De vermogensrechtelijke status van het recht op de domeinnaam
De vermogensrechtelijke status van het recht op de domeinnaam1 Wat is een domeinnaam? Een domeinnaam kan gezien worden als de geestelijke creatie van degene die als eerste op het idee is gekomen om een bepaalde naam aan te vragen als aanduiding van een IP-adres, kort gezegd een adres van een aan het internet verbonden computer. Het IP-adres is een reeks van tien cijfers met een bepaalde logische structuur, enigszins vergelijkbaar met die van een telefoonnummer. De koppeling van een domeinnaam aan een IP-adres wordt verzorgd door de ICANN (the Internet Corporation for Assigned Names and Numbers), die deze taak heeft gedelegeerd aan nationale internetorganisaties. In Nederland is dat voor de domeinnamen die op .nl eindigen de SIDN (Stichting Internet Domeinregistratie Nederland). Iedereen kan de SIDN verzoeken om een bepaalde naam eindigende met .nl te koppelen aan zijn IP-adres. De SIDN sluit dan met de verzoeker een overeenkomst op grond waarvan de SIDN zich onder bepaalde voorwaarden verplicht om de koppeling aan te brengen en in stand te houden. Het is tot nu toe niet zeker hoe het recht op de domeinnaam juridisch gekwalificeerd moet worden. Het feit dat domeinnamen een aanzienlijke vermogenswaarde kunnen vertegenwoordigen, maakt de vraag naar de juridische kwalificatie ook in economisch opzicht relevant. Zo is bijvoorbeeld in 1999 de domeinnaam www.altavista.com voor NLG 7 miljoen verkocht2. Het gegeven dat de domeinnaam een geestelijke creatie is zou wellicht de vraag kunnen doen rijzen of domeinnamen niet het meest adequaat beschermd kunnen worden via het intellectuele eigendomsrecht, met name door aan te sluiten bij de regels betreffende merknamen en handelsnamen. Internetdomeinnamen bevatten vaak het merk of handelsnaam van de desbetreffende onderneming die de website heeft opgezet, bijvoorbeeld: www.macdonalds.nl. Het probleem is echter dat er vele domeinnamen bestaan die niet vallen binnen de grenzen van het begrip “merk” als rechtsobject van een merkrecht, zoals www.leukedingendoen.nl. Daarom is er geen bestaand intellectueel eigendomsrecht dat de domeinnaam als zodanig in het algemeen kan beschermen. Bij gebreke van een dergelijke bescherming zijn tot nu toe in de literatuur drie opvattingen verdedigd, namelijk dat het recht op de domeinnaam respectievelijk een absoluut, een relatief recht of een recht sui generis zou zijn. De kwalificatie is in praktisch opzicht van belang, omdat deze gevolgen heeft voor onder andere de vraag of de domeinnaam overgedragen of verpand kan worden en of er beslag op gelegd kan worden. In deze bijdrage zal ik genoemde drie opvattingen en de praktische implicaties daarvan behandelen. Hierbij is onder andere van belang de rechtspraak over domeinnamen die op Internet3 te vinden is en die gedeeltelijk gebaseerd is op de reglementen van de SIDN (en, voor zo ver in dit kader relevant, natuurlijk ook op het BW en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Ik zal in het kort ook nagaan of de drie genoemde opvattingen in de rechtspraak op aantoonbare wijze tot verschillende resultaten geleid hebben en vaststellen welke benadering de voorkeur verdient.
1
Gepubliceerd in Maandblad voor Vermogensrecht 2006, nr.6, p. 111-115. J.C. van der Steur, Grenzen van rechtsobjecten, 2003, p. 282, noot 206. 3 Zie de websites www.domjur.nl, waarop de SIDN in samenwerking met de Universiteit van Tilburg de jurisprudentie over domeinnamen (de DomJur database) bijhoudt en www.sidn.nl, waarop het SIDN-reglement te vinden is.
2
Is het recht op de domeinnaam een absoluut recht? Gilhuis, Falkena en Wefers Bettink, adviseurs van de SIDN, hebben betoogd dat het recht op de domeinnaam een absoluut recht is4. Hun belangrijkste argument is dat het recht de domeinnaamhouder een exclusief recht op gebruik van de domeinnaam geeft. Zij zien echter over het hoofd dat een exclusief gebruiksrecht nog geen absoluut recht impliceert, maar het gevolg is van de monopolistische situatie waarin de SIDN verkeert en van het unieke karakter van de door haar verleende diensten5. Dit monopolie heeft echter geen enkele wettelijke basis, maar is feitelijk ontstaan6. De SIDN heeft haar “bevoegdheid” in 1996 verkregen van het Centrum voor Wiskunde en Informatica in Amsterdam, dat het in 1986 gedelegeerd had gekregen van het Stanford Research Institute. Doordat het gebruiksrecht dat de SIDN verleent geen wettelijke basis heeft, kan men mijns inziens niet aannemen dat deze exclusiviteit absoluutheid van het recht zou impliceren. Alleen al om redenen van wetssystematiek moet daarom de stelling dat het hier zou gaan om een absoluut recht, afgewezen worden. Los hiervan leidt deze opvatting ook nog tot allerlei praktische problemen. In art. 3:83 lid 3 BW wordt bepaald dat andere rechten dan eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten slechts overdraagbaar zijn wanneer de wet dit bepaalt. Gilhuis, Falkena en Wefers Bettink stellen dat bij afwezigheid van een wettelijke7 regeling die bepaalt dat rechten op domeinnamen overdraagbaar zijn, de conclusie voor de hand ligt dat een recht op een domeinnaam niet overdraagbaar is. Zij signaleren echter zelf al dat deze strikte redenering slecht spoort met de praktijk, waarin veelvuldig domeinnamen worden overgedragen. Ook de SIDN gaat ervan uit dat een domeinnaam kan worden overgedragen: zo bevat art. 15 van haar reglement instructies voor wat de domeinnaamhouder moet doen wanneer hij de domeinnaam “op naam van een ander wil zetten” (waarover hierna meer gezegd zal worden). Daarnaast leidt het standpunt van de drie genoemde schrijvers ook tot de onmogelijkheid van een conservatoir beslag tot levering en verhaalsbeslag. Immers, levering en executie zijn slechts mogelijk als het recht overdraagbaar is8. Ook verpanding van een domeinnaam is naar hun opvatting niet mogelijk, nu art. 3:228 BW bepaalt dat pandrecht (slechts) gevestigd kan worden op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn. De opvatting dat het recht op de domeinnaam een absoluut recht is, lijkt in de rechtspraak niet veel weerklank te hebben gevonden. Voor zover ik weet, is er slechts één vonnis waarin de rechter expliciet overweegt dat het recht op de domeinnaam een absoluut vermogensrecht is, maar dat heeft in dat geval heeft geen invloed op zijn uiteindelijke beslissing9. In zijn vonnis van 6 augustus 200210 overweegt de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Bosch dat geen leveringsbeslag kan worden gelegd omdat het domeinnaamrecht niet overdraagbaar is. Volgens de Voorzieningenrechter is hier namelijk sprake van een “ander recht” in de zin van art. 3:83 lid 3 BW, en er is geen wettelijke bepaling die het domeinnaamrecht overdraagbaar 4
F.B. Falkena, K. Gilhuis en H.W. Wefers Bettink, De domeinnaam in het civiele recht, NJB 2001, p. 841–848. Zie ook H.A. Stein in zijn bewerking van Goed beslagen, H. Stein, 2002, p. 30. 5 A. van Hees wijst op deze zwakte in zijn annotatie onder Voorzieningenrechter Den Bosch 6 augustus 2002, JBPr 2002, 11. 6 R.D. Chavannes, Stichting Internet Domeinregistratie: verlichte despoot of slordige monopolist, Mediaforum 2000, p. 331-333. 7 Het Reglement van de SIDN is geen wettelijke regeling. Onterecht anders: Rechtbank Zutphen, 27 januari 2003 (DomJur 2003, 166). 8 Hiervan gaat ook de Rechtbank Den Bosch uit in haar (reeds in noot 4 genoemde) vonnis van 6 augustus 2002. 9 Rechtbank Arnhem overweegt in zijn vonnis van 6 mei 2002 (DomJur 2003, 171 en Mediaforum 2002, p. 265268) dat het feit dat het recht op de domeinnaam een absoluut recht is, nog niet met zich meebrengt dat de SIDN rechthebbende op de domeinnaam is. Slechts de domeinnaamhouder kan als rechthebbende beschouwd worden. 10 Zie noot 4.
maakt. Mogelijk baseert de rechter zijn oordeel op de gedachte dat het recht op de domeinnaam onder de absolute rechten valt, maar hij vermeldt dit hier niet expliciet. Tegen een dergelijk onmogelijk maken van leveringsbeslag kan heel wat ingebracht worden en jurisprudentie als deze komt dan ook niet veel voor. Er zijn op de website www.domjur.nl vele uitspraken van voorzieningenrechters te vinden die met uiteenlopende formules gedaagden veroordelen om een domeinnaam over te dragen aan de eiser. Ook verkopen curatoren regelmatig domeinnamen en dragen ze dan ook over11. Regelmatig wordt op een domeinnaam conservatoir beslag tot levering gelegd 12 en er zijn vele uitspraken waarin opheffing van een dergelijk beslag wordt geweigerd13. Ook geeft het reglement van de SIDN aan hoe men domeinnamen kan verpanden, en er is, voorzover ik weet, geen rechtspraak waarin wordt aangevoerd dat een dergelijke verpanding ongeldig is. Dit alles wijst erop dat de opvatting volgens welke het domeinnaamrecht een absoluut recht is, niet veel wordt aangehangen.
Vormt het recht op de domeinnaam een relatief recht? De meerderheid van de auteurs14 beschouwt het recht op de domeinnaam als een relatief recht. In hun visie is het recht op een domeinnaam de obligatoire aanspraak uit de overeenkomst die gesloten is tussen de SIDN en de verzoeker, die inhoudt dat de verzoeker er recht op heeft dat de SIDN onder bepaalde voorwaarden de koppeling tussen de domeinnaam en het IP-adres aanbrengt en deze in stand houdt. Deze opvatting is in dogmatisch opzicht goed verdedigbaar en levert in de praktijk geen problemen op. Als vorderingsrecht valt het domeinnaamrecht onder lid 1 van art. 3:83 BW en kan op grond van art. 3:94 BW overgedragen worden door een daartoe bestemde akte en mededeling van de cessie aan de SIDN. Zoals gezegd, bevat art. 15 van het SIDN-reglement een regeling voor wat de domeinnaamhouder moet doen wanneer hij de domeinnaam op naam van de ander wil zetten. Als de domeinnaamhouder dat wil doen, dient hij bij zijn Internet Service Provider een door hem en de nieuwe domeinnaamhouder ondertekend exemplaar van het Formulier voor Wijziging Domeinnaamhouder in te dienen. Zodra de provider beschikt over dit document en voorts aan bepaalde technische vereisten is voldaan, kan de provider een Aanvraag tot Wijziging Domeinnaamhouder bij de SIDN indienen. Mijns inziens wordt hiermee voldaan aan de eisen van art. 3:94 lid 1 BW (overdracht door akte en mededeling). Vestiging van een openbaar pandrecht op een domeinnaamrecht vindt plaats door een (a) daartoe bestemde authentieke of onderhandse akte en (b) mededeling daarvan aan de debiteur van de verpande vordering (3:236 lid 2 juncto art. 3:94 lid 1 BW). De SIDN stelt15 op haar site dat voor vestiging van een pandrecht een authentieke of onderhandse geregistreerde akte vereist is. Verder vermeldt zij hierin op welke wijze zij op de hoogte gesteld moet worden van 11
Zie bijvoorbeeld Voorzieningenrechter Rechtbank Zutphen 27 januari 2003, DomJur 2003, 166. Uit de vele voorbeelden in de rechtspraak noem ik enkele betrekkelijk recente: Rechtbank Amsterdam 2 maart 2005, DomJur 2005, 222; Rechtbank Utrecht 23 juni 2005, DomJur 2005, 226; Rechtbank Alkmaar 9 maart 2006, DomJur 2006, 252. 13 Bijvoorbeeld Pres Rb Arnhem, 31 mei 2000, DomJur 2000,27; Hof Arnhem 13 november 2001, DomJur 2001, 113; Pres Rb den Bosch 7 juni 2001, DomJur 2001, 90. 14 Zie: P.L. Reeskamp, De .nl domeinnaam in het .nl vermogensrecht, Computerrecht 2000, p. 275-283 en Chavannes, t.a.p., 2000, p. 331-333; Boukema en Krans, Laat de wetgever met rust, NJB 2001, p.1614-1615; F.W. Grosheide, Het conceptwetsvoorstel verhandelbaarheid van vermogensrechten, TvI 2002, p. 251-258; A. van Hees, JBPr 2002, 11; H.J.M. Boukema en T.F.E. Tjon Tjin Tai, Synchroniciteit tussen internationale arbitrage en Nederlandse rechtspraak over domeinnnamen, RM Themis 2003, p. 86. 15 Deze bepaling is niet opgenomen in het reglement, maar wordt elders op haar website wel als vereiste geformuleerd.
12
de verpanding van de domeinnaam. Wanneer mededeling van de verpanding op de juiste wijze is geschied, zal de SIDN slechts meewerken aan overdracht van de verpande domeinnaam, als de SIDN daartoe ook toestemming van de pandhouder heeft verkregen. Uit genoemde opmerking van de SIDN over verpanding lijkt te volgen dat zij wil aansluiten bij de wettelijke regeling voor vestiging van een openbaar pandrecht op een vordering op naam. Merkwaardig is dan dat zij stelt een dergelijke onderhandse akte geregistreerd moet zijn, hetgeen volgens de wettelijke regeling bij een openbaar pandrecht niet nodig is. De registratie is voor kennisneming door de SIDN verder niet van belang, dus de ratio van deze eis is niet duidelijk. Daarnaast doet het feit dat de SIDN deze eis stelt de volgende vraag rijzen. Betekent dit nu dat de enkele onderhandse akte en mededeling aan de SIDN zonder registratie geen pandrecht doet ontstaan? Met andere woorden: mag de SIDN door de eis van registratie een extra vestigingsvereiste voor openbare verpanding stellen? Mijns inziens zou dit in strijd zijn met het stelsel van ons goederenrecht, dat overwegend gesloten is16. Daarom is een onderhandse akte plus mededeling hoogstwaarschijnlijk voldoende voor vestiging van het pandrecht. Dit neemt echter niet weg dat kredietverschaffers waarschijnlijk gewoonlijk de onderhandse akte zullen laten registreren teneinde discussies met de SIDN te voorkomen. Deze handelwijze is dan echter puur pragmatisch en wordt mijns inziens niet voorgeschreven door de wet. Tot zover het openbare pandrecht. Wanneer pandgever en pandhouder kiezen voor een stil pandrecht, dan dient dat gevestigd te worden door een authentieke of geregistreerde onderhandse akte en dan vindt mededeling aan de SIDN uiteraard niet plaats (art. 3:239 lid 1 BW). Wat betreft beslag: op grond van art. 730 lid 1 Rv is conservatoir beslag tot levering17 mogelijk, en dit wordt ook zeer vaak gelegd. Het in dit geval te leveren goed is het jegens de SIDN uit te oefenen registratierecht. Ook als men hier ervan uitgaat dat dit een vorderingsrecht op de SIDN is, komt een derdenbeslag als bedoeld in art. 475 Rv18 niet in aanmerking. De derdenbeslagregeling ziet immers uitsluitend op vorderingen die strekken tot afgifte van geld of enig ander goed. Van een recht op afgifte jegens de SIDN is in dit geval echter geen sprake. De aanspraak jegens de SIDN komt daarop neer dat de SIDN zich verplicht om een koppeling tot stand te brengen en deze in stand te houden. De beslaglegging en verdere executie dienen dan ook plaats te vinden op grond van art. 474bb Rv betreffende rechten “waarvan de executie niet elders is geregeld” 19. Dat artikel20 laat aanpassing toe aan de aard van het recht dat in beslag genomen werd. Gevolg van die aanpassing is dat het beslag onder de domeinnaamhouder wordt gelegd. Op grond van art. 474bb lid 3 Rv wordt het
16
C.J. van Zeben en J.W. du Pon, m.m.v. M.M. Olthof, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek, Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, p. 310. In het Sogelease-arrest (HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119) merkt de Hoge Raad op dat de strekking van het fiducia-verbod van art. 3:84 lid 3 BW is om te voorkomen dat, in strijd met het gesloten stelsel van het zakenrecht, rechten met zakelijke werking in het leven geroepen worden op een niet door de wet voorziene wijze. Mijns inziens is in casu het door de SIDN geformuleerde extra vestigingsvereiste van registratie ook een “niet door de wet voorziene wijze”. 17 Ter wille van de beknoptheid wordt conservatoir verhaalsbeslag niet behandeld, omdat dat in de praktijk minder vaak voorkomt. 18 Art. 734 Rv bepaalt dat op een beslag als bedoeld in de afdeling over leveringsbeslag de voorschriften betreffende conservatoir verhaalsbeslag van overeenkomstige toepassing zijn (behoudens enkele uitzonderingen). Vandaar dat men bij een beslag tot levering van een vorderingsrecht normaal gesproken uitkomt op art. 475 Rv. 19 Zie W. Snijders, De openheid van het vermogensrecht, in: Onderneming en 10 jaar nieuw burgerlijk recht, red. S.C.J.J. Kortmann e.a., 2002, p. 49 en A. van Hees, t.a.p., 2002. De domeinnaamhouder is rechthebbende op de domeinnaam. 20 Voor conservatoir beslag volgt de toepasselijkheid van dit artikel uit art. 702 Rv.
beslagexploit tevens aan de SIDN betekend. De SIDN heeft aanwijzingen gepubliceerd die geheel met het voorafgaande in overeenstemming zijn. Met het verkrijgen van een rechterlijk gebod tot overschrijving van een domeinnaam is de beslaglegger nog niet verzekerd van zijn registratie. De gedaagde domeinnaamhouder moet nog steeds zijn medewerking verlenen aan de overdracht. Reële executie kan dan plaatsvinden op grond van art. 3:300 lid 2 BW, waarin wordt bepaald dat als de gedaagde gehouden is om tezamen met de eiser een akte op te maken, de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in plaats van de akte zal treden. Vervolgens zal de SIDN op basis van art. 15 lid 3 van haar reglement de domeinnaam op naam van de beslaglegger zetten. Uit dit alles blijkt dat de opvatting dat het recht op de domeinnaam een relatief recht is, in de praktijk tot werkbare oplossingen leidt, omdat het domeinnaamrecht in deze benadering met gemak in het wettelijk systeem gepast kan worden. Uit de rechtspraak blijkt slechts dat de rechter zich aansluit bij het reglement van de SIDN, maar daarbij niet expliciet overweegt dat het domeinnaamrecht een vorderingsrecht is. Het is dus niet duidelijk of de rechter tot deze oplossingen komt vanuit de relatief-recht-benadering.
Is het recht op de domeinnaam een recht sui generis? Snijders heeft in twee opstellen uit 200221 en 200522 uiteengezet waarom volgens hem het recht op de domeinnaam zich aan de onderverdeling relatief/absoluut onttrekt en in wezen een recht sui generis is. Hij stelt vast dat tussen de SIDN en elke domeinnaamhouder een contractuele rechtsverhouding bestaat, die is samengesteld uit een bundel van vaststellingen, voorwaarden, vorderingsrechten, wilsrechten en verplichtingen. De kern van de contractsverhouding tussen de domeinnaamhouder en de SIDN is volgens Snijders een aanspraak op bescherming van de domeinnaam door de registratie daarvan, door voortzetting van die registratie, door de verplichting van de SIDN om een aanvraag tot registratie van een identieke domeinnaam niet verder in behandeling te nemen, en door mee te werken aan de overdracht van die aanspraak met als gevolg dat de domeinnaam te gelde gemaakt kan worden en aldus in de maatschappij als een zelfstandig, overdraagbaar recht functioneert. Dat komt neer op een subjectief recht, dat een vermogensrecht in de zin van art. 3:6 BW oplevert23. Dit vermogensrecht heeft trekken van een vorderingsrecht, maar omvat volgens Snijders veel meer en geeft aanspraak op bescherming jegens derden, onder andere vanwege de verplichting om een aanvraag tot registratie van een identieke domeinnaam verder niet in behandeling te nemen. Het vermogensrecht ontstaat ingevolge de overeenkomst met de SIDN op het moment van registratie van de domeinnaam. Volgens Snijders gaat het hier om een exclusief gebruiksrecht dat bijzondere trekken vertoont. Bij de opvatting van Snijders kan een aantal kanttekeningen worden geplaatst. Om te beginnen vraag ik mij af of het feit dat het recht aanspraak geeft op bescherming jegens derden voldoende is om het niet als een vorderingsrecht maar als een recht sui generis te beschouwen. Het feit dat de SIDN bijvoorbeeld op basis van zijn reglement verplicht is om
21
W. Snijders, t.a.p., 2002, p. 48. W. Snijders, Ongeregeldheden in het vermogensrecht (I) en (II), WPNR 6607 en 6608 (2005), p. 79-85 en 94102. 23 Het oordeel van de Rechtbank Den Bosch van 27 december 2005 (DomJur 2006, 250) dat beslag op een domeinnaam niet mogelijk is omdat een domeinnaam geen vermogensrecht zou zijn, is dus onjuist. Wellicht is deze rechter hiertoe geïnspireerd door het artikel De vermogensrechtelijke status van de domeinnaam bestaat niet, R.B. Bakels in NJB 2002, p. 399-402. 22
een aanvraag tot registratie van een identieke domeinnaam niet verder in behandeling te nemen, is daarvoor mijns inziens niet voldoende. De aanname dat het domeinnaamrecht een recht sui generis is, leidt verder tot het nadeel dat het in bepaalde gevallen moeilijk in het systeem van het BW te passen is. Als men de domeinnaam wil verpanden, rijst bijvoorbeeld de vraag hoe men dit pandrecht moet vestigen. In boek 3 BW worden de vestigingshandelingen omschreven voor roerende zaken (3:236 en 237), vorderingen op naam (3:236 en 239) en toondervorderingen (3:236 en 237) of op het vruchtgebruik van genoemde zaken of rechten (3:236 en 3:237), maar er bestaat geen wetsartikel met vestigingsmogelijkheden voor een pandrecht op een niet nader gespecificeerd vermogensrecht. Verpanding van enkel een recht op een domeinnaam kan daarom, wanneer men uitgaat van een recht sui generis, slechts geconstrueerd worden door een analogie te trekken met verpanding van een vorderingsrecht, namelijk dat jegens de SIDN. In genoemd opstel uit 200524 verdedigt Snijders dat men voor goederenrechtelijke problemen als deze aansluiting moet zoeken bij het stelsel van de wet en gevallen die wél in de wet geregeld zijn, zoals in casu de verpanding van een vordering op naam (net zoals dat voor het verbintenissenrecht gebeurde in het arrest Quint/te Poel). In de benadering van Snijders zou men dan dus eigenlijk toch weer terug moeten vallen op de rechtsfiguur van het relatieve recht. Wellicht zou de rechtspraktijk daar in dit geval niet heel veel moeite mee hebben, omdat het nauw aansluit bij het reglement van de SIDN. Het is echter de vraag of in alle andere gevallen dan verpanding de rechter bereid zou zijn om een redenering per analogiam a la Quint/te Poel toe te passen. Per slot van rekening heeft Quint/te Poel betrekking op het verbintenissenrecht, en vele rechters zullen het goederenrecht niet zien als een systeem dat ruimte voor openheid biedt. Wanneer men uitgaat van de sui-generisbenadering, levert overdracht daarentegen weinig problemen op. In art. 15 van het SIDN-reglement wordt gesproken van de bevoegdheid om de domeinnaam ”op naam van een ander te zetten”. Dit houdt volgens Snijders in dat de domeinnaamhouder door een dergelijke overdracht of wijziging van de tenaamstelling zijn gehele contractuele positie op de verkrijger doet overgaan. Volgens Snijders is hier sprake van een contractsovername in de zin van art. 6:159 BW, met als bijzonderheid dat de SIDN haar daarvoor benodigde medewerking bij voorbaat volgens de bepalingen van het reglement heeft gegeven. De wet laat een dergelijke geanticipeerde contractsoverneming in art. 6:156 lid 2 juncto art. 6:159 lid 3 BW toe. Ook beslag op een domeinnaam levert in de sui generis-benadering geen probleem op, nu een dergelijk recht ingepast kan worden in een artikel als 474bb Rv (“rechten waarvan de executie niet elders geregeld is”). Snijders licht zijn opvatting dan ook onder andere toe aan de hand van de wetsartikelen over het conservatoir beslag tot levering, waarop art. 474bb mede van toepassing is. Wat betreft de rechtspraak: hier heb ik geen voorbeeld kunnen vinden van een uitspraak waarin een rechter het domeinnaamrecht als een recht sui generis betitelt teneinde vermogensrechtelijke vraagstuken op te lossen. Samenvattend: ook al zijn overdracht en beslag in de sui-generisbenadering weinig problematisch, dit ligt anders bij vraagstukken zoals verpanding, waar men via een redenering a la Quint/te Poel tot oplossingen moet zien te komen. Lang niet iedere rechter zal bereid zijn om deze analogie bij deze vraagstukken toe te passen (hetgeen uiteraard ongunstig is voor kredietverschaffers, die zo graag letterlijk zekerheid wensen). Verder is het enkele feit dat het
24
Zie noot 17.
recht aanspraak geeft op bescherming jegens derden mijns inziens onvoldoende reden om het als een recht sui generis in plaats van een vorderingsrecht te beschouwen
Conclusie Mijns conclusie kan kort zijn: de relatief-recht-benadering verdient de voorkeur boven de aanname dat het domeinnaamrecht een recht sui generis is. Immers, in de relatief-rechtbenadering kan het domeinnaamrecht ook goed in het wettelijk systeem gepast worden. Wellicht zou de wetgever te zijner tijd een “domeinnaamwet” kunnen invoeren, waarin de belangrijkste vermogensrechtelijke vraagstukken, zoals overdracht, verpanding en beslag, volgens de relatief-recht-leer geregeld worden. Hiermee kunnen in ieder geval apert onjuiste vonnissen als die van de Rechtbank Den Bosch, inhoudende dat beslag op een domeinnaam niet mogelijk is, omdat het geen vermogensrecht zou zijn, vermeden worden. Voor een dergelijke wettelijke regeling bestaat echter momenteel geen dringende noodzaak, aangezien vonnissen als laatstgenoemde gelukkig weinig gewezen worden en de rechtspraktijk geen problemen rond de domeinnaam lijkt te ondervinden bij overdracht, verpanding en beslag. Mr. drs. F.P. van Koppen, professional support lawyer bij Stibbe te Amsterdam