Forum januari 2011_Opmaak 1 23/12/10 14:15 Pagina 21
D I KO
Dienst voor Investeringen van het Katholiek Onderwijs (DIKO)
De inhaaloperatie scholenbouw DBFM en de eigenaar schappelijk welzijn en op economie en tewerkstelling (cf. multiplicatoreffecten in bouw- en aanverwante sectoren).
© VSKO/Maîtrise
Er dringt zich dan ook een substantiële inhaalbeweging op in de modernisering van de schoolinfrastructuur in Vlaanderen. Dit is ook een terechte vraag van het Vlaams Parlement. Het schoolpatrimonium is immers erg verouderd. In de voorbije onderzoeksjaren van de onderwijsinspectie zijn dan ook een aantal ongunstige adviezen te wijten aan een situationele factor zoals de onaangepaste infrastructuur van de schoolgebouwen. De hoge investeringsnoden en hieraan gekoppeld de lange wachttijd veroorzaken dat meer en meer scholen noodgedwongen hun toevlucht nemen tot beperkte geschiktmaking/renovatie om de hoogste nood te lenigen, ten koste van duurzame (ver)nieuwbouwprojecten.“ Met deze tekst vestigt minister Vandenbroucke in 2005 de aandacht op de dringende nood aan investeringen in schoolgebouwen.
Vooraf Na 5 jaar voorbereiding staat eind 2010 een inhaaloperatie in de startblokken voor investeringen in schoolgebouwen in Vlaanderen en Brussel. Deze inhaaloperatie kent haar voorgaande niet. In totaal wordt gemikt op een investeringsvolume van ruim 600.000 m2 schoolgebouwen over heel Vlaanderen en over de drie onderwijsnetten heen. Op 15 september 2010 werden de inrichtende machten uitgenodigd om een voorcontract te ondertekenen en toe te treden tot de inhaaloperatie. Binnen het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) volgt de Dienst voor Investeringen van het Katholiek Onderwijs (DIKO) deze inhaaloperatie op. DIKO staat positief-kritisch tegenover deze inhaaloperatie. Toch moeten nog enkele essentiële vragen opgelost worden voor onze besturen kunnen instappen. Zo vindt DIKO het van belang dat de eigenaar tijdig en volledig geïnformeerd wordt over alle eigendomsaspecten van de inhaal-
operatie. Uiteindelijk is de medewerking van de eigenaar onontbeerlijk om deze inhaaloperatie een succes te maken. Deze nota schetst kort de inhaaloperatie en focust vervolgens op die aspecten van de inhaalbeweging die een effect kunnen hebben op de eigendomsverhoudingen. Op die manier wenst DIKO invulling te geven aan de informatiebehoefte die ook bij onze eigenaars leeft.
Aanzet van de inhaaloperatie “Vlaanderen heeft de voorbije decennia te weinig geïnvesteerd in onderwijsinfrastructuur. De kapitaaluitgaven voor het leerplichtonderwijs hebben een erg laag niveau. Volgens de gegevens van de OESO (Education at a Glance 2004) bereiken de Vlaamse inspanningen voor schoolinfrastructuur nog niet de helft van het OESO-gemiddelde. Investeren in scholenbouw heeft nochtans belangrijke effecten: op motivatie (en derhalve prestaties) van leerlingen en leerkrachten, met afgeleide (termijn) effecten op maat-
Begin 2005 beschikte de toenmalige Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs (D.I.G.O.) over een vastleggingsmachtiging van 87,1 miljoen EUR. Begin 2005 stonden bij diezelfde D.I.G.O. projecten op de wachtlijst voor een totaal gecumuleerd subsidiebedrag van 892 miljoen EUR (som van de subsidiebedragen per aanvraag). De wachtlijst was de jaren voor 2005 enorm aangegroeid door een structurele onderfinanciering van de investeringen in schoolgebouwen. Tegenover deze aangroei plaatst minister Vandenbroucke in 2005 een dubbele ingreep: • extra middelen in de reguliere financieringspiste om ten minste per jaar gelijke tred te houden met de projecten die worden ingediend, om de verdere aangroei van de wachtlijst te vermijden. • een eenmalige inhaaloperatie om de bestaande achterstand versneld weg te werken: de DBFM-operatie. De Vlaamse Regering leverde tijdens de vorige legislatuur belangrijke inspanningen in het reguliere circuit. Toch is de situatie van de wachtlijsten voor investeringen in
januari 2011
21
Forum januari 2011_Opmaak 1 23/12/10 14:15 Pagina 22
schoolgebouwen er ondertussen niet beter op geworden. Begin december 2010 staan op de wachtlijst bij de AGIOn projecten ingeschreven voor een totaal gecumuleerd subsidiebedrag van 2.132 miljoen EUR. Voor 2010 beschikt de AGIOn over een vastleggingsmachtiging van 140 miljoen EUR. Sedert 2005 is ondanks belangrijke inspanningen van de Vlaamse Regering de omvang van de wachtlijst bij de Vlaamse Gemeenschap voor investeringen in schoolgebouwen ruim verdubbeld. De nood aan een dubbele ingreep is meer dan ooit actueel.
Op 10 november 2005 keurde de Vlaamse Regering de conceptnota inhaalbeweging scholenbouw goed. In die conceptnota worden de krijtlijnen uitgezet voor de eenmalige inhaalbeweging om de wachtlijsten weg te werken. Op pagina 4 worden de randvoorwaarden opgesomd voor de inhaalbeweging: • versneld wegwerken van de bestaande achterstand inzake schoolinfrastructuur op (korte) termijn; • zoveel mogelijk realiseren met een beperkt aantal middelen; • een bijkomende incentive creëren voor de werkgelegenheid en de bouwsector; • de oprichting van moderne en aangepaste schoolinfrastructuur; • een flexibele en organische schoolinfrastructuur; • ESR-95 neutraliteit. • een belangrijke inspanning realiseren inzake het rationeel energiegebruik (REG) in schoolgebouwen. Aandacht voor rationeel energiegebruik in scholen gaat verder dan een inhaalbeweging in schoolinfrastructuur en is nodig omdat energiezuinige scholen minder werkingsmiddelen moeten besteden aan energie. Bovendien kan de Vlaamse overheid met energiezuinige scholen een concrete voorbeeldfunctie vervullen bij de realisatie van de • Kyoto-doelstellingen; • een aanzet geven tot een rationalisatie van de vestigingsplaatsen van de schoolgebouwen in Vlaanderen; • duidelijke architecturale criteria uitwerken waaraan de schoolgebouwen van de toekomst dienen te voldoen.
22
januari 2011
© VSKO/Maîtrise
Doelstellingen en randvoorwaarden van de inhaaloperatie
In die opsomming van de randvoorwaarden blijkt vooral de lijn "ESR-95 neutraliteit" belangrijk. Die randvoorwaarde heeft betrekking op het Europees Stelsel van Rekeningen van de lidstaten van de Europese Unie dat in 1995 werd overeengekomen: de Maastrichtnorm. Binnen de Maastrichtnorm moeten de lidstaten (federaal België wordt als een geheel beschouwd) voldoen aan een dubbele voorwaarde. Enerzijds mag het begrotingstekort niet oplopen boven 3% van het Bruto Binnenlands Product. En anderzijds mag de schuldratio van de overheid 60% van dat Bruto Binnenlands Product niet overschrijden. Om die ESR-95 neutraliteit waar te maken moet voor de operatie een private partner ingeschakeld worden die, nog steeds volgens de regels van Europa, minstens twee van de drie risico's op zich neemt die met een huisvestingsproject samenhangen: het bouwrisico, het vraagrisico en het beschikbaarheidsrisico. Het bouwrisico is het risico dat het bouwproject niet gerealiseerd wordt binnen het voorziene financiële of tijdsbestek. Het is inderdaad aangewezen om dat risico over te dragen aan een private partner. Het vraagrisico is het risico dat voor het gerealiseerde bouwproject een onvoldoende vraag zal leiden tot een verlieslatend businessplan. Zullen de gebouwen die opgericht worden wel een afnemer vinden binnen de minimale voorwaarden om de operatie financieel gezond te houden. Dit risico wordt in deze operatie niet onderkend en
zou ten andere beter gedragen worden door onze inrichtende machten dan door de private partner. Onze inrichtende machten zijn beter geplaatst om in te schatten of het programma dat ze op papier zetten een reële nood dekt, nu en op langere termijn. Het derde risico zal dus zeker moeten worden overgedragen aan de private partner om de ESR-95 neutraliteit te realiseren. Het beschikbaarheidsrisico bestaat alleen bij een langlopende overeenkomst en houdt het risico in dat het gebouw tijdens de contractperiode niet beschikbaar is voor de functie waarvoor het bestemd is. Die (gehele of gedeeltelijke) onbeschikbaarheid kan het gevolg zijn van technische problemen of vochtinfiltratie of ... Om dit risico bij de private partner te kunnen leggen moet gewerkt worden met een lange termijncontract waarbij de private partner ook instaat voor het onderhoud van het gebouw. De voorwaarde van de ESR-95 neutraliteit weegt bijgevolg heel zwaar op de inhaaloperatie en dwingt de Vlaamse Regering tot een operatie waarmee onze inrichtende machten geen voeling hebben en die ze ook niet gevraagd hebben: een langetermijncontract waarbij een private partner instaat voor ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van de huisvesting.
Inhaaloperatie: DBFM - vorm De Vlaamse overheid vormt samen met een financiële private partner een vennootschap. In die vennootschap verwerft de
Forum januari 2011_Opmaak 1 6/01/11 09:14 Pagina 23
overheid via de nv School Invest (AGIOn en de Participatiemaatschappij Vlaanderen) 25% van de aandelen +1. De financiële partner wordt eigenaar van 75% van de aandelen -1. Op die manier heeft de overheid een blokkeringsminderheid in de vennootschap. Die vennootschap zal instaan voor het ontwerp (design-D), de bouw (build-B), de financiering (finance-F) en het onderhoud (maintain-M) van scholenbouwprojecten in Vlaanderen, goed voor een investering die begin 2006 werd geschat op 1 miljard EUR en waarvoor nu al sprake is van 1,5 miljard EUR. Hiertoe sluit de vennootschap per project een individueel DBFM-contract af met de betrokken inrichtende macht. De inrichtende macht betaalt vanaf de ingebruikname gedurende dertig jaar jaarlijks een prestatiegebonden beschikbaarheidsvergoeding voor de gegarandeerde kwaliteitsvolle huisvesting van haar activiteiten. Die beschikbaarheidsvergoeding wordt door de overheid gesubsidieerd ten belope van 71,5% of 81,5% (te vergelijken met de 60% en 70% uit de reguliere financiering) afhankelijk van het onderwijsniveau: de DBFMtoelage. Voor het M-gedeelte (onderhoudscomponent) van de beschikbaarheidsvergoeding wordt binnen bepaalde randvoorwaarden zelfs een subsidie voorzien van 90% van de kost (Onderwijsdecreet XIX). Dit is de DBFM-toelage. Na dertig jaar wordt het gebouw kosteloos overgedragen aan de inrichtende macht. Vervolgens moet de inrichtende macht, naar analogie met de reguliere piste, het gebruik van het gebouw voor onderwijs garanderen voor een volgende periode van minstens 20 jaar.
Procesverloop van de inhaaloperatie Momenteel bevinden onze inrichtende machten zich in een precontractuele fase waarin wordt afgewogen of wat aangeboden wordt duidelijk is, eenduidig en voldoende transparant. Die fase eindigt, naar we aannemen voor vele inrichtende machten binnenkort, door het ondertekenen van het voorcontract. Het ligt in de lijn van de verwachting dat enkele inrichtende machten in de afweging die voor hun concrete project gemaakt wordt, tot het besluit komen dat DBFM geen haalbare oplossing is voor de huisvestingsproblematiek. Die projecten trekken zich dan terug uit DBFM en laten ruimte aan andere initiatiefnemers uit de
reservelijst om alsnog in aanmerking te komen voor realisatie van hun project in DBFM. Na het ondertekenen van het voorcontract start de voortrajectfase. Samen met de afgevaardigd bouwheer wordt het projectdossier verder op punt gesteld, wordt een ontwerper aangesteld, worden de plannen uitgewerkt en wordt de aannemersmarkt bevraagd. Op basis van de offerte van de uitgekozen aannemer wordt uiteindelijk de definitieve beschikbaarheidsvergoeding bepaald. Dan pas ondertekent de inrichtende macht het individueel DBFM-contract. Na het ondertekenen van het individueel DBFM-contract plaatst de vennootschap de bestelling bij de aannemer. Die aannemer staat in voor het uitwerken van de uitvoeringstekeningen, voor de bouw en voor het onderhoud van het gebouw gedurende een periode van dertig jaar. In de selectie van de aannemers door de vennootschap werd daarom sterk de nadruk gelegd op de solvabiliteit van de aannemers. Het gaat hier immers om een engagement voor dertig jaar. Zou er onverhoopt toch iets fout lopen en de aannemer gaat in faling, dan is het de verantwoordelijkheid van de vennootschap om ervoor te zorgen dat de inrichtende macht hiervan geen hinder ondervindt. Gedurende deze periode betaalt de inrichtende macht aan de vennootschap periodiek een prestatiegebonden vergoeding. In het contract werden afspraken uitgeschreven met betrekking tot de minimale prestaties die moeten gehaald worden en de boetes indien die prestaties niet gehaald worden dan wel positieve incentives om beter te doen dan het minimum. Jaarlijks wordt elke gebouwcomponent (visueel) gecontroleerd. Eventuele vastgestelde gebreken kunnen aanleiding geven tot een korting op de beschikbaarheidsvergoeding en vergen een ingreep van de vennootschap in het gebouw om het gebrek te verhelpen. Op het einde van die periode van 30 jaar wordt het gebouw in redelijke staat gratis overgedragen aan de inrichtende macht. Dertig jaar lang betaalt de overheid per kwartaal een substantieel deel van de beschikbaarheidsvergoeding onder de vorm van een DBFM-toelage. Het is dan ook logisch, naar analogie met de reguliere piste, dat de inrichtende macht zich engageert om het gebouw dat ze na dertig jaar gratis verwerft, gedurende een volgende periode van minstens twintig jaar te blijven bestemmen voor onderwijs.
Afgelegd traject en stand van zaken – december 2010 1. De DBFM-portefeuille Op 10 januari 2006 werden schoolbesturen opgeroepen om snel projecten in te dienen voor deze inhaaloperatie hoewel over die inhaaloperatie toen nog geen concrete informatie beschikbaar was. De selectiecommissie DBFM selecteerde de projecten en rangschikte ze in één enkele lijst over de onderwijsnetten heen: de DBFM-portefeuille. Dat werk kon pas afgerond worden na de publicatie van het decreet van 7 juli 2006 betreffende de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur en het besluit van de Vlaamse Regering van 22 september 2006 met de benoeming van de leden van de selectiecommissie. In totaal werden 256 projecten geselecteerd. De portefeuille met 211 effectieve projecten voor 1 miljard EUR en een 45 reserveprojecten werd vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 november 2006. Hiermee is het eerste luik van de inhaalbeweging voorlopig afgesloten. Begin 2006 werd deze DBFM-piste voorgesteld als een versnelde oplossing voor investeringsprojecten op de wachtlijst. De opstart van de eerste projecten werd verwacht in 2008. Die timing is niet gehaald. Enkele van de wachtlijstprojecten kwamen sedertdien in de reguliere piste aan de beurt voor een principieel akkoord volgens hun plaats op de wachtlijst. Zij kozen definitief voor de reguliere piste en stapten uit de DBFM-portefeuille. Hierdoor schoven andere projecten in de DBFM-rangorde naar voor: reserveprojecten werden effectieve projecten.
2. Aanstellen van de financiële partner om de vennootschap te vormen Begin 2007 startte de Vlaamse overheid een procedure op volgens de wetgeving inzake overheidsopdrachten om een private partner te vinden om samen met haar de DBFMvennootschap te vormen. Gelet op de zeer specifieke opdracht, de omvang en de complexiteit, werd geopteerd voor een onderhandelingsprocedure met voorafgaande (Europese) bekendmaking. De onderhandelingen hebben meer tijd in beslag genomen dan oorspronkelijk verwacht. De Vlaamse Regering besliste op 12 december 2008 om BNP PARIBAS FORTIS en AG REAL ESTATE (verder aangeduid als FOR-
januari 2011
23
Forum januari 2011_Opmaak 1 23/12/10 14:16 Pagina 24
van de operatie, zowel op het niveau van de regering als tussen de partners binnen de vennootschap / financiers.
TIS) aan te duiden als voorkeurbieder. Verdere besprekingen en onderhandelingen met FORTIS hebben geleid tot de beslissing van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 om de opdracht te gunnen aan FORTIS. Op 28 augustus 2009 werd een definitieve tekst ondertekend met FORTIS: de “contract close”.
Essentiële vragen die werden opgelijst nog voor het verzenden van de brieven op 15 september blijken zelfs vandaag, na het verstrijken van de deadline voor het ondertekenen van het voorcontract nog niet formeel beantwoord. Het mocht daarom meteen duidelijk zijn dat de termijn van 75 kalenderdagen niet realistisch was.
Gelet op de financiële crisis die ook in België lelijk huis gehouden heeft, bleek geen van de kandidaten die in de running waren om de vennootschap mee te vormen, in staat om het volledige bedrag, nodig voor de operatie, zelf te financieren. FORTIS moest bij andere financiële instellingen aankloppen met de vraag om geld te lenen voor deze operatie. Op 10 juni 2010 werd de “financial close” ondertekend en kon de operatie starten.
4. Stand van zaken begin december 2010 Het VSKO was en is er geen voorstander van om de termijn van 75 kalenderdagen te verlengen. Maar het VSKO blijft wel aandringen op een antwoord op de gestelde vragen. Die antwoorden bleven uit.
Binnen de vennootschap werd AG REAL ESTATE aangesteld als “afgevaardigd bouwheer”. De afgevaardigd bouwheer is verantwoordelijk voor de operationele uitwerking van het programma en vertegenwoordigt de vennootschap naar de inrichtende machten toe. AG REAL ESTATE richtte een dochtervennootschap op om die taak op te nemen: AG Real Estate COPiD nv.
Na verdere besprekingen met de vennootschap en de afgevaardigd bouwheer lijstte het VSKO (beperkend) een totaal van 15 elementen op die een oplossing behoeven vooraleer een inrichtende macht met een correcte risico-inschatting een voorcontract kan ondertekenen. Slechts enkele van die elementen zijn generiek of eigen aan alle projecten in het programma. Het merendeel van de elementen heeft betrekking op projectspecifieke situaties die voor vele maar niet voor alle projecten van belang zijn. Zo
3. Uitnodiging aan de inrichtende machten om in te stappen in de inhaaloperatie
De overheid heeft na drie jaar onderhandelen met een private partner een contract gesloten. Het resultaat van die onderhandelingen is een genuanceerd product bestemd voor een ruime diversiteit aan scholenbouwprojecten over de verschillende onderwijsnetten in Vlaanderen en Brussel. Het gaat bovendien over een engagement dat na de bouwfase een periode overspant van 30 jaar waarin de vennootschap instaat voor het onderhoud. De complexiteit van de contracten is dan ook enorm en dat kan niet anders. En zelfs na het verzenden van de uitnodiging op 15 september werd nog verder onderhandeld over de juiste modaliteiten van de inhoud, de omvang en de kost
24
januari 2011
© VSKO/Maîtrise
Op 15 september 2010 stuurde de vennootschap een lijvige bundel naar alle betrokken inrichtende machten met de uitnodiging om in te stappen in de inhaaloperatie. Daartoe wordt aan de inrichtende machten gevraagd om een voorcontract te ondertekenen. In de overeenkomst tussen de overheid en FORTIS werd bepaald dat de inrichtende machten beschikken over een termijn van maximaal 75 kalenderdagen om het voorcontract te ondertekenen.
kon de vennootschap zich focussen op een beperkt aantal vragen. We hebben er alle hoop op dat onze inrichtende machten binnenkort over de noodzakelijke informatie kunnen beschikken om te beslissen om het voorcontract te ondertekenen met het oog op de realisatie van een dringende huisvestingsnood. Vele andere elementen zullen “onderweg” nog moeten opgelost worden, soms essentieel voorafgaand aan het ondertekenen van een individueel DBFM-contract, soms tijdens de periode van 30 jaar.
En de eigenaars 1. De eigenaars Van bij de start van de operatie heeft het VSKO het belang van de eigenaars voor het katholiek onderwijs benadrukt. In tegenstelling tot de andere onderwijsnetten zijn de inrichtende machten in het katholiek onderwijs (uitbaters van onderwijs) meestal zelf geen eigenaar van de schooldomeinen. Daar had de overheid in het begin geen rekening mee gehouden. Het heeft jaren geduurd voor de inrichtende macht zelf informatie kreeg met betrekking tot de inhaaloperatie scholenbouw. De informatieachterstand voor de eigenaars is
Forum januari 2011_Opmaak 1 6/01/11 09:14 Pagina 25
nog groter. Daarom is het van belang dat de eigenaar in eerste instantie correct en volledig geïnformeerd wordt.
deze DBFM-overeenkomst. De eigenaar is geen partij in het contract.
6. Langetermijnbeslissingen met betrekking tot de eigendom
In dit stadium van het project vragen we aan onze inrichtende machten om de eigenaar te contacteren. In dit bericht worden de aanleiding en de opzet van de inhaaloperatie toegelicht. We hopen dat deze informatie voor de eigenaar alvast van pas komt. U mag de eigenaar voor aanvullende informatie altijd ook naar onze dienst doorverwijzen.
4. Het zakelijk recht: 20 jaar extra
Los van de realisatie van een project via reguliere financiering of via DBFM, zullen de inrichtende macht en de eigenaar samen goede keuzes moeten maken om op langere termijn kwaliteitsvol onderwijs te garanderen in goede gebouwen. De totale looptijd van het DBFM-engagement maakt die keuzes op enkele plaatsen kritischer maar niet essentieel anders.
Voor wat de eigendom betreft lijken ons volgende elementen in de inhaaloperatie van belang.
2. Het zakelijk recht tussen de IM en de vennootschap De DBFM-vennootschap moet kunnen beschikken over een zakelijk recht (opstal of erfpacht) op de plaats waar de werken worden uitgevoerd. Dat zakelijk recht moet opgestart zijn voorafgaand aan de start van de werken en een looptijd hebben van minstens 30 jaar vanaf de datum van de voorlopige beschikbaarheidstelling. Dat is de datum waarop het DBFM-gebouw door de inrichtende macht in gebruik kan genomen worden. Het decreet van 7 juli 2006 betreffende de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur bepaalt dat die overeenkomst van zakelijk recht wordt afgesloten tussen de DBFM-vennootschap en de inrichtende macht. De inrichtende macht moet bijgevolg zelf beschikken over een eigendomsrecht of over een voldoende zakelijk recht (inhoud, omvang en looptijd) om dat zakelijk recht aan de vennootschap toe te staan. De cijns die de vennootschap betaalt voor het zakelijk recht wordt teruggevorderd via de beschikbaarheidsvergoeding (na verrekening van kosten) en wordt niet gesubsidieerd.
3. Het zakelijk recht tussen de inrichtende macht en de eigenaar Maar de inrichtende macht moet hiervoor uiteraard zelf kunnen beschikken over een voldoende zakelijk recht en over de toestemming om dat eigen zakelijk recht te bezwaren met een zakelijk recht ten voordele van de DBFM-vennootschap. Daarvoor rekenen we op de eigenaar. Het mag duidelijk zijn dat op geen enkel ogenblik de eigendom zelf van de eigenaar in het gedrang kan komen in het kader van
Na afloop van de periode van 30 jaar moet de inrichtende macht het gebouw nog 20 jaar lang in gebruik houden voor onderwijsdoeleinden, op straffe van terugvordering van een bedrag. Dat terug te vorderen bedrag wordt bepaald op het deel van de geschatte reële verkoopwaarde van het goed bij de gratis overdracht van het gebouw dat overeenstemt met de subsidie die door de overheid werd betaald. Om die belofte waar te kunnen maken, durven we er bij de inrichtende macht en de eigenaar op aandringen om het zakelijk recht ten voordele van de inrichtende macht alleszins 20 jaar langer te voorzien dan het noodzakelijk zakelijk recht dat de inrichtende macht moet toestaan ten voordele van de vennootschap.
5. Het hypothecair mandaat In deze inhaaloperatie wenst de Vlaamse gemeenschap ook een indekking van de gemeenschapswaarborg die gegeven wordt voor het eigen aandeel van de inrichtende macht in de beschikbaarheidsvergoeding. Daartoe moet de inrichtende macht een hypothecair mandaat toestaan ten voordele van de Vlaamse Gemeenschap op wat omschreven wordt als “de residuaire eigendomsrechten op de Bouwgrond”. Onder “residuaire eigendomsrechten” worden de eigendomsrechten verstaan waarover de inrichtende macht nog beschikt na het toekennen van een zakelijk recht aan de vennootschap. In vele gevallen zal het dus gaan over een rest-zakelijk recht dat al belast is met een zakelijk recht. De term “Bouwgrond” heeft betrekking op de geografische plek waar de werken worden uitgevoerd en mag niet verward worden met de notie “naakte eigendom”. De inrichtende macht kan niet beschikken over iets wat ze niet heeft. In de meeste gevallen beschikt de inrichtende macht niet over de naakte eigendom op de bouwgrond. Ook in dit mandaat is de eigenaar geen direct betrokken partij en komt de eigendom van de eigenaar op geen enkel ogenblik in het gedrang. Indien de eigenaar ervoor zou kiezen om dit hypothecair mandaat mee te ondertekenen, dan gebeurt dit uitsluitend voor kennisneming.
Maar ook in reguliere financiering zien we het engagement van de eigenaar met betrekking tot de schoolgebouwen evolueren naar een bestendiging van de erfpachtsituatie. Het gebrek aan middelen bij onze inrichtende machten leidt ertoe dat het alsmaar moeilijker wordt om zonder subsidies te bouwen of te verbouwen. In sommige complexen is altijd wel ergens een AGIOn-dossier in uitvoering. En telkens moet op het ogenblik van goedkeuring van een reguliere subsidieaanvraag door de AGIOn de resterende looptijd van het zakelijk recht 30 jaar zijn of langer. Om te vermijden dat de notaris jaarlijks moet belast worden met het opstellen van een akte tot verlenging van het zakelijk recht, raden we inrichtende macht en eigenaar aan om hier samen voor langere termijn goede afspraken te maken. Op die manier is er in wezen geen verschil tussen de DBFM-piste en de reguliere piste, ook voor wat de eigendom betreft.
Tot slot Begin 2006 werden onze schoolbesturen opgeroepen om op korte termijn en zonder informatie met betrekking tot de voorwaarden, in te tekenen op de inhaaloperatie scholenbouw. We zitten ondertussen vier jaar verder en de inhaaloperatie lijkt stilaan in een definitieve plooi te vallen. Het VSKO engageert zich om er mee aan te werken om van deze inhaaloperatie een succes te maken voor het vrij onderwijs. De nood is hoog. Maar dat succes hangt voor een belangrijk deel af van de goede samenwerking met onze eigenaars. Dirk Vanstappen, directeur DIKO 12 december 2010
januari 2011
25