J.J. Lamper AA*
De leaserijder en het recht op privacy
kan op enig moment verzoeken te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
1. Inleiding ‘Big Brother is watching you!’1 George Orwell heeft 65 jaar geleden, toen hij zijn spraakmakende boek Nineteen EightyFour schreef, niet kunnen bevroeden dat deze uitspraak in de 21e eeuw zo actueel zou zijn. Immers Orwell schreef zijn boek als een satire in de eerste plaats met het oog op de situatie onder Stalin in de (nu voormalige) Sovjet-Unie. Daarnaast bevat zijn boek een waarschuwing voor wat er gebeurt in een maatschappij waarin mensen hun individualisme kwijtraken. De staat of het staatshoofd (Big Brother) controleert continu de burger door middel van camera’s. De genoemde uitspraak van Orwell keert steeds vaker terug in het debat als het gaat om de uitbreiding van controletaken van de overheid waarbij databestanden worden gekoppeld en camera’s op diverse plaatsen en met verschillende doeleinden worden geplaatst. Dat ook de Belastingdienst hiervan gebruik maakt is recent komen vast te staan.2 Zo gebruikt de Belastingdienst gegevens die door het Korps landelijke politiediensten (KLPD) zijn verzameld in verband met het toezicht op de naleving van de Wegenverkeerswet en ten behoeve van de opsporing van criminelen. De Belastingdienst gebruikt deze gegevens voor het toezicht op de naleving van wetgeving op het terrein van onder meer de loon- en inkomstenbelasting, meer in het bijzonder ten aanzien van het privégebruik auto. Belastingplichtigen die een auto van hun werkgever ter beschikking hebben en deze auto ook voor privédoeleinden aanwenden worden geconfronteerd met art. 13bis, Wet LB 1964. In dit artikel zijn regels gesteld met betrekking tot de bepaling van het voordeel dat door de werknemer wordt behaald ingeval er sprake is van het gebruik van de auto voor privédoeleinden. Indien het aantal privékilometers op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 bedraagt, wordt het voordeel op grond van art. 13 bis, lid 4, Wet LB 1964 gesteld op nihil wanneer dit uit een rittenadministratie of anderszins blijkt. In lid 7 van genoemd artikel jo. Art. 3.13, Uitv.reg. LB 2011 zijn regels gesteld waaraan de rittenadministratie moet voldoen. De werknemer verzoekt vooraf aan de inspecteur een verklaring geen privégebruik (art. 13bis, lid 13, Wet LB 1964). De inspecteur van belastingplichtige
*
De auteur is als accountant verbonden aan Lamper Accountants en Adviseurs te Veenendaal. Hij volgt de masteropleiding Fiscaal Recht aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
5 december 2013
De controle op de juistheid van de rittenadministratie is voor de Belastingdienst niet eenvoudig. Naar nu blijkt, maakt de Belastingdienst voor deze controle al geruime tijd mede gebruik van camerabeelden die door de KLPD worden verzameld op de Nederlandse wegen en bij diverse grensovergangen. De vraag hierbij is of de Belastingdienst hiermee in strijd handelt met art. 8 EVRM. In onderdeel 2 sta ik kort stil welke inspecteur bevoegd is. In onderdeel 3 ga ik na of de gebruikte methode in strijd is met de van toepassing zijnde mensenrechten en meer in het bijzonder in relatie tot art. 8 EVRM. In onderdeel 4 sluit ik af met een conclusie. 2. Bevoegde inspecteur In art. 13bis, Wet LB 1964 wordt gesproken over de inspecteur. Welke inspecteur wordt hier bedoeld? Is dat de inspecteur waaronder de werknemer ressorteert of kan er ook sprake zijn van een andere inspecteur? Naheffingsaanslagen LB/PVV wegens privégebruik auto worden opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/ Landelijk Coördinatiecentrum Auto terwijl de belastingplichtige veelal onder een andere inspecteur ressorteert. Geruime tijd is onduidelijk geweest welke inspecteur bevoegd is de naheffingsaanslag op te leggen. De lagere rechtspraak was hierover verdeeld. Hof Arnhem heeft geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst/Oost niet bevoegd was, omdat de bepalingen die de bevoegdheid van de inspecteurs regelen meebrengen
1 2
George Orwell, Nineteen Eighty-Four, 1948. Wilmer Heck, ‘Uw kenteken gaat even langs de Belastingdienst’, NRC.next, 7 augustus 2013.
21
2013/38 dat een bepaalde bevoegdheid niet tegelijkertijd aan meer dan één inspecteur kan toekomen.3 De Hoge Raad is echter in zijn arrest van 14 juni 2013, NTFR 2013/1336 een andere mening toegedaan. Kort gezegd is de Hoge Raad van mening dat meerdere inspecteurs ten aanzien van een belastingplichtige bevoegd kunnen zijn, ook als het om hetzelfde belastingmiddel gaat.4 De eventuele gevolgen van dit arrest voor met name de rechtszekerheid laat ik hier verder buiten beschouwing. 3. Strijd met het recht op privacy? 3.1 Inhoud van het recht op privacy Art. 10 GW jo. art. 8 EVRM regelt het recht op eerbiediging van het privéleven, familie en gezinsleven. Voor de relatie tussen deze twee bepalingen verwijs ik naar art. 94 GW. Art. 10 GW kent een drietal bepalingen, waarbij ik in het kader van dit artikel met name aandacht besteed aan lid 2: ‘De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens’. Dit is nader uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Art. 8 EVRM bepaalt in lid 1 dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.Lid 2 voegt hieraan toe dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In dit artikel gaat het voornamelijk om de vraag of de inmenging van de Belastingdienst op de wijze waarop hij dit doet, zoals hiervoor beschreven, geoorloofd is. Dat is dan ook de reden dat ik in het vervolg nagenoeg uitsluitend inga op de inhoud van van art. 8, lid 2, EVRM, art. 10, lid 2, GW en de Wet bescherming persoonsgegevens. 3.2 Belastingheffing en mensenrechten in het algemeen
ARTIKEL De Belastingdienst heeft hiervoor veel gegevens nodig en de gedetailleerdheid kan leiden tot vergaande controle en dus inbreuken op de privacy.5 De Registratiekamer (de voorloper van het huidige College bescherming persoonsgegevens) heeft reeds in 1998 een onderzoek ingesteld naar de reikwijdte van de bevoegdheden van de Belastingdienst in samenhang met de toenemende automatiseringsgraad bij de verwerking van gegevens die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. In het voorwoord van het rapport concludeert de voorzitter van de Registratiekamer dat de huidige bevoegdheden van de fiscus een bijna onbeperkte gegevensverzameling in het kader van derdencontrole toelaten en dat nationale en internationale privacynormen eisen dat de betrokken garingsbevoegdheden worden afgegrensd en dat aanvullende waarborgen worden geboden tegen ongerechtvaardigde inbreuken op de persoonlijke levenssfeer.6 Dat was in 1998 en inmiddels zijn we vijftien jaar verder. De ontwikkelingen hebben niet stilgestaan maar zijn, wat de mogelijkheden op het gebied van ondermeer de automatisering betreft, enorm toegenomen. Daar maakt de fiscus dankbaar gebruik van. Dat blijkt ook voor wat betreft de controle op de rittenadministratie van belastingplichtigen met een verklaring geen privégebruik auto. 3.3. Bij wet voorzien en noodzakelijk in het belang van Art. 8, lid 2, EVRM staat de inmenging toe als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Met inmenging bedoel ik dat er sprake is van een beperking op het grondrecht. Is een privacyrecht in het geding en is sprake van een inbreuk op dit recht dan is het de vraag of deze inbreuk voldoet aan de voorwaarden van art. 8, lid 2, EVRM, m.a.w. is de inbreuk rechtmatig. De beperkingsclausule van art. 8 valt in een drietal elementen uiteen: a. het vereiste van een beperking ‘in accordance with the law’; b. de beperking voldoet aan de voorwaarde dat deze ‘necessary in a democratic society’ is; en c. de beperking voorts dienstbaar is aan een van de genoemde doelcriteria.7
Op grond van art. 104 GW worden belastingen van het Rijk geheven uit kracht van een wet. De uitvoering van deze wet is opgedragen aan de Belastingdienst. Mede door de complexiteit van de belastingwetgeving heeft de Belastingdienst behoefte aan veel informatie. Immers de taak van de Belastingdienst is enerzijds de heffing van de diverse belastingen en anderzijds de handhaving op het doen van de juiste aangifte inclusief de controle op de nakoming van de toepasselijke wet- en regelgeving.
Wil er sprake zijn van schending van het recht op privacy dan dient getoetst te worden aan de drie genoemde elementen.
3
6
4 5
22
Hof Arnhem 24 april 2012, nr. 11/00015, NTFR 2012/1439 met commentaar van P.G.M. Jansen. HR 14 juni 2013, nr. 12/02697, NTFR 2013 /1336 met commentaar van Okhuizen. J. de Zeeuw, Informatiegaring door de fiscus, privacybescherming bij derdenonderzoeken, Sdu Uitgevers, Den Haag 1998, p.1.
Wordt er geen basis verschaft door ‘law’, dan is er al sprake van een schending. Het begrip ‘law’ is door het EHRM ruim uitgelegd als grondslag in het nationale recht. Het betreft naast de materiële wetgeving eveneens jurisprudentie en beleidsregels. Onder meer komt dit naar voren in het arrest The Sunday Times.8
7
8
J. de Zeeuw, Informatiegaring door de fiscus, privacybescherming bij derdenonderzoeken, Sdu Uitgevers, Den Haag 1998, voorwoord. G. Overkleeft-Verburg, ‘Het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’, in: De grondwet, Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, Tjeenk Willink, Deventer 2000, p. 155-178. EHRM 26 april 1979, 6538/74 (The Sunday Times), par. 47.
5 december 2013
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
ARTIKEL
2013/38
Volgens Vlemminx komt het gelukkig maar zelden voor dat de ‘law’-toets niet wordt doorstaan, omdat de inmenging zich volledig buiten het nationale recht om voltrekt.9 Als de law toets is doorstaan dient te worden nagegaan of wordt voldaan aan de doelcriteria. Ingeval van het recht op privacy in het onderhavige geval zal getoetst moeten worden aan het criterium ‘het economisch welzijn van het land’. In de praktijk blijkt dat ten aanzien van dit criterium nauwelijks schendingen worden vastgesteld.10 Als laatste toets geldt dan nog de zogenaamde noodzakelijkheidtoets. Deze bestaat uit twee elementen. In de eerste plaats moet sprake zijn van een dringende noodzaak daartoe, een ‘pressing social need’ en in de tweede plaats moet de beperking evenredig zijn aan het daarmee beoogde doel (proportionaliteitstoetsing).11 3.4 Toepassing van de toetsingscriteria De controle op het naleven van de verplichting tot het voeren van een adequate rittenadministratie vindt niet alleen plaats aan de hand van de ingediende rittenadministratie met bijbehorende documenten, maar ook aan de hand van extern verkregen informatie. Vervolgens wordt de belastingplichtige geconfronteerd met de door de Belastingdienst geconstateerde afwijkingen en dient hij overtuigend aan te tonen dat zijn rittenadministratie wel sluitend is. Hierin zal hij echter zelden slagen. De eerste vraag die hierbij moet worden beantwoord is hoe de Belastingdienst de externe informatie verkrijgt en of hij deze mag gebruiken. Gebleken is dat de Belastingdienst medegebruiker is van de gegevens die het KLPD vergaart met behulp van automatische nummerplaatherkenning (ANPR). Tussen de Belastingdienst en de KLPD is hiertoe een convenant gesloten dat per 25 januari 2011 door partijen is ondertekend. De gescande kentekens worden integraal, onbewerkt en ongecontroleerd aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld voor een periode van vijf jaar. De Belastingdienst gebruikt deze informatie bij controles met betrekking tot diverse heffingswetten. Echter op basis van welke wettelijke bepaling doet de Belastingdienst dit (law toets)? En als er sprake is van een wettelijke basis waarom dan het convenant niet openbaar maken? De Belastingdienst is van mening dat art. 55 AWR de wettelijke grondslag vormt. Dit artikel handelt over de plicht tot het verstrekken van inlichtingen door overheidsinstanties, waar onder mede begrepen lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van de rijksoverheid, in het kader van de uitvoering van de belastingwet. De inspecteur vraagt hen deze inlichtingen mondeling, schriftelijk of op andere wijze te verstrekken. Een beroep op art. 55 AWR is niet nieuw, want dat heeft de Belastingdienst eerder gedaan. Uit een brief van de Raad van Korpschefs van 1 juni 2010 blijkt dat de Belastingdienst
9
F.M.C.Vlemminx, Het moderne EVRM, Boom Uitgevers, Den Haag 2013, p. 178. 10 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Boom Uitgevers, Den Haag 2013, p. 208. 11 EHRM 19 februari 1996, NJ 1997, 538 (Gül). 12 Brief Raad van Korpschefs d.d.1 juni 2010, fida 20103335.
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
5 december 2013
een aantal politiekorpsen heeft benaderd met het verzoek om verzamelde kentekengegevens te verstrekken voor de controle op de naleving van fiscale regels door leaserijders.12 De Raad van Korpschefs stelt zich op het standpunt dat de politiekorpsen in beginsel niet aan dat verzoek om gegevensverstrekking kunnen voldoen. De uitputtende regeling voor gegevens- en informatieverwerking en -verstrekking in de Wet politiegegevens gaat voor op de inlichtingenplicht van art. 55 AWR als de kentekengegevens zijn vergaard in verband met het toezicht op de naleving van de wegenverkeerswetgeving of bijvoorbeeld de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Een uitzondering geldt als de politie de kentekengegevens heeft vergaard in verband met haar toezichthoudende bevoegdheden op grond van de Wet MRB en de Wet BZM. In dat geval is het doel namelijk hetzelfde als het doel van de Belastingdienst. Volgens De Haas is het ingenomen standpunt echter op grond van de wet(tekst) onhoudbaar indien het verzoek voldoet aan de eisen van art. 55 AWR.13 Daarbij geldt ook nog dat de politie tot het verstrekken van inlichtingen verplicht is, daar art. 55 AWR een lex specialis is ten opzichte van de Wet politieregisters.14 Blijkens het reeds genoemde convenant tussen de Belastingdienst en de KLPD zijn de bezwaren ondertussen weggenomen en vindt verstrekking van de gevraagde gegevens op grote schaal plaats. Ook heeft de Belastingdienst inmiddels steun voor haar standpunt gekregen van de rechter. In een recente uitspraak van de Rechtbank Zeeland- West Brabant van 29 mei 2013 wordt in r.o. 2.10.3 gesteld dat de KLPD op grond van art. 55 AWR verplicht is tot het desgevraagd verstrekken van gegevens aan de inspecteur die door de inspecteur ter uitvoering van de belastingwet worden gevraagd.15 Hierbij refereert de rechter ook aan het convenant dat tussen de KLPD en de Belastingdienst is afgesloten. Dit is temeer opmerkelijk daar het in deze zaak gaat over een kilometeradministratie over 2010 en 2011; dus wat betreft het jaar 2010 sowieso voor totstandkoming van het convenant. Alleen al om die reden kan deze uitspraak mijns inziens niet in stand blijven. Ik ben van mening dat een beroep op art. 55 AWR als wettelijke grondslag niet juist is, omdat het hierbij dient te gaan om specifieke verzoeken over specifieke belastingplichtigen. Wat er nu gebeurt is het stellen van serievragen, dat wil zeggen vragen die geen betrekking hebben op met name genoemde belastingplichtigen.16 Als tweede argument hiervoor noem ik de reikwijdte van art. 55 AWR. Waar is de grens? Valt dan elke informatie, van welke aard dan ook, die de Belastingdienst nodig acht ter uitvoering van de belastingwet hieronder? Zeker in een tijdperk van toenemende digitalisering komen we dan toch wel heel erg dichtbij het ‘Big Brother is watching you’ scenario. Naar mijn idee verworden de mensenrechten dan tot slechts papieren afspraken. Omdat art. 55 AWR onterecht is gebruikt is er sprake van een schending van dit artikel dat moet leiden tot de conclu-
13 Priscilla de Haas,’Informatieplicht voor overheidslichamen ex art.55AWR en onrechtmatig verkregen bewijs’, in: (Fiscale)inlichtingenverplichtingen, De Bont Advocaten, Amsterdam 2013, p.243-262. 14 Brief 12 april 1996, Kamerstukken II 1995-1996, 23 470, nr.14. 15 ECLI:NL:RBZWB:2013:3860. 16 M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht, Kluwer, Deventer 2007 p. 284.
23
2013/38 sie dat sprake is van onrechtmatig verstrekt bewijs.17 Door de Hoge Raad wordt hiertoe niet snel besloten. Toch blijft dit punt van belang, omdat de overheid gegevens verkrijgt op een wijze die indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Ook dienen hierbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen. Als geen sprake is van een wettelijke basis dan komen we aan het toetsen van de andere twee criteria in feite niet toe. Toch besteed ik er – voor de volledigheid – nog even kort aandacht aan. Het tweede criterium is het zogenaamde doelcriterium. Voor inmenging dient een legitiem doel te zijn. Welke doelen dit zijn somt art. 8, lid 2, EVRM limitatief op. In casu gaat het om het economisch welzijn van het land. Binnen dit kader dient er op de juiste wijze belastingheffing plaats te vinden en dienen de burgers zich te houden aan de wet- en regelgeving ook ten aanzien van het verzorgen van een juiste rittenadministratie wanneer gebruik is gemaakt van de verklaring geen privégebruik. Dat een juiste belastingheffing samenhangt met het economisch welzijn van een land zal denk ik niemand bestrijden. Of dat ook gezegd kan worden van een onderdeel van de belastingheffing zoals in het onderhavige geval waag ik te betwijfelen. Het is moeilijk te zeggen, daar over de omvang van het hiermee gemoeide belastinggeld niets bekend is. Het laatste criterium is de noodzakelijkheidstoets, waarin begrepen de eis van proportionaliteit. Als is vastgesteld dat de beperking van het recht op privacy een legitiem doel dient, dan doet zich de vraag voor of deze noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het EHRM heeft hiervoor een richtlijn gegeven in onder meer de zaak Funke18 en Stés Colas Est.19 In beide zaken gaat het over huiszoekingen die gedaan zijn zonder rechterlijke toetsing vooraf. Het EHRM vindt de huiszoekingen niet in een redelijke verhouding staan tot de daarmee gediende doelen, mede gezien de afwezigheid van een rechterlijke toetsing. Het bezwaar is dat slechts achteraf de rechter kan worden ingeschakeld.
ARTIKEL Hij is blijkbaar van mening dat de overheid hierbinnen is gebleven. M.C.W. Feteris vraagt zich hierbij af in ‘50 jaar EVRM en het belastingrecht’, NJCM bulletin, januari/februari 2000 waarom de HR niet nagaat of de gehanteerde middelen in een redelijke verhouding staan tot de daarmee gediende doelen (proportionaliteit) en of het toetsen van werkwijze van de Belastingdienst aan beginselen van behoorlijk bestuur overeenkomt met de strenge eisen die het EHRM hier voor stelt (arrest Funke). Ook ten aanzien van het gebruik van camerabeelden door de Belastingdienst die van de KLPD zijn verkregen geldt naar mijn mening dat deze de toets van proportionaliteit niet kan doorstaan. Controle op de rittenadministratie kan ook anders vorm gegeven worden, door de inhoudingsplichtige hierin te betrekken. Het beschikbaar stellen van een auto van de zaak is immers onderdeel van de arbeidsvoorwaarden. De inhoudingsplichtige kan dan ook op basis hiervan (mede)verantwoordelijk worden gesteld voor de juistheid van de rittenadministratie. Te denken valt aan het jaarlijks verplicht overleggen van de gegevens aan de Belastingdienst samen met de loongegevens per werknemer. Een andere mogelijkheid is om, wil men gebruik maken van de verklaring geen privégebruik, wettelijk vast te leggen dat hiervoor een zgn. black box in de auto aanwezig dient te zijn waaruit de rittenadministratie blijkt. De mogelijkheden op digitaal terrein zijn hiervoor aanwezig. De privacy is hierbij niet in het geding, omdat er inmiddels systemen op de markt zijn die alleen het start- en eindpunt en het aantal gereden kilometers vastleggen en rapporteren. Dit soort maatregelen voorkomt inbreuk op het recht van privacy; serievragen zijn niet meer nodig en informatie wordt op individueel niveau van de belastingplichtige en/of diens inhoudingsplichtige verkregen. Ik ben dan ook van mening dat er geen noodzaak bestaat voor de Belastingdienst om gebruik te maken van het betreffende beeldmateriaal dat door de KLPD is verzameld. 3.5 Wet bescherming persoonsgegevens
Op nationaal niveau is ten aanzien van het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst, die deze van derden vraagt, de zaak Stad Rotterdam van belang.20 Hierbij ging het om de vraag of Stad Rotterdam verplicht was te voldoen aan het verzoek van de Belastingdienst om inzage in gegevens met betrekking tot alle personen die een pleziervaartuig bij haar hadden verzekerd. De basis hiervoor vormde (nu) art. 53 AWR. Stad Rotterdam weigert. De Hoge Raad oordeelt dat een mogelijke inbreuk van de inlichtingenverplichtingen op het recht van privacy is toegestaan omdat deze noodzakelijk is in een democratische maatschappij. Veelzeggend is het commentaar van M.A. Wisselink in zijn proefschrift Privacy en belastingbetaler (Kluwer, Deventer 1982): ‘De beslissing van de HR betekent dat fiscale privacybescherming in deze casuspositie via internationaal recht helaas als niet bestaand moet worden aangemerkt’. De Hoge Raad noemt verder ook de ‘margin of appreciation’ die de overheid heeft bij het toepassen van de maatregelen.
Dat het beeldmateriaal überhaupt nog aanwezig is, is in strijd met het bepaalde in artt. 9 en 10 van de Wet bescherming persoonsgegevens. De KLPD verklaart dan wel dat niet verdachte kentekens direct worden gewist, maar de praktijk bewijst het tegendeel. Volgens de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens is het opslaan van kentekengegevens van allerlei onschuldige mensen in strijd met de wet.21 Weliswaar doet de KLPD een beroep op het feit dat opslag plaatsvindt in een afschermde omgeving, zoals opgenomen in art. 4, lid 1, van het convenant, en dat dit uitsluitend plaatsvindt met het oog op verder transport, maar dat neemt niet weg dat dit in strijd is met de wet. Welke waarde voorts moet worden toegekend aan art. 3, lid 2, van het convenant, waarin is bepaald dat de verwerking van de beelden/gegevens door de Belastingdienst uitsluitend zal plaatsvinden op een wijze die in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens, is op voorhand niet duidelijk. Intussen ligt er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer waarin wordt voorgesteld om de gescande kentekens vier
17 Priscilla de Haas,’Informatieplicht voor overheidslichamen ex art.55AWR en onrechtmatig verkregen bewijs’, in: (Fiscale)inlichtingenverplichtingen, De Bont Advocaten, Amsterdam 2013, p. 243-262. 18 EHRM 25 februari 1993, nr.A-256A, NJ 1993/485, Funk tegen Frankrijk.
19 EHRM 16 april 2002, nr. 37971/97, NJ 2003/452 Colas Est e.a. tegen Frankrijk. 20 HR 10 december 1974, nr. 67.574, BNB 1975/52. 21 Wilmer Heck, ‘Uw kenteken gaat even langs de Belastingdienst’, NRC.next, 7 augustus 2013.
24
5 december 2013
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
ARTIKEL
2013/38
weken te bewaren, waardoor het mogelijk wordt om te kijken of een verdachte op het moment van een misdrijf in de buurt reed.22 Dat is te rechtvaardigen omdat dit tot de kerntaken van de politie behoort. Dat geldt echter niet voor het beschikbaar stellen van beelden aan de Belastingdienst die meerdere jaren al zijn bewaard. Hiermee handelt de overheid tegen de wet die op democratische wijze tot stand is gekomen. 4. Conclusie Belastingplichtigen die gebruik maken van een verklaring geen privégebruik auto dienen te voldoen aan het vereiste van het voeren van een rittenadministratie op de voorgeschreven wijze. Controle hierop door de Belastingdienst is wettelijk verankerd en ook noodzakelijk in de strijd tegen belastingfraude. De werkwijze die de Belastingdienst hierbij hanteert, door gebruik te maken van camerabeelden die door het Korps Landelijke Politiediensten zijn gemaakt, vormt echter een
inbreuk op het recht op privacy zoals dit is neergelegd in art. 8, lid 2, EVRM. Om een inbreuk te rechtvaardigen dient een wettelijke grondslag aanwezig te zijn. Naar mijn mening is deze niet aanwezig en doet de Belastingdienst ten onrechte een beroep op art. 55 AWR. Echter, ook al zou de wettelijke basis wel aanwezig zijn, dan nog is er mijns inziens sprake van strijd met het recht op privacy, omdat aan de eis van noodzakelijkheid niet wordt voldaan. Immers is er geen sprake van dringende noodzakelijkheid om deze middelen in te zetten en voorts wordt hiermee niet voldaan aan de eis van proportionaliteit. Er zijn andere mogelijkheden om de juistheid van de rittenadministratie vast te stellen, waarbij geen sprake is van privacyschending. Ik hoop dat de rechter duidelijkheid verschaft of dat de wetgever ingrijpt om het recht op privacy ook in de onderhavige kwestie te waarborgen. We willen immers niet toe naar een samenleving waarvoor werkelijk geldt: ‘Big Brother is watching you’?
22 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 542, nr. 2, Wilmer Heck, ‘Uw kenteken gaat even langs de Belastingdienst’, NRC.next, 7 augustus 2013.
Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
5 december 2013
25