van het Brielse stadsbestuur komt dan ook een aantekening voor dat de in 1552 gesloopte bakens inderdaad in de duinen van Oost-Voorne hebben gestaan. Namen als Briel, Bruil, Breul, Brol enz. gaan in oorsprong terug op een Keltisch woord brogilo, dat deel of afgepaalde ruimte betekent, iets wat bepaald niet inhoudt, dat op plaatsen, waar dergelijke namen voorkomen, Kelten gewoond moeten hebben. Het woord brogilo werd meestal als broilo uit het Keltisch overgenomen en verspreidde zich over een groot deel van WestEuropa. De verschillende vormen die zo ontstonden, gaven op hun beurt ook weer aanleiding tot ontleningen. Zo schijnen juist de vormen met -e-of-ie- b.v. Brele, Briel vrij laat uit het oudFranse Bruil overgenomen te zijn *). In de loop van de tijd veranderde ook de betekenis van het woord van afgeperkte ruimte tot laag stuk grond, vaak met houtgewas begroeid. De sfeer waarin die verandering zich voltrok, was die van de hoforganisatie. Het is n.l. zeer waarschijnlijk dat 'broilus' en 'brogilus' in het middeleeuws latijn termini technici waren. De grote hoeveelheid varianten is dan ook te verklaren uit de herhaalde ontleningen aan deze termen ®). De burcht te Voorne heeft zich ontwikkeld uit een domaniaal agrarisch bedrijf, dat in zijn oorsprong zeker niet verder terug gaat 262
dan tot het einde van de tiende eeuw. Uit de domeinrekeningen sedert 1373 blijkt dat dit bedrijf dan al volledig verdwenen is, iets wat, gezien ook het beeld elders, reeds in de twaalfde en dertiende eeuw gebeurd zal zijn. Het vlakke, zanderige terrein tegenover de voorburcht heeft kennelijk oorspronkelijk een functie in de oude hoforganisatie gehad, mogelijk een plaats voor vee, het was dus een 'briel'. Toen het zijn oorspronkelijke functie verloren had, was het een voormalige of oude briel, waarover de heer van Voorne kon beschikken als bouwterrein voor de vuurbakens. Het is geen toeval, dat de tweede zetel van de heren van Voorne op dit eiland, het hof te Maerlant, eenzelfde beeld vertoont. De juiste ligging van de kern van het Hof, waar tot in de zestiende eeuw de heren van Voorne of hun stadhouders verbleven, is sedert de onderzoekingen van de heer A. A. Arkenbout bekend. Het lag in Brielle, in de parochie Maarland, binnen de driehoek Maarlandse kerkhof, Langestraat, Kaatsbaan. De parochie Maarland wordt in 1277 vermeld. De kapelaan van de heer van Voorne wordt naast de pastoor genoemd als de kapelaan van Maarland'). Jongere takken van het geslacht van de heren van Voorne noemen zich in 1230 reeds van Maarland®). Tegenover het hof van Maarland lag aan de andere zijde van de Langestraat en de plaats Welle ook een briel. In de dertiende eeuw wordt op dit gebied, dat dan een zelfstandige parochie wordt, door de heren van Voorne systematisch door het verlenen van voorrechten een plaats gekweekt, waardoor het oorspronkelijk tot het agrarisch bedrijf behorende stuk grond, als terrein voor huizen en erven aanzienlijk in waarde is gestegen.
NOTEN
1) Charter in het Gemeente-archief te Brielle; de tekst ervan en van de hiernagenoemde charters is te vinden in: •Beschrijving van de stad Briele en den lande van Voorn' door Kornelis van Alkemade en mr. P. van der Schelling, 1729, deel II. 2) Zie ook mr. H. C. Hazewinkel: 'Een zeldzame prent van J. C. Philips', in Rotterdamsch Jaarboekje 1936, blz. 55-64 en A. A. Arkenbout: 'De bakens van de Maasmond in de jaren 1534-1548', in Rotterdams Jaarboekje 1960, blz. 114-122. 3) Rotterdamsch Jaarboekje 1934, bijlage 7 tegenover blz. 64. 4) Maritiem Museum te Rotterdam. 263
5) M. Schönfeld: 'Veldnamen in Nederland', 2de druk, 1950, blz. 132 en M. Schönfeld: Tijdschrift v. Ned. Taal en Letterkunde', XXXI, 1912, blz. 39 v.v. 6) Vriendelijke mededeling van dr. D. P. Blok. 7) Oorkondenboek van Holland en Zeeland, deel III, no. 178, 209 en 222. 8) Idem, no. 65.
BLADVULLING
HARDLOPER (II) Dirk van der Pondt, van beroep Zakkendrager, wonende in de Halstraat wijk I No 310 te Rotterdam, noodigt den beroemden Hardlooper Weber uit, om tegen hem binnen den kortsten tijd eene WEDLOOP te doen van Rotterdam naar 's Gravenhage en terug; kunnende des verkiezende zelfs nog eenige minuten vóór krijgen. (7?.O., 5 De vroeger gedane HARDLOOP, door den beroemden P. Weber, van de Wester-Hoofdpoort tot de Bontepaal, drie maal heen en terug, in 32 en 1 halve en na hem door D. van der Pond in 30 minuten, zal door den laatstgenoemden op a.s. Vrijdag, des namiddags ten half vijf ure, herhaald worden in 28 minuten, en na afloop der drie toeren nog eene terug. Na het eindigen zal, met toestemming van Heeren Commissarissen der onderscheidene Sociëteiten, aan de Leden gelegenheid gegeven worden derzelver goedkeuring te betoonen, door in geplaatste Bussen, naar believe, een douceur te geven. Gem. D. van der Pond biedt het geëerd Publiek aan, vóór den Hardloop, zich te overtuigen, dat zijne schoenen met geene veren of elastique voorzien zijn. Een ieder wordt verzocht, hem in zijnen loop niet hinderlijk te zijn. f-R.C/., 75 .«?ƒ>/. 7525; 264