de troost van een warm visje
Van Sylvia Witteman verschenen eerder: Pekingeend bij nacht Het lekkerste dier Ik verzin dit niet Koken met Sylvia Witteman Veel gezelliger dan bij u thuis Tot dusver niets aan de hand Staatsieportret van een stofzuiger De huisvrouwmonologen
Sylvia Witteman De troost van een warm visje
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam 2013
De stukken in dit boek verschenen eerder in de Volkskrant.
www.sylviawitteman.nl www.nijghenvanditmar.nl Copyright © Sylvia Witteman 2013 Omslag Moker Ontwerp Foto auteur Lukas Göbel Typografie Perfect Service nur 300 / isbn 978 90 388 9830 8
Inhoud
Omstandigheden 7 Schnitzel 9 Puuh 11 Kat 13 Scheur 15 De papegaai 17 Eekhoorntje 19 IJspret 21 Gonzo 23 Klimop 25 Rugzakje 27 Zoontje 29 Tolstoj 31 Stekker 33 Manneke 35 Hengel 37 Toetje 39 Graf 41 Te lang 43 Hoop 45 Buikje 47 Drank 49 Mohammed 51 Internet 53 Lente 55 Lobje 57 Olivia 59 Badpak 61
All-inclusive 63 Langzaam en pijnlijk 65 Vader 67 Venlo 69 Rent-a-bike 71 Verf 73 Rat van fortuin 75 Klap 77 IJsje 79 Cello 81 Eenvoud 83 Struikrover 85 Ramadan 87 Koffer 89 Hart 91 Zwembroek 93 Gehakt 95 Muntje 97 Pus 99 Gootsteen 101 Weekend 103 H&M 105 Stom 107 Joe 109 Fietsje 111 Donut 113 Klok 115 Vacantie 117
Bijbel 119 Posters 121 Schoolzwemmen 124 Trots 126 Verzetje 128 Wasverzachter 130 Vis 132 Voorbij 134 Boom 136 Orgelman 138 Huid 140 Tas 142 Sheba 144 Ouwe 146 Kaartje? 148 Logisch 150 Watten 152 Gordel 154 Chips 156 Bijna 158 Broden en vissen 160 Vloer 162 Paard 164 jcb 166 Lächle 168 Negrityónok 170 TravelPussy 172 Paartje 174 Meester R. 176 Fat bitch 178
Baret 180 Ries 182 Kunst 184 Kast 186 Mantel 188 ehbo 190 Hotel 192 Beest 194 Peper 196 Schaamte 198 Mobiel 200 Flauw 202 Einstein 204 Giraf 206 Foto’s 208 Storm 210 Lekker 212 Weekje 214 Diploma 216 Beenham 218 Feit 220 Lolly 222 I love my penis 224 Dwarf Empire 226 Naaiwerk 228 Vespa 230 Wild trio 232 Bidden 234 Werkstuk 236
Omstandigheden
Met mijn zoontje achterop fietste ik door de Kinkerstraat, een rommelige koopgoot vol kettingrokers op scootmobiels, dikke, manke honden, groepjes joelende hoofddoekmeisjes met imitatie-ugg’s, een Hema en een noodlijdend marktje; onstuitbare gezelligheid, kortom. Helaas was het onvervalst Hollands zeikweer, met van die zwiepende regenvlagen. En de visboer was ook al dicht, blijkens een briefje op de deur ‘wegens omstandigheden’. Omstandigheden. Ik moest meteen denken aan het fascinerende zakje Knorr ‘Vleesjus met ingrediënten’. Dat opschrift impliceert dat er ook vleesjus bestaat zónder ingrediënten, metafysische jus dus eigenlijk. Iets dergelijks is er aan de hand met die ‘omstandigheden’. Ik kan met de beste wil van de wereld geen situatie bedenken waarin zich geen omstandigheden voordoen, dus op zich is het onzin om je winkel te sluiten ‘wegens omstandigheden’. Bedoeld wordt waarschijnlijk: ‘bijzondere omstandigheden’. Maar hang dan een briefje op met ‘wegens sterfgeval gesloten’, zo’n heerlijk romantisch opschrift dat je nooit meer ergens ziet. Nou ja, misschien is er geen dooie gevallen, maar zijn ze gewoon failliet, of liggen ze met griep, of trouwt hun dochter. Zet dát dan op de deur, zou ik zeggen. Maar als je het verdomt om die ‘omstandigheden’ uit de doeken te doen, hang dan géén briefje op, want daar maak je passanten maar nodeloos nieuwsgierig mee, in de regen. Intussen stond mijn zoontje ongeduldig in mijn zij te stompen. Hij is pas zeven, en nauwelijks geïnteresseerd in de filosofische complicaties van briefjes op deuren van visboeren. Wel wou hij een Turkse pizza ‘met niets erop,’ waarmee hij bedoelt: 7
geen vlees, geen saus, geen ui, geen sla. Een pizza zonder ingrediënten, als het ware. En die verorbert hij dan nog maar voor een kwart óók, zodat ik de rest moet opeten. Je ziet de mensen gewoon denken: ‘Dat arme jongetje is zo mager omdat die dikke vrouw daar naast hem zijn eten afpakt. Schande!’ Ik overweeg dan ook een T-shirt voor hem te laten drukken met het opschrift ‘Ik kríjg wel te eten, maar ik lust zowat niks’ in drie talen, ook ten behoeve van buitenlandse toeristen. De pizza-turk was gelukkig niet gesloten, al keek de uitbater chagrijnig genoeg om te vermoeden dat er ruimschoots sprake was van de meest uiteenlopende omstandigheden. Terwijl mijn zoontje een minuscuul hapje nam van het warme baksel kwamen er twee meisjes binnen van een jaar of zestien. Hoofddoekjes en imitatie-ugg’s. In accentloos Nederlands zei de een tegen de ander: ‘Nou, maar dat is toch geen reden om in iemands fietstas te pissen?’ Ik werd een beetje ongerust. Is fietstaspissen een nieuw gebruik onder jongeren? Ik hoopte maar van niet, want in mijn eigen fietstas bewaar ik van alles, onder andere een theedoek om mijn zadel af te drogen. Die theedoek is meestal nogal nat. Van de regen, had ik altijd gedacht. Maar... ‘Mam,’ zei mijn zoontje met een grafstem. ‘Er zit sáús op...’ en walgend stak hij mij de nauwelijks aangebeten versnapering toe. We liepen naar buiten en ik propte de pizza resoluut onderin mijn eventueel bepiste fietstas. Ziezo, die zou ik dus níét opeten, dat spaarde alvast weer loze calorieën. Tevreden fietste ik naar huis. Omstandigheden zijn er altijd: je moet er gewoon het beste van zien te maken.
8
Schnitzel
Wie in een Zwitsers skidorp niet uitsluitend overgeleverd wil zijn aan de hebzucht van de horeca doet er verstandig aan zich af en toe te wenden tot de plaatselijke supermarkt. Daar stond ik te kiezen uit een opzienbarende hoeveelheid appelsap, toen ik een vrouwenstem ‘Diederik! Kom eens!’ hoorde roepen. Een landgenote. Ze was 35 en had het lelijke doch onverschrokken paardengezicht van de ware elite. Ze droeg een geavanceerde, dure, maar onopvallende skibroek en dito wandelschoenen gecombineerd met een aftandse, te grote wollen trui; het kartonnen doos-kleurige piekhaar was opgestoken tot de no-nonsenseknot van vrouwen die zó chic zijn dat ze een bezoek aan de kapper eigenlijk een beetje vulgair vinden. Ze had een schraal postuur en een harde stem die omgeving Kennemerland verried. In haar kielzog bevonden zich twee kleine meisjes, die meer op hun moeder leken dan goed voor ze was, en een circa 45-jarige man die best een beetje op William Hurt had kúnnen lijken, als hij had geweten wie dat was. Hij zette een blik olijven terug dat hij had staan bekijken en liep naar zijn vrouw die een pak schnitzels in de lucht hield. ‘Ze hebben hier niet zo gek veel keus,’ riep ze, weer met die harde stem. ‘Denk je dat we de Eekhofjes plezier doen met een schnitzel? Nee toch?’ De man keek naar het vlees, en zei: ‘Lekker hoor, ik ben dol op schnitzels. Hè, meisjes?’ De meisjes knikten blij. ‘Jaaa, lekker, schnitzel!’ riepen ze in koor. ‘Nou,’ zei de moeder, ‘ik weet het niet, hoor.’ Ze keek met een vies gezicht naar de schnitzels. ‘Ik vind ze wel érg oranje.’ Inderdaad waren 9
de schnitzels mooi, fel oranje, zoals het een fatsoenlijke supermarktschnitzel betaamt. ‘O, jakkes, het is nog varkensvlees ook!’ ging ze voort. ‘Als het nou nog kalfsvlees was... Nee, dit kan ik de Eekhofjes echt niet aandoen, nee.’ En met een definitief gebaar legde ze de schnitzels terug in het koelvak. De meisjes keken sip, maar hielden hun mond. Ze kénden hun moeder. Maar de man probeerde te redden wat er te redden viel. ‘Nou,’ zei hij, ‘waarom zou een varken slechter zijn dan een kalf?’ Gelijk had hij. Een varken is in velerlei opzicht stukken béter dan een kalf. ‘Of anders dit!’ riep hij. ‘Dit ziet er ook goed uit!’ Hij hield een pak vrolijk gekleurde spiesjes omhoog, paprika, vlees en ui aan stokjes geregen. Zijn vrouw nam hem het piepschuimbakje af, keek er even naar en vonniste: ‘Dit is kip. Van die vieze fabriekskip. Nee hoor, weet je wat? Ik maak gewoon weer zo’n maaltijdsalade. Dat is lekker fris. En we hebben al geluncht met kaasfondue, dus.’ De man deed nog één poging. ‘Je kunt je gasten toch in de winter niet alleen maar sla voorzetten?’ zei hij. Hij kénde die salades van haar. ‘Ik maak er een warm stokbroodje bij,’ hernam de vrouw. ‘Trouwens, de Eekhofjes zijn óók helemaal geen grote eters. Net als wij.’ De man gaf het op. Nee, hij was geen grote eter. Wel gewéést, vroeger. Ach, wat kon zijn moeder heerlijk koken. Maar die was al weer jaren dood. Nou ja, zo’n salade was natuurlijk ook een stuk gezonder. Dát wel. Jammer, maar niets aan te doen.
10
Puuh
Op een klein, Zwitsers station stond ik in de rij voor een treinkaartje te wachten achter een bejaard echtpaar, dat uitgebreid in conclaaf was met de loketbediende, in het Zwitserduits nota bene, een onverstaanbaar, de lachlust opwekkend kaboutertaaltje. Achter mij stond een knappe vrouw van een jaar of dertig in een lange mantel van wasberenbont, het soort mantel dat een Nederlandse vrouw nooit zou dragen. Nederlandse vrouwen dragen trouwens überhaupt geen mantel, maar een jas. In haar hand, met haar wijsvinger tussen de pagina’s geklemd, hield de vrouw een boek met de titel Zusammen ist man weniger allein. (Daar zou ik allerlei kanttekeningen bij kunnen plaatsen, maar dat mag u vandaag eens zélf doen.) Ze had een meisje van een jaar of vijf bij zich, dat stond te bladeren in een tijdschrift genaamd Winnie Puuh, Mein bester Freund bist du! Tsja. Ten eerste: waarom verbasteren Duitsers ‘Winnie-thePooh’ tot ‘Winnie Puuh’, en niet ‘Winnie der Puuh’? ‘Puuh’ in plaats van ‘Pooh’ is nog wel verklaarbaar: die Duitsers willen de oe-klank van het woord weergeven, en daar gebruiken Duitsers nu eenmaal een u voor, niets aan te doen. Een Duitser spreekt het woord Pooh bovendien uit als ‘po’, en ‘po’ betekent ‘kont’ in het Duits, dus nee, dat ‘Puuh’, daar kon ik wel in komen. Afgezien daarvan: ‘Mein bester Freund bist du’? Als Winniethe-Pooh je beste vriend is, is het met je sociale leven treurig gesteld. Vooral ook omdat het hier niet de sympathieke oerWinnie-the-Pooh van E.H. Shepard betrof, maar die debiele Disney-variant die voornamelijk lijkt op een kale Fred Flintstone. Nee, ik heb Disney hoog in het vaandel, maar van Winnie-the-Pooh had hij met zijn poten moeten afblijven. 11
Tigger, Piglet en Christopher Robin zien er ook al niet uit in die tekenfilms, om nog te zwijgen van die wezenloze Lumpy, een lila olifant die Disney geheel ongevraagd aan Shepards menagerie toevoegde. Lumpy! Disney refereert hier waarschijnlijk aan de mythische Heffalump uit de oorspronkelijke Winniethe-Pooh. Een misselijke grap, want de Heffalump bestaat alleen in de doodsbange gedachten van Pooh en zijn makkertjes. Een Heffalump hoort nooit of te nimmer in beeld gebracht te worden, en al helemáál niet als vriendelijke, lila olifant. Het idéé! Ik bedoel, wat is de volgende stap? Krijgt Winnie een vriendinnetje met een strikje in heur haar, Minnie-the-Pooh? Stopt hij met honing eten om het goede voorbeeld te geven aan obese kindertjes? Sinds ze Lucky Luke zijn sjekkie hebben afgenomen verbaas ik me nergens meer over, maar leuk is anders. Terwijl ik me over dit alles nodeloos stond op te winden zei het meisje in het Duits: ‘Mami, als we thuis zijn, gaan we dan gauw op bezoek bij Omi?’ De moeder wachtte even met antwoorden en zei toen voorzichtig. ‘Maar schatje... Omi leeft toch niet meer... was je dat vergeten?’ Het kind keek verrast op van Winnie Puuh, en zei: ‘O, ja...’ De moeder aaide haar even over het blonde hoofd en zei: ‘Omi is in de hemel, weet je nog?’ Maar het meisje las alweer verder. Zoveel kon het haar nou óók weer niet schelen. Buiten begon het hevig te sneeuwen.
12
Kat
Er gebeuren voortdurend dingen die mij hinderlijk van mijn werk houden. Zo las ik het volgende nieuwsbericht: ‘In Buenos Aires is een 85-jarige vrouw in coma geraakt nadat zij op straat was geraakt door een vallende kat. Een buurman had het beest van de vierde verdieping per ongeluk uit een raam gegooid. De man probeerde met de kat zijn vrouw te raken vanwege een echtelijke ruzie. Zijn vrouw dook weg en de kat vloog door het open raam. De gewonde vrouw, een bejaarde operazangeres, liep door de vallende kat een schedelbreuk op.’ Het voorval was natuurlijk tóch al van een Monty Python-achtige absurditeit, maar het feit dat die vrouw ook nog operazangeres is, maakt het echt af. Je ziet het voor je: een zwoele avond in Buenos Aires. De straat ruikt naar koffie en geroosterd vlees. De oude dame, een zwarte mantilla over haar frêle schouders, staat nog fier rechtop in haar tangoschoentjes. Ze zingt een aria die weergalmt tegen de vrolijk gekleurde gevels van de romantisch-armoedige volkswijk. Straatjochies met witte tanden ravotten om haar heen, een passerend verliefd paar lacht vertederd. Ze hebben uren gedanst en gaan nu naar huis, naar bed, maar allerminst om te slapen... een idylle. En dan lazert die kat naar beneden. Pats. Prachtig. Zowat elke (nooit ‘zichzelf respecterende’ zeggen) nieuwssite voorzag het intrigerende bericht van een foto. Niet van de kat in kwestie, want omtrent diens identiteit blijven wij in het ongewisse, maar van willekeurige archiefkatten. Ieder had een andere: er waren rode, zwarte, witte, lapjes... Spitsnieuws, de hemel mag weten waarom, had er zelfs een heel nest jonge poesjes bij, en bnr beeldde, ik verzin dit beslist niet, een kat 13
af in een roodgeruit jurkje met een wit kraagje en een rood capuchonnetje, zijn gezicht begrijpelijkerwijs vertrokken van machteloze woede. Sommige honden zijn weliswaar stompzinnig genoeg om zoiets gelaten te ondergaan, maar de meeste katten zullen zich liever van om het even welke verdieping op een bejaarde operazangeres laten smijten dan dat ze een jurk aantrekken. Het idéé. Met die kat schijnt het trouwens slecht te zijn afgelopen. Ja, ze komen op hun pootjes terecht, maar te hoog is te hoog. Op het bovenhuis waar ik woon, heb ik het balkon dan ook beveiligd met netten, om mijn achterlijke poes Lola voor een wisse dood te behoeden. Ik weet hoe ze is: als ze een vogeltje ziet, kan ze al helemáál niet meer nadenken. Dat arme beest in Buenos Aires zag trouwens helemaal geen vogeltje. Hij zag het hoofd van die operazangeres in vliegende vaart op zich afkomen en daarna zag hij niets meer. Nee, als huisgenoot P. ooit op het idee komt om Lola naar mijn hoofd te smijten, dan duik ik niet weg, al helemáál niet als ik voor een open raam sta en er net een bejaarde operazangeres langs loopt. Trouwens, wat die oude dame betreft: zeker, het is een tragische gebeurtenis, maar, zoals de Engelsen dat zo aardig weten te zeggen: she never knew what hit her. En, laten we nou wel wezen: ééns valt voor ons allemaal onherroepelijk de kat van Damocles. Als dat pas op je 85ste is, heb je niks te reclameren. Sterker nog: ik téken ervoor.
14
Scheur
Je kunt over Nederlandse huisartsen zeggen wat je wilt, maar moeilijk doen ze niet. Mijn dochter, bijna veertien, viel te midden van wat klasgenoten van haar fiets. Zo zíjn pubers. Het is, geloof ik, onderdeel van prematuur baltsgedrag. Hoe dan ook, in haar kin zat een gapende, lillende scheur. O, nee hè... dacht ik. Niet alleen uit medelijden met het kind, gebiedt de eerlijkheid te zeggen. Ik kon me nog goed de rompslomp herinneren die een vorige hoofdwond had veroorzaakt, van haar broertje. Hij was, onderdeel van nóg prematuurder baltsgedrag, achter een vriendinnetje aangerend, met zijn wenkbrauw tegen een deurklink. We woonden toen nog in Amerika. Bij de eerstehulppost kwamen er, na lang wachten, drie gemaskerde chirurgen aan te pas. Het ventje kreeg een operatiepakje aan, werd van zijn kruin tot zijn schouders verdoofd, en ik moest in veelvoud ondertekenen dat zijn eventueel overlijden mijn eigen schuld zou zijn. De hele procedure duurde meerdere uren, we kregen een grote zak medicijnen mee en de verzekering dat, mocht zijn hoofd op den duur nog oneffenheden vertonen, een wenkbrauwtransplantatie geen probleem zou zijn. Daarna mochten we weg, met de belofte dat we het kind ’s nachts elke twee uur wakker zouden maken om te kijken of het niet dood was. Om dit alles moest ik toen erg lachen. Dat ging over toen de rekening kwam: ruim 1500 dollar. En het is niet eens een móói litteken geworden. Aan deze gebeurtenis dacht ik terug terwijl ik mijn dochter bekeek. Het zag er dramatisch uit. ‘Plak er gewoon een pleister op,’ zei het luie duiveltje op mijn schouder. Maar ja, het is een méísje. Toch zonde. Met lood in de schoenen belde ik de huis15
arts en deed de enge, lillende scheur uit de doeken. ‘Nu gaat ze me naar een ziekenhuis sturen,’ dacht ik. ‘O, kom maar,’ zei ze. ‘Ik heb geloof ik geen lijm meer, maar die ga ik wel even halen.’ Even later stond ik in de spreekkamer met het doodsbange kind. De dokter had geen witte jas aan, maar gewoon een jurk. Een leuke jurk. Voorzichtig maar kordaat pulkte ze wat resten asfalt uit mijn dochter, die jammerde en bloed sproeide. ‘Heb je niet iets van verdoving?’ zei ik voorzichtig. ‘In Amerika...’ De dokter lachte. ‘Ja, in Amérika... knip jij dit tubetje even open?’ Ik deed het. ‘Het lijkt wel tiensecondenlijm van de hobbywinkel!’ zei ik. ‘O ja, maar dat ís het in feite ook, hoor!’ antwoordde de dokter opgewekt. En tegen mijn dochter: ‘Nou, even stilzitten...’ Ze deed haar latexhandschoenen uit ‘want die zaten maar in de weg’ en snel maar zorgvuldig lijmde ze de scheur in de kin dicht. Pleistertje, klaar. Even later zaten we weer op de fiets. Het hele consult had nog geen tien minuten geduurd. ‘Misschien wil ik toch óók wel dokter worden,’ glunderde mijn dochter. ‘Als je niet hoeft te prikken en te snijden...’ Dit is nu drie dagen geleden. Die kin is schitterend geheeld en zo goed als nieuw. Een rekening heb ik nog niet gekregen, maar het zal wel 28 euro zijn, want het is altíjd 28 euro. Hulde! Nee, je kunt over Nederlandse huisartsen zeggen wat je wilt: móéilijk doen ze niet.
16
De papegaai
Als je het niet weet dan zie je het niet, maar in de Kalverstraat, tussen alle V&D’s, Cool Cats en Madammen Tussauds staat een kerk. ‘De papegaai’ heet hij. Bij de anderszins onopvallende ingang staat een bord met het opschrift ‘Een kwartier voor God’. Dat heeft een zekere overredingskracht. Een kwartier voor God, dat zal warempel wel lukken, denk ik elke keer als ik het lees. De vraag is alleen: heeft God ook een kwartier voor míj? Ik vrees eigenlijk dat Hij wel wat anders aan Zijn hoofd heeft, maar je kunt nooit weten, dus vaak loop ik toch even binnen. Achter het bescheiden geveltje in die stampvolle winkelstraat is de ruimte onverwacht groot en leeg. H&M zou er een moord voor doen, en sowieso is het natuurlijk vanuit economisch oogpunt kostelijke zonde, een pand met de duurste vierkantemeter-prijs van Nederland, waar je zelden meer dan vier, vijf mensen tegelijk ziet. Gerard Reve beschreef indertijd de huisvrouwen met boodschappentassen die daar niet komen uit godsvrucht, maar om even gratis en beschut tegen de elementen te zitten uitrusten van het winkelen. Het is een verdwijnend genre. Gratis uitrusten is tegenwoordig geen attractie meer, geloof ik. Trouwens, ik kom er nooit vandaan zonder geld uit te geven: een kaarsje branden voor iemand met kanker of een klotehuwelijk kan nooit kwaad, God of geen God, en ik werp ook altijd een euro in de gleuf ‘voor de missie’, al was het alleen maar voor het gezellige idee van zo’n priester in een kookpot met dansende wilden eromheen. Gisteren was ik er weer even. Er waren maar twee andere mensen, jonge mannen, die ik, als er niet telkens zo’n gezeik 17
van kwam, ‘negers’ zou noemen. Ze waren allebei goed en smaakvol gekleed in grijze pakken, en een van de twee had daarbij een grote, witte ijsmuts op. Met een pompon. Dat hebben ‘negers’ vaker, wie weet waarom mag het zeggen. Ze zaten te bidden alsof hun leven ervan afhing. Wie weet wás dat ook wel zo. Het was een soort bidden dat je ‘blanken’ (dat woord mag geloof ik wél, begrijpt u het, begrijp ik het) nooit ziet doen: er kwam wanhopig handenwringen aan te pas, kronkelingen van het gehele lichaam, vertwijfelde blikken uit bloeddoorlopen ogen, geprevel dat af en toe oplaaide in kleine kreetjes: als de kerk zwepen ter beschikking had gesteld hadden die jongens beslist niet teruggedeinsd voor een stevig potje flagellatie, zoveel was zeker. Wat zou er aan de hand zijn? Kwamen ze om een gunst vragen of hadden ze wat goed te maken? Ik ging een paar rijen achter ze zitten om te kijken hoe het afliep, en intussen even Gods zegen over mijn kinderen af te smeken. Ik zat er tóch. Nou, een kwartier duurde het zéker wel, dat geweeklaag en tandengeknars van die jongens, dat kon God in Zijn zak steken. Maar toen was het ook opééns klaar. De ijsmuts sloeg zijn makker op de schouder en zei hardop: ‘Let’s go, man...’ Lachend en vrolijk pratend liepen ze de kerk uit, en toen ze de McDonald’s aan de overkant binnengingen was de ijsmuts zelfs aan het schateren. Het bidden had blijkbaar goed geholpen. Dat viel me nou eens reuze mee, van God.
18
Eekhoorntje
Ik denk de laatste dagen veel aan Simon Carmiggelt. Carmiggelt, de grootste columnist die Nederland ooit heeft voortgebracht, is dood en vergeten. Even kwam hij van de week weer in de publiciteit omdat zijn standbeeld was gestolen. Het werd kapotgeslagen teruggevonden in talloze kleine stukjes. Carmiggelt zelf zou daar stellig om gelachen hebben, want ook zijn oeuvre bestond uit talloze kleine stukjes. Zulke parallellen vond hij leuk. In één van die stukjes beschreef Carmiggelt hoe hij ’s nachts in bed een geniale inval kreeg. Omdat hij, zelfs half slapend, begreep dat hij die inval de volgende ochtend vergeten zou zijn, wist hij zich ertoe te zetten het warme bed te verlaten en zijn gedachten op te schrijven. Toen hij de volgende ochtend ontwaakte en met een feestelijk gevoel naar zijn blocnote greep, bleek er alleen maar te staan: ‘eekhoorntje op lange weg’. Iedereen die weleens wat schrijft (en andere mensen wellicht ook) kent dit fenomeen. ’s Nachts lijken gedachten vaak verheven, geestig of anderszins meeslepend, maar bij daglicht blijft er niets van over. Collega Peter Middendorp vond eens in zijn kladblokje de fascinerende frase: ‘Interessante gedachten zijn de moeite waard,’ en Rob Hoogland keek ’s ochtends verbaasd naar het beknopte tekstje: ‘Blaffende kat’. Hij had bij het opschrijven geschaterd van het lachen, verzekerde zijn vrouw hem. Zelf gebruik ik voor nachtelijke invallen het virtuele notitieblokje op mijn iPhone. Die teksten zijn tenminste de volgende dag nog ontcijferbaar, in tegenstelling tot mijn eigen handschrift. Ik geef de oogst van de afgelopen weken hier onge19
censureerd weer: ‘Wonderkinderen met piano’s. Waarom weten mensen geen lidwoorden? Chinese menukaart. Vrouwen die zich “muismatje” noemen. Des Knaben Wunderhorn. Dat stomme liedje van de klm. The cheesegrater. Zuppa inglese is een pompeuze pudding. Foto’s van dieren die net als mensen doen. Iets over stencils die naar marsepein ruiken. Boelie en de deuk in de auto. Carmen Miranda.’ Bij een deel van bovenstaande onzin weet ik na enig nadenken trouwens nog wel degelijk wat ik er tijdens het opschrijven mee heb bedoeld. Ik houd bijvoorbeeld veel van Carmen Miranda, ‘The Brazilian bombshell’, een in de jaren dertig en veertig wereldberoemde zangeres en actrice met de krankzinnigste fruithoeden op haar hoofd. Ik neem me al een tijdje voor een stukje over haar te tikken. Evenzo over mijn zoontje Boelie en de deuk die hij geheel ongevraagd in onze auto reed. Maar vrouwen die zich ‘muismatje’ noemen? Geen idee. Des Knaben Wunderhorn? Daar bedoelde ik vast iets smerigs mee. Stencils die naar marsepein ruiken? Ja, stencils roken inderdaad naar marsepein. Nou, en? Vanochtend bleek de computer aan te staan. Mijn laatste nachtelijke inval was blijkbaar zó geniaal geweest dat ik hem niet aan mijn iPhone had durven toevertrouwen, maar alleen aan het moederschip zelf. Daar stond het, linksboven in een verder leeg document: ‘eierdop’. Eierdop. Daar was ik voor uit bed gekomen, in de ijzige kou. Eierdop. Wat moet ik met een eierdop? Ik zet een zacht ei gewoon in een borrelglaasje. Ei-er-dop! Wat een lomp en lelijk woord! Nee, zo zie je maar weer, zelfs slapend was Carmiggelt een groot schrijver. Vergeleken bij mijn wezenloze eierdop is dat schattige ‘eekhoorntje op lange weg’ eigenlijk een wonder van poëzie.
20
IJspret
Zondagochtend blijkt de waterleiding bevroren. Wat nu? ‘Ha, eindelijk gebéúrt er eens wat!’ verkneukelt mijn zoontje Boelie zich met dezelfde misplaatste maar onuitroeibare jongensachtige zucht naar avontuur als zijn grootvader indertijd de invasie van de Duitsers in Nederland verwelkomde. Zijn kleine broertje constateert opgewekt ‘dat we nu dus gaan verhuizen,’ maar dat lijkt toch wat voorbarig: huisgenoot P. maakt, voor zijn doen opmerkelijk behendig, met de föhn een eind aan het ongemak. Jammer voor de kinderen, die juist romantisch sneeuw wilden gaan smelten in pannetjes, voor de ochtendthee. Nou ja, schaatsen is óók leuk. Door een wonder (ik bedoel: door mijn vooruitziende blik en doortastend optreden) is iedereen nu eens wél in het bezit van goed passende, geslepen schaatsen. Alleen nog even een paar uurtjes zoeken naar dikke sokken, wanten, mutsen en sjaals, maar dan rijden we ook, juichend als in een poedersoepreclame, de ijspret tegemoet. De Loosdrechtse plassen liggen er een beetje verbaasd bij onder al die onverwachte winterse commotie. De ramen van de bordkartonnen zomerhuisjes op de aanpalende camping vertonen kitscherige ijsbloemen, aan de deur van een uitspanning hangt een briefje: ‘Wegens bevroren waterleiding zijn wij helaas genoodzaakt de ijssalon te sluiten’ en langs de stijf bevroren kust staat een bord ‘verboden te duiken’ stilletjes ongerijmd te wezen. Op het ijs ontrollen zich in rap tempo de onverslijtbare Polygoon-journaalbeelden. Een kogelrond ingepakte, blozende baby die kraaiend van pret wordt voortgetrokken op een slee. 21
Een bejaard maar nog steeds verliefd stel dat stijf gearmd rondzwiert op antieke, krullerige Friese doorlopers. Een hond met sokjes aan die beurtelings luid blaft en proestend in de sneeuw hapt. Kleuters, wankel op de enkeltjes achter een oude keukenstoel, tussen de rondflitsende tienjarige jongetjes. Dat éne pikzwarte meisje met felle ogen, dat iedereen eruit schaatst. Een man met een onmiskenbaar rayonhoofd, die deskundig fronsend in de ijslaag staat te prikken. De 46-jarige huisvrouw die, bij ontstentenis van een wc, gehurkt achter een transformatorhuisje haar eigen schaatsen onderwatert. En koek en zopie, natuurlijk. Joop den Uyl zei het indertijd al: ‘We are a nation of undertakers.’ Hij drukte zich wat onhandig uit (een undertaker is een begrafenisondernemer), maar we begrijpen toch wat hij bedoelde: geen wak in de markt of er is wel een handige Hollander die erin springt. Op de ijsvlakte is een kraampje verrezen, bemand door een stel tienermeiden die hun vader met ketels koffie laten slepen en zelf de poen opstrijken. ‘Twee euro vijftig voor een warme chocomel!’ foeteren mijn kinderen. Maar ze slurpen toch gretig van de dampende bekers. Achter me staat een man, type geslaagde randstedelijke dertiger, naast een dito vrouw woedend in een broodje worst te bijten. Tussen twee happen sist hij tegen zijn metgezel: ‘Curaçao, Curaçao, Curaçao. Altijd maar dat gezanik over Curaçao. Kunnen we nu misschien gewoon gaan schaatsen? En het voor één keer níét over Curaçao hebben?’ Hij heeft gelijk. Curaçao is wel héél ver weg van dat bevroren meer, waarboven de maan reeds bleekgeel opkomt. De avond valt en de kou wordt nijpender. Onderweg naar huis hoop ik hartstochtelijk dat de waterleiding niet weer bevriest. Mijn kinderen hopen minstens even hartstochtelijk van wél. In dat laatste geval gaan we denk ik tóch maar verhuizen. Desnoods naar Curaçao. 22
Gonzo
In een druk beklant café aan de gracht probeerde ik met koffie (het was pas vier uur) weer een beetje warm te worden, en dacht intussen na over mijn leven. Zoiets kun je beter niet doen. Op de koop toe kwamen er twee mooie, jonge meisjes binnen die dat hele leven nog vóór zich hadden. Ze waren lang, slank en toch stevig, met frisse rode wangen en allebei zo’n slordig bedoeld knotje waar in werkelijkheid nogal wat tijd en aandacht in zit. Studentes communicatiewetenschappen, dat type. Een blonde en een rossige. ‘Nou, ik héb er een, hoor,’ zei de rossige. Uit haar rugzak trok ze een handpop tevoorschijn. Gonzo was het, de wat sukkelige vogel met de kromme snavel uit de Muppetshow, die aan het eind van elke aflevering steeds weer vergeefs op een trompet probeert te blazen. Ik heb ’m zelf ook. ’s Lands sluwste kruidenier verkoopt die Muppets voor één euro aan iedereen die, na investering van negentig euro aan boodschappen, de tegenwoordigheid van geest bezit die kleine rotstickertjes niet te verliezen, maar op een klein rotkaartje te plakken. En dit kaartje óók weer niet te verliezen, maar bij een volgend bezoek aan de caissière te overhandigen. En dan heb je dus nog maar één Muppet, terwijl er acht verkrijgbaar zijn. Dat wil zeggen, verkrijgbaar zouden móéten zijn, want de populairste zijn meestal uitverkocht. Het is om gek van te worden, zeker als je kinderen hebt die de toevoer van stickers, kaartjes en poppen nauwlettend in de gaten houden. Dagelijks word ik bij thuiskomst uit de supermarkt gefouilleerd, en áls ik een nieuwe Muppet te pakken heb, is het altijd de verkeerde. 23
‘Gelukkig hoef ik alleen Animal nog,’ dacht ik, counting my blessings. Terwijl ik ongerust berekende dat ik de afgelopen weken dus voor een godsvermogen aan boodschappen had gedaan, greep het blonde meisje de pop en stak haar hand erin. ‘Hee Sanne,’ riep ze met een krakende Gonzo-stem terwijl ze de snavel van de Muppet open en dicht liet gaan. ‘Heee Sanne. Dat was niet zo best hè? Zoiets doe je niet bij je beste vriendin toch, Sanne?’ De rode keek gegeneerd om zich heen. ‘Doe niet zo flauw...’ siste ze. ‘Neeee, Sanne,’ kraste Gonzo voort, veel te hard, op verbeten opgewekte toon. ‘Neeee dat kun je Tessa niet zomaar aandoen! Tessa ligt er al nachten wakker van, als je dat maar weet!’ De rossige begon met haar ogen te rollen. ‘Jezus, Tess, hou nou effe op hee,’ kreunde ze. Maar Tessa wist van geen ophouden. ‘Sanne? Hee, Sanne? Kan het misschien zo zijn dat jij soms een heel klein beetje te veel aan jezelf denkt? En een heel klein beetje te weinig aan anderen?’ zanikte de pop. De rossige stond met een ruk op en greep haar rugzak. ‘Ik heb hier nu echt even geen zin in,’ zei ze. ‘We bellen wel.’ Met grote stappen liep ze het café uit. De blonde keek haar geschrokken na. Zó was het blijkbaar nou ook weer niet bedoeld. Ze schudde de pop van haar hand, liep aarzelend naar de uitgang en verdween. Gonzo lag nog op het tafeltje. Ik had ’m zó kunnen meenemen. Maar ik had hem al.
24