3.
POEZIE. BEELDSPRAAK HB p. 125-127, WB p. 110-114
1) In oefening 1 en 2 (WB p. 110-111) moet je zelf vergelijkingen maken. Enkele geslaagde voorbeelden van jullie voorgangers kunnen je misschien op weg helpen... De vleugel van een vlieg is als een blad, want de bloedvaten lijken op nerven. De vleugel van een vlieg is een mozaïek, want ze bestaan allebei uit vele vakjes met verschillende kleuren. Mijn vader is als superman, want hij heeft mij gemaakt. De zee is als ware liefde, de bodem is even onpeilbaar. Een archief is als mijn kamer, want je vindt er niets in terug. Een pen is een ballerina, want ze danst over het papier. De leraar is als een leeuw in de zoo: veel lawaai zonder resultaat. De zee is als een pintje bier: fris, rustgevend en met veel schuim erop. De leraar wiskunde is als een staartdeling, want die zou ik ook graag wegcijferen. Een moeder is als een orkaan, als je iets mispeutert dan kan het ook hard waaien. De school is als een bed: je slaapt erin en je wordt wakker als de bel gaat. 2) a. Bedenk in korte tijd een aantal vervoermiddelen, kledingstukken, hoofddeksels, meubels, voorwerpen in de keuken, sportartikelen, beesten. Noteer ze in kolom één. Zorg dat je een grote lijst hebt. b. Bedenk goede eigenschappen van je buurman of buurvrouw. Noteer ze in kolom twee. Voorwerpen eigenschappen. Voorwerpen
Eigenschappen
c. Kies uit lijst één woorden die goed bij een eigenschap uit lijst twee passen en breng ze met elkaar in verband in twee regels. Een voorbeeld om je op gang te helpen: Ik noem je .................. (voorwerp) omdat ......................... (goede eigenschap)
Ik noem je een luie stoel, omdat je zo gezellig bent.
Nu ben je zelf aan zet: Ik noem je ........................................................................................................ omdat ..................... .......................................................................................................................................................... Ik noem je ........................................................................................................omdat ...................... .......................................................................................................................................................... Ik noem je .......................................................................................................omdat ...................... .......................................................................................................................................................... Ik noem je ........................................................................................................omdat ...................... .......................................................................................................................................................... 3) In de vorige oefeningen heb je zinnen geschreven die je niet letterlijk moet begrijpen, maar figuurlijk. Zowel sprekers als schrijvers gebruiken soms beelden om hun boodschap duidelijker te maken. Dit is beeldspraak (zie LB p. 90-91). Je maakte twee soorten van beeldspraak: − de vergelijking: met "als"; − de metafoor: een vergelijking zonder "als". In welke oefeningen maakte je vergelijkingen? In welke metaforen? 4) Ook dichters maken vaak gebruik van beelden. Zo proberen ze heel precies de dingen te beschrijven. Lees de volgende gedichten. Onmiddellijk daarna moet je de volgende opdrachten uitvoeren: a. Welk gedicht raakt jou het meest? Waarom spreekt het jou sterker aan dan de andere gedichten? Kijk daarbij naar de betekenis, maar zeker ook naar de manier van zeggen. .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... b. Onderstreep het vers dat jij het mooist/het belangrijkst vindt. c. Welke gevoelens roept het gedicht bij je op? .......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................
Fantaseren Als we 's avonds in bed liggen, mijn broer en ik, nog klaar wakker, fantaseren we om het meest en om het gekst, tot de trappen ervan kraken en het licht aanspringt. De sterren, zeg ik, zijn de witte balschoentjes van de engelen of de suikermuisjes op een grote verjaardagstaart maar dan zet mijn broer in met zijn nuchtere, bazige stem: doe niet zo gek, de sterren, dat zijn grote, grote vuurbollen die we eerst zien als ze allang ontploft zijn, uiteengespat in duizend stukken! Bij zijn fantasie kan ik het nooit halen. Armand Van Assche. Haartjes op mijn arm.
De witte maan die in de pikzwarte hemel staat met hier en daar een fonkelende ster
Bij dood kleden de bomen zich geel en rood en de mensen zich zwart Dood heeft geen kleur dood is slechts jouw hand die uit de mijne glijdt Kris Pint (13 jaar), Te weinig handen om te wuiven of nog. ..
Ooit was er die knal waarvan het geluid nog nazindert in de wind die om de bomen slaat of was het God die na herhaalde mislukkingen zuchtte en zo een hoopje niets in het leven blies of was er een vlekje inkt dat begon te dansen toen sterren discolichten over de hemel wierpen en zo het sprookje schreef waarin ik leef Frauke Pauwels, En ben, een hommage aan ben reynders
is zoiets als een lichtpunt in de eindeloze duistemis. Nee, de moed laat ik niet zinken. Want ook ik ben van sterrenstof. Zie jij mij ook blinken? Kim Muyldermans (13 jaar), Te weinig handen om te wuiven
Papa’s huis Lege kamers geven onze namen terug en kaatsen ook de woorden van de wand. Maar in het behang staan littekens van voltooid verleden, waarin een vader was. Zijn letters worden bewaard; ik schroef ze later op mijn eigen deur. Mam gaat voortaan
in het asielcentrum fietst hij glunderend op zijn tweedehandsdriewielertje het volgende hoofdstuk van zijn leven tegemoet de bruine knuistjes die het stuur omklemmen spreken boekdelen en in zijn twinkelende ogen lees ik onbeperkt vertrouwen aan de overzijde van de prikkeldraden scanderen muren begrensde mensen hem meedogenloos terug naar zijn vijfde wereld Reinhart Speeckaert, Krijtlijnen
wonen achter haar eigen naam. Morgen slaan wij nieuwe wonden in een ander huis en roepen dapper verse muren vol. Ted Van Lieshout, Als ik geen naam had, kwam Ik in de Noordzee uit
Het lied van Mustafa Het huis waar ik woon,heeft wel erg dunne muren en we wonen te dicht op een kluit. Dus een klein beetje herrie geeft ruzie met buren en zo'n ruzie maakt ook weer geluid. Men wil in dit land dat we heel anders leven, ook al zijn we hier soms nog maar kort. Maar mijn oom in Marokko heeft laatst nog geschreven dat ik veel te Nederlands word. Ik zal deze buurt op den duur wel verlaten, alhoewel ik er toch wel van hou. Maar ik wil wel eens hard kunnen zingen en praten en ik wil wel eens weg uit de kou. Er is een land waar ze niet meteen vloeken, er is een land waar ik dikwijls van droom. Daar zal ik zelf wel een meisje gaan zoeken, tot verdriet van mijn vader en oom. Willem Wilmink, We zien wel wat het wordt
Hiroshima De stalen vogel snijdt door de lucht als een mes door papier. Hij laat een metalen voorwerp vallen dat als een draak naar beneden draalt. De draak barst los in fel wit licht, zo fel dat de mensen niet meer zien hoe mooi het is. Hij wordt een paddestoel van rook met vurige gassen en giffen. Dan is er niets, geen flatgebouwen die de hemel strelen, geen huizen, alleen mensen die als een school vissen aanspoelen, maar waarvan er nog maar een paar spartelen. Serge Timmermans, *1986, Bim-sem, eervolle vermelding Soetendaelewedstrijd '00
Geachte Heer, ik verzoek u vriendelijk en met aandrang tegelijk mij mede te delen hoe het met mijn grootva gaat. Mijn opa, een ouwe heer, spierwit haar, een baard als sneeuw. Leeft hij in een land van melk en honing, van zon en mooie lanen, klaterende beekjes en fonteinen? Opa, door een koude hand van mij weggerukt, ik mis hem zo. Bart De Block (14 jaar), Te weinig handen om te wuiven
Storm Je liep alleen in de straat. in het zacht gedimde avondlicht. Kleine druppels liepen over je wangen, vermengd met tranen. In de verte was er een flits Wolken vulden de lucht als grote, houten schepen in een grijsgrauwe zee. Scherpe strepen wit licht schoten door de lucht. Toen was hij er. Je zag hem al van ver. Een grote, zwarte slang, langzaam tegenstribbelend tussen hemel en aarde. Om je heen begon de wind te spelen. Hij leek plezier te hebben. Eerst met wat twijgjes en bladeren, daarna met dozen en vuilnisbakken. Hij naderde snel, blazend, zuigend, met achter zich een spoor van vernieling. Je aanvaardde het, een laatste glimlach, toen was het gedaan. Je lag daar ergens beneden. Enkel puin als grafsteen en wat gehakt groen als versiering. Thijs Van Praet, °1985, Bim-sem, 3de prijs jeugdjury Soetendaelewedstrijd '99
d.
Vertel kort de inhoud van je favoriete gedicht na.
e.
Welke kleur, muziek... hoort volgens jou bij je gedicht? Vertel.
................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. .................................................................................................................................................................
f.
In het derde jaar start deze week een kunstproject met als titel: "Het land aan de overkant." Welke gedichten hebben volgens jou te maken met "het land aan de overkant"? Waarin zie jij "het land aan de overkant"?
................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. g.
Zijn er gedichten bij die je niet begrijpt, waarbij het je helemaal niet duidelijk is wat de dichter bedoelt? Welke? Misschien kan één van je klasgenoten je verder helpen.
h.
In deze gedichten kun je heel wat beeldspraak ontdekken. Onderstreep de vergelijkingen met blauw, de metaforen met groen. Let op: niet in elk gedicht staan vergelijkingen of metaforen!
5)
Herlees het gedicht van Frauke Pauwels. a.
In dit gedicht komt nog een andere vorm van beeldspraak voor. Hoe worden "wind", "inkt" en "sterren" hier voorgesteld?
......................................................................................................................................................... b.
Uit welke woorden leid je dit af?
......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... .........................................................................................................................................................
6)
c.
We noemen deze vorm van beeldspraak verpersoonlijking of personificatie (zie LB p. 126).
d.
Onderstreep de verpersoonlijkingen in de andere gedichten met rood.
Maak zelf verpersoonlijkingen of personificaties. Op de volgende bladzijde vind je een tabel: − − −
In de eerste kolom schrijf je namen van voorwerpen, planten of dieren (met lidwoord). tweede kolom: werkwoorden die uitdrukken wat je graag doet derde kolom: combineer de woorden uit de eerste kolom met om het even welk werkwoord uit de tweede kolom. Maak van deze zinskernen dan telkens een volledige zin.
Voorwerp, plant, dier
werkwoorden
combineren kolom 1 en 2 + afmaken van de zinskernen
Enkele geslaagde voorbeelden van de leerlingen van vorig jaar … Het flatgebouw speelde samen met alle wolkenkrabbers een spelletje hoogspringen. De schoen schrok zich dood en slikte zijn tong in. De auto lachte zich te pletter. De boom snookert de appelen naar beneden. Het wiskundeboek lachte zich een breuk. De stoel speelt de tafel van het kastje naar de muur. De boom lachte zich rot. De wolk bulderde van het lachen. De bordenwisser blies een wolk van wit stof om zich heen. De ajuin weende tranen. De passer kon zijn draai niet vinden. De banaan lachte zich krom. De tak lachte zich kreupel. De ritssluiting was aan het turnen: “Open – dicht, open – dicht!”
De boom kreeg een mot tegen zijn appel. Het krijtje dirigeerde alle woorden op het bord. De wolk huilde pijpenstelen. 7)
We hebben in deze lessen kennis gemaakt met verschillende soorten beeldspraak. Een korte synthese is hier wel op zijn plaats.
een beeld is een woord, uitdrukking of zin die niet in de letterlijke betekenis moet worden opgevat, maar in de figuurlijke. SOORT DEFINITIE VOORBEELD twee dingen worden met elkaar in − mijn humeur is als spaghetti Vergelijking verband gebracht d.m.v. het woordje − wangen als sinaasappels ‘zoals’ of een gelijkwaardig woord − zodra de dag als een dreigbrief in mijn kamer wordt geschoven twee dingen worden met elkaar − een boom van een kerel Metafoor vereenzelvigd: er is geen − mijn moeder is een boterham die wil verbindingswoordje meer. Ze worden dat ik haar bijt verbonden zoals ‘als’ − de herfst blaast op de hoorn Personificatie voorwerpen, dieren of planten worden − een boom vroeg me een eindje mee voorgesteld als een levende persoon te lopen 8)
In de klas hangt al een tijdje een reeks foto’s. a.
Wat is jouw favoriete foto?
......................................................................................................................................................... b.
Wat is het onderwerp van je foto?
......................................................................................................................................................... c.
Wat heeft jouw foto te maken met “Het land aan de overkant”? Omschrijf zo precies mogelijk.
......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... d.
Noteer met kernwoorden zoveel mogelijk details die je op de foto ziet. Ga net zo lang door tot je niets meer kunt ontdekken.
......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... .........................................................................................................................................................
e.
Welke gevoelens roept de foto bij je op?
......................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................... f.
Ga op zoek naar andere zintuiglijke waarnemingen. Welke geuren, geluiden, smaken... roept de foto bij je op? − Als kijker hoor ik (gebruik gegevens uit de foto): ................................................................................................................................................. − Als kijker ruik ik (gebruik gegevens uit de foto): ................................................................................................................................................. − Als kijker smaak ik (gebruik gegevens uit de foto): ................................................................................................................................................. − Als kijker voel ik (gebruik gegevens uit de foto): .................................................................................................................................................
g.
9)
Geef je lijstjes met kernwoorden door aan je buur. Hij mag ze verder aanvullen. Je buurman onderstreept in je lijstjes vijftien kernwoorden. Die zal je later moeten gebruiken bij het schrijven van een gedicht.
Volg de onderstaande stappen bij het schrijven van je gedicht. Als het niet goed lukt of als je vast komt te zitten raadpleeg dan de bijlage: "Begeleidend blaadje, vraagjes bij het schrijven van een gedicht." a.
Teken een dubbele cirkel op een blad. Noteer de woorden die je buur onderstreepte in de binnenste cirkel.
b.
Verzamel woordmateriaal: werkwoorden, uitdrukkingen, zinnetjes die je zeker over je onderwerp moet zeggen, beelden (vergelijkingen, metaforen, personificaties...) die de foto bij je oproept... Schrijf alles in de buitenste cirkel.
c.
Kies uit je verzameling die woorden die je toestaan op een pittige manier te starten met je gedicht. Bouw met deze woorden een krachtige zin. Hij vormt de basis voor je eerste strofe.
d.
Orden je woordmateriaal. Onderstreep in de twee cirkels de woorden die het best bij je beginzin passen. Schrap overtollige woorden.
e.
Bouw met deze woorden krachtige zinnen. Vb. Het is nog heel vroeg in de ochtend. Oranjerood komt de zon op boven de horizon. Over de weiden drijven melkwitte mistbanken. Koeien staan er slaperig middenin.
f.
Zoek naar een gepaste vorm om tot een gedicht te komen. Schrijf je gedicht in korte versregels en begin na enkele verzen een nieuwe strofe: − Trek in je tekst schuine strepen daar waar je denkt te kunnen afbreken. Zorg dat de deeltjes zelf al betekenis hebben, op zichzelf kunnen bestaan. − Als de breuken gemaakt zijn, zetje de deeltjes onder elkaar. Je verzen hoeven echt niet uit volledige zinnen te bestaan. Je mag woorden schrappen of toevoegen. − Gebruik beeldspraak in je gedicht: minstens één vergelijking, metafoor of verpersoonlijking. − Zorg dat je je gedicht ook pittig of 'open' afrondt.
Vb. Nog is de morgen jong Rond en oranjerood -een verre lichtballonklimt aan de horizon de zon, hoger en hoger rechtopstaand koeien die nog halvelings slapen met in hun droom, van melk en room de weiden
g.
Als je klaar bent met de eerste versie van je gedicht, herlees je je tekst meerdere malen. Ga na: − of wat je wilde vertellen (je verhaal, je gevoel, je beschrijving...) inderdaad helemaal verteld is, − of je nergens teveel gezegd hebt en schrap zo nodig. Zo vervang je 'maken', 'zijn', 'hebben', 'doen' (= loperwerkwoorden) beter door een aangepast werkwoord, 'ding', 'mens' door een trefzekerder term. Kleine woordjes als 'ook', 'weer', 'al' schrap je best helemaal. − of er geen herhalingen van woorden in voorkomen die niet mooi klinken, − of je gedicht voldoende pit heeft, verrassend is.
Verbeter in je tekst bij opdracht g. h.
Geef eventueel een titel aan je gedicht (het hoeft niet!), maar kies hem geheimzinnig en verbeeldingsrijk.
i. Ben je klaar met de verbeterde versie van je gedicht? Schrijf het dan mooi over op een tekenblad en versier het met tekeningen, foto's, krantenkoppen... die er volgens jou bij passen. Misschien vind je wel een originelere vorm dan een tekenblad om je gedicht voor te stellen. Laat je fantasie de vrije loop.