HET GRONINGSE SCHOLENTYPE
Hans de Man
De utopische scholenbouw van stadsarchitect Jaap Wilhelm
Uitgeverij Servo
5
Inhoud
7
Voorwoord
9
Inleiding
Hoofdstuk 1 17
De oorsprong van de naoorlogse scholenbouw Hoofdstuk 2
59
Het ontstaan van het Groningse scholentype Hoofdstuk 3
87
Het Groningse scholentype als totaalconcept Hoofdstuk 4
115
Van maatwerk naar serieproduct Hoofdstuk 5
141
De invloed van het Groningse scholentype Biografie
175
Meer dan een scholenbouwer alleen Supplement
185
Het ‘Scholenbouwboek’ van architect Wilhelm
219
Geraadpleegde literatuur
9
Inleiding
‘Alleen wie volwassen wordt en een kind blijft, is een mens’ Jaap Wilhelm in zijn ‘Scholenbouwboek’ (naar Erich Kästner)
Schets van Jaap Wilhelm voor een klimplastiek. Deze was geïnspireerd op de tekeningen van het Hoggarvolk in Noord-Afrika, die zijn vriend Herman Haan samen met onder andere Aldo van Eyck begin jaren ’50 had ontdekt.
Jaap Wilhelm eind jaren ’60
20th century educational wonder’; onconventioneel qua opzet, ultramodern wat architectuur betreft en voorzien van een revolutionair leerprogramma. Met deze woorden omschreef een Engelse krant in 1956 de splinternieuwe Jan Evert Scholtenschool in Groningen. Met de realisering van de school werd een droom werkelijkheid. Een droom van een architect, die meer wilde dan alleen onderwijsaccommodaties bouwen. Een architect die naast zijn liefde voor architectuur ook de nodige ambities had op het gebied van pedagogiek en onderwijshervorming. Zijn progressieve visie op onderwijs leverde een compleet nieuw type school op, dat de geschiedenis zou ingaan als het Groningse scholentype. In de jaren ’50 was de geestelijke vader, stadsarchitect J.H.M. Wilhelm, een gevierd en gerespecteerd man, die vele openbare scholen in Groningen op zijn naam had staan. Nu, ruim een halve eeuw later, is zijn naam in de vergetelheid geraakt, maar is zijn bijzondere erfenis nog deels intact. De hoogste tijd voor een grondig onderzoek naar de architect, zijn ideeën en de positie die zijn nalatenschap inneemt in de naoorlogse scholenbouw.
‘A
Vaak wordt aangenomen dat de jaren ’50 een voortzetting waren van het vooroorlogse gedachtegoed, waar pas verandering in kwam met de ‘revolutionaire’ jaren ’60. Wie zich echter verdiept in de ontwikkelingen op het gebied van scholenbouw, zal tot een heel andere conclusie komen. Na de oorlog waren beleidsmakers overtuigd van het nut van onderwijsvernieuwing, wat ook blijkt uit de vele publicaties en de onderwijscommissies die werden opgericht. Noviteiten, zoals de gemeenschapsruimte en los meubilair, die men nu als vanzelfsprekend ervaart, werden in die tijd op grote schaal geïntroduceerd. Naar de naoorlogse scholenbouw is in Nederland nog
10 slechts mondjesmaat onderzoek gedaan. Onderzoek is echter essentieel, omdat deze scholenbouw veel zegt over de maatschappij en haar denkbeelden. Hoewel naoorlogse architectuur en stedenbouw aan waardering en belangstelling lijken te winnen, is het vaak triest gesteld met de staat waarin schoolgebouwen uit die tijd verkeren. Veel waardevolle ontwerpen zijn in de loop der jaren verloren gegaan of grotendeels verminkt. Het gemis aan historisch besef en een puur technische en pragmatische opstelling van de lokale overheid en onderwijsinstanties zijn hier waarschijnlijk debet aan. Daarnaast kleeft aan naoorlogse bouw vaak een negatieve associatie: suf, braaf en kwalitatief inferieur. Welke onderwijsinstelling is trots op haar naoorlogse accommodatie? Daarom is het van belang dat er binnen overheden en onderwijsinstellingen het besef ontstaat, dat veel gebouwen meer vertegenwoordigen dan de som van glas, steen en hout. Ze vertegenwoordigen veelal een visie op onderwijs en maatschappij die verre van suf en braaf was en die zich vaak vertaalde in een treffende architectuur, welke wellicht weer als inspiratie kan dienen voor een nieuwe generatie scholenbouwers. Deze studie is dan ook geen pleidooi voor het onbeperkt conserveren van schoolgebouwen uit het verleden. Tenslotte werden veel scholen voor vijftig jaar gebouwd en niet voor de eeuwigheid. Bovendien zijn de gebouwen ook een afspiegeling van de idealen van een samenleving die niet meer de onze is. Belangrijk is echter wel dat gemeenten, onderwijsinstellingen en architecten doordrongen zijn van het besef welke gedachten een bepaald schoolgebouw vertegenwoordigt. Van het Groningse scholentype was, zowel wat het aantal schoolgebouwen betreft als de achterliggende gedachten, tot voor kort weinig bekend. Wel was duidelijk dat het hier een bijzonder eigenzinnig concept uit de jaren ’50 betrof, dat met name voor het lager onderwijs was ontwikkeld. Deze publicatie is een bewerkte versie van mijn afstudeerscriptie, die ik in
Inleiding
11
2003 afrondde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Uitgangspunt van dit onderzoek was antwoord te vinden op de vraag welke factoren ten grondslag lagen aan het Groningse scholentype en welke rol dit scholentype speelde in de naoorlogse scholenbouw in Nederland. Inmiddels heb ik de afgelopen jaren aanvullend onderzoek gedaan naar de oorsprong en de invloed van het Groningse scholentype, hetgeen heeft geleid tot een aantal verrassende nieuwe inzichten. Wellicht het meest opmerkelijk is de link naar de pioniers van het Nieuwe Bouwen, zoals Bruno Taut, Werner Moser, Mart Stam en Ernst May, die actief waren in het Frankfurt en Berlijn van de jaren ’20. Hoewel deze bijzondere bijdrage aan de moderne scholenbouw tot nu toe niet of nauwelijks door historici is opgemerkt, zijn hun ontwerpen cruciaal geweest voor de ontwikkeling van de naoorlogse scholenbouw en is de invloed van deze modernisten van het eerste uur dan ook duidelijk terug te vinden in de ontwerpen van Jaap Wilhelm. De ontwikkelingen in de stad Groningen stonden dus beslist niet op zichzelf en kunnen dan ook onmogelijk los worden gezien van wat zich op nationaal en internationaal niveau afspeelde. Om het Groningse scholentype in een breder perspectief te kunnen plaatsen, komt deze materie dan ook in het eerste hoofdstuk relatief uitvoerig aan bod, al blijft het beperkt tot ontwikkelingen op het gebied van het lager onderwijs. Daarnaast wordt ingegaan op de sociaal-economische toestand waarin Nederland verkeerde in de jaren na de bevrijding. Deze periode werd gekenmerkt door enorme tekorten aan materiaal, deviezen en mankracht en staat dan ook in schril contrast met de ‘rijke’ jaren ’20 en ’30 met hun vaak luxueuze en monumentale scholenbouw. Vanwege de vele beschadigde scholen, de geboortegolf en beperkte middelen kampte Nederland na de oorlog met een acuut en grotendeels kwantitatief probleem. Desondanks werd er in die tijd volop nagedacht over de kwalitatieve aspecten van onderwijsaccommodaties. Veel aan-
De vrouw en dochter van Jaap Wilhelm poseren voor de kleuterschool in Delft, waar de architect geen goede herinneringen aan had overgehouden. Zijn eigen schoolervaringen waren dan ook een van de beweegredenen om schoolgebouwen te ontwerpen waarin kinderen echt gelukkig zouden zijn.
Jaap Wilhelm ontwierp naast reguliere scholen ook een rijdende school voor kinderen van kermisexploitanten, waarvoor bij de (inter)nationale pers veel belangstelling was. Spotprent uit ‘Het Vrije Volk’ van 27 december 1954.
14 men te kampen met een relatief groot tekort aan schoollokalen en was er sprake van structureel achterstallig onderhoud. Met de komst van een commissie voor onderhoud en nieuwbouw van schoolgebouwen werden echter grote vorderingen gemaakt. Voor de bouw van nieuwe scholen werd in 1950 een visie ontwikkeld, die in eerste instantie vooral gestoeld was op hygiënische gronden. In de jaren die volgden gingen echter nieuwe sociale, pedagogische en educatieve inzichten een steeds prominentere rol spelen. Hierbij werd de invloed van de architect Wilhelm, die mede vanwege zijn eigen teleurstellende schoolervaringen in zijn jeugd een groot voorstander was van onderwijsvernieuwing, steeds belangrijker. In Hoofdstuk 4 wordt duidelijk hoe dergelijke scholen in de praktijk functioneerden en hoe het tot in detail doordachte concept van architect Wilhelm in de loop der tijd zich steeds meer manifesteerde als dogma, dat lange tijd niet ter discussie stond. De ‘vooruitgang’ ging echter ook aan Groningen niet voorbij. De landelijke trend van economisering en rationalisering en de wederom gewijzigde inzichten op het gebied van onderwijs leidden er uiteindelijk toe dat begin jaren ’60 een nieuw Gronings type werd geïntroduceerd. Deze in serie gebouwde standaardschool herbergde echter nog maar weinig van de oorspronkelijke idealen. Welke invloed het Groningse scholentype op de naoorlogse scholenbouw in Nederland heeft gehad, wordt behandeld in Hoofdstuk 5. Veel schoolgebouwen van na 1955 vertonen opvallende ‘Wilhelm-trekjes’. Al is het verband lang niet altijd hard te maken, toch blijkt Wilhelms invloed veel groter te zijn dan tot voor kort werd gedacht en moeten de bestaande inzichten in meerdere opzichten worden bijgesteld. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de vraag welke plaats dit bijzondere scholentype vanuit een hedendaags perspectief inneemt en of de ideeën uit het verleden wellicht nog kunnen dienen als inspiratiebron voor de hedendaagse scholenbouw.
15
‘De school moet een plaats worden waar het kind kan leven in vrijheid’ Jaap Wilhelm met zijn dochters Erla en Odilia
1
16
17
Hoofdstuk 1
internationaal niveau afspeelden. Door
De oorsprong van de naoorlogse scholenbouw
deze ontwikkelingen er uitdrukkelijk bij te betrekken, kantelt ook het beeld dat wij hebben over naoorlogse scholenbouw en kan ook de scholenbouw in Groningen in een breder perspectief worden geplaatst. Groningen had hierin een geheel unieke positie met stadsarchitect Jaap Wilhelm in de hoofdrol. Hoewel er in bepaalde opzichten kan worden gesproken van een evolutionair proces, heeft de oorlog wel een belangrijke impuls gegeven aan de scholenbouw. Door de enorme materiële schade en de geboortegolf zagen bestuurders zich genoodzaakt om kennis te bundelen. Dit gebeurde dikwijls door het oprichten van een plaatselijke scholencommissie, die zich verdiepte in de nieuwe inzichten op het gebied van peda-
Is het noodzakelijk om in een boek over de scholenbouw van Jaap Wilhelm een uit-
gogie, onderwijs en hygiëne. Het was dan ook niet verrassend dat in de jaren ’50
voerig hoofdstuk over de oorsprong van veel originele en verfrissende initiatieven de naoorlogse scholenbouw op te nemen? van de grond kwamen. Het antwoord is volmondig ja, want dan óór 1800 werd voornamelijk wordt pas duidelijk dat de gebeurtenissen hoofdelijk lesgegeven. Bij een in Groningen niet op zich stonden, maar een exponent waren van een ontwikkeling die al ver voor de oorlog werd ingezet. Te vaak en te gemakkelijk wordt naoorlogse scholenbouw als een opzichzelfstaand fenomeen beschouwd en wordt de oorlog simpelweg als breuklijn gezien. Het was niet alleen het gebrek aan deviezen en bouwmaterialen dat de vormgeving na de oorlog bepaalde. De werkelijkheid ligt veel genuanceerder en zo is er bij naoorlogse scholenbouw soms eerder sprake van evolutie dan revolutie. Het was vooral de acceptatie van moderne ideeën van voor de oorlog die tot nieuwe vormgeving leidden. Deze vernieuwende ideeën waren een reactie op het starre klassikale luisteronderwijs dat sinds het begin van de 19e eeuw een grote vlucht had genomen. Bovendien speelden hygiënische aspecten een steeds belangrijkere rol in de scholenbouw. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen, is het uiteraard noodzakelijk om kennis te nemen van deze ontwikkelingen, die zich vaak op
V
dergelijke vorm van onderwijs werd iedere leerling individueel onderwezen, waardoor er
aan het schoolvertrek als zodanig niet al te veel eisen werden gesteld. Hoewel hoofdelijk onderwijs in eerste instantie aantrekkelijk klinkt, was het in de praktijk vaak een wanorde, die een doorn in het oog was van de onderwijshervormers uit die tijd, die veel meer zagen in klassikaal onderwijs. Een andere reden voor het ontstaan van klassikaal onderwijs moet gezocht worden in de groeiende behoefte aan het eind van de 18e eeuw tot uitbreiding en verdieping van de lesstof. De overgang naar klassikaal onderwijs werd in 1806 officieel bezegeld met een schoolwet. Met deze Wet op het Lager Onderwijs werd verdere structuur aan het onderwijs gegeven in de vorm van de invoering van de drieklassige school, waar leerlingen op basis van hun kennisniveau over de klassen werden verdeeld. In de praktijk leidde de wet tot een verdere systematisering van het onderwijs door de
20
De oorsprong van de naoorlogse scholenbouw
Nieuwe pedagogische inzichten: de school als het huis van het kind
Montessori-onderwijs
sterke band met Nederland, waar zij ook
Een van de meest invloedrijke onderwijs-
geruime tijd woonde en werkte. In 1952 overleed ze in Noordwijk en werd hier ook
vernieuwers was de Italiaanse arts Maria Montessori. Zij had weinig op met het reguliere onderwijs en sprak in het begin van de 20e eeuw al van ‘de geest van slavernij die de pedagogiek en vandaar de school
‘De school moet een plaats worden waar het kind kan leven in vrijheid; en deze vrijheid moet niet alleen zijn de geestelijke
1
beheerst.’
vrijheid die innerlijke ontplooiing bevor-
Eind 19e eeuw startte ze in Rome met het
dert, het hele kindermechanisme (...) behoort in de school de beste ontwikke-
geven van onderwijs aan kinderen met een geestelijke achterstand, waarmee ze door
lingsvoorwaarde te vinden.’
haar onconventionele benadering opmer-
Maria Montessori, ‘Zelfopvoeding’ (1920)
kelijke resultaten behaalde. Aangemoedigd door dit succes, startte ze
De overgang van hoofdelijk naar klassikaal
in 1907 een kinderhuis voor gezonde, maar
onderwijs bracht, naast een sterke verbe-
minder bedeelde, kinderen in de Romeinse wijk San Lorenzo. Met deze school, die zij
tering en bruikbaarheid van het onderwijs, ook een aantal bezwaren met zich mee.
de naam ‘Casa dei Bambini’ (‘Huis van de
Door de vergaande hervormingen in de 19e eeuw was de nadruk sterk komen te liggen op een van boven opgelegde manier van lesgeven, die weinig ruimte liet voor de individuele leerling. Het klassikale systeem was door het ideaal van de klassengemeenschap steeds meer een doel dan een middel geworden. Het onderwijs was sterk hiërarchisch georiënteerd en volledig bedacht vanuit het perspectief van een volwassene, waardoor het vaak onvoldoende aansloot bij de belevingswereld van het kind. In de eerste decennia van de 20e eeuw werd een aantal nieuwe onderwijsmethoden geïntroduceerd, dat uitging van een losser klassenverband. In Nederland waren het Kees Boeke en Jan Ligthart die een vernieuwde vorm van onderwijs propageerden. In Duitsland werden de Jenaplanschool en de Vrije School ontwikkeld; vanuit Italië nam het Montessori-onderwijs een grote vlucht en vanuit Amerika veroverde het Daltononderwijs de wereld. Deze laatste twee waren voor de ontwikkeling van nieuwe schoolgebouwen in Nederland veruit het belangrijkst.
Kinderen’) gaf, lanceerde zij een nieuwe vorm van onderwijs, die niet langer gebaseerd was op een van boven opgelegde Maria Montessori, een van de belangrijkste onderwijsvernieuwers van de 20e eeuw
Kinderen leren spelenderwijs rekenen en taal in de Larense Montessorischool, die was gevestigd in de statige villa Groenendaal. Eind jaren ’30 gaf Maria Montessori hier ook zelf les. In de oorlog werd het instituut op last van de bezetter gesloten.
21
educatie, maar meer uitging van vrijheid en het zelflerend vermogen van het kind. Wereldwijd werden Montessorischolen opgericht, die zich kenmerkten door de speciaal ontwikkelde leermiddelen en het ontbreken van een traditioneel klassensysteem. De kritiek van Montessori richtte zich niet alleen op de in haar ogen gebrekkige peda-
begraven. Ondanks de grote invloed die Montessori’s radicale visie uiteindelijk zou hebben op de onderwijspraktijk, werd zij met name in academische kring heftig bekritiseerd. Men vond haar visie vaak te eenzijdig en te veel gericht op het individu.
Daltononderwijs In Amerika ontwikkelde zich voor de oorlog een vergelijkbare stroming, die ook in Nederland haar sporen zou nalaten. In het plaatsje Dalton gaf Helen Parkhurst les aan kinderen van welgestelde ouders. Bij haar manier van lesgeven legde zij de nadruk op een meer individuele benadering, die was geïnspireerd op de denkbeelden van Maria Montessori, die zij in 1914 in Rome bezocht had. Geleidelijk groeide bij haar echter de overtuiging dat de Montessorimethode weliswaar zeer bruikbaar was voor jonge kinderen, maar dat een geschikt vervolg vanaf het achtste levensjaar ontbrak. Zij schafte het klassikaal onderwijs dan
ook niet radicaal af – zoals Montessori deed – maar zocht naar evenwicht tussen klassikaal en individueel onderwijs. gogische benadering van het traditionele De essentie van het Daltononderwijs was onderwijs; ook het gebouw en meubilair, die ze regelmatig bestempelde als ‘martel- gebaseerd op drie basisbeginselen: vrijheid, samenwerking en zelfwerkzaamheid. werktuigen’, waren haar een doorn in het oog. Haar ideale school was een gebouw in Daarnaast werd rekening gehouden met de begaafdheid en belangstelling van het de vorm van een huis, voorzien van verschillende kamers en een tuin. Als belang- kind, waardoor ieder kind in eigen tempo zijn/haar taak kon uitwerken. Hoewel de rijkste kamer had zij een lokaal voor het intellectuele werk voor ogen die, afhanke- eerste scholen in Amerika werden opgelijk van de middelen, uitgebreid kon worden richt, verkreeg het zogenaamde Daltononderwijs vooral buiten Amerika, met name met een lokaal voor handenarbeid, gymnastiekzaal, eetkamer of gemeenschappe- in Engeland, een grote schare aanhangers. Dit bleef in het vooroorlogse Nederland lijke ruimte.2 Het meubilair zou licht en niet onopgemerkt. Ook in ons land werden beweeglijk moeten zijn, zodat de kinderen dan ook dergelijke scholen opgericht. het zelf konden verplaatsen. In 1924 ging vanuit Nederland een In Nederland werden de ideeën al snel afvaardiging van De Maatschappij tot Nut opgepikt, hetgeen resulteerde in de oprichting van de eerste Montessori(kleu- van ’t Algemeen naar Engeland om dit soort onderwijs nader te onderzoeken. Deze ter)school in 1914. Montessori had een
Helen Parkhurst bij haar aankomst op Schiphol op 23 april 1952. Haar Daltonmethode vormde een belangrijke basis voor de naoorlogse onderwijsvernieuwing.
28
De oorsprong van de naoorlogse scholenbouw
Affiche van de zeer invloedrijke scholenbouwtentoonstelling in Zürich, die door de Zwitserse architect Werner Moser werd georganiseerd. De afbeelding van de Friedrich EbertReformschule van Ernst May geeft het belang van de ontwikkelingen in Frankfurt aan.
‘Das Kind sei der Masstab aller
belang hierin was de reeds eerder genoem-
Dinge im Schulhaus’,
de King Alfred School van Eugen Kaufmann in Londen.5 Het ontwerp van de oud-mede-
de tentoonstelling in Zürich
werker van Ernst May was gebaseerd op het idee van de paviljoenstructuur en
1932 De belangrijkste bijdrage aan de moderne scholenbouw kwam echter voor rekening van Werner Moser.4 In 1932 organiseerde hij, samen met de arts Von Gonzenbach, een zeer invloedrijke tentoonstelling in
rechtstreeks terug te voeren op de ontwikkelingen in Frankfurt en Zürich. Het idee van de min of meer opzichzelfstaande, goed ventilerende klasseneenheden werd na de oorlog door vele beleidsmakers en architecten in het Verenigd Koninkrijk omarmd. Met name de op eenvoudige
Zürich, waarin hij alle nieuwe inzichten op
systeembouw geënte scholen in het
onderwijsgebied samenbracht. Uiteraard was er aandacht voor de scholen
district Hertfordshire werden wereldwijd gezien als lichtend voorbeeld en zijn dan
in Frankfurt, maar ook de Amsterdamse
ook veelvuldig gepubliceerd.
Openluchtschool van Jan Duiker werd uitvoerig belicht en gepresenteerd als goed voorbeeld in het geval van hoge bebouwingsdichtheid. De boodschap van de tentoonstelling was helder en eenduidig: neem het kind voortaan als uitgangspunt voor scholenbouw. Weg met de monumentaliteit, maar bouw luchtige, paviljoenachtige scholen, die uitgaan van de schaal van het kind. Weg met de vaste banken, maar kies voor licht meubilair, dat gemakkelijk kan worden gebruikt voor buitenles. Bouw geen scholen meer in een steenachtige omgeving, maar in het groen. Deze radicale boodschap sloeg in als een bom en
De King Alfred School in Londen van de Frankfurtse architect Eugen Kaufmann werd in 1936 gebouwd. Samen met het Impington Village College van Walter Gropius was dit ontwerp een belangrijke impuls voor de vernieuwende Britse scholenbouw van na de oorlog.
29
de impact van de tentoonstelling kan dan ook nauwelijks worden overschat. Bovendien werd de bijbehorende catalogus in een grote oplage gedrukt en wereldwijd verspreid. De paviljoenschool werd langzaam maar zeker steeds meer gezien als de meest passende vertaling van de nieuwe ideeën op het gebied van onderwijs en hygiëne. In Engeland waren er op het gebied van onderwijs en volksopvoeding tijdens de oorlogsjaren belangrijke vorderingen gemaakt, die uiteindelijk hun beslag zouden krijgen in de aanvaarding van de Education Act of 1944. Hoewel deze wet vele aspecten van onderwijs betrof en niet een bepaald type school voorschreef, zaten er ook elementen in die terug te voeren waren op de ontwikkelingen in Frankfurt van voor de oorlog. Van cruciaal
38 duidelijke visie op wat een school zou moeten zijn. De school moest een wezenlijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling en opvoeding van het kind en nam daarbij vergeleken met de Nederlandse situatie een belangrijkere maatschappelijke positie in. Het moest meer zijn dan een aantal leslokalen, de school moest ook over voorzieningen als een gymlokaal, een keuken voor de bereiding van maaltijden voor de kinderen, handenarbeidlokaal, gemeenschapsruimte, bibliotheek en dergelijke beschikken. Al snel bleek echter dat deze manier van bouwen veel te duur uitpakte, zodat men genoodzaakt was het vloeroppervlak drastisch in te krimpen. Dit werd bereikt
De oorsprong van de naoorlogse scholenbouw
door acht bedrijven verschillende systeemscholen gepresenteerd, waarvan
cepteerd. Veel vernieuwers, die vaak sleu-
aantal gevallen werd echt gebruik gemaakt van prefabelementen (Polynormsysteem
waardoor de ontwikkeling van het schoolgebouw in een stroomversnelling werd
en Dotremont-Ten Bosch-systeem), maar
gebracht.15 Terwijl de onderwijsvernieu-
deze varianten werden geen succes. Veel montagebouw was vreemd genoeg vaak
wers voor de oorlog nog konden rekenen op de nodige scepsis binnen onderwijsor-
telposities op het terrein van onderwijs uiteindelijk slechts enkele daadwerkelijk in innamen, zagen hun kans schoon om dergrotere oplagen werden gebouwd.13 In een gelijke vernieuwingen door te voeren,
duurder dan traditionele bouw. Alleen bij
ganisaties en overheden, werd hun grote oplagen werd een dergelijke bouwgedachtegoed na de oorlog door veel voormethode rendabel en daar zat juist het pro- aanstaande beleidsmakers omarmd. Het bleem: gemeenten en onderwijsinstellinDalton- en Montessori-onderwijs waren gen hadden vaak hun eigen visie op het onderwijs en wilden dat terugzien in de schoolaccommodaties. Daarnaast werd het aanbod als te beperkend, kwalitatief 14
door allerlei gespecialiseerde vaklokalen
inferieur en te weinig flexibel ervaren.
te laten vervallen. Hierdoor ontstonden scholen die relatief klein waren en als uitgangspunt het idee van de ‘self-contained
Bovendien kende de Nederlandse systeembouw niet de flexibiliteit van haar
classroom’ hadden, wat inhield dat er zoveel mogelijk activiteiten binnen het klaslokaal zelf plaatsvonden. Het Verenigd Koninkrijk zou samen met de Verenigde Staten ook een lichtend voorbeeld zijn op het terrein van bouwtechniek, omdat men in de oorlog was doorgegaan met het ontwikkelen van technische innovaties. Bovendien werden Engelse architecten tijdens de oorlog ingeschakeld voor de realisatie van utiliteits- en oorlogsindustriebouw, waarbij ze geconfronteerd werden met uitsluitend technisch-functionele vraagstukken die tot dan toe buiten hun belangstelling hadden gelegen. In Engeland werd vooral veel geëxperimenteerd met lichtgewicht draagconstructies en geprefabriceerde gevels. Deze nieuwe technieken werden tevens geïntroduceerd om nieuwe mogelijkheden voor de (deels overbodig geworden) oorlogsindustrie te creëren. Omdat de Nederlandse overheid noviteiten als systeembouw zag als een zeer bruikbare manier om het enorme tekort aan scholen op te vangen, werd deze wijze van bouwen in de jaren ’50 één van de speerpunten van het regeringsbeleid op het gebied van scholenbouw. Op verzoek van de rijksoverheid werden er in 1952
39
Engelse tegenhanger; in ons land kwam systeembouw vaak neer op het in stukken knippen van een ontwerp, om het vervol-
officieel dan niet tot norm verheven, in naoorlogse rapporten en publicaties over onderwijs en scholenbouw waren de ideeën van de onderwijsvernieuwers ruimschoots vertegenwoordigd en werden zij soms letterlijk geciteerd. Montessori en Parkhurst hadden in de jaren ’50 zoveel aanzien verworven, dat beiden een hoge Nederlandse onderscheiding mochten ontvangen.16
gens op de bouwplaats in elkaar te zetten. In Engeland daarentegen, was systeem-
Het gedachtegoed van met name Parkhurst, die Nederland diverse malen
bouw veel meer gericht op het ontwikkelen van losse lichtgewicht componenten die voor allerlei verschillende ontwerpen kon-
bezocht, was zo dominant, dat een van Neerlands meest prominente en invloedrijke figuren op onderwijsgebied, de
den worden gebruikt, wat een grote mate van flexibiliteit met zich meebracht. Pas in de loop van de jaren ’60 zou systeembouw
Amsterdamse inspecteur van Onderwijs Piet Bakkum, in 1953 zelfs een boek aan
bij ons pas echt volwassen worden en een serieus alternatief bieden voor traditionele bouw, al zou het systeembouwniveau van het Verenigd Koninkrijk nooit worden gehaald.
het Daltononderwijs en de toepasbaarheid ervan in Nederland wijdde.17
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de moderne onderwijsvisie van het naoorlogse Nederland de rol van opvoeding binnen het onderwijs een steeds belangrijkere rol ging spelen. De school werd niet alleen gezien als een instituut van kennisoverVernieuwingsonderwijs dracht, maar steeds meer werd de nadruk gelegd op de ontwikkeling van het kind in breekt door brede zin. Om dit te bereiken zou de zelfwerkzaamheid van de leerling en de Na de oorlog werd men zich, mede door samenwerking met anderen een belangrijontwikkelingen in het buitenland, steeds ke rol moeten spelen, waarbij de onderwijbewuster van de noodzaak om het lager onderwijs en de daaraan gekoppelde scho- zer meer de hoedanigheid van instructeur zou moeten aannemen. lenbouw te hervormen. De inzichten op pedagogisch, hygiënisch en sociaal-maatDe passieve rol van kinderen in het lager schappelijk terrein, zoals die reeds rond onderwijs was voorbij; van leerlingen werd 1930 in Frankfurt en Zürich waren toegepast, werden steeds meer algemeen geac- een actievere en initiatiefrijke rol verwacht
Meester P. Wardekker, hoofd van de Dr. Bavinckschool in Groningen, zat in de jaren ’50 niet op ‘een troon’ voor de klas, omdat dit de afstand tot de leerlingen te veel zou vergroten. Hij beschouwde zichzelf meer als medewerker van de leerlingen. Ook elders in Groningen zaten onderwijzers in die tijd achterin de klas.
59
Hoofdstuk 2
In de eerste naoorlogse jaren werden
Het ontstaan van het Groningse scholentype
I
de bestaande scholen door de dienst Openbare Werken, voor zover mogelijk, weer in een enigszins acceptabe-
le staat gebracht. Als gevolg van de oorlog bleef een aantal scholen in gebruik dat onder normale omstandigheden al lang buiten gebruik zou zijn gesteld, terwijl de scholen bovendien, door bijvoorbeeld het geven van avondonderwijs, veel intensiever werden benut dan voorheen. Het was duidelijk dat er maatregelen moesten worden genomen om de grote achterstand in onderhoud op te heffen.
Spelende kinderen in het verwoeste centrum van Groningen. Hoewel de directe schade aan onderwijsgebouwen meeviel, had de oorlog diepe sporen nagelaten in het scholenbestand. Dit was dan ook een belangrijke reden om een scholencommissie op te richten.
Om een duidelijk beeld te krijgen van de grootte van deze achterstand, werd door de dienst Openbare Werken een uitgebreid onderzoek gestart naar de onderhoudstoestand van alle bij het openbaar onderDe oorlog had ook in de stad Groningen haar sporen nagelaten. Bij de bevrijding in het voorjaar van 1945 was het centrum van de stad zwaar onder vuur komen te liggen, waardoor vele historische panden verloren gingen. Hoewel de directe oorlogsschade aan onderwijsaccommodaties meeviel, verkeerden vele scholen in een deplorabele toestand. Voor een groot deel was dit te wijten aan gebrekkig onderhoud tijdens de oorlog en de vaak inferieure kwaliteit van de vervangingsmaterialen. Daarnaast waren 28 scholen tijdens de oorlog voor andere doeleinden dan het geven van onderwijs in gebruik.1 Zo dienden scholen in de oorlogsjaren als paardenstal, noodziekenhuis en als onderkomen voor Duitse militaire instanties.2 Met name deze scholen verkeerden in uitermate slechte staat en waren verre van ideaal voor het geven van onderwijs. Bovendien waren er vanwege de geboortegolf een hele reeks nieuwe onderwijsaccommodaties nodig. Om de boel enigszins in goede banen te leiden, werd een heuse scholencommissie gevormd. Niemand kon toen nog vermoeden dat dit zou leiden tot een compleet nieuwe vorm van scholenbouw: het Groningse scholentype.
wijs in gebruik zijnde schoolgebouwen. In augustus 1949 verscheen hierover een rapport waaruit naar voren kwam dat een totale renovatie van het scholenbestand op korte termijn financieel en organisatorisch onhaalbaar was, zodat werd geadviseerd dit uit te smeren over een aantal jaren. Naast renovatie van scholen zou nieuwbouw binnen afzienbare tijd onontkoombaar zijn, om de gevolgen van de geboortegolf op te vangen. Door de voortvarendheid waarmee de gemeente Groningen het onderwijsvraagstuk de jaren erna oppakte, kon in het schoolorgaan voor openbaar onderwijs ‘Onze Schakel’ van januari 1952 met gepaste trots worden vastgesteld, dat er in tegenstelling tot andere grote steden het voorafgaande jaar geen wachtlijsten waren voor kleuteronderwijs. Ook bij het lager onderwijs was voldoende capaciteit om de geboortegolf op te vangen. Die voortvarendheid van de gemeente was onder andere tot uiting gekomen in de oprichting van een speciale scholencommissie, eind 1949.
62
Het ontstaan van het Groningse scholentype
63 Richtlijnen voor herstel en onderhoud van de school
Pagina uit het ‘Scholenbouwboek’ van Jaap Wilhelm, waarin hij zijn ideeën over scholenbouw samenvat
Op het gebied van herstel en onderhoud werden minder vergaande plannen ontwikkeld. Het doorvoeren van maatregelen op het gebied van ventilatie en daglichttoetreding was vaak constructief onmogelijk en/of veel te kostbaar. Vandaar dat de ontwikkelde richtlijnen veel meer betrekking hadden op zaken als kleurgebruik, vloerafwerking, kunstverlichting, sanitair en dergelijke. Tevens werd een concreet zevenjarenplan opgesteld, waarin per jaar werd aangegeven welke scholen zouden moeten worden gerenoveerd. Alleen al in het eerste jaar werden 81 bestekken geschreven voor onderhoud en verbetering van de accommodaties.9 In het kader van deze studie zal hierop niet verder worden ingegaan.
Architectonisch concept voor nieuwbouw
Tekening van het interieur van de klasseneenheid uit een van de plakboeken van Jaap Wilhelm
De verantwoordelijkheid voor een passend ontwerp lag in handen van de dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, waar J.H.M. Wilhelm in februari 1948 was aangesteld als stadsarchitect. Wilhelm, die afkomstig was van de gemeente Rotterdam, waar hij als adjunct-architect werkzaam was geweest, had zich al kort na (of wellicht zelfs al tijdens) de oorlog beziggehouden met scholenbouw. In 1947 had Wilhelm, samen met Odilia van Loghem, de directrice van een huishoudschool, een particuliere scholenstudiegroep opgericht, waarin later interieurarchitecte Jo Elffers en een aantal artsen zitting hadden.10 De leden van de studiegroep hadden gemeen dat zij allen een groot voorstander van onderwijsvernieuwing waren. Aan de hand van de ideeën van de commissie is in ieder geval één school gebouwd. Het betrof de huishoudschool aan de Rusthoflaan.11 Door het vertrek van Wilhelm naar Groningen viel de commissie echter uiteen, al bleef het
80 Meubilair Ook aan de keuze voor het meubilair werd bijzonder veel aandacht besteed. Omdat er volgens Wilhelm geen goed meubilair beschikbaar was, besloot men in
De resultaten van de proefschool bleven niet onopgemerkt
Het ontstaan van het Groningse scholentype collega’s nadere studie wenst te maken van het nieuwe schooltype.’33 Daarnaast werd in maart 1951 door een
aantal schoolartsen een bezoek aan de ‘Het mooiste resultaat is wel dat een derge- Huizingaschool gebracht. Bovendien werden er in het veel gelezen vakblad ‘Bouw’ lijke school in normale omstandigheden
Groningen het zelf maar te ontwerpen. Enkele honderden kinderen uit de stad
(1e halfjaar 1950) voor ƒ 12.000,- per lokaal kan worden gebouwd.’
van 7 juli 1951 tekeningen van de school opgenomen, waarin zowel de klasseneen-
werden gemeten en aan de hand van de
Na de oplevering bleek uit de nacalculatie
heden als de verlaagde werkhoek duidelijk
resultaten werden acht verschillende meubilairmaten vastgesteld. De meubel-
dat het gebouw aanzienlijk goedkoper was dan het wettelijk vastgestelde bedrag van
naar voren kwamen. Als klap op de vuurpijl werden ook nog dertig exemplaren van het
tjes moesten bovendien gemakkelijk te
12.000 gulden per klaslokaal. In totaal
bestek en tekeningen van de Huizinga-
verplaatsen zijn en daarbij geen herrie
resteerde een bedrag van circa 8.500 gulden. In een brief d.d. 22 april 1952 van de
school aangevraagd door professor Van
maken. Wilhelm werkte op het gebied van de meubeltjes nauw samen met (kantoor)meubelfabrikant Marko in Veendam. Zo ontstonden een eenvoudig tafeltje en stoeltje, vervaardigd van berkenhout,
81
29
directeur van S&V aan het college van B&W werd een zinvolle bestemming voorgesteld in de vorm van een kunstwerk en/of de
renovatie van de kamer van het hoofd van berkentriplex en staal, die in massa konden de school. Binnen de gemeente Groningen worden geproduceerd en niet duurder was men inmiddels overtuigd geraakt van waren dan de traditionele schoolbank. Het de kwaliteiten van de proefschool, die vol‘Wilhelmmeubilair’ werd ook landelijk een doende mogelijkheden bood aan ondergroot succes. Daarnaast werden diverse wijsvernieuwing en tegelijkertijd ruimsoorten losse kasten ontworpen, die zowel schoots binnen het beschikbare budget
Waardenburg, die in 1951 bezig was met de herziening van het door velen zo gehate Bouwbesluit. De exemplaren zouden volgens Wilhelm als handleiding dienen voor de commissie die het nieuwe Bouwbesluit moest samenstellen.34
liggend als staand konden worden gebruikt bleef. om hoekjes te vormen waar bijvoorbeeld Dit bijzondere ontwerp bleef dan ook bij de winkeltje kon worden gespeeld. De opstel- beoordelende instanties in Den Haag niet ling liet men bewust over aan de onderlang onopgemerkt, waar al snel werd wijzer(es) zodat deze ook het gevoel had gesproken over ‘het Groningse type’. iets over de inrichting van ‘zijn/haar’ huis Zo trok de school de belangstelling van te vertellen te hebben. De werkhoek werd langs het raam voorzien van een groot tafelblad voor tekenwerk, handenarbeid, naaiwerk, etc. In kleuterscholen werden deze vaak voorzien van een aanrecht met wasbak waar de kleuters zich lekker konden uitleven.
W. Witteveen, de bouwkundig hoofdinspecteur van het Lager Onderwijs in Nederland.30 Dit tot verbazing van Wilhelm, omdat Witteveen bekend stond als een voorstander van het Zweedse haltype, dat in vele opzichten de antipode was van de op klasseneenheden gestoelde proefschool.31
Ook vanuit de gemeenten Haarlem, Den Schoolterrein Haag en Breda werd om aanvullende informatie gevraagd, waarbij waarschijnlijk niet Niet alleen aan het interieur van de school zozeer het concept, maar de gunstige prijswerd veel zorg besteed, ook over het kwaliteitverhouding de belangstelling had schoolterrein werd grondig nagedacht. Dit gewekt.32 Bovendien werd begin 1951 door werd voorzien van een zandbak, akkertjes vertegenwoordigers van de gemeentewerwaar de leerlingen plantjes konden verbou- ken van de steden Eindhoven en Den Haag wen en twee door heesters omzoomde bui- een bezoek aan de proefschool gebracht. tenleshoekjes. Binnen de lokale onderwijsinspectie had de school de bijzondere belangstelling van inspecteur Comello, die ‘gaarne met zijn
De leerlingenset die Jaap Wilhelm begin jaren ’50 in samenwerking met meubelfabrikant Marko ontwikkelde. In de loop der tijd werd de set voorzien van roestvrijstalen strips om beschadigingen aan de laklaag te voorkomen.
84
85
Rusthoflaan te Rotterdam geopend, geheel volgens
18) Ongepubliceerd rapport Jaap Wilhelm, archief
onze plannen op moderne wijze ingericht. We hadden
Joost Wilhelm
1) ‘Onze Schakel’ 6, 7 april 1956
de gelegenheid om Mej. Van Loghem en enkele leden
19) De Amsterdamse inspecteur van Onderwijs, Piet
2) Ibidem
van de voorm. Studiegroep op de hoogte te stellen van
Bakkum, vond Wilhelm onuitstaanbaar vanwege zijn
3) Rapport van de Commissie ter bestudering van
de vorderingen op het gebied van scholenstudie te
opvatting dat Amsterdamse scholen verre van opti-
vraagstukken betreffende bouw en herstel van
Groningen, die Mej. Van Loghem zo belangwekkend
maal waren, hetgeen de latere samenwerking bij het
scholen
vond dat zij besloot de komende week naar Groningen
ICS niet bepaald ten goede kwam. Mededeling Thijs
4) Brief van Bolt aan de wethouder van Onderwijs
te komen, om kennis te nemen van alle nieuwe inzich-
Geursen, oud-directeur ICS, interview 13 april 2003
d.d. 3 mei 1949
ten. We zouden dan ongetwijfeld veel van elkaar leren.
20) Gezien de gelijkenis is het niet uit te sluiten dat
5) Ibidem
Enige dagen teruggekeerd in Groningen bereikte mij
Wilhelm de scholen van Eugen Kaufmann mede als
6) Bij de vergadering waren aanwezig de heren
het droevige bericht dat Mej. Odilia van Loghem aan
inspiratiebron heeft gebruikt.
Aarnoudse (Openbare Werken), J.H.M. Wilhelm,
een acute struma was overleden. Dit betekende een
21) Artikel ‘Voordeliger per dozijn’ in ‘Pronkjewail’,
Van Boven (S&V), P. Bolt en De Jong (GGD), G. Tanis,
groot verlies voor het moderne onderwijs. Persoonlijk
mei 1967
P.J. Hiemstra, B.A.H. Polée, G.A.D. Wieringa (vertegen-
heb ik aan haar zeer veel te danken. Haar naam zal niet
22) Twee van de scholen van Lotte Stam-Beese had-
woordigers Lager en Middelbaar Onderwijs),
worden vergeten. Haar naam Odilia (afgeleid van Oth-
den een opmerkelijke overeenkomst met een ontwerp
J. de Boer (Onderwijsinspectie gemeente Groningen).
Helios) vrij vertaald door Zon of Zonnestraal, typeerde
van Mart Stam voor een bushalte in Rotterdam uit
Bron: Rapport van de Commissie ter vaststelling van
haar persoon en werk. De school moet de blijheid
1927. Lotte Stam-Beese had ervaring met het ontwer-
richtlijnen voor de bouw, de inrichting en het herstel
eigen aan de jeugd uitbeelden. Het schoolgebouw
pen van scholen opgedaan toen zij bij het bureau van
van gemeentelijke schoolgebouwen (1950),
moet je vertellen van de levensblijheid, de activiteit en
Hannes Meier aan het beroemde ADGB scholencom-
dossierno. 1841.654
de eenvoud van de jeugd. Wat had zij gaarne een
plex in Bernau werkte. Tevens was zij goed op de
7) Aangezien deze publicatie over nieuwbouw gaat,
schoolgebouw aanschouwd, dat in overeenstemming
hoogte van het werk van Werner Moser.
zal niet uitgebreid worden ingegaan op de aanbevelin-
was met de nieuwe gedachten een schoolgebouw
23) Het is zelfs niet uit te sluiten dat Lotte Stam-
gen en richtlijnen voor het herstel van bestaande
waar de innerlijke zon van levensblijheid voelbaar
Beese enige tijd lid is geweest van de Rotterdamse
scholen.
was. In dit licht heeft Odilia van Loghem ook veel
Scholenbouwcommissie. Wilhelm vermeldde in het In
8) In het rapport werd niet ingegaan op de beweeg-
gedaan voor onze scholenstudie te Groningen.
Memoriam van Odilia van Loghem dat er twee archi-
redenen
1 Jan 1951. Wilhelm’
tecten zitting hadden in de commissie.
9) ‘Onze Schakel’, april 1956
11) ‘In Memoriam’ Odilia A. van Loghem
24) ‘De 8 & Opbouw’ no. 24/25, 5 december 1936
10) Dit blijkt uit het ‘In Memoriam’ dat Wilhelm schreef
12) Bij traditionele scholen was het raamgedeelte van
25) Ongepubliceerd rapport van Wilhelm, maart 1951,
naar aanleiding van het overlijden van Odilia A. van
het klaslokaal veelal op het zuiden gesitueerd in
archief Joost Wilhelm
Loghem, december 1950, archief Joost Wilhelm.
verband met de maximale lichtopbrengst. Bij een
26) Ibidem
‘In Memoriam Odilia A. van Loghem.
dergelijke opstelling was de gang aan de noordkant
27) Het idee om vitrines toe te passen op scholen
In de praktijk van ons werk te Rotterdam zijn we in
geplaatst.
wordt ook geopperd door de Amsterdamse Scholen-
aanraking gekomen met Mej. O. van Loghem, destijds
13) ‘Scholenbouwboek’ Jaap Wilhelm, archief Joost
bouwcommissie.
directrice van de huishoudschool aan het Ericaplein.
Wilhelm
28) Wilhelm meldt over de proefschool dat de
Zij bleek voorstander te zijn van onderwijsvernieu-
14) Rapport van de Commissie ter vaststelling van
architect W. van Tijen tegelijkertijd met dubbelglas in
wing en zodoende kwamen we op de gedachte een
richtlijnen voor de bouw, de inrichting en het herstel
een flatgebouw in Rotterdam-Zuid experimenteerde
studiegroep te vormen om de nieuwe inzichten in
van gemeentelijke schoolgebouwen (1950), dossier-
en dat de resultaten goed waren. Ongepubliceerd rap-
overeenstemming te brengen met de scholenbouw.
no. 1.841.654
port van Wilhelm, maart 1951, archief Joost Wilhelm
Tijd om veel te theoretiseren was er niet, het vele werk
15) Wilhelm schrijft in de rapporten altijd dat het ont-
29) Ongepubliceerd intern rapport van Wilhelm,
na de oorlog bracht ons er toe eenvoudigweg te doen
werp een uitkomst was van de vergaderingen van de
maart 1951
wat we konden. Met haar bezochten we vele scholen.
scholencommissie, waarschijnlijk omdat hij niemand
30) Omdat de school in strijd was met het Bouw-
Het eerste product was haar huishoudschool aan de
voor het hoofd wilde stoten. Het auteurschap lag
besluit moest Witteveen toestemming geven voor de
Rusthoflaan. Inmiddels groeide de studiegroep met
binnen de gemeente Groningen bijzonder gevoelig.
bouw.
twee architecten, een binnenhuisarchitecte en zelfs
16) In de jaren ’40 en ’50 werd het begrip hygiëne
31) Ongepubliceerd intern rapport van Wilhelm,
twee artsen zouden worden ingeschakeld. Mej. Van
breder uitgelegd dan nu; onder hygiëne werden
maart 1951
Loghem werd inspectrice van het Nijverheids-
onder andere bezonning, situering en verwarming
32) Het is niet duidelijk of het concept is
onderwijs, ondergetekende vertrok naar Groningen.
geschaard.
overgenomen.
Hiermede duikelden de plannen van de studiegroep
17) In de methode Montessori zag hij echter weinig,
33) Ibidem
hoewel de gedachten aldaar ontwikkeld zijn blijven
omdat die in zijn ogen te vrijblijvend was,
34) Ibidem
leven. Op 3 Nov. 1949 werd de huishoudschool a.d.
mededeling Joost Wilhelm.
35) J.H.M. Wilhelm, in ‘Pronkjewail’, februari 1969
Noten
‘Wilhelm wuifde dergelijke kritiek weg met de mededeling dat de architectuur niet bedoeld was voor volwassenen ...’
3
100
Opnamen van Buitenschool Appèlbergen uit de tweede helft van de jaren ’50
Het Groningse scholentype als totaalconcept
101
Recente opnamen van het schoolcomplex Appèlbergen. Aan de schoorsteen prijkt nog steeds de klok van de Martinitoren. De facilitaire gebouwen zijn al geruime tijd in gebruik als pension. Het lesgedeelte staat inmiddels leeg. De Buitenschool stopte in juli 2013 en de leerlingen zijn overgebracht naar een andere locatie in Haren.
102
Het Groningse scholentype als totaalconcept
103 Dat Eerelman, die bekend stond als een groot voorstander van openluchtonderwijs, zeer gecharmeerd was van het werk
Recente foto van de westzijde van de Buitenschool. Elke klasseneenheid werd voorzien van een mozaïek, dat Jaap Wilhelm samen met zijn kinderen thuis had vervaardigd.
van Wilhelm bleek ook uit het boek ‘Gezondheidszorg voor schoolkinderen’, dat hij samen met de Groningse kinderpsychiater H. Kuipers schreef. In deze publicatie uit 1956 werden maar liefst twintig afbeeldingen van de buitenschool en ander werk van de Groningse stadsarchitect opgenomen als voorbeelden van goede moderne scholenbouw. Eerelman roemde Wilhelms klasseneenhedensysteem en stelde dat het leslokaal de sfeer en de intimiteit van een huiskamer benaderde. Ook constateerde hij dat de verlichting en ventilatie opvallend beter waren dan bij de traditionele gangschool en ‘het beruchte mensenluchtje’ bij dit systeem nooit voorkwam.15 De buitenschool (inclusief de lighal) zou nog tot ver in de jaren ’70 van de vorige eeuw als openluchtschool dienst blijven doen.16 Per 1 juli 2013 is de school gesloten en zijn de resterende leerlingen elders ondergebracht. De dienstgebouwen zijn reeds geruime tijd geleden verkocht en worden nu door de vrouw van de voormalige conciërge als pension geëxploiteerd.
Het interieur van een klasseneenheid kort voor de sluiting van de school
118 De Jan Evert Scholtenschool. Duidelijk zichtbaar is dat de klasseneenheden oorspronkelijk in pasteltinten waren uitgevoerd. Kleurendia van Jaap Wilhelm, waarschijnlijk genomen in het voorjaar van 1957.
Van maatwerk naar serieproduct
119
132 waarschijnlijk ingegeven doordat de wet-
op de volgende vragen:
geving op het gebied van ‘nuttig en onnuttig oppervlak’ eind jaren ’50 door het rijk
‘Is het zogenaamde Groningse scholentype na een tiental jaren nog volledig voor het
zeer strikt werd toegepast, waardoor de
onderwijs bruikbaar?
mogelijkheden ernstig werden beperkt. Dankzij de nieuwe Hollandse zuinigheid
Moet de 45 procent van het totale oppervlakte aangegeven voor ‘nevenruimten’
werden ook de klaslokalen aanzienlijk
een andere bestemming verkrijgen?
kleiner en was het niet meer mogelijk om een schoolzaal te combineren met werk-
Het komt in het kort neer op het volgende: voor nuttige lesruimten (dat wil zeggen de
hoeken, omdat beide onder het begrip
leslokalen) dient men 55 procent van het
‘onnuttig vloeroppervlak’ vielen. Zelfs de
totale oppervlak te besteden, de overige
Van maatwerk naar serieproduct
Bestektekening van het nieuwe Groningse scholentype. Hoewel nog wel een aantal elementen van het oude type in het ontwerp was opgenomen, misten de scholen het huiselijke karakter. Bovendien werd ‘Wilhelms’ werkhoek achterwege gelaten, omdat deze in de praktijk te weinig werd gebruikt.
zeer goedkope oplossing, zoals toegepast zogenaamde onnuttige, beter gezegd bij de Boumanschool (een verbrede verbin- ‘nevenruimten’ kon men gebruiken voor dingsgang die als schoolzaal kon dienen),
gangen, trappen, kamer hoofd, werkhoe-
behoorde niet meer tot de mogelijkheden, tenzij de werkhoeken fors werden inge-
ken of gemeenschapsruimte. Door de oppervlaktebeperking van verkeersruim-
krompen. Het resultaat van een dergelijke
ten kan men met het Groninger type ruim-
hantering van de wetgeving was dat het Groningse scholentype slechts nog
ten vormen die ten gunste kwamen van de nuttige lesruimten. Op verzoek van de
gebouwd kon worden in een uiterst sobere variant, die gebaseerd was op de vroege ontwerpen uit het begin van de jaren ’50 en
schoolartsen zijn door middel van dit gangloze type een perfecte dwarsventilatie en een gelijkmatige dagverlichting van de
dat in een tijd waarin de welvaart een enorme sprong voorwaarts had gemaakt. Een verdere ontwikkeling van het Groningse
lokalen mogelijk gemaakt. Het een en ander doet de vraag opwerpen of na verloop van jaren een enkel aspect niet te veel
scholentype was door de strikte houding van het rijk dan ook niet meer mogelijk en de laatste exemplaren waren in feite
accent heeft verkregen en daarmee aan andere aspecten tekort is gedaan. Ook zullen de opvattingen over het moderne
slechts een herhaling van het verleden.
onderwijs wellicht veranderingen hebben ondergaan. Door de contacten die architect Wilhelm heeft met het Informatie
Het nieuwe Groningse
Centrum Scholenbouw en de daaraan verbonden selectiecommissie scholenbouw, scholentype waarin ook de bouwkundig hoofdinspecteur is vertegenwoordigd, zijn nieuwe Ruim een decennium lang stond het inzichten bekend geworden. De volgende Groningse scholentype niet ter discussie. vragen zijn van belang om te bespreken: Daar kwam echter verandering in toen in Bestaat er behoefte aan één of meer juli 1962 de toenmalig directeur van de gemeenschappelijke ruimten? dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting Jan Dix, in een brief aan de secreta- Bestaat er meer behoefte aan buitenlesruimten nu de lokalen van buitendeuren ris van de Groningse Scholencommissie, mogen worden voorzien?’12 zich openlijk afvroeg of het Groningse scholentype nog wel ‘voldoende actueel’ was. De directe aanleiding voor de brief Dix legde zes alternatieve ontwerpen voor was de opdracht van het gemeentebestuur die naar alle waarschijnlijkheid van de hand voor een nieuw te bouwen lagere school van Wilhelm waren. aan de Elzenlaan in Selwerd. Plan 1 had geen werkhoeken maar een Dix verzocht de scholencommissie, die uit- schoolzaaltje. Doordat de lokalen ten eindelijk het laatste woord had op het opzichte van elkaar versprongen, bood dit gebied van scholenbouw, zich te bezinnen plan ook de mogelijkheden om buitenles-
De Dr. G. Nijhoffschool aan de Elzenlaan in Groningen, was de eerste school van het nieuwe type.
133
140
141
Hoofdstuk 5
Wilhelm als ambassadeur van het Groningse scholentype
De invloed van het Groningse scholentype
e ster van Wilhelm was in het
D
begin van de jaren ’50 snel gestegen; van een tamelijk onbetekende adjunct-
architect Gemeentewerken in Rotterdam was hij binnen enkele jaren uitgegroeid tot alom gewaardeerd stadsarchitect van de stad Groningen. Zijn prestaties op het gebied van scholenbouw bleven landelijk gezien dan ook niet onopgemerkt. Niet in de laatste plaats door zijn publicaties in de vakpers, waarin hij tekst en uitleg gaf over zijn Groningse scholenbouw. Zowel de Huizingaschool en buitenschool Appèlbergen, als de Boumanschool en de J.E. Scholtenschool haalden landelijke vakbladen als ‘Bouw’ en ‘Het Bouwkundig Weekblad’. In totaal zijn in de periode van 1955 tot 1958 zes landelijke en vier lokale publicaties op het gebied van scholenbouw bekend. Daarnaast beschikte Wilhelm over een
De Groningen Government Primary School van Naudero in Pakistan. Jaap Wilhelm heeft deze school hoogstwaarschijnlijk ontworpen in de jaren ’60 in het kader van zijn werkzaamheden voor UNESCO.
In de stad Groningen heeft Wilhelm op het gebied van scholenbouw ontegenzeggelijk zijn stempel weten te zetten en de echo van zijn ideeën zou nog lang naklinken. De vraag rijst hoe groot de invloed van deze architect is geweest op landelijk niveau. Tenslotte zocht hij regelmatig de publiciteit en beschikte over een enorm netwerk binnen de architectuuren scholenbouwwereld. Ruim vijftig jaar lang was het volstrekt onduidelijk of en in hoeverre het concept van deze Groningse architect landelijk gezien navolging heeft gekregen. Inmiddels is duidelijk geworden dat het gedachtegoed van Wilhelm zich beslist niet heeft beperkt tot de stad Groningen.
groot netwerk vanwege zijn activiteiten binnen allerlei commissies en last but not least vanwege ‘zijn’ VBO-opleiding (Voortgezet Bouw Onderricht). Het docententeam voor deze voorloper van de Academie van Bouwkunst, waarvan hij in juli 1953 directeur werd, bestond naast de Ploegkunstenaars Jan van der Zee en Johan Dijkstra, uit diverse belangrijke architecten, zoals Frans Klein, Stephan Steeneken, Loek Brandts-Buijs,1 Jo Vegter, Zwaantinus Naber, Arno en Cora Nicolaï en Jan Sterenberg.2 Opvallend is dat de laatste vier een duidelijke link met Emmen hadden. Een andere factor, die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan zijn bekendheid, was zijn deelname aan de werkgroep Scholen van het Nationaal Comité, dat onderdeel was van het internationaal opererende WOECE (World Organisation of Early Childhood Education) en onder auspiciën stond van UNESCO. Deze particuliere werkgroepcommissie, die was ontstaan aan het eind
158
De invloed van het Groningse scholentype
159 luchtschool van zijn Emmense collega in
betrekken. De keuze voor juist deze
september 1956 samen met het hoofd architecten was geen toeval, want de Kinderhygiëne van de GGD, dr. J. Eerelman, architecten waren alle drie bekend met Een op het Groningse scholentype gebaseerd ontwerp voor een openluchtschool met schuifdak in Emmen. In het voorjaar van 1955 probeerde de wethouder van Onderwijs tevergeefs dit peperdure concept van gemeentearchitect Yme Dijkstra door de gemeenteraad te loodsen.
die een groot voorstander was van een der- paviljoenbouw, sterker nog, Jaap Bakema gelijke vorm van onderwijs.22 Curieus was dat Nicolaï een aantal jaren later een uitbreidingsvoorstel voor de school indiende, waarin hij enkele Groningse klasseneenheden aan het bestaande gebouw had toegevoegd. Deze school is ook nog op een
was zelfs afgestudeerd op dit onderwerp. Hoewel de naam Wilhelm nergens wordt vermeld, kunnen thema en timing voor de studie geen toeval zijn; slechts enkele maanden ervoor was de buitenschool in de bossen van Appèlbergen met veel bomba-
andere manier van architectuurhistorisch
rie geopend. Bovendien had de gemeente
belang, omdat het ontwerp mogelijk als grondlegger heeft gediend voor de beken-
Groningen min of meer tegelijkertijd met de opening het rapport van de scholenstudie-
de scholen van Aldo van Eyck in Nagele.
commissie officieel wereldkundig ge-
De openluchtscholen van Haren en Gasselte hebben waarschijnlijk geleid tot
maakt. Zaken die binnen de gemeente Emmen beslist niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. Dat de relatie met Groningen
niet op toeval berust, wordt pas echt schooltype in de regio. Zo deed schoolarts duidelijk uit een schoolontwerp van Yme A. Minjon in 1959 een dringende oproep om Dijkstra, die als gemeentearchitect ook voor de nieuwbouw van de openbare lagere zitting had in de studiegroep. Voorafgaand aan de studie stuurde hij zijn collega’s uit school in Sellingen te kiezen voor een een verhoogde belangstelling voor dit
openluchtschool. Hij had namelijk geconstateerd dat bij een school van dit type aanzienlijk minder ziektegevallen voorkwamen. Het ging hier mogelijk om de
De Burgemeester Nijenhuisschool in het Drentse Gieterveen was een van de weinige scholen in Nederland, die wel beschikte over een schuifdak. Het ontwerp uit 1959 van de architecten Van Houten en Nijenhuis was gebaseerd op het principe van klasseneenheden met werkhoek en eigen buiteningang.
zojuist besproken openluchtschool voor gezonde kinderen in het nabijgelegen Gasselte. De schoolarts ging zelfs zo ver dat hij een plattegrond leverde voor de nieuw te bouwen school.23 Deze was qua
de Randstad een ontwerptekening die waarschijnlijk zou moeten dienen als vertrekpunt voor de studie. Dit markante ontwerp kende een dermate grote gelijkenis met het Groningse scholentype dat het plan zonder twijfel terug te voeren is op het idee van de klasseneenheid van Wilhelm. Dijkstra, die over de nodige bravoure beschikte, had Wilhelms klasseneenheid
echter voorzien van een spectaculair schuifdak. In feite was het ontwerp van Dijkstra een combinatie van Wilhelms buitenschool in Haren en de openluchtschool in Leeuwarden van de Friese architect Andries Baart sr. Deze school bestond Ook in de gemeente Emmen was men begin in die tijd nog niet, maar Baart, die overigens een bekende was van Wilhelm,24 had 1955 besmet geraakt met het onderwijsvernieuwingsvirus en besloot men om een in de Friese hoofdstad een proefklaslokaal scholenbouwstudie uit te laten voeren met schuifdak gebouwd dat Dijkstra had door de Haagse architect Romke de Vries. bezocht.25 Het spectaculaire ontwerp van De gemeente stelde wel als voorwaarde Dijkstra was beslist geen ‘spielerei’. In april dat in de studie de ontwerpen gebaseerd 1955 deed de Emmense wethouder van moesten zijn op losse klasseneenheden. Onderwijs, Zegering Hadders, een serieuze Dat het ook voor Emmen hier om een poging om het experimentele ontwerp, dat serieuze aangelegenheid ging, bleek wel uit maar liefst 729.000 gulden zou moeten het feit dat de Drentse hoofdstad er in was gaan kosten, door de raad te loodsen.26 geslaagd om ook de toparchitecten Aldo Daarbij merkte de wethouder op dat het opzet echter niet gebaseerd op de school in Gasselte, maar op Wilhelms openluchtschool in Haren. Na jaren van gesteggel met het ministerie werd de school uiteindelijk op 14 november 1962 geopend.
van Eyck en Jaap Bakema bij de studie te
nabijgelegen Zweeloo ook reeds een
166
De invloed van het Groningse scholentype
Scholenbouwer Cees Groen Een verband waarover beslist niet valt te speculeren, is dat tussen Wilhelm en de Emmense architect Cees Groen. Het vroege oeuvre van deze bekende Drentse scholenbouwer kan voor een aanzienlijk deel worden teruggevoerd op de scholen van Wilhelm. Sterker nog, deze oudcompagnon van Arno Nicolaï was jarenlang een groot pleitbezorger van het Groningse scholentype en hij bouwde er aanmerkelijk meer van dan Wilhelm zelf. Begin jaren ’50 werkte Cees Groen als bouwkundige samen met de Emmense architect Arno Nicolaï. De verhouding tussen beiden verslechterde echter en Cees Groen besloot om als architect voor zichzelf te beginnen. Omstreeks 1955 volgde hij dan ook lessen aan het VBO (Voortgezet Bouw Onderricht) waar Wilhelm op dat moment directeur was en vroeg hem of hij het idee van het Groningse scholentype mocht gebruiken.31 Wilhelm, die het liefst zag dat alle architecten in Nederland voor zijn ontwerp zouden kiezen, had daar uiteraard geen bezwaar tegen. Overigens waren de scholen van Groen geen een-op-
De Elout van Soeterwoudeschool in Emmen uit 1960 was gebouwd volgens het principe van het Groningse scholentype. De school is inmiddels gesloopt.
een kopieën van het werk van Wilhelm, maar bleven de belangrijkste onderdelen van het Groningse scholentype, zoals de eigen buiteningang en bezonning, wel overeind. Groen, die goede contacten onderhield met protestant-christelijke schoolverenigingen, wist de ene na de andere school te realiseren en zou uitgroeien tot een van de belangrijkste scholenbouwers van Nederland. In de loop van de jaren ’60 ontwikkelde hij een eigen patioschool gebaseerd op systeembouw waarvan er honderden werden gebouwd. In de noordelijke regio’s staat dit schooltype tot op de dag van vandaag te boek als de ‘Groenschool’. De geest van Wilhelm zou echter nooit helemaal verdwijnen, getuige de oost-west situering van het klaslokaal die het bureau, dat inmiddels wordt geleid door Groens zoon Coert, nog steeds hanteert.
De gereformeerde school in Hoogeveen-Zuid uit de late jaren ’60 was een van de laatste ‘Wilhelmscholen’, die architect Cees Groen ontwierp. Hij had inmiddels een eigen patioschool ontwikkeld, waarvan er in Noord-Nederland honderden zijn gebouwd.
167
184
185
Supplement
Het ‘Scholenbouwboek’ van architect Wilhelm In de jaren ’50 en ’60 hield architect Jaap Wilhelm over een reeks van onderwerpen een plakboek bij. Het varieerde van de belevenissen van de familie tot aan gespecificeerde onderwerpen als economie. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat hij ook een uitvoerig plakboek over scholenbouw bijhield. Dit plakboek, dat grotendeels heeft gediend als basis voor deze publicatie, geeft een unieke kijk in de gedachtenwereld van de architect en laat zien wat zijn drijfveren waren, op welke problemen hij stuitte en welke oplossingen hij bedacht. Hoewel al een aantal bladen uit het plakboek elders in het boek is opgenomen,
Het gezin Wilhelm in 1952. Vlnr: Odilia, Trudy Wilhelm, Erla, Jaap Wilhelm, Joost
blijft het zonder meer de moeite waard om zelf eens door het boek te ‘bladeren’ en zich te verbazen over het unieke materiaal dat de architect naliet. Van het totaal 140 pagina’s tellende plakboek zijn voor dit supplement 31 bladzijden geselecteerd waarin de architect zelf tekst en uitleg geeft.
200
Het ‘Scholenbouwboek’ van architect Wilhelm
201
204
Het ‘Scholenbouwboek’ van architect Wilhelm
205
210
Het ‘Scholenbouwboek’ van architect Wilhelm
211
223 Over de auteur
Colofon
Drs. Hans (J.B.) de Man (Rotterdam 1965)
160ro, 162b, 162o, 163b, 163o Riba, Londen 28o
studeerde van 1992-1997 architectonische
Deze publicatie kwam tot stand door
Jo Tingen, Wildervank 158
vormgeving aan de Hogeschool voor de Kunsten
bijdragen van:
Archief Joost Wilhelm, Apeldoorn 2, 3, 4, 8, 9, 10,
Constantijn Huygens te Kampen.
Gemeente Groningen
13, 14, 15, 37o, 39, 51b, 51o, 57, 60, 62, 63, 65, 67lb,
In 2003 rondde hij zijn studie Architectuur- en
J.B. Scholtenfonds
73o,74, 75, 76, 77, 81, 82b, 82o, 83, 85, 86, 88b,
Stedenbouwgeschiedenis (KKB) aan de Rijks-
Prins Bernard Cultuurfonds
88o, 94o, 96, 97, 99, 100, 107b, 108, 109, 110b,
universiteit Groningen af met een onderzoek naar
Huis van de Groninger Cultuur
110o, 111, 113, 114, 115S, 117o, 118, 119, 120,
‘Het Groningse scholentype’. Sindsdien is hij
Van Eesteren-Fluck & Van Lohuizen Stichting
121, 122, 126, 129b, 129o, 130o, 131b, 133o, 140,
werkzaam als zelfstandig architectuurhistoricus
Bolhuisfonds
141, 150lb, 150rb, 150o, 151b, 154b, 155b, 173,
en deed o.a. onderzoek voor de Rijksgebouwen-
174b, 174o, 176, 177,178b,178o, 182, 183, 184,
dienst, Drents Plateau, Bureau Scholenbouw-
Dank aan
185, 186, 187, 188, 189, 190, 191, 192, 193, 194,
meester en DAAD Architecten.
Thijs Geursen †, Ruud de Jong, Joep Tobe, Mies
195, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204,
Auteur onderzocht de afgelopen jaren in
Zeeman, Noudi Spönhoff, Rudi Bleeker,
205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214,
opdracht van de provincie Groningen en Drenthe
J.K. Folkerts †, Pablo Collette, Ger van Dam,
215, 216
circa 450 basisscholen. Daarnaast is Hans de Man
Peter Hoekstra †, Ele de Haas †, Peter Kraan,
Overige afbeeldingen zijn afkomstig uit eerder
als (gast)docent architectuurgeschiedenis
Erla Wilhelm, Odilia Wilhelm, Peter Kalma,
verschenen publicaties
verbonden aan verschillende instellingen waar-
Joris van Haaften, Rita Overbeek, Pal Stipkovits,
onder ArtEZ hogeschool voor de kunsten in
Annet de Man, Cees Groen, Coert Groen.
Beeldredactie
Zwolle.
Speciale dank aan Loek Kemming en Joost
Loek Kemming, Hans de Man
Wilhelm voor hun enthousiasme en tomeloze
[email protected]
inzet bij de totstandkoming van dit boek.
Ontwerp/ beeldbewerking Office for Design, Laag-Keppel
Geraadpleegde archieven
Loek Kemming, Noudi Spönhoff
archief Joost Wilhelm, Apeldoorn, gemeentearchief Emmen, gemeentearchief Hoogeveen,
Druk/ afwerking
gemeentearchief Meppel, gemeentearchief
Koninklijke Van Gorcum BV, Assen
Groningen, gemeentearchief Stadskanaal, gemeentearchief Vlagtwedde, gemeentearchief Winsum, gemeentearchief Zuidhorn, Groninger Archieven, archief Lotte Stam-Beese (Nai),
© Hans de Man, Zuidwolde Dr.
archief Jaap Bakema (Nai), archief Jan Piet Kloos
Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen
(Nai), archief Arno Nicolaï (Nai), Nationaal Archief
zonder schriftelijke toestemming van de auteur.
Den Haag 2013/ Uitgeverij Servo, Rolde Herkomst afbeeldingen
www.uitgeverijservo.nl
Archief Prinses Beatrixschool, Meppel 91 Ger van Dam, Groningen 179b,179m Cees Groen architecten, Emmen 166, 167b, 167o Gemeentearchief Meppel 89, 90b Gemeentearchief Stadskanaal 151o Gemeentearchief Winsum 152, 153 Groninger Archieven 40o, 58, 94, 117b, 125,133b Hans de Man, Zuidwolde Dr. 19o, 35, 49, 95, 98, 101, 102b, 102o, 103b, 103m, 103o, 107o, 123, 127, 130b, 131o, 146b, 149, 155o, 164b, 164o, 165o, 168, 170,180, 181b, 180o Jack Langehenkel, Groningen 179o Nai, Rotterdam 25, 29, 40b, 52, 67o, 68, 78, 105, 139, 157o, 160lb, 160rb, 160lm, 160rm, 160lo,
ISBN 9789057861321, NUR 648