DE UITDAGINGEN VOOR EEN MODERN ONTWIKKELINGSBELEID IN DE 21STE EEUW EN DE ROL VAN ONDERNEMERS DAARBIJ
PETER MOORS, DIRECTEUR GENERAAL ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN HUMANITAIRE HULP KEYNOTE SPEECH ONDERNEMERS VOOR ONDERNEMERS TROFEE Tervuren, Koloniënpaleis, 16 oktober 2014.
Dames en Heren, Ik ben u erkentelijk voor deze uitnodiging om u toe te spreken over de uitdagingen voor het Belgische ontwikkelingsbeleid. En natuurlijk over de plaats van de privésector in dat beleid.
Laat me beginnen met een bijzonder veelzeggend cijfer, over het aandeel van officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA – Official Development Aid) in de financiële stromen naar het Zuiden. In 1970, vierenveertig jaren geleden, was het aandeel van ODA in de totale geldstroom naar het Zuiden zeventig procent. Alle financiële fluxen naar de ontwikkelingslanden samen bestonden voor zeventig procent uit ontwikkelingshulp. Vandaag is dat minder dan tien procent. Andere geldstromen zijn veel belangrijker geworden. Directe investeringen in die landen bijvoorbeeld, zes maal groter in omvang dan de officiële ontwikkelingshulp. Remittances, dit wil zeggen geld dat door uitgeweken migranten wordt gestort aan het thuisfront. Ondertussen drie maal omvangrijker dan de officiële ontwikkelingshulp. Filantropie, private liefdadigheid dus. De Bill Gatesen van deze wereld. Filantropische fondsen zijn nu reeds goed voor 60 miljard dollar, dat is bijna de helft van wat alle officiële donoren samen aan ontwikkelingshulp besteden. U zult me niet horen zeggen dat dit een kwalijke ontwikkeling is, integendeel. Het is wel degelijk de bedoeling dat onze business, de officiële ontwikkelingssamenwerking, overbodig wordt, en wel zo vlug mogelijk. Maar dan we moeten ons wel enkele pertinente vragen durven stellen. Is er nog nood aan ontwikkelingssamenwerking vandaag? Mijn antwoord op die vraag is een overtuigd ja. En, vervolgens, wat moeten we doen om die ontwikkelingsinspanning relevant te houden? Om de impact ervan te verhogen?
2
Dames en Heren, Je hoort vaak zeggen dat er geen enkel land is op de hele wereld dat zich dankzij ontwikkelingshulp uit de armoede heeft getrokken. Dat klopt. Maar wat niet klopt, is de bewering dat ontwikkelingshulp geen enkel effect heeft. Zuid-Korea is niet een van de meest welvarende landen geworden door de generositeit van donoren. Maar die generositeit heeft het land wel op weg gezet. De afgelopen vijftien jaar is het aantal landen dat tot de categorie Low Income Countries behoort, de armste landen volgens de definitie van de Wereldbank, gedaald van 63 naar 36. 63-36. Quasi een halvering. En daar hebben de donoren collectief zeker toe bijgedragen. Armoede en honger werden op significante manier teruggedrongen. Vijfentwintig jaar geleden leefde bijna de helft van de wereldbevolking onder de armoedegrens van 1,25 dollar per dag. Nu is dat minder dan een kwart. Een formidabele prestatie als je weet dat die wereldbevolking in diezelfde periode enorm is toegenomen. Extreme armoede en honger werden gehalveerd. Maar nog altijd leven zowat 1 miljard mensen in extreme armoede. En in Subsahariaans Afrika stijgt hun aantal. Een ander voorbeeld. Vijftien jaar geleden waren er 102 miljoen kinderen die geen enkele vorm van onderwijs genoten. Nu zijn er dat nog 55 miljoen. Alweer een halvering. Maar opnieuw, meer dan de helft van de kinderen die geen enkele vorm van onderwijs genieten, leven in Subsahariaans Afrika.
3
Ik maak hier even een zijsprongetje. Mensen vragen mij vaak wat volgens mij het belangrijkste domein is waar wij met ontwikkelingssamenwerking actief moeten zijn. Onderwijs. En dan vooral onderwijs voor meisjes. Dat is de belangrijkste hefboom. Indien ik maar één enkel domein kon kiezen, dan zou ik daar al mijn centen op inzetten. Gevolgd door het terugdringen van de bevolkingsexplosie, opnieuw vooral in Afrika. In de strijd tegen de bevolkingsexplosie staat onderwijs voor meisjes trouwens centraal. De cirkel is rond. Dames en Heren, Decennia lang lag de nadruk van de donoren op de bestrijding van de extreme armoede. In 2000 werden acht ontwikkelingsdoelstellingen geïdentificeerd, die tegen 2015 bereikt moesten worden. De Millenium Development Goals. De MDG’s. Eén doelstelling is volledig bereikt: extreme armoede en honger zijn gehalveerd. Voor de meeste MDG’s is grote vooruitgang geboekt maar is de doelstelling toch niet bereikt. Ik denk aan onderwijs, overdraagbare ziekten, gender equality en kindersterfte. Voor andere MDG’s is de vooruitgang te gering. Moedersterfte. Toegang tot drinkbaar water en sanitatie. En een duurzaam leefmilieu. Maar. Maar. In Subsahariaans Afrika is er geen enkel land dat ook maar 1 ontwikkelingsdoelstelling heeft bereikt. Geen enkel.
4
Mesdames et Messieurs, Dans ce contexte se pose alors la question: quel avenir pour un bailleur comme la Belgique? Pour moi, la réponse est claire. Pendant les deux décennies à venir, nous devons nous concentrer sur les pays les plus pauvres et les plus fragiles. Principalement en Afrique. Certains nous conseillent de nous concentrer davantage sur les pays à revenu intermédiaire, arguant que les deux tiers des plus démunis habitent dans ces pays. Et c’est vrai. Toutefois, je vous propose une analyse historique de ce phénomène. Il y a vingt-cinq ans, 90 pourcent des plus démunis vivaient dans les pays les plus pauvres. Aujourd’hui, en effet, 70 pourcent des plus pauvres vivent dans des pays à revenu intermédiaire. Que s’est-il passé en vingt-cinq ans? La population la plus pauvre n’a pas pris un avion pour aller s’établir dans un autre pays. Ce sont ces pays eux-mêmes qui se sont développés et qui ont acquis le statut de pays à revenu intermédiaire. Des pays comme la Chine, l’Inde, l’Indonésie ou le Brésil. Et en se développant, ces pays ont permis à des centaines de millions de leurs citoyens à s’extraire de la misère la plus extrême. Et pourtant, ces pays connaissent encore une grande pauvreté. En Inde 400 millions d’habitants vivent sous le seuil de la pauvreté extrême. En Chine, 200 millions. En Indonésie, 60 millions. Au Brésil, 20 millions. Je suis toutefois convaincu que ces pays seront en mesure, pendant les deux décennies à venir, d’éliminer eux-mêmes cette pauvreté extrême. La croissance économique que ils connaissent y contribuera, tout comme leur intégration dans le commerce mondial. Et au fur et à mesure que ces pays se développent et deviennent plus riches, ils seront confronté à des pressions politiques et sociales internes les poussant à 5
s’attaquer aux inégalités et à redistribuer les richesses créées. En fait, c’est exactement ce qui s’est produit en Europe et en Amérique du Nord au 19ème et 20ème siècle. Si nous admettons que les pays à revenu intermédiaire auront la capacité et la volonté politique de résoudre leurs problèmes de pauvreté, il nous restera l’Afrique. Pas l’Afrique toue entière, non, mais quelque dizaines de pays en Afrique. Dans 15 ans, 90 pourcent des populations les plus pauvres vivront à nouveau dans ces pays-là. Des pays fragilisés par des conflits chroniques. Des pays caractérisés par la mauvaise gouvernance et la corruption. Des pays qui n’arrivent pas à utiliser les revenus provenant de leurs ressources naturelles pour le développement de leur population. Ou qui ne veulent même pas utiliser ces revenus à cette fin. Plusieurs de ces pays sont en effet gérés par des régimes prédateurs qui n’accordent aucune importance au bien-être de leurs populations. Des pays, enfin, qui connaissent d’énormes inégalités. Je suis convaincu que nous devons nous concentrer sur ces pays-là pendant les deux décennies qui nous attendent et qui seront sans doute les dernières décennies de l’aide au développement telle que nous la connaissons. Dans ces pays, l’impact de l’ODA, de l’aide publique au développement, demeure important. Car ces pays continuent à dépendre de l’aide. Mais parallèlement, nous devrons, davantage que dans le passé, insister sur le bonne gouvernance, sur le respect des principes démocratiques et des droits de l’homme, toutes ces valeurs qui font de nous un bailleur tout à fait différent de la Chine. Notre mission dans les vingt ans à venir se situe là, dans ces
6
pays de l’Afrique. Avec l’ambition de devenir superflu même dans ces payslà. Tot slot, Dames en Heren, In zo’n benadering dient speciale aandacht te gaan naar de ondersteuning van de lokale privésector, naar het stimuleren van het ondernemerschap en naar de verbetering van het investeringsklimaat in die landen in het Zuiden. Ik ben heel blij dat dit erkend wordt in het regeerakkoord, dat ik even wil citeren: “De stimulering van de privésector, motor van economische groei, vooral door de verbetering van het investeringsklimaat in de partnerlanden.’ Het belang van de steun aan de privésector wordt trouwens ook erkend in de nieuwe wet op ontwikkelingssamenwerking die in maart van vorig jaar werd gestemd.
Privéondernemingen
zorgen
voor
werkgelegenheid
en
economische groei. Privéondernemingen betalen belastingen, althans, dat is de bedoeling, waardoor de overheid middelen verwerft om infrastructuur te bouwen. Elektriciteitscentrales. Wegen. Scholen en ziekenhuizen. De ontwikkeling van de private sector neemt sinds enkele jaren echt een centrale plaats in op de ontwikkelingsagenda. De nadruk komt steeds meer te liggen op economische ontwikkeling. Vijftien jaar geleden, toen de MDG’s werden gelanceerd, was dat nog niet het geval. Vandaar dat de MDG’s in de eerst plaats een agenda voor sociale ontwikkeling vormden. Ondertussen trekt niemand nog het belang in twijfel die de private sector moet en zal spelen bij de ontwikkeling van de landen in het Zuiden. Daarom ben ik zo blij met initiatieven zoals Ondernemers voor Ondernemers, die het 7
entrepreneurschap centraal plaatsen. Initiatieven zoals deze willen bedrijven in het Zuiden de kans geven om duurzaam te groeien, om te investeren en hun productiecapaciteit uit te breiden, om werkgelegenheid te scheppen en bij te dragen tot de economische groei. En om de belastbare basis van de overheid te verbreden. U hoort me dit nu al voor de tweede keer zeggen en ik hoop dat u niet schrikt. Domestic ressource mobilisation, het mobiliseren van eigen fiscale inkomsten, is ook een thema dat de laatste jaren heel veel aandacht krijgt. Landen moeten inkomsten hebben om hun ontwikkeling te financieren. Een dynamische private sector is daarbij van essentieel belang. Ik dank u.
8