De Vliegenmepper Jaargang 11, nr. 1 april 2002
Contactorgaan van de sectie Diptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging
INHOUDSOPGAVE Redactioneel 1 Een nieuwe tabel tot de Nederlandse Tipulidae in aantocht 2 Activiteiten van de sectie Diptera: - verslag vergaderdeel dipteradag gehouden op 26 januari 2002 te Amsterdam 7 - oproep 8 Overzicht nationale dipterachecklisten 8 Oproepen - Episyrphusproject 9 - Boorvlieggegevens 9 Recensie 10 Nieuwe literatuur 11 Rariteitjes 22 Stikpottip 22 Vliegen op schermbloemen: Empidoidae, Fanniidae en Lauxaniidae 23 Aankondiging dipteraweekeinde 24-26 mei 2002 in de Weerribben 24 Colofon 25
REDACTIONEEL Ook deze keer heeft de redactie een gevarieerde Vliegenmepper weten te produceren. Allereerst de aankondiging van het Dipteraweekeinde dat van 24 tot 26 mei 2002 in de Weerribben wordt gehouden en waar iedereen natuurlijk naar toe gaat! Zie hiervoor bladzijde 25! Verder heeft de redactie wederom een familiespecialist zo ver weten krijgen een inleidend verhaal te schrijven. Deze keer is het Herman de Jong die met een stuk over Tipulidae een nieuwe nederlandse tabel aankondigt. Naast de verzoeken van medewerking van Bart Achterkamp (Episyrphus balteatus) en Bob van Aartsen en John Smit (boorvliegen) tevens het verslag van een onderzoekje naar dipterenbezoek op schermbloemen van Alexander Deelman. En gelukkig is de rubriek Literatuur terug: een overzicht van meer dan elf bladzijden dipteralitereratuur van Pjotr Oosterbroek en een recensie van Liane Lankreijer. Veel leesplezier en tot het dipteraweekeinde!! De redactie: André van Eck, Laurens van der Leij en Jaap van der Linden
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
1
EEN NIEUWE TABEL TOT DE NEDERLANDSE TIPULIDAE IN AANTOCHT door Herman de Jong Abstract: An overview of the Tipulidae genera occurring in the Netherlands and the rest of the world is presented. Present and past research in the Netherlands and some ecological observations are discussed.
Inleiding
Tot de meest opvallende groepen van muggen horen ongetwijfeld de Tipulidae, de langpootmuggen. Met hun lange, afhangende poten zijn de doorgaans grote muggen in vlucht direct herkenbaar als Tipulidae. Een met krabbelende poten tegen een vensterraam heen en weer zwalkende langpootmug is een voor iedereen bekend verschijnsel. De vleugelslag van de grotere soorten produceert een duidelijk waarneembaar klapperend geluid waardoor zo’n tipulide, als hij niet al direct werd opgemerkt, alsnog de aandacht trekt. Daarentegen kunnen ze in rust, zeker wanneer de vleugels over elkaar worden geslagen, goed gecamoufleerd zijn. Anders dan menigeen denkt steken niet alle muggen en tot de niet stekende horen ook de Tipulidae. In feite zijn de meeste soorten voor de mens volkomen onschadelijk en dat is meteen de voornaamste reden waarom deze groep relatief weinig aandacht krijgt. Van de vele beschreven soorten is slechts een handjevol schadelijk in de landbouw en over die soorten zijn dan ook meer gedetailleerde studies beschikbaar. Van de andere soorten is veelal alleen het volwassen insect beschreven en is onbekend hoe de larvestadia en de pop eruit zien, laat staan dat bekend is wat de ecologie van zo’n soort is. Overigens is deze situatie in Noordwest-Europa nog relatief gunstig omdat van zo’n 20% van de hier voorkomende Tipulidae de pre-adulte stadia werden bestudeerd. Wereldwijd zijn er ongeveer 5.000 soorten Tipulidae beschreven, maar in Nederland komen minder dan 100 soorten voor. Vele hiervan zijn met enige oefening in het veld op naam te brengen: waar ze misschien op het eerste oog nogal uniform lijken, blijken de in Nederland
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
voorkomende Tipulidae bij nadere beschouwing een grote kleur- en vormenrijkdom te vertonen. Tipulidae kunnen in een reeks van verschillende biotopen voorkomen en ook dit aspect maakt ze tot een bijzonder inspirerend onderwerp van studie. De larven van Nederlandse soorten vertonen een grote schakering in habitatkeuze: sommige zijn volledig aquatisch, andere semi-aquatisch tot terrestrisch, of volledig terrestrisch maar levend in verschillende bodemtypen, terwijl weer andere houtbewonend zijn. Voor zover bekend leven de larven van Tipulidae doorgaans van afgestorven plantenmateriaal, maar sommige leven van de jonge scheuten van levende planten. Tipulidae die tot de laatste categorie behoren kunnen grote economische schade veroorzaken; in Nederland zijn dit vooral Tipula (Tipula) oleracea en T. (T.) paludosa. De volwassen insecten zijn doorgaans in beschaduwde en vochtige biotopen te vinden, slechts enkele soorten zijn aangepast aan drogere omstandigheden. In Nederland worden bijvoorbeeld Nephrotoma submaculosa en Tipula (Odonatisca) nodicornis in drogere en zandige omgeving aangetroffen. Verspreiding internationaal
Vertegenwoordigers van de Tipulidae komen voor van de toendra tot aan de evenaar. Zoals in andere d i e rg r o e p e n z i j n s o m m i g e h o g e r e t a x a i n h u n verspreiding beperkt tot een continent of een deel daarvan. Zo kent Afrika exclusieve taxa als Dolichopeza (Afrodolichopeza), Dolichopeza (Trichodolichopeza), Goniotipula, Zuid Amerika E l n o r e t t a , Ti p u l a ( E u m i c r o t i p u l a ) , Ti p u l a (Pectinotipula), en Valdiviana, Australië Acracantha, Clytocosmus, Leptotarsus (Phymatopsis) en Platyphasia en Nieuw Zeeland Austrotipula, Ischnotoma (Aurotipula), I. (Chlorotipula) en Leptotarsus (Maoritipula) . Exclusief voor het Noordelijk Halfrond zijn onder andere Angarotipula, Brithura, Dictenidia, Prionocera, Tanyptera en Tipula (Lunatipula). Nederlandse fauna
De Nederlandse Tipulidae-fauna telt negen genera, waarvan er enkele onderverdeeld zijn in subgenera (tabel 1 op bladzijde 6). Uit Nederland werden tot nu toe 91 soorten bekend. De meeste hebben hier gevestigde populaties, andere zijn alleen bekend van incidentele vangsten. Hier gevestigde soorten zijn soms zeer algemeen, zoals de massaal in graslanden voorkomende Tipula (Tipula) oleracea en T. (T.) paludosa, andere daarentegen schijnen in uitzonderlijk kleine populaties voor te komen en worden bijzonder
2
weinig aangetroffen. Voorbeelden van de laatste zijn Nephrotoma croceiventris lindneri, N. lamellata, Tipula (Lunatipula) selene, Tipula (Platytipula) autumnalis, Tipula (Pterelachisus) pauli en T. (P.) winthemi. Enkele soorten werden in het verleden weinig verzameld en hadden daardoor de reputatie zeldzaam te zijn. Door vangsten met behulp van malaisevallen kwam in dit beeld voor sommige soorten verandering: Nephrotoma aculeata en Tanyptera nigricornis bijvoorbeeld blijken lokaal helemaal niet zo zeldzaam te zijn, waarbij Tanyptera nigricornis ook nog eens van een flink aantal locaties bekend is. In hoeverre deze verschuiving in zeldzaamheid een gevolg is van een natuurlijke toename van aantal en omvang van populaties of een artefact is van gehanteerde vangstmethodes is voorlopig een onderwerp van speculatie. Tot de dwaalgasten horen de in Noord Amerika voorkomende Nephrotoma ferruginea, de Iberische Tipula (Acutipula) repanda en de West-MediterraneTipula (Tipula) mediterranea die alle van een enkel exemplaar in Nederlandse omgeving bekend zijn (Oosterbroek & De Jong 2001). Dergelijke incidentele vangsten van uitheemse soorten, met name van soorten afkomstig uit het West-Mediterrane gebied, zijn vaker te verwachten en zullen van tijd tot tijd worden gedaan. Omdat het Mediterrane gebied enkele honderden soorten van Tipulidae telt, is een goede kennis van die fauna een voorwaarde om zo’n incidentele vondst in Nederland vast te kunnen stellen. Interessanter dan dergelijke toevallige bezoekers zijn wellicht soorten waarvan bekend is dat ze in de ons omringende landen voorkomen. Met name in de subgenera Pterelachisus en Savtshenkia van het genus Tipula kunnen door natuurlijke uitbreiding van arealen soorten in de Nederlandse fauna opduiken die hier tot nu toe nog niet werden aangetroffen.
Kop (fig. 1, 2) • Ocellen afwezig • Antennen samengesteld uit twee basisleden (scapus en pedicel) en tenminste elf flagellumsegmenten (fig. 2) • Rostrum ontwikkeld • Nasus gewoonlijk ontwikkeld (afwezig in enkele soorten) • Laatste segment van palp lang
Figuur 1. Kop van Tipula (Savtshenkia) rufina man.
Figuur 2. Antenne van Tipula (Tipula) oleracea man. Thorax • Borststukrug met volledige V- of U-vormige sutuur
Herkenning
Over het algemeen zijn Tipulidae grote, lang en slank gebouwde muggen met bijzonder lange poten. Nu zijn er enkele andere groepen van Diptera waarop deze algemene karakteristiek van toepassing is en daarom volgt hieronder een opsomming van die kenmerken die zekerheid geven of een mug wel of niet tot de Tipulidae moet worden gerekend. Achter de bullets zijn die kenmerken vet weergegeven die in combinatie met elkaar snel uitsluitsel geven of een mug een vertegenwoordiger van de Tipulidae is:
Vleugel (fig. 3) • Halter zonder klein aanhangsel aan basis (aanhangsel aanwezig: Ptychopteridae) • Sc mondt uit in R (zelden een vertakking naar C aanwezig: Nephrotoma) • Twee anaaladers (A1 en A2) bereiken de vleugelrand • Anaalader A2 lang
Figuur 3. Vleugel van Tipula (Lunatipula) lunata man
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
3
Abdomen • Lang en slank, cylindervormig • Uiteinde stomp en veelal verdikt (man; fig. 4) of u i t m o n d e n d i n d o o rg a a n s l a n g e e n s l a n k e ovipositor (vrouw; fig. 5)
Figuur 4. Achterlijfsuiteinde van Tipula (Tipula) oleracea man.
Figuur 5. Achterlijfsuiteinde van Tipula (Lunatipula) lunata vrouw. Onderzoek in Nederland
In Nederland wordt al lang onderzoek gedaan aan Tipulidae. In de negentiende eeuw betrof dit vooral het ‘scoren’ van soorten voor de fauna, waarbij overigens onder de verzamelnaam Tipulidae vertegenwoordigers van de huidige families Cylindrotomidae, Dixidae, Limoniidae, Pediciidae, Ptychopteridae, Tipulidae en Trichoceridae bijeen werden gebracht. De negentiendeeeuwse overzichten van Van der Wulp & Snellen van Vollenhoven, Van der Wulp en Van der Wulp & De Meijere laten een gestage toename zien van het aantal voor Nederland genoteerde soorten van Tipulidae in de huidige strikte zin. Overigens was de kennis toen nog zo beperkt, dat per soort veelal in enkele woorden kon worden aangegeven welke Nederlandse exemplaren bekend waren.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Het faunistisch werk, dat in de eerste decennia van de twintigste eeuw vooral in handen was van J. C. H. de Meijere, resulteerde in de fameuze Naamlijst van Nederlandsche Diptera van De Meijere (1939). Hierin worden 60 soorten van Tipulidae s.str. genoemd. Naast faunistisch onderzoek werden in de twintigste eeuw ook meer specialistische studies aan Tipulidae gedaan. W. H. de Jong (1925) promoveerde aan de toenmalige Landbouwhogeschool te Wageningen op een studie over emelten en hun bestrijding. Theowald van Leeuwen (als Broeder Theowald; 1957b) publiceerde een studie aan de larven en poppen van de WestEuropese Tipulidae. Dit werk, dat veel tot dan toe onbekende informatie bevat, geldt nog steeds als het uitgangspunt voor de kennis van larven en poppen van de Europese Tipulidae. Tijdens de voorbereiding van zijn publicatie over larven en poppen verzamelde Theowald van Leeuwen veel materiaal en de zo verkregen informatie over de Nederlandse fauna legde hij vervolgens vast in een uitgave van de Wetenschappelijke Mededelingen van de KNNV (Theowald 1957a). De WM bevat een tabel voor de determinatie van de toen bekende Nederlandse Tipulidae, aangevuld met informatie over biologie, verspreiding, habitat en vliegtijden per soort. Theowald van Leeuwen richtte aan de Universiteit van Amsterdam een onderzoeksgroep op die de systematiek en biogeografie van de Tipulidae tot onderwerp had. Het voert te ver om hier al het werk van deze groep de revue te laten passeren en ik zal de vele publicaties hier niet opnemen, maar het belangrijkste kan kort worden genoemd. Zelf verzorgde Theowald onder meer de voltooiing van het Tipulidae-deel van Lindners Die Fliegen der palaearktischen Region. Jos den Hollander bestudeerde medio zeventiger jaren de fenologie van de in Nederland voorkomende soorten van het subgenus Tipula. Pjotr Oosterbroek begon in diezelfde tijd aan zijn onderzoek aan het genus Nephrotoma, wat zou resulteren in een lange reeks van artikelen waarin de West-Palaearctische, Japanse en Noord-Amerikaanse soorten van het genus gedetaileerd werden behandeld. Samen met Theowald verzorgde Pjotr Oosterbroek een 10-delige serie over de biogeografie van de WestPalaearctische Tipulidae. Een studie naar de fylogenie van de Tipuloidea op grond van de pre-adulte stadia werd eveneens onder beider auteurschap gepubliceerd. Nog weer later publiceerde Pjotr Oosterbroek samen met Greg Courtney de eerste met computerprogramma’s berekende analyse van de verwantschapsrelaties van de families van de muggen (zie ook Oosterbroek 1995). Ook voor het verzorgen van catalogi was deze onderzoeksgroep van groot belang: Oosterbroek en Theowald schreven het Tipuloidea-deel van de Catalogue of Palaearctic Diptera, terwijl Oosterbroek de Tipulidae sensu lato
4
voor de Catalog of the Diptera of the Australasian and Oceanian Regions voor zijn rekening nam. Inmiddels beschikt Pjotr Oosterbroek over een uitgebreide taxonomische en geografische database waarin alle beschreven soorten van Tipuloidea zijn opgenomen, circa 15.500 soorten in totaal. Ida Tangelder werkte enkele jaren aan een fraaie studie naar de Nephrotoma dorsalis groep, en Dick Vermoolen publiceerde een revisie van de Tipula (Acutipula) maxima groep. Herman de Jong schreef een aantal artikelen over met name West-Mediterrane Tipulidae. Nieuwe Nederlandse tabel
Naast de meer omvattende publicaties van Theowald (1957a) en Oosterbroek & De Jong (2001) bestaat de specifiek op Nederland betrekking hebbende literatuur vooral uit korte meldingen van nieuwe soorten voor de fauna. Al langer bestond de behoefte aan een geactualiseerd determinatiewerk voor de in Nederland voorkomende Tipulidae en het is dan ook verheugend dat de redactie van de Wetenschappelijke Mededelingen van de KNNV ons verzocht heeft om zo’n publicatie te schrijven. Bestaande tabellen tot de NoordwestEuropese Tipulidae zijn doorgaans gedateerd, met name waar het de nomenclatuur aangaat, en vaak onnodig ingewikkeld. Verder zijn ze vanuit een Nederlands perspectief gezien vaak te uitgebreid, waarbij nog komt dat de betere tabellen in het Russisch zijn gepubliceerd. Een nieuwe publicatie met tabellen tot de Nederlandse Tipulidae biedt de mogelijkheid om een breed publiek te bereiken en de Nederlandse fauna als speciaal onderwerp van onderzoek voor het voetlicht te brengen. Al enkele jaren geleden werden voor eigen gebruik opzetjes gemaakt om het determineren van materiaal te vereenvoudigen. De grote hoeveelheden Tipulidae die Volkert van de Goot vanaf het eind van de tachtiger jaren uit malaisevalmonsters sorteerde vormden een andere bron van inspiratie. Inmiddels zijn de basisteksten voor de tabellen tot op de soorten van de verschillende genera en subgenera gereed. Dick Langerak, de aan het Zoölogisch Museum van de Universiteit van Amsterdam verbonden tekenaar, maakte meer dan 340 illustraties die het determineren zullen vereenvoudigen en meer zekerheid zullen geven over de juistheid van de determinaties. Als laatste grote klus worden nu de bestaande collecties gedigitaliseerd, zodat eenvoudig verspreidingskaartjes en vliegtijddiagrammen kunnen worden vervaardigd. Pjotr Oosterbroek nam hiervoor de collecties van de Wageningen Universiteit en van het Nationaal Natuurhistorisch Museum / Naturalis te Leiden voor zijn rekening. De grote collectie van het Zoölogisch Museum Amsterdam werd al deels door hem bewerkt,
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
maar de grote bulk van die collectie moet nog gedigitaliseerd worden. Samen met het in de loop van de jaren gedetermineerde malaiseval-materiaal bevat de database op dit ogenblik een kleine 3.900 records, met daarin zo’n 16.500 exemplaren. De nieuwe WM zal tabellen tot op de soort bevatten, waarbij alle nu uit Nederland bekende soorten worden behandeld. Daarnaast wordt nog een twintigtal in de omgeving van Nederland voorkomende Tipulidae opgenomen en enkele grotere Limoniidae. Deze laatste omdat ze gemakkelijk voor Tipulidae kunnen worden aangezien. Van alle uit Nederland bekende soorten zullen verspreidingskaartjes worden gegeven en per soort zal, voor zover beschikbaar, informatie over de biologie worden verstrekt. In het algemene inleidende deel van de WM zullen practische wenken voor het doen van waarnemingen en het vangen, prepareren, etiketteren en conserveren van materiaal worden behandeld. Een bespreking van de bouw van volwassen Tipulidae, voor zover dat nodig is om de tabellen goed te begrijpen, staat eveneens op het programma. Het ligt in de bedoeling het manuscript van de WM dit jaar af te ronden, waarna de KNNV tot uitgave kan overgaan. Dankwoord
Pjotr Oosterbroek voorzag een ruwe versie van dit stuk van zinvol commentaar; Dick Langerak verzorgde de bijgeleverde illustraties. Literatuur
Jong, W. H. de, 1925. Een studie over emelten en hare bestrijding: 1-108, 10 tabellen, 2 platen. Proefschrift, Wageningen. Meijere, J. C. H. de, 1939. Naamlijst van Nederlandsche Diptera, afgesloten 1 April 1939. Tijdschr. v. Entomologie 82: 137-174. Oosterbroek, P., 1995. De verwantschap van de muggen-families. Samenvatting van lezing gehouden op de Dipteradag 1994. De Vliegenmepper 4 (2) 1-5. Oosterbroek, P. & H. de Jong, 2001. New data on Tipulidae (Diptera) from The Netherlands. Entomologische Berichten 61: 101-114. Theowald, B., 1957a. Tweevleugelige insekten - Diptera. IV. De Nederlandse langpootmuggen (Tipulidae). Wetenschappelijke Mededelingen v.d. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging 24: 1-28. Theowald, B., 1957b. Die Entwicklungsstadien der Tipuliden (Diptera, Nematocera), insbesondere der West-Palaearktischen Arten. Tijdschr. v. Entomologie 100: 195308.
5
Tabel 1. Overzicht van de genera en subgenera van Tipulidae en de aantallen soorten per (sub)genus in Theowald 1957a en in het manuscript voor de nieuwe WM. Theowald 1957a
Nieuwe WM
Ctenophora Meigen, 1803 subg. Cnemoncosis Enderlein, 1921 subg. Ctenophora Meigen, 1803
2 4
2 4
Dictenidia Brullé, 1833
1
1
Dolichopeza Curtis, 1825 subg. Dolichopeza Curtis, 1825
1
1
17
19
Nigrotipula Hutson & Vane-Wright, 1969
1
1
Phoroctenia Coquillett, 1910
0
1
Prionocera Loew, 1844
3
3
Tanyptera Latreille, 1804 subg. Tanyptera Latreille, 1804
2
2
Tipula Linnaeus, 1758 subg. Acutipula Alexander, 1924 subg. Beringotipula Savchenko, 1961 subg. Dendrotipula Savchenko, 1964 subg. Emodotipula Alexander, 1966 subg. Lindnerina Mannheims, 1965 subg. Lunatipula Edwards, 1931 subg. Mediotipula Pierre, 1924 subg. Odonatisca Savchenko, 1956 subg. Platytipula Matsumura, 1916 subg. Pterelachisus Rondani, 1842 subg. Savtshenkia Alexander, 1965 subg. Schummelia Edwards, 1931 subg. Tipula Linnaeus, 1758 subg. Vestiplex Bezzi, 1924 subg. Yamatotipula Matsumura, 1916
4 1 1 0 0 9 0 1 2 7 8 2 3 3 9
5 1 1 1 1 16 3 1 3 13 19 4 4 4 9
81
119
Nephrotoma Meigen, 1803
Totaal aantal soorten
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
6
ACTIVITEITEN SECTIE DIPTERA
Het is goed mogelijk dat de NEV dit zou kunnen hosten. Herkiezing bestuur
Verslag vergaderdeel dipteradag gehouden op 26 januari 2002 te Amsterdam Aanwezig: Bob van Aartsen, Bart Achterkamp, Aat Barendregt (voorzitter), Louis Bouwmans, Ben Brugge, Alexander Deelman, André van Eck, Cees Gielis, Kees Goudsmits, Ton van Haaren, Hans Huijbregts, Herman de Jong, Liane Lankreijer, Laurens van der Leij, Jaap van der Linden, Pjotr Oosterbroek, Gerard Pennards, Nico Schonewille, John Smit, Wouter van Steenis, Mark van Veen, Jan Velterop, Theo Zeegers (verslag), Jan Willem van Zuylen. Afwezig met kennisgeving: Paul Beuk, Willem Hurkmans, Henk Meuffels, Willem Renema. Opening
Even na 10.00 uur opent de voorzitter de vergadering en staat hij met een korte terugblik stil bij 10 jaar Sectie Diptera. Samengevat is zijn conclusie dat de huidige florerende toestand van de Sectie eigenlijk in alles de wensen van 10 jaar geleden in vervulling hebben doen gaan, inclusief de vrees dat de muggen minder aandacht zouden krijgen. Tevens staat de voorzitter kort stil bij het overlijden van Volkert. Vliegenmepper
De voorzitter roept alle leden op kopij te blijven maken voor de Vliegenmepper. Paul Beuk, die jarenlang de rubriek ‘Nieuwe literatuur’ trouw verzorgde, is niet meer in staat dat in de toekomst te doen. De rubriek dreigt daardoor te verdwijnen. Pjotr Oosterbroek en Ben Brugge stellen zich beschikbaar om de rubriek over te nemen. De nieuwe redactie is voornemens oude jaargangen van de Vliegenmepper te archiveren op CDrom. Er wordt nog nagedacht over een digitale verspreiding (alleen voor belangstellenden: anderen blijven een papieren versie ontvangen). Vanuit de vergadering wordt gesuggereerd de Vliegenmepper niet te emailen maar via een website openbaar te maken.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Het bestuur van de sectie (voorzitter: Aat Barendregt, secretaris: Theo Zeegers, ping: Paul Beuk) stelt zich herkiesbaar en wordt bij acclamatie herkozen. Van minstens zo groot belang is te vermelden dat ook de redactie en de kampcommissie in de bestaande bezettingen hun werkzaamheden voortzetten (redactie: Laurens van der Leij, André van Eck, Jaap van der Linden; Kampcommissie: Laurens van der Leij, André van Eck).
Contributie voor 2002
De kontributie is al 10 jaar fl 10,--. Voor het eerst is volgens het bestuur een lichte contributieverhoging noodzakelijk in verband met inflatie en de hogere kosten voor de Vliegenmepper. De omschakeling naar de euro lijkt een goed moment om een contributieverhoging voor de komende jaren door te voeren. De vergadering is hiervan wel overtuigd, maar is niet overtuigd van de noodzaak tot draconische verhogingen. Bovendien is zij vooralsnog niet van mening dat verliezen bij kampen uit de centrale kas gecompenseerd moeten worden. Daarom wordt besloten: * De contributie voor het jaar 2002 vast te stellen op 7,50 euro. * Aan de hand van de feitelijke afrekening over 2002 pas een beslissing te nemen over de contributie voor de jaren 2003 en verder. Veldweekend 2002
Al eerder werd besloten dat het veldweekend in 2002 zou plaatsvinden van 24-26 mei en dat er naar gestreefd zou worden om deze te houden in de Wieden / Weerribben. Het vinden van een betaalbare boerderij stuit op grote moeilijkheden. De kampcommissie krijgt het fiat om een onderkomen te zoeken tot een maximumbedrag van fl 800,--. Hierbij wordt nadrukkelijk gesuggereerd de kampboerderij van SBB in de Weerribben met die kanttekening, dat de sectie Everts daar in 2001 grote korting kreeg wegens inventarisatiewerkzaamheden. Het bestuur zegt toe desgewenst op zoek te willen gaan naar aanvullende inkomsten.
7
Aktiviteiten 2003
Na verschillende opties besproken te hebben wordt als beoogde lokatie gekozen Kroondomeinen Veluwe. Aat verkent mogelijkheden via zijn connecties. Pjotr stelt voor op de middag van de wintervergadering een introductiecursus voor een onbekende familie te organiseren. Hij neemt op zich dit voor 2003 te organiseren. De suggestie wordt gedaan in de voorafgaande Vliegenmepper dan een introductie op die familie te geven, zoals onlangs met de Dolichopodidae gebeurd is.
Naamlijst Nederlandse Diptera
De kopij voor de naamlijst is afgesloten. Verwacht wordt dat boek en CD nog in 2002 (maar wel na de zomer) zullen verschijnen bij de KNNV. Herman de Jong coordineert het werken aan updates (de naamlijst is nu al verouderd !!) en verzoekt eenieder hem in kennis te stellen van nieuwe soorten voor Nederland, zeker als die als zodanig gepubliceerd worden. (Zie overigens in de kolom hiernaast voor de meest recente Europese naamlijsten (red.)). Theo Zeegers
OPROEP
Graag zo spoedig mogelijk de contributie voor 2002 (€7,50) overmaken op giro 5621403 t.n.v. Penningmeester Sectie Diptera te Haarlem, onder vermelding van: lidmaatschap Sectie Diptera 2002.
Overzicht nationale dipterachecklisten
samenstelling Herman de Jong België: Grootaert, P., Bruyn, L. de & Meyer, M. de. (eds). 1991. Catalogue of the Diptera of Belgium. – Studiedocumenten van het K.B.I.N. 70: 1-338. Denemarken: Petersen, F.T. & Meier, R. (eds). 2001. A preliminary list of the Diptera of Denmark. – Steenstrupia 26: 119-276. Duitsland: Schumann, H., Bährmann, R. & Stark, A. (eds). 1999. Checkliste der Dipteren Deutschlands. – Studia Dipterologica, Supplement 2: 1-354. Groot-Brittanië: Chandler, P.J. 1998. Checklist of insects of the British Isles (New Series) part 1: Diptera. – Handbooks for the Identification of British Insects 12: i-xx, 1-234. Ierland: Ashe, P., O'Connor, J.P. & Murray, D.A.. 1998. A checklist of Irish Aquatic Insects. - Occasional Publication of the Irish Biogeographical Society 3: 1-80. Chandler, P.J. 1998. Checklist of insects of the British Isles (New Series) part 1: Diptera. – Handbooks for the Identification of British Insects 12: i-xx, 1-234. Italië: Minelli, A., Ruffo, S. & Posta, S. la. (eds). 1995. Checklist delle species delle fauna Italiana 6378. - Calderini, Bologna (each part separately paged). Litouwen: Pakalniskis, S., Rimsaite, J. Sprangauskaite-Bernotiene, R. Butautaite, R. & Podenas, S. 2000. Checklist of Lithuanian Diptera. – Acta Zoologica Lituanica 10(1): 3-58. Podenas, S. & Pakalniskis, S. 2000. Supplement to the Diptera fauna of Lithuania. - Acta Zoologica Lituanica 10(3): 20-26. Nederland: Beuk, P.L.T. 2002. Chechlist of the Diptera known to occur in The Netherlands (in druk). Polen: Razowski, J. (ed.). 1991. Checklist of animals of Poland 2: 1-342 (Diptera: 77-269). Slowakije: Chvála, M. (ed.). 1997. Checklist of Diptera (Insecta) of the Czech and Slovak Republics. – Charles University Press, Praag: 1-130. Tsjechië: Chvála, M. (ed.). 1997. Checklist of Diptera (Insecta) of the Czech and Slovak Republics. – Charles University Press, Praag: 1-130. Zwitserland: Merz, B., Bächli, G., Haenni, J.-P. & Gonseth, Y. (eds). 1998. Diptera. – Checklist Fauna Helvetica 1: 1-369.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
8
OPROEPEN EPISYRPHUSPROJECT Vrijwel alle lezers hebben wel van het Episyrphus project gehoord via de Zweefvliegennieuwsbrief. Door middel van telroutes gaan we de ontwikkeling van de aantallen onderzoeken in tijd (mei en juni) en ruimte (Nederland). Zin om mee te doen maar nog niet opgegeven? Doe dat alsnog en bel nu meteen naar het EIS! 071-5687594 / 5687670 Voor inhoudelijk vragen bel Bart Achterkamp 050-360 34 58.
BOORVLIEGGEGEVENS J.T. Smit & B. v. Aartsen Een klein jaar geleden is er een werkgroep boorvliegen (Tephritidae) bij EIS-NL in het leven geroepen. Het coördinatorschap is in handen van beide ondergetekenden. Deze werkgroep is in het leven geroepen ten eerste omdat de eerste auteur van deze mededeling, in samenwerking met de tweede auteur, een tabel voor de Nederlandse boorvliegen aan het voorbereiden is en ten tweede omdat het tijd wordt dat de spaarzame gegevens van de Nederlandse boorvliegen centraal verzameld worden. Natuurlijk is het zo dat aan de hand van de collectie van Bob van Aartsen een redelijk beeld verkregen kan worden van de verspreiding van de Nederlandse soorten. Echter om een vollediger beeld te krijgen willen we iedereen oproepen om zijn of haar gegevens van boorvliegen door te geven.
Dit moet dus aanzienlijk uitgebreid worden. Binnen afzienbare tijd zal de collectie van Bob van Aartsen hieraan toegevoegd worden. Maar alle waarnemingen zijn meer dan welkom, ook al zijn het er maar enkele. Het is de bedoeling dat er van de meeste soorten een verspreidingskaart in de tabel wordt opgenomen. De gegevens kunnen op verschillende manieren aangeleverd worden. De mensen zonder computer of databestand kunnen gebruik maken van de standaard waarnemingsformulieren van EIS. De mensen met computer dan wel een databestand wil ik vragen om de gegevens digitaal aan te leveren. Hiervoor maakt het niet uit in welk database programma de gegevens zijn opgeslagen (Orde, Faunist, Access, Dbase of eventueel Excell). De mensen die graag een opzet voor een database willen hebben kunnen deze bij de eerste auteur aanvragen. Tevens kan er een soortenlijst opgevraagd worden met de bijbehorende naamcodes. Ook kunnen beesten ter controle voorgelegd worden aan de eerste auteur. De gegevens kunnen doorgegeven worden aan EIS (
[email protected] of Postbus 9517, 2300 RA in Leiden) of direct aan de eerste auteur (
[email protected] of
[email protected]).
Op dit moment is er een databestand met de gegevens van de eerste auteur en die van Frans Raemakers, evenals enkele losse waarnemingen van verschillende waarnemers die ter controle aan de eerste auteur zijn voorgelegd. Dit databestand bevat op dit moment slechts 684 records verdeeld over slechts 59 soorten.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
9
RECENSIE Liane Lankreijer Stikke trui, verslag van 9 jaar inventariseren; 19901998. Insecten, herpetofauna, flora Insectenwerkgroep KNNV- Afdeling Arnhem 184 p., met 16 kleurenfoto’s Afdeling Arnhem van de Insectenwerkgroep KNNV heeft 9 jaar lang de voormalige (1982) zandgroeve ‘de Stikke Trui’ geinventariseerd op een groot aantal insectengroepen: (dag)vlinders, aculeaten, haantjes, snuitkevers, wantsen, libellen, waaiervleugeligen en loopkevers en wat de diptera betreft op roofvliegen (Asilidae), wolzwevers (Bombyliidae), geurvlieg! (Coenomyidae), blaaskopvliegen (Conopidae), luisvliegen (Hippoboscidae), spillebeenvliegen (Micropezidae, Tanypezidae), Platystomatidae, snavelvliegen (Rhagionidae), pissebedvliegen (Rhinophoridae), slakkendoders (Sciomyzidae), wapenvliegen (Stratiomyidae), zweefvliegen (Syrphidae), dazen (Tabanidae), sluipvliegen (Tachinidae), boorvliegen (Tephritidae) en viltvliegen (Therevidae). Bij een inventarisatieverslag denk je al gauw aan lange soortenlijsten, maar de auteurs hebben van dit boekje een heel prettig leesbaar geheel gemaakt en voorzien van enkele fraaie foto’s van de onderzochte groepen en het gebied. Per familie wordt een introductie op de levenswijze gegeven en wordt een relatie gelegd met de levenswijze van de groep in relatie tot het gebied (voortplantings- en ontwikkelingsmogelijkheden, voedselbronnen). Steeds worden enkele bijzondere soorten eruit gelicht vanwege hun zeldzaamheid of vanwege hun zeggingskracht voor dit gebied. De soortenlijsten zijn wijselijk achterin opgenomen. Zowel de leek als de kenner kan met dit werkje uit de voeten. Het geeft beleidsmakers en beheerders van gebieden die wat minder van insecten weten misschien een kijkje in de keuken van wat het begrip biodiversiteit nou eigenlijk inhoudt. Met name de beschrijving van de biologie van de in Stikke Trui voorkomende waaiervleugeligen (orde Strepsiptera) vond ik zeer fascinerend!Voor de kenners is het natuurlijk altijd leuk om te zien welke soorten in dit specifieke gebied voor komen.
microklimaat. Ook de aangelegde poelen zijn in de d r o g e Ve l u w e e e n w e l k o m e a f w i s s e l i n g . D i t weerspiegelt zich in de diptera die in het gebied gevangen zijn (al vraag ik me af waar die Sphegina elegans vandaan kwam gevlogen). Het leuke is dat hier is gekozen voor een insteek op de fourageermogelijkheden (bloembezoek, predatoren, parasieten) en de voortplantingsmogelijkheden in het gebied (eiafzet, ontwikkeling van de larven: fytofaag/zoöfaag, parasitair). Ook spreken de soorten tot de verbeelding: Ectophasia crassipennis, Eriozona syrphoides, Mallota cimbiciformis, Xantogramma citrofasciatum… Toch bleef ik na lezing van dit boekje met een vraag zitten, want het blijft toch wat vreemd om zo’n artefact (een commerciele zandgroeve) opeens tot natuurgebied te bestempelen en het beheer van dit gebied dan ook nog te richten op het voorkomen van successie, om dichtgroeien met berken te voorkomen. Dit raakt echter een bredere discussie over de vraag wat je natuur noemt. Ik kan me echter goed voorstellen dat de Insectenwerkgroep Natuurmonumenten adviseert om de grote variatie van microbiotopen in dit gebied te behouden en het hiervoor benodigde beheer uit te voeren. Vanwege de brede insteek op ecologische relaties is dit boek een welkome afwisseling tussen de soortgerichte literatuur die de dipterologen-boekenkasten domineert. Kortom, een aanrader!
Het bijzondere van de Stikke Trui is dat het een open gebied is met een grote verscheidenheid aan microbiotopen (structuurrijke vegetatie, kaal zand, heide, e.d.) en vanwege de expositie een bijzonder
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
10
NIEUWE LITERATUUR samenstelling Pjotr Oosterbroek ALGEMEEN Bährmann, R. 1999. Zur Kenntnis der Dipterensammlungen Deutschlands. - Beiträge zur Entomologie 49: 173-209. The Diptera collections of German museums and scientific institutes are reviewed. Fourty-six collections are listed in alphabetical order of German federal states where they are housed. Characteristic features are presented for each individual collection.
Bruyn, L. de; Thys, S.; Scheirs, J. & Verhagen, R. 2001. Effects of vegetation and soil on species diversity of soil dwelling Diptera in a heathland ecosystem. Journal of Insect Conservation 5: 87-97. The role of vegetation and soil factors on the biodiversity of two soil dwelling, saprophagous, fly families (Sphaeroceridae and Lonchopteridae) in a heathland ecosystem were investigated. The fly community is primarily affected by soil humidity and the amount of organic matter while the vegetation structure and species composition only indirectly influence the fly communities. There was no correlation between plant species richness and the fly diversity indices. Based on our results and literature data, we hypothesise that the direct effects of the vegetation is more evident for herbivorous insects than for species that do not feed on plants. The investigated families show a clear response to microhabitat differences in the soil factors, which makes them promising indicators for soil health and as tool for monitoring environmental changes.
Buck, M. 2001. Protogyny, protandry, and bimodal emergence patterns in necrophagous Diptera. – Canadian Entomologist 133: 521-531. Carles-Tolrá, M. 2001. New data on iberobalearic dipterans (Diptera: Orthorrhapha and Cyclorrhapha). Boletin de la Asociacion Espanola de Entomologia 25: 53-95 (in het Spaans). New and interesting faunistical data of 250 orthorraphous and cyclorrhaphous dipterous species belonging to 44 families collected in the Iberian Peninsula (concretely in Spain and Portugal) and Balearic Islands are presented. Among the results obtained we destacate the first record of: a) 3 species for Europe (Nemotelus subuliginosus Rozkosny (Stratiomyidae), Canace actites Mathis (Canacidae) and Lyciella canariensis (Becker) (Lauxaniidae)); b) 1 genus and 20 species for the Iberian Peninsula; c) 11 families, 27 genera and 34 species for Portugal; and d) 1 species for Spain. Furthermore, we give numerous new records of families, genera and species for many autonomic comunities, provinces and isles.
Disney, R.H.L. 2001. The preservation of small Diptera. - Entomologist's Monthly Magazine 137 (16441647): 155-159. Drake M. 2001. The importance of temporary waters for Diptera (True-flies). - Freshwater Forum 17: 26-39. Frouz, J. & Makarova, O.L. 2001. Succession of communities of Diptera larvae in decaying fungi. - Biologia Bratislava 56: 191-197. The effect of season on a community of dipteran larvae decomposing decaying fungi was studied. Dried and rewetted mushrooms were placed in litter-bags and exposed to the floor of a mixed forest near Moscow in four different seasonal aspects: spring, early and late summer and autumn. In total 25 morphospecies of dipteran larvae were found. No exclusive fungivorous species were revealed among the dominants, while saprophagous species with some affinity to decay-
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
ing fungi prevailed. In all cases a higher larval abundance was found soon after the start of exposure and decreased later. The season of exposure affects larval the community in two different ways: due to temporal coincidence with the colonizers' occurrence and due to food quality. The food quality of autumnal treatment differs substantially from the others. Overwintering of fungi under snow, results in leaching of some nutrients, a slower rate of decomposition and lower abundance of dipteran larvae. The occurrence of the most numerous species (Trichocera sp., Psychoda spp.) was highly seasonal with the exception of Metriocnemus atratulus. Hence the time of exposure and stage of decay are considered as the main factors affecting the species composition of the dipteran community.
Haslett, J.R. 2001. Biodiversity and conservation of Diptera in heterogeneous land mosaics: A fly's eye view. - Journal of Insect Conservation 5: 71-75. Classical landscape ecology views spatial heterogeneity of habitats at relatively large 'human scales', and it is at such scales that most decisions of land management and nature conservation are made. The present paper makes use of a wider range of spatial scales to examine land mosaics from the 'fly point of view'. Taking examples from the Diptera faunas of mountainous land mosaics, it is demonstrated that: (i) large scale, 'patch content' landscape management has a direct bearing on Diptera community structure, (ii) borders between large scale patches are not necessarily perceived by flies (or other insects) in the same way as we perceived them, (iii) border complexity between patches at any scale may be as important as patch content as an axis of habitat definition. In this sense, 'border' is not to be confused with 'edge effects'. It is concluded that attention to both patch content and patch border complexity of land mosaics, viewed at the relevant spatial scales, is necessary for future successful conservation of Diptera biodiversity and for the efficient use of these insects in environmental assessment studies.
Jong, H. de. 2000. The types of Diptera described by J.C.H. de Meijere. - Backhuys, Leiden: i-viii, 1-271. Keiper, J.B., Walton, W.E. & Foote, B.A. 2002. Biology and ecology of higher Diptera from freshwater wetlands. – Annual Review of Entomology 47: 207-232. Kirby, P. 2001. Habitat management for invertebrates: a practical handbook. - Joint Nature Conservation Committee: 1-150. Krivokhatsii, V.A. & Nartshuk, E.P. 2001. Flies (Diptera) inhabiting bird nests in the ‘Forest of the Vorskla River’ nature reserve (Belgorod province). Entomologicheskoe Obozrenie 80: 383-397 (Russisch met Engelse samenvatting). Lambinon, J.; Schneider, N. & Feitz, F. 2001. Contribution a la connaissanee des galles de Dipteres (Insecta, Diptera) du Luxembourg. - Bulletin de la Societe des Naturalistes Luxembourgeois 102: 51-76. In this paper 81 kinds of Diptera are named and their plant galls found in the Grand Duchy of Luxembourg are shown and their find site enumerated. for 43 types this is the first mention for Luxembourg.
Larson, B.M.H., Kevan, P.G. & Inouye, D.W. 2001. Flies and flowers: Taxonomic diversity of anthophiles and pollinators. – Canadian Entomologist 133: 439465. Rotheray, G.E.; Hancock, G.; Hewitt, S.; Horsfield, D.; MacGowan, I.; Robertson, D. & Watt, K. 2001. The biodiversity and conservation of saproxylic Diptera in Scotland. - Journal of Insect Conservation 5: 77-85. Over a ten year period, 1988-1998, over 300 woodlands were visited throughout Scotland and 2061 records of saproxylic Diptera obtained. Of these 1574 were records of early stages; 258 species in 32 families were encountered; 206 species were reared of which 53 were red-
11
listed, 9 were new to Britain and 10 were new to science. Most records came from native boreal trees such as Betula pubescens, Pinus sylvestris and Populus tremula. However, few saproxylic Diptera were specific to tree species, exceptions were 6 red-listed species associated with P. tremula and 5 red-listed species with P. sylvestris. In contrast, most saproxylic Diptera were specific to microhabitat or breeding site. The most important microhabitats were decaying sap under bark and decaying sapwood. Most red-listed species are restricted to Strathspey and north-east Scotland where relatively large stands of native boreal trees exist.
Sevcik, J. 2001. Diptera (excluding Mycetophilidae s. str.) associated with fungi in Czech and Slovak Republics: A survey of rearing records from 1998-2000. Acta Universitatis Carolinae Biologica 45: 157-168. New data on the biology of Diptera associated with fungi are presented in this paper based on the investigations in 1998-2000. Altogether 67 species of Diptera (excl. Mycetophilidae) belonging to 22 families were reared from 82 species of fungi collected in Czech and Slovak Republics. Five species of parasitoids from the families Braconidae and Eucoilidae (Hymenoptera) reared from their hosts are also recorded. Thirteen species of Diptera and 4 species of Hymenoptera are recorded for the first time from Czech or Slovak Republics. The first record of a host fungus is given for the following species: Keroplatus tuvensis; Scatopsciara neglecta; Monardia modesta; Spaniocera squamigera; Psychomora vanharai; Agathomyia antennata, and Seri obscuripennis.
Tsalolikhin, S.J., Nartschuk, E.P. & Tumanov, D.V. 1999. Key to freshwater invertebrates of Russia and adjacent areas. Vol. 4. Diptera. – Zoological Institute, Russian Academy of Sciences, St Petersburg: i-iii, 11000, 301 pls (Russisch). Ziegler, J. & Menzel, F. 2000. Die historische Dipteren-Sammlung Carl Friedrich Ketel: Revision einer zwischen 1884 und 1903 angelegte Sammlung von Zweiflüglern (Diptera) aus MecklenburgVorpommern. - Nova Supplementa Entomologica 14: 1-266.
FORENSISCHE DIPTEROLOGIE Byrd, J.H. & Castner, J.L. 2001. Forensic Entomology. The utility of Arthropods in legal investigations. – CRC Press, Boca Raton, etc.: i-xviii, 1-418. Campobasso, C.P.; Di Vella, G. & Introna, F. 2001. Factors affecting decomposition and Diptera colonization. – Forensic Science International 120: 18-27. Understanding the process of corpse decomposition is basic to establishing the postmortem interval (PMI) in any death investigation even using insect evidence. The sequence of postmortem changes in soft tissues usually gives an idea of how long an individual has been dead. However, modification of the decomposition process can considerably alter the estimate of the time of death. A body after death is sometimes subject to depredation by various types of animals among which insects can have a predominant role in the breakdown of the corpse thus, accelerating the decomposition rate. The interference of the insect community in the decomposition process has been investigated by several experimental studies using animal models and very few contributions directly on cadavers. Several of the most frequent factors affecting PMI estimates such as temperature, burial depth and access of the body to insects are fully reviewed. On account of their activity and world wide distribution, Diptera are the insects of greatest forensic interest. The knowledge of factors inhibiting or favouring colonization and Diptera development is a necessary pre- requisite for estimating the PMI using entomological data.
Erzinclioglu, Z., 2000. Maggots, murder and men. – Harley Books, Colchester: 1-256. (Recensie: Entomologist’s Monthly Magazine 137: 249-250). Goff, L.M. 2000. A fly for the prosecution. – Harvard University Press, London: i-xiii, 1-225. (Recensie: Entomologist’s Monthly Magazine 137: 249-250). De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Staerkeby, M. 2001. Dead larvae of Cynomya mortuorum (L.) (Diptera, Calliphoridae) as indicators of the post-mortem interval - a case history from Norway. – Forensic Science International 120: 77-78. A case history where the presence of dead third instar larvae of Cynomya mortuorum (L.) provided information regarding the postmortem interval is reported. Some (15-20) dead larvae were located in the mouth of the deceased, and data on the seasonal distribution of this species placed the time of death some 7 months prior to the discovery in May 1996, i.e. to October 1995. In this case, the entomological data matched the information later provided by the police.
ACROCERIDAE Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23: 195-212. New and interesting faunistical data of 84 dipterous species belonging to 8 families( Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae) collected in the Iberian Peninsula (concretely in Spain and Andorra) and Balearic Islands are presented. Among the results obtained we destacate the first record of 6 genera and 20 species for the Iberian Peninsula and of 5 families, 12 genera and 15 species for Andorra. All these results are shown in Tables 1 and 2. Furthermore, we give numerous new records of genera and species for Andalucía, Cataluña and Baleares. Finally, a new species for science of the genus Leopoldius Rondani (Conopidae) and a new species for Europe of the genus Scenopinus Latreille (Scenopinidae) have been collected. These results are published in Carles-Tolrá, 1999a, b.
AGROMYZIDAE Dempewolf, M. 2001. Larvalmorphologie und Phylogenie der Agromyzidae (Diptera). - PB thesis, Bielefeld: i-v, 1-256, 412 figs. [ ook als CD-ROM]
ASILIDAE Tomasovic, G. 2001. Asilidae (Diptera) conserves dans les collections de l'Institut royal des Sciences naturelles de Belgique. - Bulletin de la Societe Royale Belge d'Entomologie 137: 48-52. The rearrangement of the general collection of Diptera Asilidae housed in the "Institut royal des Sciences naturelles de Belgique" has allowed the finding of 625 species from the whole world, among which 54 types, 7 extypis, 32 paratypes and 1 topotype.
Tomasovic, G. 2001. Etude sur les Bibionidae, Conopidae et Asilidae (Diptères) d’un site de la région liégeoise (ru de Targnon, Theux, Belgique). – Notes Faunistiques de Gembloux 44: 85-93. Weinberg, M. & Bächli, G. 1999. Comparative analysis of Swiss species of Cyrtopogon Loew (Diptera, Asilidae), based on the genitalia of both sexes.Mitteilungen der Schweizerischen Entomologischen Gesellschaft 72: 195-208. For Cyrtopogon lateralis (Fallén, 1814), C. fulvicornis (Macquart, 1834), C. meyerduerrii Mik, 1864, C. ruficornis (Fabricius, 1794), and C. platycerus Villeneuve, 1913, descriptions and illustrations of genitalia of both sexes are given. Based on comparative analysis of the characters, three species groups are recognized, slightly different from the former grouping. C. platycerus, earlier considered to belong to the separate genus Cyclosocerus Bezzi, is combined with Cyrtopogon and Cyclosocerus is sunk as synonym of Cyrtopogon.
12
ATHERICIDAE Gerke, N. & Boettger, K. 2001. The life cycle of Atrichops crassipes Meigen, 1820 (Diptera: Athericidae) at the Lower Schierenseebrook, a lake outflow in the North German Lowland. - Aquatic Insects 23: 85-92. The merolimnic fly Atrichops crassipes (Diptera: Athericidae) has a biennial life cycle in Lower Schierenseebrook, a lake outflow in the North German Lowland. Instar analysis based on larval head capsule length and width reveals five instars. The growth rate of successive larval instars remains nearly constant around 1.4, thus following Brooks' rule. Larvae hatch in July and August; the first hibernation occurs mainly during the third instar. Larvae develop to the fourth instar by the next summer and hibernate a second time as fifth instars. The last larval instar leaves the water at the end of May and pupates in the soil. The approximately two-months flight period of the imagines begins around the middle of June. Females lay their eggs on the undersides of leaves of littoral trees, from which the hatching larvae fall into the water.
BIBIONIDAE Skartveit, J. 2002. The larvae of European Bibioninae (Diptera, Bibionidae). – Journal of Natural History 36: 449-485. Tomasovic, G. 2001. Etude sur les Bibionidae, Conopidae et Asilidae (Diptères) d’un site de la région liégeoise (ru de Targnon, Theux, Belgique). – Notes Faunistiques de Gembloux 44: 85-93.
BOMBYLIIDAE Kastinger, C. & Weber, A. 2001. Bee-flies (Bombylius spp., Bombyliidae, Diptera) and the pollination of flowers. - Flora Jena 196: 3-25. The paper reviews briefly the presently available information on beeflies (Bombylius, Bombyliidae, Diptera) and their role in the pollination of flowers. It combines literature data and the results of field studies carried out over three consecutive flowering seasons in the surroundings of Vienna (Lower Austria). Field work concentrated on factors affecting flower visit frequencies of bee-flies to evaluate their role as potential pollinators. The results indicate that the significance of bee-flies in pollination is commonly undervalued. Though there are no plants that are exclusively pollinated by bee-flies and though a clearly defined type of "bee-fly flower" does not exist, significant relations between bee-flies and flower size, shape and coloration can be recognized. Bee-flies visit numerous taxa of different families, but prefer groups with hypocrateriform, tubular, disk and lip flowers, while other floral types, such as keel and funnel flowers, receive less attention. The preferred colours of the flowers visited are purple, violet, blue and white. Yellow flowers, and still more reddish or pink flowers are much less attractive. The hitherto existing records on plants visited by bee-flies in Europe are summarized (Tab. 7). The activity of the bee-flies depends strongly on weather conditions; a significant correlation was found between visit frequency and solar irradiation. Low flight activity in shade and shade-avoidance explains why plants pollinated predominantly by bee-flies (e.g., Pulmonaria officinalis) show a markedly different seed set in forest and in open habitats.
Petit, J. 2001. Sur la présence d’Anthrax trifasciata Meigen 1804, diptère Bombyliide très rare en Belgique et trouvé dans la Basse Vallee du Geer (Bassenge, Province de Liège, Belgique). – Lambillionea 101: 635-637.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
CALLIPHORIDAE Martinez-Sanchez, A.; Marcos-Garcia, M.A. & Rojo, S. 2001. First collection of Chrysomya megacephala (Fabr.) in Europe (Diptera: Calliphoridae). – PanPacific Entomologist 77: 240-243. The first occurrence of Chrysomya megacephala (Fabricius) in continental Europe is reported here, This species was caught in a locality of southeastern Spain, using wind-oriented traps baited with lk,er and fish. The implications of this new distribution are discussed.
CERATOPOGONIDAE Borkent, A. 2001. Leptoconops (Diptera: Ceratopogonidae), the earliest extant lineage of biting midge, discovered in 120-122 million-year-old Lebanese amber. - American Museum Novitates 3328: 1-11. As predicted by phylogenetic patterns, the genus Leptoconops Skuse is recorded for the first time from Lower Cretaceous Lebanese amber, dated at 120-122 million years. Two species are described as new: L. amplicatus, known from 1 male and 11 females, and L. antiquus, known from 2 females. These likely represent the earliest lineage(s) within the genus and are placed in a new subgenus, Palaeoconops. Previous analysis of Lebanese amber Ceratopogonidae (22 species, 126 specimens) indicated that these specimens represent a past community with high species diversity but with a low abundance of individual species. Leptoconops amplificatus is the first of 24 species of Ceratopogonidae known from this deposit to have intraspecific associations in a single piece of amber, likely reflecting their restriction to ancient beach habitats.
CHIRONOMIDAE Delettre, Y.R. 2001. An annotated checklist of Chironomidae (Diptera) trapped in Brittany (France) since 1975. – International Journal of Limnology 37: 143-149. The chironomid fauna ot the Western part of France has been notably understudied; few data are available on species distribution for the region. This paper provides some information obtained from several studies conducted in the eastern part of Brittany. Although a small part of this region is considered, the checklist comprises 94 species, four of which are recorded for the first time in France.
Saether, O.A. & Kyerematen, R.A.K. 2001. Towards phylogeny and zoogeography of the genus Rheotanytarsus Thienemann et Bause, 1913 (Diptera: Chironomidae). - Tijdschrift voor Entomologie 144: 73-117. Additions and corrections to the generic diagnosis of the genus Rheotanytarsus Thienemann et Bause is given. A list of all described species is given. Tanytarsus apenninicus Rossaro (1993: 233) is a junior synonym of Rheotanytarsus nigricauda Fittkau (1960: 397). R. kwangungensis Ree (1989: 211) probably is a junior synonym of Tanytarsus thermae Tokunaga (1940: 304), but not formally synonymized. The genus can be divided into four groups based on pupa alone, the 'ceratophylli', 'pellucidus', 'nigricauda', and 'curtistylus' groups. The first three appear to be clearly monophyletic, while the 'curtistylus' group is not. In order to determine the phylogeny of the genus all previously described species were re-examined from specimens available or from the literature. Different parsimony analyses were performed. The preferred tree using constraints based on the pupal types and species pairs repeatedly found in parsimony analyses yielded 15 groups: the aestuarius group consisting of 2 species only, the acerbus group with 6 species, the muscicola group with 13 species, the monotypic pentapoda group, the pellucidus group with 9 species, the sessilipersonatus group with 3 species, the globosus group with 5 species, the ororus group with 7 species, the aquilus group with 6 species, the thermae group with 5 species, the trivittatus group with 7 species, the curtistylus group with 3 species, the exiguus group with 6 species, the orientalis group with 4 species, and the guineensis group with 17 species. The preferred tree has the aestuarius group as the sister group of the remaining species with the
13
following sequence (aestuarius gr. ((acerbus gr., muscicola gr.) (pentapoda gr. ((pellucidus gr. (sessilipersonatus gr. ((globosus gr., ororus gr.) (aquilus gr. (thermae gr., trivittatus gr.))))) (curtistylus gr. ((exiguus gr., orientalis gr.) guineensis gr.)))))). Geographic coevolutionary analyses were performed using Brooks Parsimony Analysis (BPA). Based on the area cladogram ancestral area analyses using the methods of Bremer (1992) and a modification of Ronquist (1994) and Michelsen (1994) counting terminal shifts only were also done. The genus Rheotanytarsus likely originated in Pangea prior to the final split between Africa and South America, but much later than the first break-up of the continents in the south. The ancestral area probably included Northeast Africa and South Asia. The genus shows a warm/eurythermic vicariant Gondwanan pattern with multiple sister group relationships between the South Asia subregion and the Afrotropical regions. The East Asia - North America linkage is likely of post-Miocene origin. African - West Palaearctic and South Asian West Palaearctic vicariance are found in several groups. The evidence for West African - Brazilian vicariance is present, but very limited.
CHYROMYIDAE Carles-Tolrá, M. 2001. Eight new chyromyid species from Spain (Diptera, Chyromyidae). - Boletin de la Asociación Española de Entomología 25: 45-62. Ismay, J.W. & Clemons, L. 2001. A third British species of Aphaniosoma Becker (Dipt., Chyromyidae). – Entomologist’s Monthly Magazine 137: 211-213.
CONOPIDAE Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212. Samenvatting: Zie Acroceridae. Fluegel, H.J. 2001. Erste ergebnisse zur dickkopffliegen-fauna des Schwalm-Eder-Kreises (Diptera: Conopidae). - Philippia 10: 5-15. In the county of Schwalm-Eder in North Hesse we have found about species of Conopidae. The localities are given in maps, from rare species the geographical coordinates are listed. The visiting of flowers by Thecophora pusilla (Meigen, 1824) is recorded. Tomasovic, G. 2001. Etude sur les Bibionidae, Conopidae et Asilidae (Diptères) d’un site de la région liégeoise (ru de Targnon, Theux, Belgique). – Notes Faunistiques de Gembloux 44: 85-93.
CULICOMORPHA Saether, O.A. 2000. Phylogeny of Culicomorpha (Diptera). - Systematic Entomology 25(2): 223-234. The phylogeny of the families of Culicomorpha and their closest relatives are cladistically reinvestigated adding published information from several sources. A revised data matrix is presented and some characters are discussed. Different outgroups and options used, characters unordered or ordered, the results reweighted or not and the results discussed. Nymphomyiidae in all cladograms, alone or together with Thaumaleidae, forms the sister group of the traditional Culicomorpha and should be included in this infraorder as suggested by others. Superfamily Chironomoidea is not monophyletic as Thaumaleidae or Nymphomyiidae + Thaumaleidae form the sister group to the remaining traditional Culicomorpha. The mutual relationships of Chironomidae, Simuliidae and Ceratopogonidae are variable between cladograms. They form a monophyletic group with Chironomidae and Simuliidae as sister groups when characters are unordered and reweighted or when some characters are ordered, others unordered and the result reweighted. When the characters are ordered, or when a combination of ordered and unordered are used they form a Hennigian comb with the phyletic sequence
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Chironomidae/Ceratopogonidae/Simuliidae. When characters are ordered and reweighted the phyletic sequence is Chironomidae/Simuliidae/Ceratopogonidae. Culicoidea is monophyletic in all cladograms, but the division into superfamilies is not warranted.
CULICIDAE Higler, L.W.G. 2000. Literatuuronderzoek naar de mogelijkheden van het ontstaan van plagen door steekmuggen. - Alterra Rapport 208: 1-46. Reinert, J.F. 2000. Comparative anatomy of the female genitalia of genera and subgenera in tribe Aedini (Diptera: Culcidae). Part I, Introduction, and Parts IIIV. - Contributions of the American Entomological Institute 32: 1-52. Reinert, J.F. 2000. Comparative anatomy of the female genitalia of genera and subgenera in tribe Aedini (Diptera: Culcidae). Part V. - Contributions of the American Entomological Institute 32(3): 1-102. Reinert, J.F. 2001. Comparative anantomy of the female genitalia of genera and subgenera in tribe Aedini (Diptera: Culicidae). Parts VI-IX.– Contributions of the American Entomological Institute 32(4): 150. Vinogradova, E.B. 2000. Culex pipiens pipiens mosquitoes: taxonomy, distribution, ecology, physiology, genetics, applied importance and control. - Pensoft series parasitologica 2: i-vi, 1-250.
DIXIDAE Wagner, R. & Cobo, F. 2001. New and rare aquatic Diptera (Dixidae, Thaumaleidae and Empididae) from Spain and Andorra. - Annales de Limnologie 37: 29-34. Twenty-two species of aquatic Diptera have been collected from 16 sites on the Iberian peninsula. Three Dixidae: Dixa nebulosa Meigen, D. puberula Loew, D. submaculata Edwards; three Thaumaleidae: Thaumalea miki Edwards, T. pyrenaica Edwards, T. verralli Edwards ; and sixteen aquatic Empididae (Hemerodromiinae and Clinocerinae): Hemerodromia adulatoria Collin, H. baetica Collin, H. gaditana nov. spec., Wiedemannia mirousei Vaillant, W. fallaciosa (Loew), W. hygrobia (Loew), W. digitata Vaillant, W. tiburica nov. spec., Clinocera barbatula Mik, C. madicola Vaillant, C. tenella Wahlberg, C. nigra (Meigen), C. fontinalis (Haliday), C. stagnalis (Haliday), C. wesmaeli Macquart and Dolichocephala ocellata Costa. Two species are new to science and several others are recorded for the first time in Spain or Andorra, although their occurrence was expected because many records were based on collections from the French Pyrenees.
DOLICHOPODIDAE Grichanov, I. & Danielsson, R. 2001. Dolichopodidae (Diptera) new to the Swedish fauna. - Entomologisk Tidskrift 122: 131-134. Examination by the first author of unsorted material of Dolichopodidae deposited in Lund Zoological Museum and collected mainly during the last 40 years by R. Danielsson and H. Andersson has resulted in many new province records and an additional 12 species new to Sweden. The species reported new to Sweden are: Chrysotus blepharosceles, C. palustris, C. suavis, Cryptophleps kerteszi, Dolichopus subpennatus, Hercostomus argentifrons, H. blankaartensis, Medetera senicula, Rhaphium gravipes, Syntormon monilis, Thrypticus intercedens and T. tarsalis.
14
Pollet, M. 2000. Een gedocumenteerde rode lijst van de slankpootvliegen van België. - Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 8: i-x, 1-190. Pollet, M. 2001. Dolichopodid biodiversity and site quality assessment of reed marshes and grasslands in Belgium (Diptera: Dolichopodidae). - Journal of Insect Conservation 5: 99-116. The conservation value of grassland and reed marsh habitats in Belgium was determined on the basis of dolichopodid communities (Diptera: Dolichopodidae). Four grassland and one reed marsh sites within the 'Bourgoyen-Ossemeersen' Nature Reserve (B.O.) (Ghent) were sampled with white water traps from March 1993 until March 1994. Subsequently, these soil faunas were compared with those of reed marsh habitats in 'Het Meetjeslandse Krekengebied' (M.K.) sampled in 1990. Comparisons of species communities were carried out by means of multivariate analysis techniques. The DCA and CCA on the B.O. sites produced a clear separation between the grassland and the reed marsh communities. Light intensity and soil humidity were among the most important factors determining species distributions. The comparison between the B.O. and M.K. communities revealed that sampling sites were clustered according to their geographical location rather than to habitat type. Overall species richness and diversity was not significantly different between grasslands and reed marshes. However, conservation quality estimates of the sites using the Site Conservation Quality Index (SCQI) indicated that reed marshes comprise a considerably larger number of rare and Red Data Book species. Moreover, besides typical reed marsh-inhabiting species, reed marshes also house species with other ecological affinities sometimes in rather high abundance. As a result, reed marshes are considered highly valuable for the survival of several wetland dolichopodid species.
DROSOPHILIDAE Brookes M. 2001 Fly: an experimental life. Weidenfeld & Nicolson, London: 1-192.
EMPIDOIDEA Grootaert, P.; Pollet, M. & Maes, D. 2001. A Red Data Book of empidid flies of flanders (northern Belgium) (Diptera, Empididae s.l.): Constraints and possible use in nature conservation. - Journal of Insect Conservation 5: 117-129. To enable use of Empididae s.l. (Diptera) as a tool in nature conservation, a Red Data Book of this taxonomical group was generated for Flanders, Belgium. All distribution data on species in Belgium between 1887 and 1999 were gathered from collections as well as personal sampling efforts by the first two authors. This resulted in about 21,000 records of Empididae, Hybotidae, Microphoridae and Atelestidae with 16,119 records for Flanders (northern Belgium) and 4776 for Wallony (southern Belgium). All species were assigned to Red Data Book categories which are based on a combination of a rarity and a trend criterion. Rarity is expressed as the proportion of the total number of UTM 5 km squares sampled in which the species have been found since 1981. The trend criterion is interpreted as the change of the species rarity between 1887-1980 and 1981-1999. A comparable number of UTM 5 km squares was investigated during the two time periods. A total of 259 species were recorded in Flanders. Twenty-seven or 10% of them are considered as 'extinct in Flanders', 10 (4%) as 'critically endangered', 12 (5%) as 'endangered', 11 (4%) as 'vulnerable', 99 species (38%) as 'susceptible' or 'rare', 65 species (25%) as 'safe' or 'at low risk' and 34 species (13%) are assigned to the category 'data deficient' due to taxonomic problems or a lack of ecological data. Only one of the common species shows a recent decrease of more than 50% and is classified as 'nearly threatened'. Current threats in most species are related to the alteration or destruction of their favoured habitats. The results are discussed in the light of recent criticism of the use of Red Data Books in nature conservation
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
. Sinclair, B. J. & Saigusa, T. 2001. Revision of the world species of Ragas Walker (Diptera: Empidoidea). – Entomological Science 4: 507-522.
EMPIDIDAE Barták, M. 2001. Types of Palaearctic Rhamphomyia in Bezzi Collection (Milan), with description of a new species (Diptera, Empididae). - Atti del Società Italiana di Scienze Naturali e del Museo Civico di Storia Naturale di Milano 141: 313-327. Chvala, M. 2001. Circumpolar distribution of Holarctic Hilara species (Diptera: Empididae) with respect to the Fennoscandian fauna. - Acta Universitatis Carolinae Biologica 45: 25-30. A thorough study of the genus Hilara (Diptera: Empididae) in the Palaearctic and Nearctic regions, and of the Fennoscandian fauna in particular, yielded in recognition of only one species Holarctic in distribution, Hilara interstincta (Fallen). The possible circumpolar distribution of further species is discussed and compared with the findings in the further two Holarctic genera, Empis and Rhamphomyia.
Wagner, R. &Cobo, F. 2001. New and rare aquatic Diptera (Dixidae, Thaumaleidae and Empididae) from Spain and Andorra. - Annales de Limnologie 37: 29-34. Samenvatting: Zie Dixidae.
EPHYDRIDAE Zatwarnicki, T. & Mathis, W.N. 2001. A generic classification of the tribe Discocerinini (Diptera: Ephydridae). - Annales Zoologici Warsaw 51: 5-51. Broad descriptions of the genera of Discocerinini are provided for the first time. Two new genera are described: Galaterina with type species G. noonadan sp. nov. from Papuan Region and Orasiopa with type species O. millennica sp. nov. from Australasian Region. Lamproclasiopa Hendel is recognized as a genus (with Basila Cresson as its new synonym). Eleven new combinations are proposed: one in Discocerina, nine in Lamproclasiopa, one in Orasiopa. A phylogenetic reconstruction based predominantly on male terminalia is given. Eleven taxa treated as genera are grouped into three lineages: Gymnoclasiopa (most plesiomorphous, monotypic), Diclasiopa-group (intermediate with following genera: Diclasiopa, Ditrichophora, Hecamedoides, Pectinifer), and Discocerina-group (most apomorphous with following genera: Discocerina, Galaterina, Hydrochasma, Lamproclasiopa, Orasiopa, and Polytrichophora).
FANNIIDAE Pont, A.C. 2001. The type-material of Diptera in the Staatliches Museum fur Tierkunde Dresden (Insecta). Part IV: Fanniidae and Muscidae. - Entomologische Abhandlungen Dresden 59: 455-492. During re-curation of the families Fanniidae and Muscidae (Diptera) in the Staatliches Museum fur Tierkunde, Dresden, type-material of 11 species of Fanniidae and 132 species of Muscidae was recognised and catalogued. The majority of these are South American species, collected by W. A. Schnuse and described by P. Stein (1911). 92 lectotypes are designated here, 7 in Fanniidae and 85 in Muscidae. Nine new combinations are established: Correntosia carnifex (Stein, 1911), comb. nov., Lispoides pubiceps (Stein, 1911), comb. nov., Neodexiopsis diaphana (Stein, 1911), comb. nov., Neodexiopsis incurva (Stein, 1911), comb. nov., Spathipheromyia apicalis (Stein, 1911), comb. nov., Stomopogon capribarba (Stein, 1911), comb. nov., Stomopogon garleppi (Stein, 1911), comb. nov., Stomopogon hirtitibia (Stein, 1911), comb. nov., and Stomopogon inculta (Stein, 1911), comb. nov.
15
45: 109-114. New data are published on distribution of 11 species of the genus Macrocera in Europe and North Africa, and a description of Macrocera jonica sp.n. from Greece (Corfu) is presented.
The two genera and five species currently assigned to the family Nannodastiidae are reviewed. The genera, Azorastia Frey and Nannodastia Hendel, are very similar and closely related, although each was originally described in a different family, Asteiidae and Ephydridae respectively. Adults of both genera are very small, lengths often less than 1 mm, and exhibit many highly derived, often reduced, structures, making their phylogenetic placement enigmatic. Thus, we remain unsure of the family's phylogenetic relationships and placement in acalyptrate classification or even of the group's status as a family. Nannodastia atlantica is newly described (type locality: Belize. Stann Creek District: Glover's Reef (Long Cay)) and is the first record of this genus in the New World.
LONCHOPTERIDAE
OESTRIDAE
Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212.
Pape, T. 2001. Phylogeny of Oestridae (Insecta: Diptera). - Systematic Entomology 26: 133-171.
KEROPLATIDAE Martinovsky, J. 2001. New records on little-known western Palaearctic Macrocera Meigen, with a description of M. jonica sp.n. from Greece (Diptera: Keroplatidae). - Acta Universitatis Carolinae Biologica
Samenvatting: Zie Acroceridae.
MILICHIIDAE Brake, I. 2000, Phylogenetic systematics of the Milichiidae (Diptera, Schizophora). - Entomologica Scandinavica, Supplementum 57: 1-120.
MUSCOIDEA Pont, A.C. 2000. The Muscoidea (Insecta, Diptera) described by JMF Bigot. - Occasional Papers on Systematic Entomology 12: 1-40.
The phylogeny of Oestridae was analysed at the generic level using 118 characters from all developmental stages and including morphology, ontogeny, physiology and behaviour. Four major clades were given subfamilial rank with the phylogenetic relationship (Cuterebrinae (Gasterophilinae (Hypodermatinae + Oestrinae))). The subdermal parasites of the African elephant, Neocuterebra squamosa Grunberg and Ruttenia loxodontis Rodhain, had their most probable affiliation subordinate to the clade of stomach parasites, although their exact position needs further investigation. Genus Ochotonia Grunin, which is known from a single third-instar larva only, was the probable sister group of all other Hypodermatinae. Twenty-five oestrid genera were recognised as valid and those containing more than one species were defined through lists of autapomorphies. Cuterebra Clark was proposed as a senior synonym of Alouattamyia Townsend, Andinocuterebra Guimaraes, Pseudogametes Bischof and Rogenhofera Brauer. The clade of hypodermatine ungulate parasites (Hypoderma Latreille + Pallasiomyia Rubtzov + Pavlovskiata Grunin + Przhevalskiana Grunin + Strobiloestrus Brauer) remained largely unresolved, and genus Przhevalskiana emerged without defining characters.
OPETIIDAE
MUSCIDAE Kühne, S. 2000. Räuberische Fliegen der Gattung Coenosia (Diptera: Muscidae) und die Möglichkeit ihres Einsatzes bei der biologischen Schädlingsbekämpfung. - Studia Dipterologica Supplement 9: 1-78.
Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212. Samenvatting: Zie Acroceridae.
Pont, A.C. 2001. The type-material of Diptera in the Staatliches Museum fur Tierkunde Dresden (Insecta). Part IV: Fanniidae and Muscidae. - Entomologische Abhandlungen Dresden 59: 455-492. Samenvatting: Zie Fanniidae
Chandler, P.J. 2001. The flat-footed flies (Diptera: Opetiidae and Platypezidae) of Europe. – Fauna Entomologica Scandinavica 36: 1-276. (Recensie: Systematic Entomology 27: 135-136).
MYCETOPHILIDAE
PHORIDAE
Kurina, O. 2001. On the identification of Palaearctic species in the genus Cordyla Meigen (Diptera, Mycetophilidae); preliminary results. - Norwegian Journal of Entomology 48: 231-235.
Buck, M. 2001. Identification of females of European Conicera Meigen, with a discussion of certain features of the reproductive anatomy of female Phoridae (Diptera). – Deutsche Entomologische Zeitschrift 48: 69-81.
The morphology of male specimens of 14 Palaearctic Cordyla species is studied. The species can be arranged according to the colour of the swollen segment of palpus, the number of flagellar segments and the structure of male genitalia. On the basis of the colour of the swollen segment of palpi the species can be divided into two groups, the number of flagellar segments into four groups, and the structure of the genitalia into three groups. Morphological differences between the groups are discussed with an emphasise on genital differences.
NANNODASTIIDAE Papp, L. & Mathis, W.N. 2001. A review of the family Nannodastiidae (Diptera). - Proceedings of the Entomological Society of Washington 103: 337-348.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
The presence of a sclerotized ring at the base of the common spermiduct is reported for the first time in females of the phorid genus Conicera Meigen. This character is species- specific and proves to be the only reliable one in distinguishing females of certain closely related species of Conicera. Using other newly discovered genitalic and non- genitalic characters the first key to European Conicera females is presented. On a broader perspective the occurrence of vaginal sclerites is investigated in twenty other phorid genera using light microscopy. Results from this and previous studies indicate that internal sclerites are widely distributed throughout the family but often are not homologous. Furthermore, the internal genitalia of Conicera tibialis are studied by dissection, uncovering the unusual morphology of its spermathecae. The findings are compared to the very scarce previously published data on spermathecae in the family. According to this the number and morphology of phorid sper-
16
mathecae appears to be variable between and even within genera. However, the sperm-storing organs in some derived genera are probably not homologous to true spermathecae
. Buck, M. & Disney, R.H.L. 2001. Revision of the Megaselia giraudii and M. densior species complexes of Europe, including ecological notes. – Beiträge zur Entomologie 51: 73-154.
PIPUNCULIDAE Skevington, J.-H. & Yeates, D.K. 2001. Phylogenetic classification of Eudorylini (Diptera: Pipunculidae). Systematic Entomology 26: 421-452. The phylogenetic relationships of members of Eudorylini (Diptera: Pipunculidae: Pipunculinae) were explored. Two hundred and fiftyseven species of Eudorylini from all biogeographical regions and all known genera were examined. Sixty species were included in an exemplar-based phylogeny for the tribe. Two new genera are described, Clistoabdominalis and Dasydorylas. The identity of Eudorylas Aczel, the type genus for Eudorylini, has been obscure since its inception. The genus is re-diagnosed and a proposal to stabilize the genus and tribal names is discussed. An illustrated key to the genera of Pipunculidae is presented and all Eudorylini genera are diagnosed. Numerous new generic synonyms are proposed. Moriparia nigripennis Kozanek & Kwon is preoccupied by Congomyia nigripennis Hardy when both are transferred to Claraeola, so Cla. koreana Skevington is proposed as a new name for Mo. nigripennis.
PLATYPEZIDAE Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212. Samenvatting: Zie Acroceridae.
Chandler, P.J. 2001. The flat-footed flies (Diptera: Opetiidae and Platypezidae) of Europe. – Fauna Entomologica Scandinavica 36: 1-276. (Recensie: Systematic Entomology 27: 135-136).
PTYCHOPTERIDAE Wolf, B. & Zwick, P. 2001. Life cycle, production and survival rates of Ptychoptera paludosa (Diptera: Ptychopteridae). – International Review of Hydrobiology 86: 661-674. Life cycle, survival and production of the univoltine midge Ptychoptera paludosa whose larvae live in fine sandy sediments were studied in a German stream (1989-1990). Growth of the 4th larval instar was linear. Adults emerge from May, for ca 8 weeks ( 19851990); emergence was 0.56 g dry weight m(-2) lentic area (1990). Density decreased strongly only when larvae were young; except after an exceptional spate, numbers emerging were independent of discharge, Larval survival was ca 9%; only 10% of the potential offspring of the survivors actually appeared in the next generation. Secondary production (P) was 2.3 g ash free dry weight (AFDW) m(-2) y(-1), mean biomass (B) was 0.6 g AFDW m(-2), i.e., the P/B ratio was 3.8.
SARCOPHAGIDAE Alcock, J. 2000. The natural history of a miltogrammine fly, Miltogramma rectangularis (Diptera: Sarcophagidae). – Journal of the Kansas Entomological Society 73: 208-219.
and widespread brood parasite of the large Australian native bee, Amegilla dawsoni. Recently eclosed flies emerged from the underground brood cells of the bee and walked rapidly across bare ground to reach cover in the vegetated fringe of the nesting area. While walking, the flightless flies were vulnerable to bird and ant predators. but they may have minimized their exposure by maintaining a constant compass orientation until a perch was found. Once perched inconspicuously, the dies spent about an hour inflating and hardening their wings before they were able to Ay. At some sites, males located, courted, and mated teneral females in a scramble competition mating system. Although hundreds of flies emerged from parts of some nesting areas over several weeks, adult females seeking to larviposit on passing bees were generally scarce. The proportion of brood cells lost to the parasite was low (under 5%). As a result, it seems unlikely that parasite pressure by the fly contributes greatly to the male size dimorphism that characterizes A. dawsoni, because even if brood provisions intended for large sons were at greater risk of exploitation by the parasite, the percentage lost would still be too small to outweigh the great mating advantage experienced by the larger males.
Kohler, U. & Lakes-Harlan, R. 2001. Auditory behaviour of a parasitoid fly (Emblemasoma auditrix, Sarcophagidae, Diptera). – Journal of Comparitive Physiology (A) 187: 581-587. Females of the parasitoid fly Emblemasoma auditrix find their host cicada (Okanagana rimosa) by its acoustic signals. In laboratory experiments, fly phonotaxis had a mean threshold of about 66 dB SPL when tested with the cicada calling song. Flies exhibited a frequency dependent phonotaxis when testing to song models with different carrier frequencies (pulses of 6 ms duration and a repetition rate of 80 pulses s(-1)) However, the phonotactic threshold was rather broadly tuned in the range from 5 kHz to 11 kHz. Phonotaxis was also dependent on the temporal parameters of the song models: repetition rates of 60 pulses s(-1) and 80 pulses s(-1) and pulse durations of 5-7 ins resulted in the highest percentages of phonotaxis performing animals coupled with the lowest threshold values. Thus, parasitoid phonotaxis is adapted especially to the temporal parameters of the calling song of the host. Choice experiments revealed a preference of a song model with 9 kHz carrier frequency (peak energy of the host song) compared with 5 kHz carrier frequency (electrophysiologically determined best hearing frequency). However. this preference changed with the relative sound pressure level of both signals. When presented simultaneously, E. auditrix preferred 5kHz signals, if they were 5 dB SPL louder than the 9-kHz signal.
SCATHOPHAGIDAE Bernasconi, M.V.; Pawlowski, J.; Valsangiacomo, C; Piffaretti, J.C. & Ward, P.I. 2001. Phylogeny of the genus Scathophaga (Diptera: Scathophagidae) inferred from mitochondrial DNA sequences. - Canadian Journal of Zoology 79: 517-524. Scathophaga stercoraria has been used for a large number of studies in animal ecology and evolution. Morphological phylogenetic work on the relationships among flies of the family Scathophagidae in general, and the genus Scathophaga in particular, has led to limited or incomplete conclusions. We addressed these relationships by sequencing 810 base pairs (bp) from the mitochondrial cytochrome oxidase subunit I (COI) gene and 738 bp of the mitochondrial cytochrome b (Cyt b) gene in 16 species of Scathophagidae. Phylogenetic analysis of these two protein-coding genes allows us to resolve relatively well the relationships within the genus Scathophaga, using both separate and combined (COI + Cyt b) data. Most of the phylogenetic trees generated by our data support the following relationships: (((S. analis + S. inquinata) + S. lutaria) + S. cineraria + (S. taeniopa + S. suilla + S. incola) + S. furcata + S. tropicalis). The most noteworthy findings are that (i) S. obscura and S. tinctinervis, which were formerly placed in the genus Coniosternum, form a sibling species cluster; (ii) S. taeniopa and S. suilla, which are morphologically very similar species, are clearly distinct taxa; (iii) S. analis, considered a doubtful species in the Catalogue of Palearctic Diptera, could be a synonym of S. inquinata; and (iv) the South American S. tropicalis and the Old World S. stercoraria are not sister-species.
The miltogrammine fly, Miltogramma rectangularis. is a common
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
17
SCENOPINIDAE
SPHAEROCERIDAE
Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23: 195-212.
Laurence, B.R. 2001. Species association in British Sphaeroceridae. – Entomologist’s Monthly Magazine 137: 15-22.
Samenvatting: Zie Acroceridae.
SCIOMYZIDAE Sueyoshi, M. 2001. A revision of the Japanese Sciomyzidae (Diptera), with descriptions of three new species. – Entomological Science 4: 485-506.
Nash, R., O’Connor, J.P. & Chandler, P.J. 2001. The Irish species of Lesser Dung Flies (Insecta: Diptera, Sphaeroceridae) including a list of type specimens described by Alexander Henry Haliday in Humboldt University Museum, La Specola and the National Museum, Ireland. – Bulletin of the Irish Biogeographical Society 25: 180-210.
STRATIOMYIDAE
SEPSIDAE Eberhard, W.G. 2001. The functional morphology of species-specific clasping structures on the front legs of male Archisepsis and Palaeosepsis flies (Diptera, Sepsidae). - Zoological Journal of the Linnean Society 133: 335-368. Several possible explanations for the elaborate species- specific morphology of male front leg clasping organs were tested by comparing six species of Archisepsis, Palaeosepsis and Microsepsis flies. The only previously published hypothesis regarding these clasping organs was refuted by the finding that species-specific portions of the male femur and tibia consistently meshed tightly with prominent veins and folds in the female's wing, rather than meshing with each other. Female wing morphology in the region grasped by the male was relatively uniform and in general did not vary in ways that would prevent non-conspecific males from grasping them, arguing in all but one species against both simple lock-and-key and male-female conflict of interests hypotheses based on morphology. Interspecific differences in male front leg morphology generally represent alternative ways to accomplish the same basic mechanical function of holding tightly onto the relatively invariant female. Despite the fact that female resistance behaviour indicates that male-female conflict over male mounting is common, only one female wing structure in one species resembled an anti-clasper device, giving a second reason to doubt the morphological male-female conflict of interest hypothesis, at least for five of the six species. The positions of probable sensory structures on the wings of females were relatively similar in different species and did not correspond in any obvious way to species-specific features of male clasping structures. This, plus the intraspecific variation in both the positions of these sensilla and the exact site where the male grasped the female's wing, argued against simple 'sensory lockand-key' ideas about male front leg function. By a process of elimination, it appears that generalized female receptors are able to sense species-specific differences in male front legs. This idea was supported by increased female rejection behaviour in cross-specific pairs.
Eberhard, W.G. 2001. Species-specific genitalic copulatory courtship in sepsid flies (Diptera, Sepsidae, Microsepsis) and theories of genitalic evolution. - Evolution 55: 93-102. Males of Microsepsis eberhardi and M. armillata use their genitalic surstyli to rhythmically squeeze the female's abdomen with stereotyped movements during copulation. Squeezing movements did not begin until intromission had occurred and, contrary to predictions of the conflict-of-interest hypothesis for genitalic evolution, did not overcome morphological or behavioral female resistance. Contrary to predictions of the lock-and-key hypothesis, female morphology was uniform in the two species and could not mechanically exclude the genitalia of either species of male. The complex pattern of squeezing movements differed between the two species as predicted by the sexual selection hypothesis for genitalic evolution. Also, evolutionarily derived muscles and pseudoarticulations in the male's genitalic surstyli facilitated one type of movement, whose patterns were especially distinct. The data support the hypothesis that the male surstyli evolved to function as courtship devices.
Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212. Samenvatting: Zie Acroceridae.
Rozkosny, R. & Kniepert, F.W. 2000. Insecta: Diptera: Stratiomyidae, Tabanidae. - Süßwasserfauna von Mitteleuropa 21(18-19): i-x, 1-204. Stubbs, A. & Drake, M. 2001, British soldierflies and their allies. - British Entomology and Natural History Society: i-ix, 1-512, 20 col pls. Woodley, N,E. 2001, A world catalog of the Stratiomyidae (Insecta: Diptera). - Myia 11: 1-473.
SYRPHIDAE Allen, A.A. 2000. Scaeva selenitica (Meigen) (Dipt., Syrphidae) in the S.E. London area in April. - Entomologist's Monthly Magazine 136: 30. Ball, S.G. & Morris, R.K.A. 2000. Provisional atlas of British Hoverflies (Diptera, Syrphidae). - Biological Records Centre, Huntingdon: 1-167, 272 kaarten en histogrammen. Barkemeyer, W. 1999. Zur Kenntnis der Syrphidenfauna des Madeira-Archipels. - Tendenzen, Supplement 1999: 115-134. A report is given on 627 syrphids from the Madeira-archipelago. Most of them were captured between 1985 and 1994. Sphaerophoria rueppellii (Wiedemann) is reported for the first time for the archipelago. Among the 25 species reported from Madeira and Porto Santo, hoverflies with zoophagous larvae and those with a wide distribution and high dispersion activity predominate.
Bartsch, H.D. 2001. Swedish province catalogue for Hoverflies (Diptera, Syrphidae). – Entomologisk Tidskrift 122: 189-215. Carrieres, E. 2001. Note dipterologique: Mise a jour de la liste faunistique des syrphes (Diptera, Syrphidae) du Luxembourg. - Bulletin de la Societe des Naturalistes Luxembourgeois 101: 99-110. The faunistic list of the syrphids (Diptera, Syrphidae) from the
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
18
Grand-Duchy of Luxemburg now contains 142 species. 18 species are recorded for the first time from Luxembourg.
Carrieres, E. 2001. Note dipterologique: Premiers ajouts a la liste faunistique des syrphes (Diptera, Syrphidae) du Luxembourg. - Bulletin de la Societe des Naturalistes Luxembourgeois 102: 97-102. The list of the syrphids (Diptera, Syrphidae) of the Grand Duchy of Luxembourg now contains 161 species. 15 species are recorded here for the first time in Luxembourg.
Dinkel, T. & Lunau, K. 2001. How drone flies (Eristalis tenax L., Syrphidae, Diptera) use floral guides to locate food sources. – Journal of Insect Physiology 47: 1111-1118. In this study we show how inexperienced syrphid flies. Eristalis tenax, orient on artificial flowers by means of floral guides. To test the effect of floral guides such as line and ring markings on the probability and speed of the location of a potential food source. we exploited the spontaneous proboscis reaction triggered by yellow colour stimuli. We tested whether and how fast the flies, when placed on the edge of a circular dummy flower, found a small central yellow spot and touched it with the proboscis extended. The flies found the central yellow spot more often and faster if guide lines from the margin to the yellow spot were present. The effect of guide lines was dependent on the colour of the dummy flower, and independent of the colour of the guide lines, except for yellow guide lines releasing the proboscis reaction. The effect of guide lines was stronger if the yellow spot was hidden in a 2 mm deep depression and thus not as easily visible to the flies. Ring guides had a significant effect on performance only when the intensity of the central yellow spot was low.
Dunk, K. von der, 1999. Vorkommen seltener Schwebfliegen im Berchtesgadener Land (Diptera, Syrphidae). - Galathea 15(4): 153-154. Some remarkable records of rather rare hoverflies from (sub)alpine habitats are given.
Francis, F. 2001. Evaluation de la diversité des Syrphidae d’un site de la région liégeoise (ru de Targnon, Theux, Belgique). – Notes Faunistiques de Gembloux 44: 3-15 Hippa, H., Nielsen, T.R. & Steenis, J. van. 2001. The West Palaearctic species of the genus Eristalis Latreille (Diptera, Syrphidae). – Norwegian Journal of Entomology 48: 289-327. Katzourakis, A.; Purvis, A.; Azmeh, S.; Rotheray, G. & Gilbert, F. 2001. Macroevolution of hoverflies (Diptera: Syrphidae): The effect of using higher-level taxa in studies of biodiversity, and correlates of species richness. - Journal of Evolutionary Biology 14: 219227. We test a near-complete genus level phylogeny of hoverflies (Diptera: Syrphidae) for consistency with a null model of clade growth having uniform probabilities of speciation and extinction among contemporaneous species. The phylogeny is too unbalanced for this null model. Importantly, the degree of imbalance in the phylogeny depends on whether the phylogeny is analysed at the genus level or species level, suggesting that genera ought not to be used uncritically as surrogates for species in large-scale evolutionary analyses. Tests for a range of morphological, life-history and ecological correlates of diversity give equivocal results, but suggest that high species-richness may be associated with sexual selection and diet breadth. We find no correlation between species-richness and either body size or reproductive rate.
Krivosheina, N.P. 2002. Description of females of the genus Mallota (Diptera, Syrphidae).- Zoologichesky Zhurnal 81: 246-251.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Mallota sogdiana Stack. and M. tadzhikorum females are described for the first time. The characters of M. parvula are defined more precisely. Based on the data obtained the key to identifying the species of the genus Mallota elaborated by Stackelberg (1950) is supplemented.
Mazanek, L.; Laska, P.; Bicik, V. & Novotny, R. 2001. Descriptions with key to the third larval stage and puparia of the genus Epistrophe s. str. (Diptera: Syrphidae). - Acta Universitatis Carolinae Biologica 45: 115-128. The third larval stage and/or puparia of seven Central European species of the genus Epistrophe s.str. Walker, 1852 are described. Descriptions of immature stages of E.diaphana (Zetterstedt, 1843), E.cryptica Docskal & Schmid, 1994 and E.melanostoma (Zetterstedt, 1843) are given for the first time. Immature stages of E.eligans (Harris, 1780), E.flava Docskal & Schmid, 1994, E.nitidicollis (Meigen, 1822) and E.grossulariae (Meigen, 1822) are redescribed. The posterior respiratory processes of the third larval stage or puparia were photographed. Key to the third larval stage and puparia is given.
Scholz, D. & Poehling, H.-M. 2000. Oviposition site selection of Episyrphus balteatus. - Entomologia Experimentalis et Applicata 94(2): 149-158. The oviposition behaviour of Episyrphus balteatus De Geer (Diptera: Syrphidae) was investigated in four-choice experiments in screen cages and in experiments with direct behavioural observations. Females laid hardly any eggs in the absence of aphids and preferred larger aphid colonies to small ones. Honeydew attracted the females via olfaction and elicited oviposition. Females were able to perceive the presence of conspecific eggs and oviposited less often in aphid colonies in which eggs were present. The oviposition deterring stimulus was also active when the eggs were removed, hence, the deterrent did not act visually, but probably olfactorily.
Stubbs, A.E. & Falk, S.J. 2000. British hoverflies: an illustrated identification guide: including the 1996 'second supplement' and an 'update to the British list'. – Intercept: 1-253, 55, 7; 12 col pl. Stuke, J.H. 2000. Phylogenetische Rekonstruktion der Verwandschaftsbeziehungen innerhalb der Gattung Cheilosia Meigen, 1822 anhand der Larvalstadien (Diptera: Syrphidae). - Studia Dipterologica Supplement 8: 1-118. Sutherland, J.P.; Sullivan, M.S. & Poppy, G.M. 2001. Oviposition behaviour and host colony size discrimination in Episyrphus balteatus (Diptera: Syrphidae). Bulletin of Entomological Research 91: 411-417. Three bioassays were used to examine the oviposition behaviour of the hoverfly, Episyrphus balteatus (De Geer) in which various stimuli purported to influence host assessment and choice were tested. Episyrphus balteatus failed to exhibit enhanced behavioural responses, in terms of approaches and landings, to artificial leaves with the highest numbers of aphids, suggesting that females are merely responding to the colour of the artificial leaves. A density-dependent oviposition response was reported in a second bioassay using whole bean plants, although there was an asymptotic relationship. Syrphid responses, which were measured by oviposition over a five-day period, were greatest towards those plants with the highest number of aphids. In a final series of trials, gravid female E. balteatus showed a behavioural preference for filter papers treated with the greatest honeydew concentrations (0.26 mg mul-1 honeydew). More time was spent in the treated areas and syrphids demonstrated more proboscis and ovipositor extensions in these treatments. These bioassays provided an opportunity to isolate some of the individual components of decision-making by female E. balteatus during egg-laying behaviour. A greater understanding of natural enemy behaviour is essential before enhanced control of pest populations in the field can be established.
Stuke, J.H. & Schulz, W. 2001. Bemerkenswerte Schwebfliegenbeobachtungen (Diptera: Syrphidae) aus
19
Niedersachsen 4. - Braunschweiger Naturkundliche Schriften 6: 333-346. Comments on the distribution of 48 hoverfly-species in Lower Saxony are given. For the first time Epistrophe obscuripes (Strobl, 1910), Mallota cimbiciformis (Fallen, 1817), Platycheirus podagratus (Zetterstedt, 1838) and Sphegina spheginea (Zetterstedt, 1838) are reported in this area. Observations of the larvae of Brachyopa panzeri Goffe, 1945, Mallota cimbiciformis (Fallen, 1817) and Xylota xanthocnema Collin, 1939 are presented. Those 20 hoverflies that were last recorded between 1970 and 1989 in the aerea are listed.
Vujic, A. 1999. The tribe Chrysogasterini (Diptera: Syrphidae) in the Balkan Peninsula, with the description of three new cryptic species. - Studia Dipterologica 6: 405-423. This paper reviews the species of the tribe Chrysogasterini based on material collected in the Balkan Peninsula. Fifteen species in five genera are recorded, and a review of their distribution is given. Three new cryptic species are recognized and described. Two of them, Chrysogaster mediterraneus spec. nov. and Riponnensia morini spec. nov., were collected in the Mediterranean and Submediterranean areas. The first is related to the west Palaearctic species C. solstitialis (Fallén, 1817) and the second one to R. daccordii (Claussen, 1991), an endemic of Corsica. The third species, Orthonevra montana spec. nov., is found on several Balkan mountains, ranging from BosniaHerzegovina and Serbia to Greece. The species is similar to O. tristis (Loew, 1871), characteristic of the Alps and Pyrenees. The existing published keys are modified to incorporate the new species.
Vujic, A. & Bartak, M. 2001. Faunistics of the Czech species of Cheilosia (Diptera: Syrphidae). - Acta Universitatis Carolinae Biologica 45: 169-184. Altogether 47 species, based on the determination of 806 specimens of the genus Cheilosia collected in the territory of the Czech Republic by M. Bartak and his colleagues within the last 20 years, are reviewed. Details about distribution and biology of all species are given. Several species are first recorded in Bohemia: (C.rufimana, C.aerea, C.impudens) or in the Czech Republic (C.faucis).
Wynne, I.R. 1999. Further records of notable Volucella complex (Dipt., Syrphidae) from Hertfordshire. - Entomologist's Monthly Magazine 135: 209. County records are given for Volucella zonaria (Poda), Volucella inanis (Linnaeus) and Volucella inflata (Fabricius). Flower visiting behaviour is recorded as well as the entering of a Vespula vulgaris (Linnaeus) nest by Volucella zonaria.
TABANIDAE Ganeva, D. 2001. Seasonal activity of Tabanus bromius L., Tabanus tergestinus Egg. and Haematopota pluvialis L. (Tabanidae, Diptera) in Stara Zagora district, Bulgaria. - Acta Zoologica Bulgarica 53: 89-96. The phenology and the seasonal activity of the dominant species Tabanus bromius L., Tabanus tergestinus Egg. and Haematopota pluvialis L. have been studied in three pastures of Stara Zagora district, South Bulgaria. It has been established that the peak of the seasonal activity of T. bromius is during the first half of July in the three studied biotopes. T. tergestinus has a single peak in the pastures of the villages Kanchevo and Trakia and two peaks in the pasture of the village of Oryahovitsa. H. pluvialis has maximum quantity during the first half of July in the pasture of the villages of Kanchevo and Trakia, while in that of the village of Oryahovitsa - at the end of July. It is noted that the antitabanic activities in the studied region have to be carried out from the beginning of June till the end of July.
Ossowski, A., & Hunter, F.F. 2000. Distribution patterns, body size, and sugar-feeding habits of two species of Chrysops (Diptera: Tabanidae). - Canadian Entomologist 132(2): 213-221.
Davies bog), in two habitats (open and forest edge), and at two times of day (morning and afternoon) are analysed. Chrysops excitans was more frequently collected than C. mitis. Regardless of site, both species are more common in the morning than the afternoon collections and both are more common in the open than the forest-edge habitats. Chrysops excitans was the larger species (based on wing length measurements) and its size was constant regardless of site, habitat, and time of day. In contrast, afternoon-collected C. mitis were larger than morning-collected flies at the Davies bog site. The crop contents of 241 flies were identified using thin-layer chromatography. Using melezitose and stachyose as honeydew-indicator sugars, the relative importance of homopteran honeydew and floral nectar as carbohydrate sources for these flies was determined. We found no significant differences among species, sites, habitats, or times of day. Overall, 52.8% of C. excitans and 51.1% of C. mitis had recently fed on homopteran-derived honeydew sugars, underscoring the importance of this carbohydrate source for the haematophagous Diptera.
TACHINIDAE Tschorsnig, H.-P. & Schubert, H. 1999. Raupenfliegen aus Baumkronen in Mitteleuropa (Diptera, Tachinidae). - Entomofauna 20(14): 269-280. Thirty species of tachinids (Diptera) have been collected in canopies in a forest near Kelheim (Bavaria, Germany) during 1996 and 1997. Thirthy-nine window traps which were installed in canopies of beech, oak, larch, and spruce between altitudes of 16 and 33 m were used to collect the material. The results are discussed.
TEPHRITIDAE Aartsen, B. van & Jacobusse, C. 2001. De boorvliegen van Zeeland. – Zeeuws Landschap 17(2): 13-15. Freidberg, A. 2002. Systematics of Schistopterini (Diptera: Tephritidae: Tephritinae), with descriptions of new genera and species. - Systematic Entomology: 27: 1-29. The systematics of tribe Schistopterini (Diptera: Tephritidae) is reviewed and discussed, and a key is given to the fourteen current genera, of which four are new. A cladogram of the type species of the genera plus all other species of one of the new genera (Microtreta) is presented, supporting the monophyly of Microtreta. The new genera include Calloptera (type species Rhabdochaeta asteria Hendel), Microtreta (type species Microtreta fini, sp.n.), Melanopterella (type species Rhabdochaeta nigra Bezzi) and Schistotephritis (type species Camaromyia acrophthalma Bezzi). Microtreta is treated comprehensively; its constituents, deemingi, fini, frontale, jeffreyi and longicornis (all new species), are described from East Africa and the Arabian Peninsula. Host plants, all of genus Vernonia (Asteraceae), are recorded for the four East African species. Characters of immature stages are described for M. longicornis. Eighteen new combinations are made.
Korneyev, V.A. & White, I.M. 1999. Fruit-flies of the genus Urophora R.-D. (Dipera, Tephritidae) of East Palaearctic. III. Key to the Palaearctic species. Entomologicheskoe Obozrenie 78(2): 464-482. A lectotype for Euribia longicauda Hendel is designated. Urophora melanocera (Hering) and U. phaeocera (Hering) are shown to be valid species names and resurrected from synonymy. The following synonyms are established: Urophora notata (Belanovskij, 1951), comb.n. = U. solaris Korneyev, 1984, syn.n.; Urophora longicauda (Hendel, 1927) = U. sciadocousiniae Korneyev et White, 1992, syn.n.; U. spatiosa Becker, 1913 = Euribia angustifascia Hering, 1956, syn.n. A key to all Palaearctic species of Urophora is provided.
Robacker, D.C. & Heath, R.R. 2001 Easy-to-handle sticky trap for fruit flies (Diptera: Tephritidae). – Florida Entomologist 84: 302-304.
Two deer fly species, Chrysops mitis Osten Sacken and Chrysops excitans Walker, were collected by sweep-netting around human bait on five collection dates in Algonquin Provincial Park, Ontario. Distribution patterns of the two species at two sites (abandoned airfield and
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
20
THAUMALEIDAE Wagner, R. &Cobo, F. 2001. New and rare aquatic Diptera (Dixidae, Thaumaleidae and Empididae) from Spain and Andorra. - Annales de Limnologie 37: 29-34. Samenvatting: Zie Dixidae.
THEREVIDAE Grootaert, P.; Dekoninck, W. & Bonte, D. 2001. Therevidae (Diptera) in the East-Flemish inland dunes, pioneers on sandy soils? - Bulletin de la Societe Royale Belge d'Entomologie 137: 32-35. Relicts of East-Flemish inland dunes were investigated for the presence of dune-land fauna. Five of the 8 therevid species known from Flanders were found in the present study. In contrast to asilids, therevids showed to be pioneer species preferring areas with large bare sandy patches. Pit fall traps proved to be twice as effective to sample therevids than white or yellow pan traps. Yellow traps are ineffective. Highest activity and diversity is found in June and July.
Winterton, S.L. & Irwin, M.E. 2001. Phylogenetic revision of Agapophytus Guerin (Diptera: Therevidae: Agapophytinae). – Invertebrate Taxonomy 15: 467526. Morphologically diverse and species-rich, the endemic Australasian genus Agapophytus is revised. Eleven previously described species are redescribed and twenty-nine species are described for the first time: A. adonis, sp. nov., A. annamariae, sp. nov., A. antheliogynaion, sp. nov., A. asprolepidotos, sp. nov., A. atrilaticlavius, sp. nov., A. biluteus, sp. nov., A. borealis, sp. nov., A. caliginosus, sp. nov., A. cerrusus, sp. nov., A. chaetohypopion, sp. nov., A. chrysosisyrus, sp. nov., A. decorus, sp. nov., A. dieides, sp. nov., A. discolor, sp. nov., A. eli, sp. nov., A. fenestratum, sp. nov., A. galbicaudus, sp. nov., A. labifenestellus, sp. nov., A. laparoceles, sp. nov., A. lissohoplon, sp. nov., A. lyneborgi, sp. nov., A. notozophos, sp. nov., A. novaeguineae, sp. nov., A. pallidicrus, sp. nov., A. palmulus, sp. nov., A. paramonovi, sp. nov., A. septentrionalis, sp. nov., A. yeatesi, sp. nov. and A. zebra, sp. nov. All 40 species of Agapophytus were compared in a cladistic analysis with three species of Acupalpa Krober using 134 states across 58 adult morphological characters. The analysis resulted in 36 most parsimonious trees with a length of 240 steps. The phylogenetic relationships of the species of Agapophytus are discussed with three main clades recognised: A. dioctriaeformis clade, A. australasiae clade and A. queenslandi clade.
Winterton, S.L.; Yang, L.L.; Wiegmann, B.M. & Yeates, D.K. 2001. Phylogenetic revision of Agapophytinae subf.n. (Diptera: Therevidae) based on molecular and morphological evidence. – Systematic Entomology 26: 173-211.
vidual partitions. This synergistic interaction between incongruent data partitions indicates a common phylogenetic signal in both partitions. It also suggests that criteria for partition combination based solely on incongruence may be misleading. The phylogenetic relationships of the genera are discussed using the combined data. A key to genera of Agapophytinae is presented, with genera diagnosed and figured. Two new genera are described: Patanothrix with a new species (Pat. skevingtoni) and Pat. wilsoni (Mann) transferred from Parapsilocephala, and Pipinnipons with a new species (Pip. kroeberi). Pipinnipons fascipennis (Krober) is transferred from Squamopygin Krober and Pip. imitans (Mann) is transferred from Agapophytus. Agapophytus bicolor (Krober) is transferred from Parapsilocephala. Agapophytus varipennis Mann is synonymised with Aga, queenslandi Krober and Aga. flavicornis Mann is synonymised with Aga. pallidicornis (Krober).
TIPULIDAE Oosterbroek, P. & Jong, H. de. 2001. New data on Tipulidae (Diptera) from The Netherlands. - Entomologische Berichten Amsterdam 61: 101-114. This paper presents an overview of 38 species of Tipulidae that are, or were once considered to be, rare in The Netherlands. Several species are still known from a few or even single captures only, e.g., Nephrotoma croceiventris lindneri, N. lamellata, Tipula (Lunatipula) laetabilis, T. (L.) peliostigma, T. (L.) selene, Tipula (Platytipula) autumnalis, Tipula (Pterelachisus) pauli, T. (P.) winthemi, Tipula (Vestiplex) excisa, Tipula (Yamatotipula) caesia, and T. (Y.) coerulescens. Others that had a reputation of being scarce turn up quite frequently at several sites in Malaise-traps: Nephrotoma aculeata, Tanyptera nigricornis. The apparent scarcity, especially of species of the subgenus Tipula (Savtshenkia), is probably partly the result of undercollecting during their late flight period. A single male of the Nearctic Nephrotoma ferruginea was captured near's Gravenhage; it represents the first record of this species from Europe The specimen was possibly imported by man. A single male of the western Mediterranean Tipula (Tipula) mediterranea was captured on the lightship Noord Hinder in the North Sea about 70 km west of the coast of Zeeland. A number of intersexes of Nephrotoma guestfalica guestfalica were collected on the artificial sandplate Hompelvoet in the Grevelingenmeer; this finding represents the first documented occurrence of intersexes of the species.
XYLOMYIDAE Carles-Tolrá, M. 1999. Dípteros nuevos e interesantes para la Península Ibérica e Islas Baleares (Diptera: Xylomyidae, Stratiomyidae, Acroceridae, Scenopinidae, Lonchopteridae, Opetiidae, Platypezidae, Conopidae). - Boletin de la Sociedad Entomológica de España 23(1/2): 195-212. Samenvatting: Zie Acroceridae.
Agapophytinae subf.n. is a highly diverse lineage of Australasian Therevidae, comprising eight described and two new genera: Agapophytus Guerin-Meneville, Acupalpa Krober, Acraspisa Krober, Belonalys Krober, Bonjeania Irwin & Lyneborg, Parapsilocephala Krober, Acatopygia Krober, Laxotela Winterton & Irwin, Pipinnipons gen.n. and Patanothrix gen.n. A genus- level cladistic analysis of the subfamily was undertaken using sixty-eight adult morphological characters and c. 1000 base pairs of the elongation factor1 alpha (EF-1 alpha) protein coding gene. The morphological data partition produced three most parsimonious cladograms, whereas the molecular data partition gave a single most parsimonious cladogram, which did not match any of the cladograms found in the morphological analysis. The level of congruence between the data partitions was determined using the partition homogeneity test (HTF) and Wilcoxon signed ranks rest. Despite being significantly incongruent in at least one of the incongruence tests, the partitions were combined in a simultaneous analysis. The combined data yielded a single cladogram that was better supported than that of the individual partitions analysed separately. The relative contributions of the data partitions to support for individual nodes on the combined cladogram were investigated using Partitioned Bremer Support. The level of support for many nodes on the combined cladogram was non- additive and often greater than the sum of support for the respective nodes on indi-
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
21
STIKPOTTIP
Opvallende waarneming van Beris vallata (Stratiomyidae) aan de Waal bij Nijmegen. Tijdens veldonderzoek in de Klompenwaard (3 juli 2001), bedoeld om uit te zoeken naar larvenhuidjes van de Rivierrombout (Gomphus flavipes), op zandstrandjes van de Waal, stuitte ik op een heus "Dipterakerkhof". Op ongeveer twee vierkante meter lagen zo'n 200 dode vliegjes, die bij nadere beschouwing tot een Berissoort behoorden. Terwijl ik mij afvroeg of ze wellicht aangespoeld waren werd mijn aandacht getrokken door een zwerm vliegjes rond mijn hoofd en zie: daar was een zeer snel en aannemelijk antwoord op mijn vraag. De zwerm bevond zich in de luwte van een groepje Zwarte Populieren (15 x 10 meter) op een zandstrand van de Waal op hoofdhoogte en bestond uit ongeveer 200 exemplaren. Echter mijn verbazing werd nog groter toen bleek dat het hele bosje vergeven was van deze wapenvlieg. Aan de luwe kant van het bosje zaten op elk blaadje en takje tot ongeveer vier meter hoogte een of meerdere Berissen en na een voorzichtige schatting kwam ik tot 6450 exemplaren van zowel mannetjes als vrouwtjes plus een exemplaar Pachygaster leachii. Ben Brugge meldt in de Wapenvliegentabel van de jeugdbond een waarneming uit Groot-Brittanië van een zwerm B. vallata in de luwte van een heg. Van de 27 dode B. vallata's op het zand aan de Waal waren er 25 man en twee vrouw. Dit zou kunnen betekenen dat de zwerm uit voornamelijk mannetjes bestond. Ik zag regelmatig copula's zittend op bladeren en wellicht gaan de mannetjes na de paring dood of vergt het zwermen erg veel van de mannetjes. Het was in ieder geval opvallend dat de zwerm zich exact boven het "Beriskerkhof" bevond.
Een goede azijnaether-stikpot is gemakkelijk zelf te maken door een laagje celluloidsnippers van circa 2 centimeter in een glazen buis of smalle jampot te doen en dit af te vullen (tot precies de hoogte van de snippers) met azijnaether (di-ethyl-ether). Na een kwartier is het celluloid opgelost en is een dikke stroperige massa ontstaan die afgedekt moet worden met een stukje filtreerpapier. Een dergelijke stikpot is (mits niet te veel geopend) ongeveer een jaar bruikbaar, de azijnaether komt namelijk zeer geleidelijk uit het celluloid vrij. Wanneer de stikpot is uitgewerkt is een klein scheutje azijnaether voldoende om hem weer werkende te krijgen. Weer dient gewacht te worden tot de vloeistof geheel in het celluloid is getrokken, eventueel moet het geheel opnieuw worden afgedekt. De kans dat de dieren in deze stikpot nat worden (waardoor beharing soms onherstelbaar gaat kleven) is erg klein. Uit: "De hommels van Nederland" door Jan van der Blom, 1989.
Kees Goudsmits
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
22
VLIEGEN OP SCHERMBLOEMEN: EMPIDOIDEA FANNIIDAE EN LAUXANIIDAE door Alexander Deelman Abstract: Some details are given on Diptera (Empidoidea, Fanniidae and Lauxaniidae) found on umbels in the neighbourhood of The Hague in 2001. In Empidoidae most species found belong to the genus Empis; in Empis results agree with earlier research by Van der Goot. In Fanniidae, all species found belong to the serena group.
In 2001 maakte ik een begin met een vergelijkend onderzoekje naar de bloembezoekersfauna op schermbloemen. De opzet was door middel van het (op zicht) scoren van aantallen bezoekers, ingedeeld in groepen, inzicht te krijgen in de verschillen tussen de fauna's op diverse schermbloemen. Dit onderzoek was niet zuiver dipterologisch van aard en behandeling hiervan valt buiten het kader van dit blad. Voorlopig lijkt het er overigens op dat de verschillen in intrinsieke aantrekkingskracht tussen de bloemen niet of moeilijk bewijsbaar zijn. Van drie geheel verschillende groepen Diptera (Empidoidea, Fanniidae en Lauxaniidae) nam ik echter vertegenwoordigers mee om ze ook op soort te determineren. Aangezien de anthofiele relaties van deze vliegen, misschien met uitzondering van het geslacht Empis, minder bekend zijn dan die van een populaire groep als zweefvliegen volgt hieronder een overzicht van de resultaten. Alle waarnemingen zijn afkomstig uit de regio Den Haag.
1. Empidoidea
Het gros van de gevonden soorten behoort tot het genus Empis. Gegevens over bloembezoek bij dit geslacht vindt men bij Van der Goot (1989, 1990). Wanneer men mijn vondsten met de data van Van der Goot vergelijkt ziet men een grote overeenkomst (zie tabel 1 op de volgende bladzijde ). Vrijwel alle algemene schermbloembezoekers werden gevonden; alleen Empis caudatula is "nieuw" van schermbloemen. Bij enkele soorten vermeldt Van der Goot overigens alleen "scherm" bloembezoek, zonder op de bloemsoort in te gaan. Wat betreft de overige
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
Empidoidae: Rhamphomyia (Holoclera) nigripennis vind ik op zeer veel plekken waar schaduw en enig vocht beschikbaar waren. Ik noteerde Fluitenkruid, Zevenblad en Dolle kervel als bezochte schermbloem; in een eerder jaar verzamelde ik de soort van Reuzenbereklauw en hij is ook bekend van de Gewone bereklauw. Op Fluitenkruid werden voorts Microphorus holosericeus en Platypalpus sp. aangetroffen. Dolichopodiden vond ik slechts op Zevenblad: Chrysotus cilipes en C. gramineus, alsmede een nietgeindentificeerde soort (ontsnapt, géén Chrysotus).
2. Fanniidae
De waarnemingen beperkten zich tot het genus Fannia. Opmerkelijk is dat alleen soorten uit de serana-groep werden gevonden. Drie van de vier relaties onder Fannia in een (wat oudere) uitdraai van het genus Heracleum uit het bestand CrypTra (van Ellis en Ellis-Adam) betreffen eveneens soorten van de serana-groep. Aan de afwezigheid van de andere soorten kan het niet liggen: in het Doornpark in Scheveningen trof ik 22 soorten Fannia aan, waaronder zeven van de serana-groep (buiten de serana-groep vallen algemene soorten als armata, canicularis, manicata en scalaris). Op schermbloemen werden aangetroffen: Fannia serana (Fluitenkruid en Zevenblad), mollissima (Zevenblad en Dolle kervel) en sociella (Dolle kervel). 3. Lauxaniidae
Gezien werden Minettia inusta (op bloem zittend en niet fouragerend), Sapromyza quadripunctata op Gewone bereklauw en Lyciella rorida op Zevenblad. Literatuur
Ellis, W.N. en A.C. Ellis-Adam, 1994. De ene scherm-bloem is de andere niet. Ent. Ber. Amst. 54 (10): 191-194 Goot, V.S. van der, 1989. De dansvliegen van het geslacht Empis in Ned erland. Ent. Ber. Amst. 49 (12): 173-184 Goot, V.S. van der, 1990. Dansvliegen: determineertabel voor de wat grotere soorten van het geslacht Empis en alle soorten van het geslacht Hybos in de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht. Dankwoord
Dank aan Willem Ellis voor de CrypTra-gegevens.
23
Gewone bereklauw (Heracleum sphondylium)
G GD
D
GD
D
GD
GD
G D G G GD G
G G G G2
D GD GD
G
GD D3 G D G
G
GD GD D
GD
D
D GD G G
GD
D
G
Tabel 1: Empissoorten bekend van schermbloemen (Nederland) Legenda: G: Uit Van der Goot. 1989, 1990. D: Onderhavig onderzoek, Den Haag e.o., 2001 1: Zilt torkruid werd aangetroffen in de Heemtuin, dus níet op een natuurlijk locatie. 2 "Zeer zelden op schermbloemen" (Van der Goot, 1990). 3. Zittend op bloem (dus bij de vangst níet fouragerend). In de kolom "Voorkomen" wordt het aantal uurhokken uit Van der Goot (1989) gegeven.
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
24
major)
Zilt torkruid (Oenanthe lachenalii)
D
Grote bevernel (Pimpinella
Zevenblad (Aegopodium podagraria)
D
Reuzenbereklauw (Heracleum mantegazzianum)
Dolle kervel (Chaerophyllum temulum)
2 104 18 13 27 38 3 70 33 7 3 1 205 38 87 38 183 58 32 200 64 9 87 10
Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris)
aemula aestiva albinervis albopilosa caudatula ciliata dasyprocta digramma femorata grisea impennis lepidopus livida nigricans nigripes nuntia opaca prodromus punctata tessellata trigramma sericans stercorea variegata
Schermbloemen (Umbelliferae)
Aantal km-hokken volgens Van der Goot 1989
Empis
Aankondiging diptera-weekeinde 24-26 mei 2002 in de Weerribben
Het jaarlijkse Dipteraweekeinde zal zoals eerder aangekondigd in 2002 van 24 tot 26 mei in de Weerribben bij Ossenzijl plaatsvinden. Onze uitvalbasis is kampeerboerderij de Kragge deze bevindt zich aan de Oudeweg 107 (telefoon 0561477799) te Ossenzijl in kilometerhok 190/1-534. Deze gelegenheid biedt plaats aan maximaal 40 personen, ruim voldoende voor een gemiddeld Dipteraweekeinde. Deelnemers aan het weekeinde dienen met het volgende rekening te houden: - De kampeerboerderij is niet met de auto bereikbaar. Deze kan het het beste geparkeerd worden bij het Natuuractiefcentrum aan de Hogeweg 27. Vandaar is het ongeveer een kilometer lopen. Met de fiets is het wel bereikbaar; - De kampeerboerderij is vanaf vrijdag 12.00 tot onze beschikking. Ondergetekende zal rond die tijd aanwezig proberen te zijn. Er kan dus ook op vrijdagmiddag nog gevangen worden. - Openbaar vervoer is schaars in dit deel van ons kikkerlandje. Alleen op werkdagen stopt er een buurtbus op 38 minuten lopen van de boerderij (raadpleeg hiervoor de openboer vervoer informatiebronnen). Voor de meeste mensen houdt dit in dat zij uit moeten gaan van eigen vervoer, met iemand mee moeten rijden of met een forse taxirekening rekening moeten houden. Met de fiets op de trein of een fiets huren in Steenwijk
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
kan natuurlijk ook. - Neem naast de gebruikelijke entomologische spullen en persoonlijke verzorging ook een slaapzak, kussen en eetgerei (bord, mok, lepel, mes, vork) mee, want die zijn niet in het gebouw aanwezig. - Met Staatsbosbeheer is overeengekomen dat in ieder geval een deel van de verblijfkosten terugverdiend kan worden met onze dipterologische inventarisatiewerkzaamheden. De verblijfskosten zullen bij een opkomst van 15 personen naar verwachting niet meer dan EURO 20 per persoon bedragen. Voor veel dipterologen zal dit weekeinde een mooie gelegenheid zijn om dit gebied eens goed te verkennen. Opgeven kan bij: André van Eck Korte Hoefstraat 30 5046 DB TILBURG tel: 013 - 5445037 email:
[email protected] Of Laurens van der Leij Van Coehoornplein 35 5223 BV ‘s-HERTOGENBOSCH tel: 073 - 6218139 email:
[email protected] Laurens van der Leij
25
COLOFON De Vliegenmepper, jaargang 11, nr. 1 ISSN-nummer:1338-3178
De Vliegenmepper is het contactblad van de Sectie Diptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging en verschijnt twee keer per jaar. De sectie heeft als doel het bevorderen van de studie van de Diptera in het Nederlandse taalgebied. Hierin vervult De Vliegenmepper een belangrijke functie. Iedereen, ook niet-NEV-leden, kan lid worden van de sectie door €7,50 over te maken op giro 5621403 t.n.v. Penningmeester Sectie Diptera te Haarlem, onder vermelding van: lidmaatschap Sectie Diptera. Alle leden van de sectie krijgen automatisch de Vliegenmepper toegestuurd. Het bestuur van de sectie bestaat uit de volgende personen: Voorzitter: Aat Barendregt Koninginnelaan 9 3781 GK VOORTHUIZEN tel: 0342 - 471451 email:
[email protected] Secretaris: Theo Zeegers Zomerstraat 15 2033 EN HAARLEM tel: 023 - 5450342 email:
[email protected] Penningmeester: Paul Beuk Math. Wredestraat 59 3703 ED HAARLEM tel: 023 - 5365450
De Vliegenmepper (2002, nummer 1)
email:
[email protected] Bijeenkomsten: Aat Barendregt Voor adres en telefoonnr: zie boven. Dipteraweekeinden: Laurens van der Leij André van Eck (adressen zie onder) Redactie: Jaap van der Linden W. Alexanderplein 18 5271 AR SINT-MICHIELSGESTEL tel: 073-5516335 email:
[email protected] André van Eck Korte Hoefstraat 30 5046 DB TILBURG tel: 013 - 5445037 email:
[email protected] Laurens van der Leij Van Coehoornplein 35 5223 BV ‘s-HERTOGENBOSCH tel: 073 - 6218139 email:
[email protected] Redactieadres: zie Jaap van der Linden. Emailadres sectie Diptera:
[email protected] Kopij indien digitaal aangeleverd bij voorkeur als “platte tekst” of Worddocument. Eventuele afbeeldingen graag separaat aanleveren.
26