P agina |0
De uitingsvrijheid van de journalist in de hedendaagse maatschappij
Een beschouwing van persvrijheid en het recht op privacy - Door Tom Rensen -
“Je ne suis pas d’accord avec ce que vous dites, mais je me battrai jusqu’au bout pour que vous puissiez le dire.”
Voltaire (1694-1778)
Bachelorscriptie Rechtsfilosofie Aantal woorden: 7.786 22-5-2013 Naam: Tom Rensen Begeleider: Prof. Dr. A.A.M. Kinneging
P agina |1
Inhoudsopgave Inhoudsopgave………………………………………………………………………………………………………………………………. 1 1. Inleiding………………………………………………………………………………………………………………………………………. 2 1.1 Introductie……………………………………………………………………………………………………………………… 2 1.2 Het vraagstuk…………………………………………………………………………………………………………………. 3 1.3 Plan van aanpak……………………………………………………………………………………………………………… 3 2. De Leveson Inquiry……………………………………………………………………………………………………………………. 3 2.1 De aanleiding………………………………………………………………………………………………………………….. 3 2.2 De Leveson Inquiry…………………………………………………………………………………………………………. 4 2.2.1 Structuur…………………………………………………………………………………………………………. 4 2.2.2 Het doel…………………………………………………………………………………………………………… 5 2.2.3 Het onderzoek………………………………………………………………………………………………… 5 2.2.4 Conclusie van het onderzoek…………………………………………………………………………… 5 2.3 De toekomst…………………………………………………………………………………………………………………… 6 3. De juridische context van de Leveson Inquiry ………………………………………………………………………. 7 3.1 Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………. 7 3.2 De vrijheid van drukpers………………………………………………………………………………………………… 8 3.3 Het recht op privacy……………………………………………………………………………………………………….. 8 3.4 De horizontale werking van grondrechten………………………………………………………………………. 9 3.5 Het grondrecht van privacy tegenover de persvrijheid…………………………………………………. 10 3.6 Het recht van de burger tegenover het recht van de journalist…………………………………….. 11 4. Beoordelingscriteria en de ontwikkeling van de techniek…………………………………………………. 13 4.1 De journalist als ‘public watchdog’ en het internet……………………………………………………….. 13 4.2 Het nieuwscriterium en het algemeen belang………………………………………………………………. 14 4.3 Privacy en het internet…………………………………………………………………………………………………. 15 4.4 Internet als permanente bron van informatie………………………………………………………………. 16 5. Ter afsluiting…………………………………………………………………………………………………………………………….. 17 5.1 Conclusie………………………………………………………………………………………………………………………. 17 5.2 Leveson in Nederland?..................................................................................................... 17 5.3 Aanbevelingen………………………………………………………………………………………………………………. 18 Bibliografie……………………………………………………………………………………………………………………………………. 21
P agina |2
1. Inleiding 1.1 Introductie De journalistiek vervult in een democratische samenleving al decennia lang haar functie als ‘public watch dog’. ‘The Fifth Estate’, wordt zij ook wel genoemd. Door misstanden aan de kaak te stellen en publieke schandalen aan het licht te brengen houdt zij de democratische rechtsstaat scherp en functioneel en biedt zij tegenwicht aan de macht van de zittende regering door middel van publieke controle. Gesterkt door zowel nationale als internationale grondrechten van persvrijheid vervult de journalistiek een onmisbare rol in het behoud van het evenwicht tussen de machten van de samenleving zoals wij die nu kennen. De ontwikkeling van de technologische stand heeft echter een verandering in dit evenwicht teweeggebracht. Met de opkomst van het internet is het primaat van de verslaggeving verschoven van de journalistiek naar de gewone burger. Sociale media als Facebook, Twitter en Blogspots hebben ervoor gezorgd dat nieuwsconsumenten zijn veranderd in nieuwsproducenten. Dit heeft geleid tot een verandering binnen de journalistieke cultuur, waarbij de journalistiek niet meer de primaire bron van nieuws is. Men spreekt ook wel van ‘the democratisation of the news’ 1. Door deze ontwikkeling is er binnen de journalistiek een wedloop ontstaan op het nieuws. Journalisten speuren iedere dag de sociale media af om op die manier als eerste een uniek verhaal te kunnen publiceren. Journalisten gaan steeds verder om aan hun informatie te komen. Het gebruik van verborgen microfoons of camera’s of zelfs het hacken van de voicemail van een mobiele telefoon is niet meer ondenkbaar. Deze jacht op de primeur leidt echter ook tot slordigheid binnen de journalistiek, doordat verhalen niet meer zorgvuldig geverifieerd worden. Er is binnen deze cultuur geen ruimte meer voor ‘fact checking’. Dit maakt dat journalisten snel geneigd zijn om een vermeende scoop op zeer korte termijn aan de wereld bekend te maken, zonder dat zij zeker weten of dit verhaal wel klopt. De aard van het internet en de huidige journalistiek zorgt er echter wel voor dat deze mogelijk foutieve informatie zich als een lopend vuurtje verspreidt door het land. Andere media zijn immers snel geneigd nieuwsfeiten klakkeloos van elkaar over te nemen. Binnen een mum van tijd is heel de wereld op de hoogte van het gepresenteerde feit en wordt het verhaal vaak als waarheid aangenomen. Vanaf dat moment is het dan ook zeer lastig om dit beeld te corrigeren of ongedaan te maken. Een goed voorbeeld hiervan is hetgeen de Britse oud-politicus Alistair McAlpine is overkomen; op 10 november 2012 is hij valselijk door de BBC beschuldigd van kindermisbruik. Ondanks het feit dat het verhaal niet bleek te kloppen en later gerectificeerd werd, was er al onherstelbare schade toegebracht en trekt men vandaag de dag nog steeds zijn onschuld in twijfel. 1
S. Quinn & D. Quinn-Allan, User-generated content and the changing news cycle. pp. 60 e.v.
P agina |3 1.2 Het vraagstuk Bovenstaande ontwikkeling leidt tot een groot probleem. De huidige journalistieke cultuur zorgt ervoor dat de journalistiek steeds verder gaat om nieuwe informatie te verkrijgen en daarbij geen middel meer schuwt. Dit kan er echter toe leiden dat het recht op privacy van de betrokken personen in het geding komt. Gepubliceerde foutieve informatie kan leiden tot reputatiemoord, hetgeen zeer ernstige gevolgen met zich mee kan brengen. Afgezet tegenover de persvrijheid van de journalistiek levert dit een conflicterende situatie op. Welk recht moet in een dergelijke situatie prevaleren en wat zijn de grenzen van beide rechten? Hoe moet de journalistiek beteugeld worden om haar macht en invloed in goede banen te leiden? In Engeland is deze discussie al volop losgebarsten naar aanleiding van een groot schandaal binnen de journalistiek dat aan het licht is gekomen. De pers zou volgens vele Britse inwoners een sterke regulering en controle nodig hebben om haar in toom te kunnen houden. Die discussie heeft in juli 2012 geleidt tot een grootschalig onderzoek naar de problemen en de mogelijke regulering van de pers, de Leveson Inquiry. Ook in andere landen begint deze kwestie langzaam maar zeker een rol te spelen. Moet de persvrijheid aan banden gelegd worden? 1.3 Plan van aanpak In de volgende hoofdstukken zal een uiteenzetting worden gegeven van dit vraagstuk. In hoofdstuk 2 zal de Leveson Inquiry nader worden besproken en zullen onder andere de concrete aanleiding en het doel van de Inquiry worden behandeld. In hoofdstuk 3 zal het juridische probleem dat naar voren komt in de Leveson Inquiry aan de orde komen, namelijk het conflict tussen het recht op privacy en de vrijheid van drukpers. Aan de hand van een model zullen de conflicterende situaties worden belicht. In hoofdstuk 4 zal een aantal criteria worden besproken dat, gezien de technische mogelijkheden van nu, een rol kan spelen bij de beoordeling van een dergelijk conflict. In hoofdstuk 5 zal tot slot een conclusie worden gegeven. Ook zal een korte beschouwing van de mogelijke gevolgen van de Leveson Inquiry voor Nederland aan bod komen en zullen er aanbevelingen worden gedaan voor de toekomst.
2. De Leveson Inquiry 2.1 De aanleiding Op 26 januari 2007 zijn de royal editor van Britse krant News of the World Clive Goodman en privé rechercheur Glenn Mulcaire veroordeeld tot celstraffen wegens het illegaal onderscheppen van telefoongesprekken en berichten tussen personen die Goodman interessant en nieuwswaardig achtte. Volgens News of the World was dit een verschrikkelijk schandaal, maar stond het wel op zichzelf. Geen andere journalisten of redacteuren van de News of the World zouden op een zelfde
P agina |4 manier hebben gehandeld om aan hun informatie en verhalen te komen. De Britse krant The Guardian beweerde echter dat deze illegale praktijken verder gingen dan alleen het schandaal van Goodman en Mulcaire. Hier werd aanvankelijk niet naar geluisterd door justitie, totdat in mei 2011 uit een civiele zaak bleek dat actrice Sienna Miller ook het slachtoffer was geworden van illegale hackingpraktijken door journalisten van News of the World2. De mobiele en vaste nummers van zowel Miller zelf, als van haar echtgenoot en directe familie en vrienden bleken door deze journalisten te zijn gehacked. Dit had tot gevolg dat alle voicemails en tekstberichten tussen deze personen konden worden onderschept. Deze zaak leidde ertoe dat de Metropolitan Police Service een nieuw onderzoek instelde naar deze illegale praktijken binnen News of The World; dit onderzoek was genaamd Operation Weeting. Uit dit onderzoek kwam een aantal schokkende ontdekkingen boven water, waarvan de meest prominente het schandaal in de zaak van het vermoorde meisje Milly Dowler was. Milly Dowler, toen 13 jaar, verdween in de avond van 21 maart 2002 spoorloos. Een grootschalige zoekactie werd opgezet door de politie, zonder resultaat. Op 13 april 2002 hadden journalisten van News of the World de mobiele telefoon van Milly Dowler weten te hacken, waardoor zij toegang kregen tot haar voicemail. Een van de berichten op haar voicemail was afkomstig van een rekruteringsbureau gevestigd in de Midlands, gericht aan ene Mandy met de melding dat zij verwacht werd voor een sollicitatiegesprek. De journalisten van News of the World leidden uit dit bericht af dat Milly Dowler nog in leven was en was weggelopen van huis, en dat zij onder de schuilnaam Mandy werk aan het zoeken was in de Midlands. De krant claimde zelfs te weten bij welk bedrijf Milly zou werken en publiceerde dit verhaal. Later bleek echter dat het voicemail bericht daadwerkelijk gericht was aan ene Mandy, maar dat het rekruteringsbedrijf puur bij toeval het nummer van Milly Dowler had gedraaid in plaats van het nummer van hun cliënte Mandy. Op 18 september 2002 werd het lichaam van Milly Dowler gevonden. De resultaten van Operation Weeting hebben op 13 juli 2011 ertoe geleid dat Prime Minister David Cameron een publiek onderzoek aankondigde dat zou worden geleid door Lord Justice Leveson3. Dat onderzoek staat nu bekend als de Leveson Inquiry. 2.2 De Leveson inquiry 2.2.1 Structuur Een panel van zeven leden hield zich bezig met de Leveson Inquiry. De voorzitter was Lord Justice Leveson. Hij werd in zijn onderzoek bijgestaan door voornamelijk oud-redacteuren van verschillende Britse kranten, een oud-korpschef van de politie van de Midlands (hij was betrokken bij Operation 2 3
B. Cathcart, Everybody’s Hacked Off.2012, zie o.a pp. 14 e.v. Lord Justice is de titel gegeven aan een hogere rechter in Engeland
P agina |5 Weeting) en de oud-directeur van OfCom, een door de Britse overheid erkende instantie belast met het reguleren van de uitzendvergunningen van televisie- en radiostations. 2.2.2 Het doel Het doel van de Leveson Inquiry was tweeledig4. Allereerst probeerde de Leveson Inquiry de problemen en de schandalen die op dat moment aan de orde waren binnen de cultuur, de praktijk en de ethiek van de pers in kaart te brengen en te analyseren. Niet alleen de geprinte media zoals kranten en tijdschriften werden onderzocht, maar ook audiovisuele media zoals de radio en de televisie en media op het internet zoals websites en blogspots. Zelfs de sociale media zoals Facebook en Twitter vielen binnen het bereik van de Leveson Inquiry. Het tweede doel van de Leveson Inquiry was het voorstellen van een cultuurverandering binnen de journalistiek en de media ter oplossing van de problemen die bij het eerste doel waren geconstateerd. 2.2.3 Het onderzoek Om bovenstaande doelen te bereiken heeft het panel van de Leveson Inquiry 337 getuigen opgeroepen en gehoord, waaronder journalisten en medewerkers van verschillende media, medewerkers van de politie, slachtoffers en gedupeerde bedrijven. Daarnaast zijn er nog ongeveer 300 losse verklaringen afgelegd door meerdere prominente mensen, waaronder bekende acteurs als Steve Coogan en Hugh Grant, die naar aanleiding van de ontdekkingen gedaan in Operation Weeting een beweging was gestart die pleit voor wettelijke regulering van de pers, genaamd Hacked Off. Ook de schrijfster van de Harry Potter boeken J.K. Rowling sprak voor het panel van de Leveson Inquiry. Het onderzoek kende drie modules. De eerste module was gericht op de relatie tussen de pers en het publiek, de tweede module ging over de relatie tussen de pers en de politie en de laatste module had betrekking op de relatie tussen de pers en de politici. 2.2.4 Conclusie van het onderzoek Het onderzoekspanel van de Leveson Inquiry kwam in haar 2000 pagina’s tellende rapport tot de conclusie dat, alhoewel de pers een onmisbare macht is voor de waarborging van de democratie, zij de verantwoordelijkheden die bij deze macht komen kijken heeft genegeerd, waardoor zij schade heeft berokkend aan het publiek. De oorzaak hiervan lag volgens het rapport in de slechte regulering van en controle op de pers. Deze taak ligt bij de Press Complaints Commission (PCC), een instelling bestaande uit redacteuren van verschillende media, opgericht door de pers zelf met als doel een journalistieke code te genereren waaraan de journalistiek zich zou moeten houden. Ook dient deze instelling er zorg voor te dragen dat deze code wordt nageleefd. In deze twee functies heeft zij echter
4
Zie voor het gehele rapport, alsmede de bondige videopresentatie met betrekking tot het onderzoek en de conclusies: http://www.levesoninquiry.org.uk/about/the-report/
P agina |6 gefaald. Er werd zelfs in twijfel getrokken of zij wel ooit dergelijke functies heeft gehad, omdat deze instelling helemaal geen macht had om bindende regels op te stellen of stappen te ondernemen tegen het overtreden van de journalistieke code. Ter oplossing van deze problematiek stelt het rapport voor om een onafhankelijke entiteit in het leven te roepen die zelf de pers kan reguleren en waarin geen leden van de pers zelf zitting hebben. Het is echter ook niet de bedoeling dat deze entiteit een middel wordt voor de overheid om de pers te reguleren. Het moet een orgaan worden dat geheel onafhankelijk is van zowel de pers als de politiek. Dit alles wordt bewerkstelligd door de leden via een open en eerlijk proces te benoemen en door een journalistieke code in te voeren waaraan de gehele pers zich moet houden. Ook moet het orgaan de mogelijkheid hebben om consequenties te verbinden aan het overtreden van de journalistieke code. Ook het hebben van een onafhankelijke arbitragemogelijkheid voor mensen die een klacht hebben tegen de pers hoort hier volgens het rapport bij, los van de civiele procedure. De pers moet dit allemaal zelf regelen middels een comité waarin zij wél zelf mogen deelnemen, met als doel om het onafhankelijke lichaam te ondersteunen en te adviseren. Om dit alles te realiseren en in goede banen te leiden is volgens het rapport wetgeving noodzakelijk. Deze wetgeving heeft niet als doel om de entiteit in het leven te roepen, dat is aan de pers zelf. Wat deze wetgeving wel moet doen volgens het rapport is het publiek ervan verzekeren dat de overheid de vrijheid van drukpers waarborgt en een onafhankelijk proces biedt om de nieuwe entiteit tot stand te brengen en daarmee het publiek ervan te verzekeren dat het nieuwe orgaan ook daadwerkelijk onafhankelijk en efficiënt is. Tot slot zou de nieuwe wetgeving ook nieuwe en tastbare voordelen aan de pers kunnen bieden door aan het publiek te laten zien dat de pers het beste met hen voorheeft door zich te houden aan de criteria die zijn opgesteld door het orgaan vanuit het publieke belang. Tot slot weidt het rapport ook nog uit over de relatie tussen journalisten en politici. Journalisten lobbyen namelijk erg vaak bij politici en woordvoerders van politieke partijen voor informatie. Soms wordt deze band té close, waardoor belangrijke of gevoelige politieke informatie onbedoeld in de publiciteit terecht komt. Politici kunnen door persoonlijke informatie ‘off the record’ te delen met journalisten soms ongewenst een schandaal aan hun broek krijgen, waardoor hun politieke carrière ten gronde wordt gericht. De Leveson Inquiry pleit op dit gebied voor meer transparantie en openheid binnen deze communicatie en adviseert politici om meer persoonlijke afstand te nemen van hun journalistieke vrienden en het contact puur zakelijk te houden. 2.3 De toekomst Na het publiceren van de Leveson Inquiry liet David Cameron weten dat hij de bevindingen van de Leveson Inquiry met open armen ontving, maar dat hij zich zorgen maakte over de invoering van de
P agina |7 wetgeving die door het rapport werd voorgesteld en dat hij vraagtekens stelde bij de noodzaak van een dergelijke wet. Vicepremier Nick Clegg en oppositieleider Ed Miliband hebben zich tegen deze uitlatingen van Cameron uitgesproken, en stelden dat deze wetgeving wel degelijk noodzakelijk is om deze veranderingen te realiseren. In de Britse politiek is volop over deze vraag gediscussieerd. Op 18 maart 2013 is er toch een akkoord bereikt over deze kwestie in de vorm van een Royal Charter, een document waarin de koning van Engeland bepaalde rechten en garanties toekent aan een instantie 5. Hoe dit er allemaal uit gaat zien is nu nog niet bekend, maar het is de bedoeling dat de overheid toch indirecte controle gaat uitoefenen over dit orgaan. Volgens de plannen van de Britse regering is het de bedoeling dat in de zomer van 2013 de nog naamloze onafhankelijke entiteit is opgericht en aan het werk kan gaan. In een artikel in de Volkskrant van 26 april 2013 wordt vermeld dat de eigenaren van grote Britse kranten, onder andere The Times, The Sun, The Daily Mail, the Daily Express en The Daily Telegraph, van plan zijn om een eigen ‘perswaakhond’ op te richten, omdat zij het niet eens zijn met de plannen van de Britse regering. De toekomst zal uitwijzen of deze maatregel van de Britse regering ook daadwerkelijk effectief zal zijn en hoe de situatie in Engeland zich gaat ontwikkelen.
3. De juridische context van de Leveson Inquiry 3.1 Inleiding De discussie die over de Leveson Inquiry wordt gevoerd laat een duidelijke botsing zien tussen twee cruciale grondrechten binnen de democratische rechtsstaat. Allereerst staat het grondrecht van de vrijheid van drukpers prominent op de voorgrond. De vele betrokken journalisten van de Britse media maken zich grote zorgen over de toekomst van dit grondrecht indien de resultaten en aanbevelingen van de Leveson Inquiry volledig worden geïmplementeerd in de Britse wetgeving. Daartegenover staat het grondrecht op privacy van de gewone burger, dat, zoals al bleek uit de vele getuigenissen van de mensen die slachtoffer zijn geworden van de illegale praktijken van News of the World, ernstig in het geding kan geraken indien de pers hier niet op een zorgvuldige manier mee omgaat. Beide vrijheden zijn uitermate belangrijk voor het behoud van een goed functionerende democratie, maar toch zal er een balans moeten worden gevonden om ontsporing tegen te gaan. In de volgende paragrafen zullen beide grondrechten nader worden belicht en zal aan de hand van een model worden weergegeven waar de spanningen precies liggen tussen beide grondrechten. Vervolgens zal worden gekeken naar de criteria die kunnen worden opgesteld om de grenzen tussen deze vrijheden weer te geven.
5
Zie o.a het artikel in The Guardian van 22 Maart 2013: http://www.guardian.co.uk/commentisfree/2013/mar/22/press-regulation-royal-charter-democracy
P agina |8 3.2 De vrijheid van drukpers De vrijheid van drukpers is een klassiek grondrecht dat nauw samenhangt met de vrijheid van meningsuiting. Het grondrecht is opgenomen in artikel 19 van het Internationale Verdrag Inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 10 van het Europese Verdrag inzake de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en in artikel 7 van onze Nederlandse Grondwet. Het recht op vrijheid van drukpers houdt in dat niemand vooraf toestemming nodig heeft om zijn gedachten of ideeën te openbaren. Dit betekent dat ook (voornamelijk) de journalistieke media een recht hebben om te publiceren wat zij willen en dat de overheid ook geen censuur aan deze media mag opleggen op wat voor manier dan ook. Deze vrijheid is echter niet geheel zonder grenzen. Zoals uit de tekst van de artikelen blijkt, is het de overheid toegestaan om in bepaalde situaties dit recht op persvrijheid in te perken. Hiervoor wordt in de wet een aantal brede criteria gegeven, zoals het belang van de rechten of de goede naam van anderen of het belang van de nationale veiligheid, openbare orde of goede zeden. In het Ravage arrest vat het EHRM deze criteria bondig samen tot een ‘overriding requirement of the public interest’, indien ook voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit6. Er moet dus sprake zijn van een zwaarder wegend maatschappelijk belang om het recht op de vrijheid van drukpers te kunnen inperken. 3.3 Het recht op privacy Het recht op privacy is neergelegd in artikel 17 van het IVBPR, artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Nederlandse Grondwet. In deze artikelen wordt dit recht veelal aangeduid als ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’7. In het EVRM is een concretere weergave te vinden van de betekenis van deze term, namelijk ‘het recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.’ Deze lijst is niet limitatief, zoals ook blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin zij deze lijst heeft uitgebreid. Zo heeft het EHRM in de zaak X en Y tegen Nederland ook de lichamelijke integriteit binnen het bereik van de bescherming van dit artikel gebracht8. Het doel van het recht op privacy is het creëren van een zekere mate van overheidsvrije ruimte waarbinnen de burger kan doen en laten wat hij wil zonder overheidsbemoeienis. Met name om die reden is dit recht op een zo breed mogelijke manier vastgelegd in het rechtssysteem. Dit betekent echter niet dat dit grondrecht absoluut en geheel zonder grenzen is. Net als bij het recht op persvrijheid kent ook het recht op privacy een rechtmatige vorm van beperking, namelijk indien deze gebaseerd is op een wettelijke grondslag, noodzakelijk is in een democratische 6
EHRM 15 juli 2003 NJ 2006, 290. (Ravage/ Ernst e.a. / België) G. Overkleeft-Verburg, Het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.2000, pp. 2 e.v. 8 Zie bijvoorbeeld EHRM 26 maart 1985, NJ 1985, 525, m.nt. E.A. Alkema (X and Y/Nederland), par. 22. 7
P agina |9 samenleving en dienstbaar is aan een van de in de wet genoemde doelcriteria. Hierin komt het algemeen maatschappelijk belang weer duidelijk naar voren. Ook hier geldt dat er sprake moet zijn van een ‘overriding requirement of the public interest’, zolang ook voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. 3.4 Horizontale werking van grondrechten Uit de bovenstaande informatie zou men kunnen afleiden dat beide grondrechten even belangrijk zijn en even zwaar wegen bij de beoordeling van een mogelijke beperking van deze grondrechten. In relatie tot de overheid is dit ook zeker het geval. Beiden zijn namelijk typische voorbeelden van klassieke grondrechten die primair zijn gericht op de verticale relatie tussen de overheid en de burger. Door het creëren van een overheidsvrije ruimte voor de burger om in alle vrijheid zijn of haar grondrechten te kunnen uitoefenen zonder overheidsbemoeienis, wordt de bescherming van deze grondrechten gewaarborgd. Het recht op vrijheid van drukpers en het recht op privacy kennen echter ook een horizontale werking tussen burgers onderling. De overheid is namelijk niet de enige die een inbreuk op de vrijheid om deze rechten uit te oefenen kan maken. Hartkamp9 beschrijft deze tweede functie van de grondrechten zeer doeltreffend: “Uitgangspunt is het besef dat de grondrechten positiveringen zijn van beginselen die in onze samenleving van zo wezenlijk belang zijn dat zij niet alleen een rol behoren te spelen in de rechtsverhoudingen waarvoor zij van oudsher zijn bedoeld, te weten de betrekking tussen burgers (en hun privaatrechtelijke organisaties) en de overheid, doch ook doorwerken in de verhoudingen tussen de burgers (en hun organisaties) onderling.” Deze opvatting blijkt ook uit een uitspraak van de Hoge Raad in het arrest Edamse Bijstandsmoeder10. Zelfs het EHRM, dat zoals blijkt uit artikel 34 van het EVRM primair alleen zaken behandelt in het geval van schendingen van grondrechten door de overheid, maakt bij haar beoordeling van het geschil, indien nodig ook een afweging van de belangen die spelen tussen de grondrechten van burgers onderling11. Gek is dit niet, aangezien bij het EHRM steeds vaker naar aanleiding van een civiel geschil tussen burgers onderling door de in het ongelijk gestelde partij wordt geklaagd over het feit dat de overheid niet genoeg heeft gedaan om de grondrechten van de benadeelde partij te beschermen. Deze horizontale werking van grondrechten brengt echter een nieuw probleem met zich mee. Daar waar de strijd tussen de belangen van de burgers en de overheid nog enigszins concreet was te plaatsen en te overzien, bestaat er bij een belangenstrijd tussen particulieren onderling grote 9
A.S. Hartkamp, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 4. Verbintenissenrecht. Deel II. Algemene leer der overeenkomsten. 2005, p. 45. 10 HR 9 januari 1987, NJ 1987, 928 (Edamse bijstandsmoeder) 11 Zie bijvoorbeeld EHRM, NJ 2001, 73, m.nt. E.J. Dommering (Fuentes Bobo/Spanje).
P a g i n a | 10 verwarring. Want hoe moet beoordeeld worden welk grondrecht in een conflict tussen burgers onderling zwaarder weegt? Welke criteria moeten daarbij worden gehanteerd en zijn dat dan dezelfde criteria als die voor de overheid gelden? 3.5 Het grondrecht van privacy tegenover de persvrijheid Deze beschouwing gaat over de discussie met betrekking tot het conflict tussen het grondrecht van burgers op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer versus het recht op de vrijheid van drukpers van de journalistiek. Hoe moeten deze rechten op een horizontaal werkingsniveau in verhouding tot elkaar worden gezien? Het EHRM heeft in haar uitspraak in de zaak Karakó tegen Hongarije enige duidelijkheid geschept in deze discussie12. Deze zaak betrof oorspronkelijk een conflict tussen particulieren. In deze zaak heeft het EHRM gesteld dat een conflict tussen de uitingsvrijheid (waaronder het EHRM ook het recht op de vrijheid van drukpers, de geschreven uitingsvrijheid, schaart) en het recht op privacy moet worden bekeken vanuit het oogpunt van de uitingsvrijheid en niet vanuit het recht op privacy. Concreet houdt deze stellingname in dat het geschil niet moet worden opgelost aan de hand van de vraag óf er sprake is van een schending van het recht op privacy, maar dat moet worden beoordeeld óf er voldoende gronden bestaan om het recht op uitingsvrijheid te beperken. Er moet volgens het EHRM in een dergelijk conflict dan ook gekeken worden naar artikel 10 van het EVRM, aangezien het tweede lid van dit artikel ten doel heeft om de uitingsvrijheid in goede banen te leiden en daarmee onder andere ook de bescherming van de privésfeer en de reputatie van betrokkenen te waarborgen. Binnen een dergelijk conflict tussen particulieren onderling moeten de vereisten die zijn weergegeven in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM evenals de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit dus worden toegepast om het geschil op te lossen. De rechter zal hierbij met name rekening houden met de civiele belangen die spelen in het geschil, zoals de bescherming van de goede naam (zeer intrinsiek verbonden aan het recht op privacy) en de goede zeden of de rechten van anderen, om te beoordelen of een beperking van het recht op de uitingsvrijheid gerechtvaardigd is. Ook zal hierbij moeten worden meegewogen of deze beperking noodzakelijk en proportioneel is (zou rectificatie bijvoorbeeld kunnen volstaan, of moet de informatie in zijn geheel worden verwijderd? Een verbod op publicatie is een zeer ingrijpende maatregel.) Indien het een geschil betreft tussen een burger en een journalist wordt de zaak echter gecompliceerder. Door de rol van ‘public watchdog’ die de journalistiek nog steeds toebedeeld krijgt in een groot gedeelte van de wereld, genieten journalisten een grotere mate van bescherming in hun 12
EHRM 28 april 2009, appl. 39311/05 (Karakó/Hongarije).
P a g i n a | 11 recht op uitingsvrijheid, zoals onder andere blijkt uit de arresten van het EHRM in de zaken Sunday Times tegen het Verenigd Koninkrijk13 en Flux tegen Moldavië14. Dit is het geval omdat de journalistiek in haar rol als waakhond een bijdrage levert aan de informatieverstrekking binnen het publieke debat van een goed functionerende democratische samenleving, en daarmee ook het publiek dient in haar recht om goed geïnformeerd te worden. Hiermee dient zij het algemeen belang, waardoor zij ruimere bescherming geniet voor wat betreft haar uitingsvrijheid. 3.6 Het recht van de burger tegenover het recht van de journalist Hoe dient een conflict tussen een burger en een journalist dan beoordeeld te worden door de rechter? In het arrest Lingens tegen Oostenrijk heeft het EHRM bepaald dat hierbij niet zozeer van belang is dat degene die de uitspraak doet een journalist is of niet, maar dat de doorslaggevende factor is de inhoud van de uiting15. Concreet houdt deze uitspraak in dat de nog niet gepubliceerde informatie die ter discussie staat inhoudelijk het algemeen belang behoort te dienen om rechtmatig gepubliceerd te kunnen worden. Met de in dit hoofdstuk beschreven informatie kan aan de hand van onderstaand model worden bepaald of er sprake is van een gerechtvaardigde publicatie van gevoelige informatie of niet (zie Fig. 1).
Figuur 1: Beoordelingsmiddel gerechtvaardigde inbreuk a.d.h.v afweging individueel en algemeen belang 13
EHRM 26 april 1979, appl. 6538/74 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk). EHRM 29 juli 2008, appl. 22824/04 (Flux/Moldavië). 15 EHRM 8 juli 1986, NJ 1987, 901 (Lingens/Oostenrijk). 14
P a g i n a | 12 In bovenstaand model zijn vier mogelijke situaties geschetst aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een journalist gerechtvaardigd informatie mag publiceren die mogelijk schade kan berokkenen aan de goede naam of de privésfeer van individuele burgers. Situatie 1: Hoog individueel belang versus een laag algemeen belang In deze situatie is er sprake van een hoog persoonlijk belang van de betrokken burger(s) bij het niet publiceren van de informatie van de journalist, terwijl het algemeen belang ook niet gebaat is bij deze publicatie. Men kan bijvoorbeeld denken aan gevoelige persoonlijke informatie van het individu, zoals persoonsgegevens of medische gegevens, die de journalist tijdens een interview met betrokkene te weten is gekomen. Deze gegevens zijn niet relevant voor het algemeen belang, het publieke debat wordt niet gediend met de publicatie van dergelijke informatie, terwijl op persoonlijk gebied het individu wél zeer geschaad zou kunnen worden door publicatie van deze informatie, gezien de persoonlijke aard van deze gegevens. In deze situatie is het gerechtvaardigd om de journalist te beperken in zijn uitingsvrijheid ten behoeve van de bescherming van de privacy van de betrokken burger. Situatie 2: Hoog individueel belang versus een hoog algemeen belang Deze situatie is de bron van de meest spraakmakende geschillen op dit gebied. Aan de ene kant bestaat er een hoog individueel belang bij het niet openbaar maken van de informatie van de journalist, terwijl aan de andere kant het algemeen, maatschappelijk belang wel degelijk gediend zou zijn bij de publicatie van het ontdekte nieuws. Denk aan een prominente burger, bijvoorbeeld een politicus of een directeur van een groot bedrijf, die in zijn privéleven betrokken is bij een maatschappelijk gevoelig schandaal, waarvan een journalist lucht heeft gekregen. Publicatie van deze persoonlijke fout kan zeer ernstige consequenties hebben voor het leven van de betrokken persoon. Aan de andere kant heeft het publiek wel het recht om geïnformeerd te worden over dit soort zaken, zeker aangezien dit de personen zijn die belangrijke beslissingen nemen die invloed hebben op de maatschappij in zijn geheel. Daarom is het kunnen vertrouwen van deze personen erg belangrijk, en de journalistiek voorkomt met publicatie van dergelijke informatie wellicht dat dit vertrouwen valselijk in deze personen wordt gesteld. Met name informatie die is verkregen door de journalist door gebruik van een verborgen camera of microfoon kan hierbij een zeer gevoelig conflict opleveren. Of in deze situatie gepubliceerd mag worden of niet, hangt van zeer veel factoren af, zoals de functie van de betrokken personen en de precieze inhoud en de juistheid van de informatie, alsmede de manier waarop de informatie is verkregen. In het volgende hoofdstuk zal nog nader worden ingegaan op bepaalde factoren die, in de huidige tijd, een belangrijke rol zullen gaan spelen bij deze beoordelingsvraag.
P a g i n a | 13 Situatie 3: Laag individueel belang versus een laag algemeen belang In deze situatie zullen er niet snel problemen ontstaan, aangezien er geen sprake is van conflicterende belangen tussen de burger(s) en de journalist. Gedacht kan worden aan een interview tussen een burger en de journalist over een triviaal onderwerp dat weinig persoonlijke informatie van de betrokkenen vergt, zoals een verhaal over de sluiting van een lokale supermarkt. Het individu wordt niet geraakt in zijn privésfeer terwijl ook het algemeen belang niet echt gediend is door de publicatie van deze informatie, waardoor er geen juridische conflicten zullen ontstaan. De journalist zal het verhaal dus gewoon zonder beperkingen kunnen publiceren. Situatie 4: Laag individueel belang versus een hoog algemeen belang Het laatste scenario behelst een laag persoonlijk belang van de burger(s) bij de publicatie van de informatie van de journalist, terwijl er een hoog maatschappelijk belang gediend kan worden door de publicatie van deze informatie. Voorbeelden zijn het vrijgeven van niet gevoelige (of soms wel van gevoelige, maar vrijwillig gegeven) informatie door particulieren aan journalisten om een maatschappelijk probleem aan te kaarten. Hierbij kan gedacht worden aan burgers die meedoen aan journalistiek onderzoek over bijvoorbeeld het politiek falen van het kabinet op een bepaald gebied, of slachtoffers die zelfstandig naar de pers zijn gestapt om hun persoonlijke ervaringen te delen over het seksueel misbruik binnen de katholieke kerk. Door de combinatie van het maatschappelijk grote belang en de bereidheid van individuen om aan dit belang vrijwillig bij te dragen, ontstaan in deze situatie vaak geen conflicten tussen de pers en de betrokkenen. De journalist zal in deze situatie dus waarschijnlijk zijn verhaal zonder beperkingen kunnen publiceren.
4. Beoordelingscriteria en de ontwikkeling van de techniek In dit hoofdstuk zal de beoordeling van de tweede conflictsituatie (hoog individueel belang versus een hoog algemeen belang) door de rechter nader worden belicht aan de hand van de huidige stand van de techniek in de maatschappij, met name de rol van het internet. Aan de orde zullen komen de rol van de journalistiek als ‘public watchdog’, het nieuwscriterium dat journalisten hanteren, het bestaan van de privacy en de impact van het internet op de informatievoorziening. 4.1 De journalist als ‘public watchdog’ en het internet Zoals in de inleiding al is beschreven heeft de komst van het internet een grote verandering binnen de journalistieke cultuur met zich meegebracht16. Met behulp van de sociale media en de razendsnelle manier waarop informatie tegenwoordig over de wereld kan worden verspreid, is het publiek, soms beter en sneller dan de journalistiek, in staat om nieuws te ervaren, te produceren en te publiceren. Hierdoor heeft de journalistiek haar functie als primaire nieuwsbron van informatie 16
E. Dommering, De rol van een ‘journalist’ in de democratie.2006, pp. 1 e.v.
P a g i n a | 14 verloren. Door deze verschuiving van macht kan de vraag worden opgeworpen of de rol van de journalistiek als ‘public watchdog’ nog wel terecht aan haar wordt toebedeeld. Vroeger onderscheidde de journalistiek zich namelijk van het publiek op het gebied van informatievoorziening door de objectieve en geverifieerde manier van verslaggeving. Tegenwoordig zijn deze journalistieke waarden door het ontstaan van de 24-uurse productiecultuur echter bij vele journalistieke media zoek geraakt en is fact checking niet meer zo vanzelfsprekend. Moet de journalist nog wel anders behandeld worden dan het gewone publiek? Het antwoord op deze vraag zou, gezien de eerder genoemde jurisprudentie van het EHRM, grote consequenties kunnen hebben voor de ruime bescherming van de uitingsvrijheid van journalisten. 4.2 Het nieuwscriterium en het algemeen belang Ook het nieuwscriterium dat de journalistiek vandaag de dag hanteert is sterk beïnvloed door de ontwikkeling van het journalistieke landschap. De komst van het internet heeft een mogelijkheid met zich meegebracht voor het publiek om actief te participeren in het proces van de nieuwsproductie met behulp van de sociale media. Bovendien is er ook een groot aantal nieuwsbronnen bijgekomen die het publiek zonder abonnementskosten te hoeven betalen, kan raadplegen. De website Nu.nl en diverse blogspots zijn hier goede voorbeelden van. De publieke interesse in de traditionele journalistieke media, zoals de krant is hierdoor steeds verder aan het afnemen. Er is een economische crisis ontstaan binnen de traditionele journalistieke wereld die een extra druk legt op het werk van de journalist. Zo is de totale oplage van betaalde dagbladen in Nederland in de periode 1980 tot 2010 bijna gehalveerd, terwijl het aantal gebruikers van nieuwsmedia op het internet sinds 1990 explosief is gegroeid17. Ook in de rest van de wereld is een dergelijke ontwikkeling te zien18. Met de daling van kijkers, lezers en luisteraars van de traditionele media en de oplopende kosten van de ‘oude’ nieuwsproductie heeft de journalistiek daarom, gedwongen, haar focus moeten verleggen van het enkel brengen van nieuws naar een manier om nieuws zo te brengen dat ook het publiek behouden kan worden. De rol van het alleen maar informeren van het publiek is veranderd in een rol van infotainment, het amuseren van het publiek met nieuws, zodat het publiek toch aandacht blijft besteden aan de publicaties van de traditionele journalistieke media19. De komst van infotainment heeft ook het nieuwscriterium van de journalistiek uitgebreid. Niet alleen worden nog zaken van maatschappelijke orde in het nieuws aan de orde gesteld, maar steeds vaker worden ook opmerkelijke, triviale feiten uitvoerig in het nieuws behandeld om het publiek 17
P. Bakker & O. Scholten, Communicatiekaart van Nederland, 2011. Pp. 24 e.v. en 238 e.v. Zie bijvoorbeeld voor Amerika, http://stateofthemedia.org/2012/overview-4/key-findings/ 19 M. Prenger, Schuivende grenzen, 2004. Pp. 15 e.v. 18
P a g i n a | 15 geïnteresseerd te houden. Hoe zijn de privéfoto’s gemaakt en gepubliceerd door de Nieuwe Revue van de 9-jarige prinses Amalia in het algemeen belang te noemen? Is het daadwerkelijk nu al nodig om de toekomstige troonopvolgster te leren kennen nog voordat haar vader de troon heeft bestegen? Deze ontwikkeling is ook goed te zien in het democratische proces van de verkiezingen. Debatten worden in zoveel mogelijk programma’s georganiseerd, waarbij de focus meer op de hitte van de strijd ligt dan op de inhoud van het debat. Mocht een politicus toevallig een fout begaan, dan is dat meteen voor weken voer voor de journalistiek, zoals dat ook duidelijk was te zien bij SP-leider Emile Roemer, die na een flater tijdens het Carré debat in de media als ‘moe’ werd afgeschilderd, waardoor zijn imago zodanig werd beschadigd dat zijn partij, op dat moment ver aan kop, binnen een mum van tijd zwaar was gekelderd in de peilingen. Is dit bredere nieuwsbegrip echter nog wel te brengen onder de noemer van “het algemeen belang”? Door het entertainen met informatie kan de journalistiek weliswaar haar publiek behouden, maar tegelijkertijd kunnen situaties zoals hierboven beschreven ook schade aanrichten aan het algemeen belang. Emile Roemer was voor het Carré debat nog een van de landelijke favorieten in de running voor het premierschap. Door zijn mediapresentatie heeft zijn partij echter zeer veel stemmen verloren. Wordt het algemeen belang gediend indien door de media de vaardigheid om jezelf goed in de media te kunnen presenteren, gemaakt wordt tot het belangrijkste criterium om een goed politiek leider te zijn? Deze vragen zouden ook een rol kunnen gaan spelen bij de discussie over de huidige rol van de journalistiek in de samenleving. 4.3 Privacy en het internet Justice William J. Brennan Jr., een rechter in de Supreme Court van Amerika, schreef in de zaak Time, Inc. tegen Hill20 in 1967 in zijn gerechtelijke opinie het volgende: “One need only pick up any newspaper or magazine to comprehend the vast range of published matter which exposes persons to public view, both private citizens and public officials. Exposure of the self to others in varying degrees is a concomitant of life in a civilized community. The risk of this exposure is an essential incident of life in a society which places a primary value on freedom of speech and of press.” Anno 1967 had deze frase een behoorlijke impact op de maatschappelijke gedachte over het recht op privacy. Tegenwoordig is het risico dat in deze laatste zin in deze uitspraak wordt beschreven echter realiteit geworden. Door de komst van de sociale media, televisie en radio laat de gemiddelde burger zich steeds vaker zien aan de rest van de wereld. Foto’s, video’s en gevoelige persoonlijke informatie worden publiekelijk tentoongesteld op media als Facebook, Hyves en LinkedIn, en het
20
Zie het transscript van de speech van Anthony Lewis, A. Lewis, Journalistic Freedom and Privacy: A Case of Relative Compatibility.2010, pp. 84 e.v.
P a g i n a | 16 wordt steeds makkelijker om elkaar op het internet te vinden. Ook de komst van ‘Google Glass’, een bril met ingebouwde computer en camera om al hetgeen de drager meemaakt direct ‘live’ te kunnen vastleggen, zal een grote rol gaan spelen bij deze maatschappelijke ontwikkelingen21. Ook de journalistiek is gebaat bij deze openbare informatie en zij maakt er dan ook volop gebruik van. Binnen enkele seconden kunnen journalisten bij een mogelijke primeur persoonlijke informatie van de betrokkenen op het internet opzoeken of achterhalen en deze publiceren. Mag de journalistiek dit zomaar doen? In principe is het publiceren van persoonsgegevens of andere gevoelige persoonlijke informatie natuurlijk een inbreuk op de privacy, ware het echter niet dat de burgers er zelf voor kiezen om deze informatie op het internet te ‘publiceren’. Is deze informatie dan vrijwillig aan het publieke domein verstrekt, of is het toch niet de bedoeling geweest om deze informatie op een zodanige schaal openbaar te maken dat ook vreemden toegang hebben tot die informatie? In hoeverre bestaat in deze situatie de privacy nog? Deze vragen kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een conflict tussen de journalist en de burger. 4.4 Internet als permanente bron van informatie ‘Pas op met wat je op het internet zet’ is een veelgebruikte waarschuwing van ouders aan hun kinderen. Deze waarschuwing is zeer terecht. Het internet heeft namelijk een permanent karakter en op deze manier blijft ook informatie op het internet voor altijd traceerbaar22. Dit maakt dat gebruikers van het internet als medium ter verspreiding van informatie zeer zorgvuldig te werk moeten gaan. Zeker voor de journalistiek is hierin een belangrijke rol weggelegd. Door de jacht op de primeur en het gebrek aan fact checking loopt de journalist al snel het risico om foutieve informatie op het internet te publiceren. Voor de betrokken burger kan dit hele ernstige consequenties hebben, omdat deze foutieve informatie voor altijd boven zijn hoofd zal hangen, zelfs nadat later het originele verhaal wordt gerectificeerd. Toekomstige werkgevers zullen bijvoorbeeld bij een sollicitatiegesprek altijd stuiten op deze informatie, waardoor het beeld van de sollicitant al ernstig wordt aangetast. De impact van het internet op het privéleven van de burger moet bij de beoordeling van een geschil tussen een journalist en de burger dan ook zeker niet worden vergeten. Door de huidige stand van de techniek is het belang van de burger om iets buiten de media te houden ten opzichte van de vrijheid van de journalist stevig gegroeid, waardoor de ruime uitingsvrijheid van de journalist niet meer zo vanzelfsprekend is. De rechter zal een zorgvuldige afweging moeten maken om te beoordelen welk belang nu precies zwaarder weegt en hij zal hierbij rekening moeten houden met de consequenties die de stand van de techniek in de huidige tijd met zich meebrengt.
21 22
Zie voor meer informatie: http://www.google.com/glass/start/ W. Hins, Het ijzeren geheugen van internet.2008, pp 558 e.v.
P a g i n a | 17
5. Ter afsluiting 5.1 Conclusie Het recht op vrijheid van drukpers en het recht op privacy zijn beide cruciale grondrechten die noodzakelijk zijn voor het behoud van een goed functionerende democratische samenleving zoals wij die vandaag de dag kennen. Echter, de ontwikkeling van de technologische stand heeft een grote verandering veroorzaakt in de samenleving, waardoor zowel op het gebied van de journalistiek als op het gebied van de privacy de grenzen zijn verschoven. De klassieke waardering van deze grondrechten en hun grenzen zijn voor de huidige situatie niet meer helemaal up to date, waardoor de rechter extra zorgvuldig moet zijn bij de beoordeling van een geschil op dit gebied. Daarnaast is een duidelijke zorgelijke ontwikkeling in de journalistieke cultuur waar te nemen die een dreiging vormt voor het behoud van een goed functionerende democratische samenleving. Door de ontwikkeling van het internet heeft de journalistiek een grote macht in handen. Echter de jacht op de primeur en het gebrek aan fact checking zorgen ervoor dat het gebruik van deze macht neigt te ontsporen. In reactie op deze veranderingen is in Engeland het uitwerken van de aanbevelingen uit de Leveson Inquiry in gang gezet om de ontsporing van de macht van de pers te reguleren. Of deze ontwikkeling ook effect heeft, zal de toekomst moeten uitwijzen. Het is echter duidelijk dat een verandering binnen de huidige journalistieke cultuur wenselijk is. 5.2 Leveson in Nederland? De Britse situatie is geëscaleerd naar aanleiding van de ontdekking van een grootschalig schandaal binnen een Brits journalistiek medium, de krant News of the World. Alhoewel in Nederland een dergelijk schandaal niet aan de orde is (althans, niet dat wij weten), is het wel aan te raden dat wij in Nederland gaan nadenken over de ontwikkelingen zoals die in Engeland spelen. In de televisieserie ‘Medialogica’ van Argos is een aantal goede voorbeelden te zien van de impact die de Nederlandse journalistiek kan hebben op de politiek en de maatschappij23. Zo is er bijvoorbeeld een ingrijpende wijziging geweest in de vrijheid van de Nederlandse rechters om taakstraffen op te leggen na een uitzending van Zembla. In deze uitzending werd beweerd dat Nederlandse rechters vaak taakstraffen oplegden bij misdrijven zoals moord. Later bleek deze informatie onwaar te zijn, maar toen was er binnen de politiek al een grote onrust ontstaan die heeft geleid tot nieuwe wetgeving. Ook is er een aantal verborgen camera acties bekend die spraakmakende discussies op gang hebben gebracht, zoals de reportages van misdaadverslaggever Peter R. de Vries. De Nederlandse journalistiek gaat steeds verder om zijn informatie te verkrijgen.
23
Zie: http://www.uitzendinggemist.nl/programmas/8850-argos-tv
P a g i n a | 18 Ook is de conclusie van de Leveson Inquiry, zoals beschreven onder hoofdstuk 2.2.4 van deze beschouwing, herkenbaar voor de Nederlandse situatie. Zo kennen wij, net als de PCC in Engeland, een instantie die zich bezighoudt met richtlijnen voor de journalistiek, namelijk de Raad voor de Journalistiek (RvdJ)24. De RvdJ beschrijft zichzelf als een onafhankelijke instantie van zelfregulering voor de media. Hij heeft een leidraad voor de journalistiek opgesteld waarin ethische normen en waarden en gedragsregels voor de Nederlandse journalist zijn neergelegd. De RvdJ toetst het gedrag van de Nederlandse journalistiek en de inhoud van de publicaties aan deze regels om te beoordelen of een journalist zorgvuldig zijn werk heeft gedaan. Net als bij de Britse PCC heeft ook de Nederlandse RvdJ geen enkele mogelijkheid om consequenties te verbinden aan een vermeende schending van deze regels of wegens een dergelijke schending sancties op te leggen. Dit maakt dat zijn uitspraken en adviezen door de journalistiek regelmatig in de wind worden geslagen. In een enkel geval wordt de RvdJ niet eens erkend door de Nederlandse journalistiek25. Er kunnen dan ook zeker vraagtekens worden gesteld bij de effectiviteit van onze Nederlandse persregulator en het is dan ook de vraag of dit niet anders geregeld moet worden. Vooralsnog is deze discussie in Nederland nog niet prominent aan de orde, alhoewel zij binnen de journalistiek door de Leveson Inquiry wel degelijk gevoerd wordt. Het zal een kwestie van tijd zijn voordat ook in Nederland de vraag wordt gesteld óf de journalistiek op een andere manier moet worden georganiseerd en moet worden beteugeld. De toekomst zal leren wat voor gevolgen dit heeft voor de vrijheid van drukpers binnen de democratie. 5.3 Aanbevelingen Hoe moet de journalistieke cultuur precies veranderen om in goede banen geleid te worden? Alhoewel de structuur van de Britse onafhankelijke entiteit nog niet bekend is, zijn er wel wat algemene aanbevelingen te maken voor eventuele hervormingen binnen de journalistiek. Zo dient de journalistiek allereerst rekening te houden met het feit dat zij een grote macht in handen heeft, en dat die macht ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Zij dient met haar publicatie van informatie niet alleen het publiek, maar zij vormt het publiek ook. Het is dan ook noodzakelijk dat zij zich gaat houden aan de normen en waarden beschreven in de journalistieke code die door de Raad van de Journalistiek is opgesteld26. Een kernwaarde waar vooral nadruk op gelegd dient te worden is het verifiëren van informatie door middel van fact checking. De
24
Voor meer informatie, zie: http://www.rvdj.nl/ Zie ook artikel in de Trouw van 27 november 2012, http://www.trouw.nl/tr/nl/5133/Mediatechnologie/article/detail/3354524/2012/11/27/De-journalistiek-is-nu-eenmaal-een-onfatsoenlijkberoep.dhtml 26 Zie voor een compleet overzicht: http://www.rvdj.nl/leidraad 25
P a g i n a | 19 journalistiek kan, zeker in deze tijd, niet zomaar meer alle informatie die zij in handen krijgt naar eigen wensen publiceren. Het bestaan van deze normen en waarden is zinloos zonder het bestaan van een orgaan met de effectieve macht om de journalistiek te kunnen dwingen zich aan deze ethische gedragsregels te houden. Het is een oplossing om een onafhankelijk tuchtcollege voor journalisten in het leven te roepen, die sancties aan journalisten op kan leggen die deze gedragsregels overtreden, net zoals dat bij de Nederlandse Orde van Advocaten kan. De zwaarste sanctie zou dan een permanente schrapping uit het journalistieke beroep kunnen zijn (vergelijk de schrapping als advocaat van de strafrechtadvocaat Bram Moszkowicz ). Ook kan gedacht worden aan het geven van de bevoegdheid aan dit tuchtcollege om boetes op te leggen (vergelijk de mogelijkheid die het NMA of de Voedsel & Waren Autoriteit). In dit tuchtcollege dienen vooraanstaande redacteuren, journalisten en een juridisch specialist op het gebied van mediarecht zitting te hebben. Zij moeten middels een onafhankelijke en eerlijke procedure in dit tuchtcollege worden verkozen. Om dit te kunnen realiseren is het echter wel noodzakelijk dat de gehele journalistieke praktijk dit orgaan erkent en zich ook aansluit bij een dergelijk orgaan. Om dit te kunnen waarborgen zou er een officiële opleiding tot journalist in het leven geroepen kunnen worden, gevolgd door een officiële, onafhankelijke beëdiging tot journalist door de journalistieke wereld zelf met automatische aansluiting en erkenning bij dit orgaan om het beroep te kunnen uitoefenen. Dit levert nog een voordeel op voor de journalistiek, namelijk dat zij hiermee ook een bepaald keurmerk voor het eigen beroep creëert, waarmee zij zich kan onderscheiden van de ‘burgerjournalisten’ (vergelijk het Nederlands Mediation Instituut dat een opleiding tot gecertificeerd mediator biedt om de kwaliteit van de onafhankelijke mediators te behouden). Natuurlijk kunnen ook bij deze aanbevelingen vraagtekens gezet worden. Is het namelijk wel wenselijk voor de onafhankelijkheid van de journalistiek om de journalisten op deze manier ‘op te voeden’? En is de sanctie van permanente schrapping als journalist wel effectief? Tegenwoordig is namelijk iedere burger wel journalist te noemen door de komst van het internet tijdperk. Hoe ver moeten dergelijke maatregelen gaan om effect te hebben en is het wel verantwoord om zulke zware maatregelen op te leggen? Uiteindelijk denk ik dat, hoe zwaar deze veranderingen ook zullen indruisen tegen de traditionele kernwaarden van de journalistiek, deze veranderingen toch noodzakelijk zijn in de huidige samenleving, juist omdat de maatschappelijke veranderingen ook de traditionele journalistiek zo wezenlijk hebben veranderd. Die traditionele kernwaarden van de journalistiek zijn, net als de klassieke waardering van de grondrechten van privacy en persvrijheid, in het licht van de huidige stand van de techniek en de impact die deze heeft op de samenleving niet meer helemaal up to date. Verandering is hoe dan ook noodzakelijk om de macht die de journalistiek nu heeft weer in
P a g i n a | 20 evenwicht te brengen met de democratische rechtsstaat.
P a g i n a | 21
Bibliografie Jurisprudentie Hoge Raad -
HR 9 januari 1987, NJ 1987, 928 (Edamse bijstandsmoeder)
Europese Hof voor de Rechten van de Mens -
EHRM 26 april 1979, appl. 6538/74 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk) EHRM 26 maart 1985, NJ 1985, 525, m.nt. E.A. Alkema (X and Y/Nederland) EHRM 8 juli 1986, NJ 1987, 901 (Lingens/Oostenrijk) EHRM 29 februari 2000, NJ 2001, 73, m.nt. E.J. Dommering (Fuentes Bobo/Spanje). EHRM 15 juli 2003 NJ 2006, 290. (Ravage/ Ernst e.a. / België) EHRM 29 juli 2008, appl. 22824/04 (Flux/Moldavië) EHRM 28 april 2009, appl. 39311/05 (Karakó/Hongarije)
Literatuur -
-
-
-
-
P. Bakker & O. Scholten, Communicatiekaart van Nederland. Amsterdam, Kluwer 2011. B. Cathcart, Everybody’s Hacked Off. Londen: Penguin Books 2012. E. Dommering, De rol van een ‘journalist’ in de democratie. 25 April 2006, http://www.ivir.nl/publicaties/dommering/De_rol_van_een_journalist_in_de_democratie.pd f A.S. Hartkamp, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 4. Verbintenissenrecht. Deel II. Algemene leer der overeenkomsten, Deventer: Kluwer 2005. W. Hins, Het ijzeren geheugen van internet. Ars Aequi, juli/augustus 2008, pp. 558-564. A. Lewis, Journalistic Freedom and Privacy: A Case of Relative Compatibility. Transcript van zijn speech gehouden tijdens The First Annual Symposium of the Masterman Institute on the First Amendment and the Fourth Estate, gepubliceerd op 01 januari 2010. G. Overkleeft-Verburg, Het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Gepubliceerd in A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, derde druk, Deventer 2000, pp. 155-178. M. Prenger, Schuivende grenzen. Amsterdam: NVJ 2004. S. Quinn & D. Quinn-Allan, User-generated content and the changing news cycle. Australian journalism review, vol. 28, no. 1, pp. 57-70.