de trage acceptatie van snelle media
* Tiele-lezing 2010.indd 1
09-03-10 11:20
De jaarlijkse Tiele-lezing wordt gesponsord door Centraal Boekhuis, Culemborg en Amsterdam University Press, Amsterdam
Vormgeving omslag en binnenwerk Korpershoek Ontwerpen, Amsterdam isbn 978 90 8964 237 0 e-isbn 978 90 4851 264 5 nur 615 © tekst Jos de Haan / foto’s Marion Duimel / Amsterdam University Press, Amsterdam 2010 www. aup. nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
* Tiele-lezing 2010.indd 2
09-03-10 11:20
jos de haan
De trage acceptatie van snelle media tiele-lezing 2010 Met foto’s van Marion Duimel
dr. p.a. tiele-stichting amsterdam university press
* Tiele-lezing 2010.indd 3
09-03-10 11:20
* Tiele-lezing 2010.indd 4
09-03-10 11:20
D
e toekomst fascineert ons. We kijken graag vooruit en mijmeren over hoe het zou kunnen worden, hoe ons leven er over enkele of vele jaren uit zal zien. Soms schieten ons inzicht en fantasie tekort en roepen we de hulp in van anderen. Vroeger genoten waarzeggers enige status als het om het reduceren van onzekerheid over de toekomst ging. Tegenwoordig laten we voorspellingen graag over aan futu rologen en trendwatchers. Het aantal personen dat op deze manier de kost verdient is volgens Rein de Wilde in zijn boek De voorspellers zo groot geworden dat er sprake is van een aparte bedrijfstak: de toekomstindustrie.1
Opkomst van nieuwe technologie
Mocht een dergelijke bedrijfstak inderdaad bestaan, dan heeft de opkomst van inter net beslist een impuls gegeven aan de toekomstindustrie. Talrijk zijn immers de verwachtingen over de gevolgen van internet. Voor alle maatschappelijke terreinen is de impact van deze nieuwe technologie onder de loep genomen. Vaak zijn dat tegenstrijdige verwachtingen. Volgens de optimisten zou internet een impuls geven aan ons sociale leven. We zouden onze sociale contacten uitbreiden en verbeteren. Omdat we altijd en overal met elkaar in verbinding staan, kunnen we deelnemen aan sociale gemeenschappen, vrij van geografische beperkingen en zonder onderscheid naar sekse, etnische achter grond, handicap of sociaaleconomische achtergrond.2 Bovendien zou de nieuwe netwerksamenleving meer langs meritocratische lijnen van talent en interesse georganiseerd zijn en op gedeelde waarden zijn gebaseerd.3 Zo versterkt nieuwe tech nologie zowel het gemeenschapsgevoel als de individualisering, wat burgers vrijer en betrokkener maakt. Toekomstvorsers met een pessimistischer inslag zien in de opkomst van informatie- en communicatietechnologie (ICT) voornamelijk een bedreiging voor de sociale samenhang. Mensen zouden eenzamer worden en gefragmenteerder gaan leven door het gebruik van internet. Ze zouden gekluisterd aan huis steeds meer tijd besteden aan online-activiteiten in plaats van aan de echte wereld. Bovendien kan onlinecommunicatie nooit de diepe betekenissen hebben van ontmoetingen in levenden lijve.4 Vrij onverwachts sloot de koningin zich met haar kersttoespraak van 2009 aan bij deze beschouwing.
5
* Tiele-lezing 2010.indd 5
09-03-10 11:20
jos de haan
Een vergelijkbare tegenstelling tussen utopische en dystopische scenario’s is er ook voor de informatievoorziening. Volgens de utopisten zou de rijkdom aan informatie op internet van mensen beter geïnformeerde burgers maken. Hierdoor zouden zij mondiger worden, beter voor hun belangen op kunnen komen en de grotere politieke betrokkenheid zou leiden tot een democratischer samenleving. Volgens een dys t0pische beschouwing worden burgers daarentegen geconfronteerd met information overload, raken ze in verwarring en trekken zij zich terug in hun eigen kleine leefwereld. Met de nieuwe mogelijkheden om zelf informatie aan het net toe te voegen (user generated content) is een herhaling van de tegenstrijdige verwachtingen zichtbaar. Volgens de utopisten wordt door de opkomst van dit zogenoemde Web 2.0 de creati viteit van gebruikers gestimuleerd, hun zelfexpressie aangemoedigd en hun sociale verbondenheid vergroot. De visie van de dystopisten staat hier haaks op en zij vinden dat het Web 2.0 de kwaliteit en betrouwbaarheid van informatie aantast, dat het de waarheid ondermijnt en het publieke debat verzuurt. De waarde van expertise en ervaring gaat verloren, de kwaliteitsmedia gaan ten onder. De waarheid zal zoals wel vaker ergens in het midden liggen. Maar waar? Tegenstellingen van droomscenario’s en doemscenario’s vragen om empirisch onderzoek. Op basis hiervan is vast te stellen welke uitspraken aanspraak op realiteitswaarde kunnen maken. Hoe gaat het nu met die mensen die we vroeger de lezers, de luisteraars en de kijkers noemden? Hoe hebben zij de overstap van analoog naar digitaal gemaakt? Hoe informeren zij zich in een tijdperk van onbeperkt digitaal informatieaanbod? Het publiek is niet meer uitsluitend consument van informatie. Steeds meer mensen voegen zelf informatie toe aan internet en zijn daarmee in een mediale omgeving ook producent van informatie geworden. Maar in hoeverre zijn zij daadwerkelijk productief en met welke gevolgen? Reden genoeg om de blik op de burger als consument en producent van informatie te leggen. Hoe doen zij het eigenlijk? Daarbij zal ik de nadruk leggen op de verspreiding van nieuwe technologie en op de relatie met het mediagebruik in de vrije tijd. Hoe de opkomst van internet het werk verandert of hoe nieuwe media het onderwijs veranderen komt hier niet aan bod. Centraal staat wel de manier waarop nieuwe media het lezen, schrijven en kijken verandert.
6
* Tiele-lezing 2010.indd 6
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
Verspreiding van nieuwe technologie
De digitalisering van de leefwereld heeft zich in Nederland in een periode van ongeveer een kwart eeuw voltrokken. In de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw kwamen er personal computers op de markt die voor een voorhoede van gebrui kers aantrekkelijk waren. Een internetaansluiting had zo’n pc niet. Op dat moment werd de pc vooral gebruikt als veredelde typemachine en deed nuttig werk voor kenniswerkers. Voor studenten was een pc nog veel te duur. In 1985 had 18% van de Nederlanders thuis een pc. Dit aandeel zou geleidelijk stijgen naar 93% in 2009.5 In de tussentijd werden computers niet alleen veel krachtiger, maar ook goedkoper en de gebruiksmogelijkheden namen sterk toe. De belangrijkste ontwikkeling was wel de aansluiting op internet. Vooral nadat in 1993 het world wide web toegankelijk werd, waardoor gebruikers makkelijker konden navigeren, werd internet ook buiten de kring van universiteiten en grote bedrijven aantrekkelijk. De verspreiding van internet kwam weliswaar later op gang dan de pc, maar voltrok zich een stuk vlugger. In ongeveer vijftien jaar veranderde het internetgebruik van een technologisch speeltje van veelal hoogopgeleide kenniswerkers tot een vermaaksmedium voor vrijwel iedereen. In 1995 had nog maar 4% van de Nederlanders
7
* Tiele-lezing 2010.indd 7
09-03-10 11:20
jos de haan
thuis de beschikking over internet. Dit aandeel steeg naar 46% in 2000 en naar 93% in 2009.6 Vooral communicatietoepassingen maakten internet aantrekkelijk. Aanvankelijk was dat vooral e-mail, later kwamen daar allerlei mogelijkheden bij zoals instant messaging (vooral msn), social networking sites (denk aan Hyves) en weblogs. De verspreiding van de mobiele telefoon is nog weer sneller gegaan. Midden jaren negentig was een mobiel vooral weggelegd voor zakenlieden en binnenvaartschippers; 1998 bleek een omslagjaar te zijn. Wie voor dat jaar een mobiele telefoon had behoorde tot de voorhoede van gebruikers en wie na 1998 nog geen mobiel had kon al vlug tot de laggards gerekend worden. In 1998 had 32% van de Nederlanders een mobieltje. Drie jaar later was dat al 84% en al snel daarna was het heel moeilijk om nog een Nederlander te vinden die geen mobiele telefoon had. De huidige toestellen hebben bovendien veel meer gebruiksfuncties dan alleen spraak. Velen stapten over op een smartphone, zodat ze ook mobiel konden internetten, muziek beluisteren of filmpjes kijken. Nieuwe media verspreiden zich snel onder sommige bevolkingsgroepen en langzaam onder andere. Steeds hebben jongeren, hoogopgeleiden en personen met een hoog inkomen vooropgelopen. Die voorsprong is nog steeds waarneembaar, deels in het bezit maar steeds meer in het gebruik en in digitale vaardigheden. De verspreiding van het bezit wordt met enige vertraging gevolgd door de ontwikkelingen van het gebruik. Niet iedereen die de beschikking heeft over nieuwe technologie maakt er ook daadwerkelijk gebruik van. Dat gebruik kan afgemeten worden aan het percentage van de Nederlandse bevolking dat in de vrije tijd ten minste een kwartier per week de pc gebruikt en aan het gemiddeld aantal uur per week dat gebruikers achter het computerscherm zitten. Het gebruikspercentage nam toe van 23% in 1995 via 45% in 2000 naar 68% in 2005.7 In die periode steeg het computergebruik sneller dan het computerbezit, hetgeen betekent dat het niet-gebruik van beschikbare pc’s afnam. Het gemiddeld aantal uren dat pc-gebruikers actief zijn was jarenlang constant op bijna vier uur per week, maar na 2000 steeg het naar vijfeneenhalf uur in 2005. De stijging kwam geheel voor rekening van het onlinecomputergebruik, aangezien het offlinegebruik wel constant bleef. Voor de gestegen populariteit van het internet gebruik valt een aantal redenen aan te geven. De inbelverbinding verdween vrij snel om plaats te maken voor het abonnement. Daarmee hoefde niet meer per telefoontik afgerekend te worden, maar kon men voor een vast bedrag onbeperkt surfen. Steeds meer gebruikers stapten over op breedband en de hogere snelheid van die verbinding maakte veel meer toepassingen aantrekkelijk zoals het downloaden van muziek en later films. Vanaf 2003 zagen steeds meer Web 2.0-toepassingen het licht en kreeg de
8
* Tiele-lezing 2010.indd 8
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
gebruiker meer mogelijkheden om zelf informatie aan het net toe te voegen. Massaal werden profielen aangemaakt op sociale-netwerksites. Er werden vele weblogs gestart en sommige werden ook nog regelmatig bijgehouden. De tijd die Nederlanders thuis achter de computer doorbrengen is onder alle bevolkingsgroepen sterk gestegen. Dit neemt niet weg dat de verschillen tussen bevol kingsgroepen eerder groter zijn geworden dan kleiner. Onder tieners was in 2005 de gebruiksduur het grootst, met gemiddeld 8,5 uur per week. De groepen die vooropliepen bij de verspreiding van de apparatuur zijn ook de groepen met de grootste duur en diversiteit van gebruik. Tot de achterblijvers behoren vooral ouderen, maar in mindere mate ook lager opgeleiden en personen die het huishouden als belangrijkste dagtaak hebben. Om met nieuwe media overweg te kunnen zijn digitale vaardigheden van groot belang, net als vroeger leesvaardigheid de weg naar de gedrukte media vrijmaakte. De digitale geletterdheid verschilt tussen sociaaldemografische groepen. Verschillen in digitale vaardigheden zijn er vooral tussen jongeren en ouderen. Marc Prensky spreekt zelfs over jongeren als digital natives, terwijl ouderen op hun best digital immigrants zijn.8 De huidige jongeren zijn de eerste generatie die met internet is opgegroeid, terwijl ouderen als een van de laatste groepen hun weg ernaartoe vinden. Eenmaal online bewaren ouderen vaak een afstandelijke houding ten opzichte van de nieuwe technologie. Zij beschikken minder dan jongeren over digitale vaardigheden.9 Hetzelfde geldt voor laagopgeleiden, allochtonen en niet-werkenden. Volgens Prensky krijgen ze die vaardigheden in de loop van de tijd wel onder de knie, maar ze behouden altijd hun ‘digitale accent’. Als immigranten zouden ze altijd met één been in de oude wereld blijven staan, in dit geval de wereld van de oude media. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de voorkeur voor het type medium als het gaat om informatie zoeken. In de afgelopen decennia zijn technologische ontwikkelingen elkaar steeds sneller opgevolgd, maar inmiddels heeft vrijwel iedereen de weg naar wat ooit de digitale snelweg heette gevonden. Er zijn verschillen ontstaan tussen Nederlanders in de intensiteit en de diversiteit van het gebruik van nieuwe media. Deze verschillen zijn in belangrijke mate gekoppeld aan digitale vaardigheden en daarmee ook aan de vertrouwdheid in de omgang met nieuwe media.
9
* Tiele-lezing 2010.indd 9
09-03-10 11:20
jos de haan
Afscheid van gescheiden media
Inmiddels wordt het steeds moeilijker om oude en nieuwe media te onderscheiden. De krant is niet meer uitsluitend van papier, maar ook online te raadplegen. Het boek is ook als digitaal bestandje beschikbaar en de radio kunnen we eveneens via internet en de mobiele telefoon beluisteren. Zelfs televisie is lang niet meer altijd dat toestel dat centraal in de woonkamer staat. Digitalisering maakt het mogelijk om content via verschillende kanalen te verspreiden. De voorheen gescheiden infrastructuren van radio, televisie en telefonie zorgen inmiddels voor de overdracht van alle digitale inhoud inclusief de persoonlijke communicatie. Dezelfde content is nu via verschillende distributiekanalen op verschillende platforms te lezen, te beluisteren en te bekijken. De consument kan zelf kiezen welk platform hij of zij gebruikt om zich te informeren, om zich te amuseren of om te communiceren. De convergentie van diverse massamedia en telecommunicatie heeft ervoor gezorgd dat verschillende mediabranches samensmelten. Het bekendste voorbeeld vormt het ongelukkige huwelijk tussen American Online (AOL) en Time Warner, eigenlijk een fusie van oude en nieuwe media. Inmiddels zijn hun wegen weer gescheiden. De traditionele producenten van content proberen de consument zo goed mogelijk te bereiken door hun content via verschillende mediakanalen te verspreiden (crossmedialiteit) en per kanaal meerdere mogelijkheden te benutten (multimedialiteit). Via een crossmediale strategie worden de specifieke eigenschappen van de beschikbare mogelijkheden optimaal benut. Alle content en instrumenten worden zodanig op elkaar afgestemd dat ze elkaar aanvullen en versterken. Een boek verschijnt niet alleen op papier en mogelijk als e-book, maar ook met een website met meer informatie over de schrijver en de achtergronden van het boek. Een filmpje op YouTube kan de presentatie van het boek of de ontvangst van een literaire prijs laten zien. Crossmedialiteit is op zich niet nieuw, maar de mogelijkheden zijn door de digitalisering wel veel groter geworden. Gezien die verruiming is het voor mediabedrijven niet meer de vraag of een crossmediale strategie nodig is, maar juist hoe, wanneer en via welke media zij deze moeten inzetten om hun afzet te vergroten. Multimedialiteit wijst op de mogelijkheid om op één platform tekst, beeld en geluid te combineren. Zo biedt de website van een krant de mogelijkheid om tekst te lezen, foto’s te bekijken, interviews te beluisteren of videofilmpjes te bekijken. De website van de NOS bevat video- en geluidsfragmenten, diavoorstellingen en de gelegenheid om op artikelen te reageren. Hiermee wil het de belangrijkste nieuwssite in Nederland worden, een privilege dat vooralsnog voorbehouden is aan nu.nl. Verder
10
* Tiele-lezing 2010.indd 10
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
is het video- en geluidsarchief van de NOS van de afgelopen twee jaar toegankelijk gemaakt, met verbeterde kwaliteit van video’s, waardoor videofragmenten beter beeldvullend bekeken kunnen worden op de computer of via de tv. Een belangrijk onderscheidend kenmerk van de oude media ten opzichte van de nieuwe is interactiviteit. De gebruiker kreeg een actievere rol en het eenrichtingsverkeer in het medialandschap maakte plaats voor verkeer uit beide richtingen. Gebruikers kregen mogelijkheden om informatie te manipuleren en om zelf informatie toe te voegen. Ondanks het belang dat aan het begrip gehecht wordt bestaat er geringe consensus over de definitie van interactiviteit. Over het algemeen worden de volgende mogelijkheden er wel onder verstaan. Een basale vorm van interactiviteit is de mogelijkheid tot reactie of feedback. Wederkerige communicatie zoals bij chatten en video-conferencing gaat een stap verder. Gelegenheid bieden om een selectie te maken uit het aanbod door bijvoorbeeld een hyperlink op te nemen vormt een derde mogelijkheid. Ten vierde is er modificatie waarbij een gebruiker de mediaboodschap naar eigen wens of inzicht aanpast zoals bij wiki’s die zelfs volledig afhankelijk zijn van de input van gebruikers.10
11
* Tiele-lezing 2010.indd 11
09-03-10 11:20
jos de haan
Juist door de mogelijkheden van interactiviteit is de mediagebruiker niet meer alleen consument maar ook producent van informatie geworden. Al in 1980 beschreef Alvin Toffler de ingrediënten van verandering in mediagebruik. Het individu krijgt meer macht doordat hij meer kan selecteren in het aanbod en omdat hij ook zelf producent van informatie wordt. Hij introduceerde het begrip ‘prosumer’, een samenvoeging van producer en consumer, om te benoemen dat de consument deel zou gaan uitmaken van het creatieve proces, zodat de producten volgens zijn of haar individuele specificaties gemaakt worden.11 Twee decennia later kwamen hiervoor ook de technologische middelen. Doorslaggevend hierin was de opkomst van het Web 2.0, dat gebruikers de mogelijkheid biedt om zelf informatie aan het web toe te voegen. De hoeveelheid user generated content nam in de eerste vijf jaar van het nieuwe decennium snel toe. Maar lang niet iedereen sms’t naar televiesieprogramma’s, schrijft een reactie of recensie op een boekensite, schrijft een weblog, draagt bij aan een wiki, plaatst een filmpje op YouTube of twittert een reactie op het laatste nieuws. De gebruiker consumeert nog altijd veel meer dan hij produceert.
Veranderend mediagebruik
De opmars van internet gaat samen met opmerkelijke verschuivingen binnen de tijd die Nederlanders aan media en ICT besteden. Het Sociaal en Cultureel Planbureau voert al sinds 1975 om de vijf jaar het Tijdbestedingsonderzoek (TBO) uit waarin enkele duizenden respondenten per kwartier aangeven hoe zij gedurende een week in oktober hun tijd hebben besteed. Hieruit blijkt dat het zogenoemde mediatijdbudget al decennia stabiel is op zo’n 19 uur per hoofd van de bevolking per week (als hoofd activiteit). De samenstelling van dat tijdbudget is echter wel danig veranderd. Sinds de intrede van pc en internet in de Nederlandse huishoudens steeg de tijdsbesteding aan deze nieuwe media tot gemiddeld 3,8 uur per week in 2005. Binnen een constant mediatijdbudget moet dat wel ten koste zijn gegaan van het gebruik van andere media. Het lezen van gedrukte media geeft al geruime tijd een gestage teruggang te zien, al lijkt die sinds 2000 wat te minderen. Deze leestijd daalde in de periode tussen 1975 en 2000 van 6,1 uur naar 3,9 uur, en vervolgens tot 3,8 uur in 2005. Op een periode van dertig jaar was die daling in ongeveer gelijke mate waarneembaar bij het lezen van boeken, van tijdschriften en van dag- en nieuwsbladen. De daling van de leestijd kreeg dus al grotendeels haar beslag voor de opmars van internet. De invloed van het televisiekijken wordt door Knulst en Kraaykamp aangewezen als de
12
* Tiele-lezing 2010.indd 12
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
belangrijkste oorzaak van de ontlezing, maar ook andere factoren hebben eraan bijgedragen.12 De drukkere levens van Nederlanders vormen een tweede oorzaak. In steeds meer huishoudens werkt zowel de man als de vrouw, en moeten beiden taken op het gebied van betaalde arbeid en huishoudelijk werk met elkaar combineren. In zulke gezinnen is het moeilijker geworden om nog de rust te vinden om gedrukte media te lezen. Een derde oorzaak is de uitdijing van de vrijetijdsmarkt. Er is nu veel meer te doen dan in het midden van de jaren zeventig. Wij zijn of voelen ons ook in de vrije tijd gehaaster. Hierdoor resteert minder tijd of rust om geconcentreerd te lezen. Ten slotte wijzen Knulst en Kraaykamp op de overvloed aan lectuur die tot verzadiging van de leesbehoefte kan leiden. Ze spreken zelfs over een bijna dolgedraaide drukpers die tegenzin kan oproepen. Vergeleken met dit complex aan factoren is de impact van internet hooguit bescheiden te noemen. Tussen 1995 en 2005 daalde de totale tijd die Nederlanders in gedrukte media lezen met minder dan een uur, terwijl het internetgebruik groeide naar een gemiddelde van 2,5 uur per week. De tijd die Nederlanders online doorbrengen steeg vooral na 2000 toen de leestijd nagenoeg stabiliseerde. Bovendien zijn er in de periode 1995-2005 meer tweeverdienersgezinnen gekomen en is de groei van de vrijetijdsmarkt geenszins afgenomen. Het relatieve gewicht van de verschillende
13
* Tiele-lezing 2010.indd 13
09-03-10 11:20
jos de haan
factoren is nog onbekend, maar duidelijk is wel dat de leestijd minstens zoveel te lijden heeft gehad van andere concurrerende factoren dan van het internetgebruik. De televisiekijktijd steeg vooral in de eerste helft van de jaren tachtig, nog voor de introductie van allerlei commerciële zenders. Daarna groeide de kijktijd maar langzaam om vervolgens tussen 2000 en 2005 scherp te dalen met ruim anderhalf uur per week (-13%). Vooral de publieke omroep moest een veer laten. Niet het lezen, maar de kijktijd werd het slachtoffer van meer internetgebruik. Tot 2005 kon het internetgebruik hooguit in zeer beperkte mate als een directe vervanging van het gebruik van oude media worden aangemerkt. In 2005 konden we immers al online televisiekijken en online kranten of nieuwssites lezen. Dat jaar is voor het eerst het internetgebruik in meer detail gemeten. Het kijken naar streaming video en luisteren naar streaming audio nam slechts 0,1 uur in beslag. De sterke daling van de kijktijd kan dus zeker niet toegeschreven worden aan een migratie van kijkers naar internet. Ook het lezen van onlinenieuws/kranten besloeg maar 0,1 uur. Wel besteedden Nederlanders in 2005 een klein half uur per week aan het gericht zoeken naar informatie op internet en nog eens zo’n twintig minuten aan het zomaar wat surfen. Dit alles bij elkaar genomen kwam het informatiegerelateerde internetgebruik op bijna een uur. We naderen echter wel een omslagpunt. Uit recent onderzoek van het CBS blijkt dat in 2008 13% van de internetters veel meer nieuws leest op internet dan in de krant, en nog eens 24% doet dat een beetje meer. Daarmee zijn we op weg naar het punt waarop een groter aantal Nederlanders meer nieuws online volgt dan via de papieren krant.13 Welke informatie op internet gelezen of bekeken wordt en hoe divers het zoekgedrag is valt op basis van tijdsbesteding niet vast te stellen. De relevantie van internet voor het zoeken naar informatie komt duidelijker naar voren als mensen gevraagd wordt welke informatiebronnen zij gebruiken voor verschillende onderwerpen. In het TBO is sinds 1995 gevraagd naar het gebruik van de diverse informatiemedia voor zeventien onderwerpen. Deze gegevens werpen een interessant licht op de verschuivingen in het gebruik van media als informatiebron. In 2000, het eerste jaar dat hierbij naar het gebruik van internet is gevraagd, speelde internet als informatiebron een zeer bescheiden rol. Nog geen kwart van de bevolking benutte internet om er informatie over ten minste een van de zeventien onderwerpen te zoeken. Andere media werden veel vaker gebruikt, vooral de televisie en de dagbladen. In 2005 was de dominantie van televisie en kranten in de nieuwsvoorziening nog steeds evident, maar internet was wel gestegen in de rangorde van de informatiebronnen. Het net werd al door meer mensen geraadpleegd dan tijdschriften of teletekst en naderde de radio in populariteit. In 2005
14
* Tiele-lezing 2010.indd 14
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
15
* Tiele-lezing 2010.indd 15
09-03-10 11:20
jos de haan
gaf 38 procent van de Nederlanders aan internet te gebruiken voor ten minste een van de zeventien onderwerpen. Het meest populair was informatie over nieuwe media zelf. Andere onderwerpen waarvoor internet relatief belangrijk is zijn buitenlands en binnenlands nieuws, buitenlandse en binnenlandse politiek, onderwijs, verkeer en consumenteninformatie. Een vergelijking van informatiebronnen wijst duidelijk op een substitutie van voorkeuren onder de bevolking. Terwijl de belangstelling voor de onderwerpen constant bleef en internet belangijker werd, verloren alle andere media terrein en daarbij de dagbladen en de tijdschriften het meest. Nog is het wel zo dat internet vooral een aanvullend medium is op de andere media. Het gemiddeld aantal gebruikte informatiebronnen per onderwerp bleef stabiel. Mediagebruikers zijn op zoek naar een nieuw evenwicht tussen oude en nieuwe media, naar een balans tussen kwaliteiten als rust en verdieping van de oude media en verdiensten van snelheid en verbinding van de nieuwe media. Die balans zal met grotere vertrouwdheid met nieuwe media en verdere technologische innovaties meer verschuiven in de richting van die nieuwe media. Ook hier zijn voorlopers en achterblijvers waar te nemen. Hoger opgeleiden gebruiken over het algemeen meer verschillende media per onderwerp, zoeken over meer verschillende onderwerpen informatie en doen dit relatief vaak via internet. Eerdere voorspellingen over de ineenstorting van de massamedia zijn niet uitgekomen. Al in 1995 voorspelde Nicholas Negroponte dat binnen vijf jaar de passieve oude media plaats zouden maken voor interactieve nieuwe media.14 Gedacht vanuit de technologische mogelijkheden voorzag hij schokkende veranderingen, abrupte breuken met het voorgaande. Wat hij verwachtte voltrok zich langzamer dan gedacht. De gehechtheid aan het bestaande en het vertrouwde staat dergelijke plotse verschuivingen in de weg. Een beschouwing vanuit het perspectief van de gebruiker leidt veeleer tot een visie van geleidelijke overgang. Ondanks de opmars van internet waren de televisie en de dagbladen in 2005 nog steeds de dominante informatiemedia. Inmiddels is het alweer vijf jaar later. Nieuwe gegevens zijn nog niet beschikbaar, maar het is aannemelijk dat de verdere verspreiding van internet ook tot een groeiende vertrouwdheid met het medium voor meer mensen heeft geleid. De gemiddelde tijdsduur die Nederlanders op internet doorbrengen zal zijn gestegen en ook de positie van internet als informatiebron versterkt ten opzichte van andere media. Zoals eerder geconstateerd volgt de ontwik keling van het gebruik de verspreiding van de technologie met enige vertraging. Voor de komende jaren valt te verwachten dat het toenemende gebruik van online informatie leidt tot dalende behoefte aan krantenabonnementen. Minder lezers
16
* Tiele-lezing 2010.indd 16
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
betekent dat kranten minder aantrekkelijk worden voor adverteerders en hun inkomsten verder zien teruglopen. Vervolgens dreigen de kranten door bezuinigingen aan kwaliteit in te boeten omdat bijvoorbeeld onderzoeksjournalistiek te duur wordt. Deze negatieve spiraal zet het aantal lezers nog verder onder druk.15 De kranten gaan dan wel het internet op, maar ze vinden hier slechts in beperkte mate een alternatief verdienmodel. Vooralsnog heeft slechts twee procent van de Nederlanders wel eens voor online nieuws betaald.16 Wel hebben adverteerders in bescheiden mate hun weg naar het web van online media gevonden. Voor de komende jaren is het de vraag hoe snel de uitruil van online en offline mediagebruik zal verlopen.
Digitale generatie
Jongeren blijken in het bijzonder ontvankelijk voor de mogelijkheden van nieuwe media. Een nieuwe generatie is opgegroeid met de aanwezigheid van digitale media.17 Bij deze digitale generatie zijn de verschuivingen in het mediagebruik dan ook veel duidelijker zichtbaar dan bij volwassenen in het algemeen en bij ouderen in het bijzonder. Overigens suggereert het woord generatie iets te veel dat alle jongeren in gelijke mate technologie-minded zijn. Dat is uiteraard niet het geval. Er zijn ook jongeren die niet zoveel met technologie op hebben, zoals er ook veel volwassenen zijn die deze belangstelling juist wel hebben. Maar door de bank genomen zijn jongeren en dan vooral tieners enthousiaste gebruikers van nieuwe media. Tieners vertonen het mediagedrag dat bij hun levensfase past. Contacten met de peer group zijn belangrijk en online communicatie in allerlei vormen staat voor hen dan ook op de voorgrond. Tieners brachten in 2005 gemiddeld ruim zes uur per week van hun vrije tijd online door, oftewel bijna een uur per dag. Zo’n zestig procent van die tijd (3,8 uur per week) waren ze bezig met instant messaging oftewel msn’en.18 In 2007 gebruikten nog weer meer tieners msn (86%) dan in 2006 (84%), maar de gemiddelde gebruikstijd was iets gedaald (van 8,0 uur per week naar 7,1 uur).19 Sinds 2005 hebben de social networking sites een stormachtige opkomst gekend. In Nederland verwierf met name Hyves in korte tijd grote populariteit. Vooral twintigers vonden als eersten hun weg naar het nieuwe communicatiemedium, al snel gevolgd door tieners en ook door oudere leeftijdsgroepen. Being connected staat centraal in de jeugdcultuur en via die verbindingen worden smaakvoorkeuren uitgewisseld en groepen van gelijkgestemden gevormd. Of die verbindingen nu online of offline zijn, lijkt steeds minder uit te maken. Ook via digitale verbindingen worden muziek en filmpjes van favorieten op YouTube gedeeld.
17
* Tiele-lezing 2010.indd 17
09-03-10 11:20
jos de haan
18
* Tiele-lezing 2010.indd 18
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
Onlinegaming is onder jongeren enorm populair. De wondere wereld van de game is vooral een mannenwereld. Of misschien is het beter om te zeggen van jongens die graag man willen zijn. Onder de tieners speelt 96% van de jongens games en 70% van de meisjes. Daarin zijn alle gamers inbegrepen, van de tieners die heel incidenteel spelen tot degenen die dagelijks vele uren achter het computerscherm zitten. Van de jongens speelt 45% dagelijks, van de meisjes is dat maar 7%.20 Videogames bieden een unieke vorm van media-entertainment, omdat ze het mogelijk maken om met identiteiten te spelen. Daardoor functioneren games als privélaboratoria waar van alles kan worden uitgeprobeerd. Bij het uitvoeren van die experimenten hebben jongens een andere voorkeur voor het soort spel dan meisjes. Voor jongens is het toch een kwestie van vechten, racen en sporten, terwijl meisjes meer een voorkeur hebben voor simulatiespelen en puzzels.21 Veel tieners komen door downloaden aan hun muziek. Zes op de tien tieners haalden in 2005 tenminste een keer per week muziek van internet. De stijging van de muziekdownloads wordt in belangrijke mate gestimuleerd door draagbare muziekspelers. Vooral de single track vond gretig aftrek. De diversificatie in platforms zal de komende tijd verder toenemen en meer entertainment wordt mobiel. De digitale generatie vormt de voorhoede van de mediagebruikers die altijd en overal het mediale vermaak kiezen dat bij het moment past.22 De vrije tijd die Nederlanders online doorbrengen daalt snel met het klimmen der jaren. Vooral onlinecommunicatie wordt dan minder populair en bovendien geven veertigplussers dan de voorkeur aan e-mail. Het relatieve belang van gericht informatie zoeken neemt echter juist toe naarmate de leeftijd hoger ligt. Jongeren kunnen met hun intensieve gebruik van digitaal entertainment als voorlopers in een veranderingsproces gezien worden. Meer dan andere leeftijdsgroepen gebruiken zij de computer, internet, de mobiele telefoon en de iPod om te genieten van muziek, videoclips, films en spelletjes. De vanzelfsprekende aanwezigheid van digitale media en het gemak en genoegen waarmee jongeren ze hanteren, gaan gepaard met een daling in de relatieve aantrekkelijkheid van andere media. De uitwisseling van kijktijd voor onlinetijd is bij tieners in versterkte mate zichtbaar. Zij brachten in 2005 al iets meer vrije tijd door voor het computerscherm dan voor het televisiescherm en aan nemelijk is dat deze ontwikkeling zich sindsdien heeft voorgezet. Bij de twintigers valt de uitruil ook, maar in mindere mate te constateren. Naarmate de consument ouder is heeft hij meer aan het vertrouwde mediarepertoire vastgehouden.
19
* Tiele-lezing 2010.indd 19
09-03-10 11:20
jos de haan
Jongeren staan niet bekend als fervente lezers. In 2005 besteedden tieners gemiddeld 1,5 uur per week aan het lezen van gedrukte media (kranten, tijdschriften en boeken). Slechts 18% van de tieners las in die week een krant. Ook onder de tieners is de leestijd in het laatste kwart van de twintigste eeuw sterk gedaald, maar sinds de opkomst van internet is deze nauwelijks verder afgenomen. De eerdere concurrentie van de televisie was doorslaggevend voor de dalende leestijd. Dat jongeren nu weinig lezen betekent niet dat zij dat op latere leeftijd ook niet zullen doen. Het lezen van vooral kranten, maar ook tijdschriften en boeken ontwikkelde zich altijd al met het rijpen der jaren. Met de gewenning aan de beschikbaarheid van gratis digitale informatie ligt het echter niet voor de hand dat huidige jongeren bereid zijn in de toekomst te betalen voor krantenabonnementen. Ook het lezen van tijdschriften en boeken zal niet het niveau halen van eerdere generaties. Jongeren hebben zich altijd als eerste aangepast aan nieuwe mediamogelijkheden en zullen dat nu opnieuw doen.
Naar een participatiecultuur?
Sinds de opkomst van Web 2.0 is er veel gesproken en geschreven over de nieuwe gebruiker. Internet zou niet langer een receptief informatiemedium zijn, maar uit nodigen tot actiever gebruik met een grotere uitdaging aan de eigen creativiteit. Consumenten zouden transformeren in actieve participanten die bijdragen aan de inhoud van de media en aan de circulatie ervan. Door deze activiteit ontstaat dan een nieuwe cultuur, door Henry Jenkins aangeduid als een participatory culture. In deze cultuur zou de emotionele betrokkenheid bij het mediagebruik groter zijn dan in de receptieve cultuur van het televisietijdperk.23 De expressieve mogelijkheden in het nieuwe medialandschap gelden als winst ten opzichte van het receptieve karakter van Web 1.0 en als revolutionair ten opzichte van het passieve televisietijdperk. Er wordt gesproken over de empowerment van de gebruiker. Meer keuzemogelijkheden bieden een grotere controle over het eigen mediagebruik. Recente digitale hits als MySpace, Hyves, Flickr, YouTube en Twitter bieden nieuwe tools om tekst, foto’s en video met anderen te delen. Online worden grote sociale netwerken gevormd en nieuwe platforms voor publiek debat gebouwd. Nieuws komt 24 uur per dag beschikbaar vanuit een veelheid van bronnen. De samenvoeging van al die informatie zou ertoe leiden dat we meer weten dan de som van de individuele kennis. Deze collectieve intelligentie is omschreven als the wisdom of crowds.24
20
* Tiele-lezing 2010.indd 20
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
Terwijl sommigen de nieuwe mogelijkheden bejubelen als waardevolle bijdragen aan het leven in een kennissamenleving, tonen anderen zich juist kritisch. Andrew Keen verwacht in zijn spraakmakende boek The Cult of the Amateur een vervlakking van de cultuur met vervagende scheidslijnen tussen het traditionele publiek en de kunstenaar, tussen schepper en consument en vooral tussen expert en amateur. Het digitale publieke domein ziet hij overspoeld worden door onwetendheid, egoïsme, slechte smaak en kuddegeest. Al die creatieve apen produceren volgens hem niet meer dan een oerwoud van middelmatigheid. De kunsten, onze morele waarden, het politieke debat en de journalistiek zouden ten prooi vallen aan amateurisme.25 De versmelting van mediaconsument en mediaproducent mag dan een droom van de ware democraten zijn, het leidt volgens Keen wel tot verlies aan kwaliteit en betrouwbaarheid van informatie. Zo zouden de instituties die ons nieuws maken ondergraven worden. Door de afnemende verkoop van kranten moeten journalisten ontslagen worden. Dan moeten we afscheid nemen van onze huidige kennisexperts en culturele poortwachters. Wat we krijgen van Web 2.0 is, nog steeds volgens Keen, een oneindig gefragmenteerde cultuur waarin we hopeloos verloren ronddwalen met de vraag waar we onze beperkte aandacht en tijd op moeten richten.
21
* Tiele-lezing 2010.indd 21
09-03-10 11:20
jos de haan
Het valt te bezien in hoeverre Keen hierin gelijk heeft. De teruglopende verkoop van krantenabonnementen valt niet te ontkennen, maar of Web 2.0 daarvan de hoofdschuldige is moeten wij ernstig in twijfel trekken. Daarvoor is de dalende tendens al te lang gaande en de daling van het aantal mensen dat minstens een keer per week een krant leest al lang voor het verschijnen van Web 2.0 ingezet. De daling in het lezen van kwaliteitskranten was relatief gering, wat erop wijst dat eerder kwantiteit dan kwaliteit als slachtoffer van de ontwikkelingen kan worden aangemerkt. Dat de ontwikkeling van verkoop en gebruik niet altijd parallel lopen blijkt uit het feit dat de boekenverkoop lange tijd is blijven stijgen, maar dat het aandeel boekenlezers onder de bevolking al decennia aan het dalen is. Minder mensen lezen boeken, terwijl de leestijd per lezer ongeveer constant is gebleven. Mogelijk dat de kwaliteit van de gelezen boeken omhoog is gegaan door het afhaken van de pulplezers. Kwaliteitsverlies zou niet de grootste zorg moeten zijn die volgt op de opmars van internet in het algemeen en Web 2.0 in het bijzonder. De sceptische geluiden over de consequenties van Web 2.0 doen de vraag rijzen hoe het eigenlijk staat met het creatieve internetgebruik. In hoeverre zijn Nederlanders inderdaad actief om tekst, beeld en geluid aan het web toe te voegen? Om hier enig inzicht in te krijgen ligt het voor de hand om opnieuw naar het onlinegedrag van tieners te kijken. Als we het nieuwe gebruik ergens mogen verwachten is het toch zeker bij de groep die het meest vertrouwd is met de nieuwe mogelijkheden. Bij tieners staan communicatietoepassingen als msn en deelname aan sociale netwerksites als Hyves bovenaan de lijst van meest gebruikte toepassingen. Jongeren zijn niet alleen always on, maar ook nog eens vrijwel altijd in contact met elkaar. Hoog genoteerd in de favoriete onlineactiviteiten staan ook het downloaden van muziek en het spelen van games. Als het gaat om de creatievere activiteiten, dan blijkt een derde van de tieners ten minste wekelijks foto’s te bewerken. Vooral meisjes doen dit om ze vervolgens op een profielsite te plaatsen (zoals Hyves) of in een onlinefotoalbum (zoals Flickr). In 2005 had bijna de helft van de tieners een onlinefotoalbum aangemaakt. Een op de tien had een weblog maar niet iedereen hield dat ook bij.26 Sindsdien zijn jongeren massaal op Hyves overgestapt. Daar kunnen ze zowel foto’s uploaden als een blog bijhouden of met anderen chatten. Een groot deel van hun eerdere virtuele creaties lijdt inmiddels een verweesd bestaan. De euforie over nieuwe mogelijkheden staat vooralsnog in schril contrast tot de reikwijdte van het gebruik ervan. Dat is geen ontkenning van het bestaan van actieve communities en evenmin van het enthousiasme van de deelnemers of de bereidheid van
22
* Tiele-lezing 2010.indd 22
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
anderen om ook deel te nemen. Mogelijk dat twintigers op dit terrein wat actiever zijn, van oudere leeftijdsgroepen valt dit echter niet te verwachten. Het relativeert het bereik van deze activiteit onder de Nederlandse bevolking. De eerste tekenen van een participatiecultuur zijn onmiskenbaar aanwezig, maar Nederland wacht nog op de grote cultuuromslag.
Leven in het web
De verspreiding van draadloze communicatietechnologie is bijzonder snel gegaan. Binnen enkele jaren had een groot deel van de Nederlandse bevolking een mobiele telefoon. Eind jaren negentig kwamen er ook draagbare MP3-spelers in omloop, die vanaf 2003 sterk in prijs dalen, steeds kleiner worden en veel meer opslagcapaciteit krijgen. Vanaf 2000 ontwikkelen digitale camera’s zich snel en vanaf 2005 waren er camera’s op de markt voor een schappelijke prijs waarmee de amateur foto’s kon maken met alleszins acceptabele beeldkwaliteit. De combinatie van prijsdaling en kwaliteitsverbetering zorgde er ook voor dat de e-reader met Sinterklaas 2009 een verkoophit was, gevolgd door een stijging in de verkoop van e-books met Kerstmis. Gedurende meerdere generaties draadloze infrastructuur is mobiel internet steeds sneller geworden en bereikte het met de introductie van de derde generatie mobiele communicatie (UMTS) in 2004 een acceptabele snelheid om te surfen of te bellen (VoIP). Via verschillende schermen, van de laptop, palmtop of mobiele telefoon, is tegenwoordig toegang te krijgen tot internet. Convergentie is bijzonder succesvol bij de smartphone, waarmee gebruikers mobiel bellen, naar muziek luisteren, filmpjes bekijken, foto’s maken en deze uploaden. Uiteraard waren het opnieuw de jongeren die massaal de nieuwste technologie omarmden. Amper gewend aan de iPhone kijkt een deel eind 2009 al weer uit naar de eerste telefoon die Google op de markt gaat brengen. Mogelijk zitten we medio maart 2010 midden in de Google Nexus One hype. Met het succes van de telefoon als multimedia-instrument werden afzonderlijke apparaten zoals MP3-spelers overbodig. Aannemelijk is dat ook de compacte fotocamera’s dit voorbeeld snel gaan volgen. De e-reader vormt een uitzondering en vervolgt vooralsnog een eigen weg. Mobiele technologie stelt ons in staat op vrijwel alle plaatsen toegang te krijgen tot informatie en met anderen te communiceren. Dankzij het Global Positioning System (GPS), dat in steeds meer mobiele telefoons wordt ingebouwd, kunnen we ook nog eens precies bepalen waar we zijn. En dankzij digitale kaarten is dat ook te
23
* Tiele-lezing 2010.indd 23
09-03-10 11:20
jos de haan
visualiseren. In 2007 brak Google maps door en wordt heel veel aan locatie gekoppelde informatie via een kaart toegankelijk. Het is dan mogelijk om te zien waar onze vrienden zich bevinden, waar dichtstbijzijnde restaurants, sportwinkels of musea gelegen zijn. We kunnen dinerervaringen van bezoekers opvragen, prijzen in de sportwinkel vergelijken met die elders of een overzicht krijgen van tentoonstellingen inclusief de recensies uit kranten en andere media. We zijn dan omringd door informatie, we surfen niet meer op het web, we leven steeds meer in het web.27 Het leven in een virtuele ruimte wordt steeds meer een onderdeel van het echte leven, al is de grens tussen echt en virtueel steeds moeilijker vast te stellen. Het virtuele wordt steeds echter, steeds meer een wezenlijk onderdeel van onze levens. Het virtuele leven is op weg een toegevoegde realiteit (in het Engels augmented reality) te worden, een samenvoeging van zintuiglijke waarneming en technologische bemiddeling. Met de computer gemaakte beelden vloeien hierbij over in beelden in het gezichtsveld van de gebruiker. Niet langer zijn geïsoleerde beeldschermen de interface met de virtuele wereld, maar draagbare devices die als een bril de waarneming aanvullen. Voordat het zover is zullen er weer utopische en dystopische beschouwingen komen over sociale, culturele, economische en politieke consequenties.
24
* Tiele-lezing 2010.indd 24
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
Liever dan ver in de toekomst kijken richt ik de blik op aanwijsbare indicaties voor verandering. Het zullen opnieuw de jongeren zijn die de technologische moge lijkheden integreren in hun op communicatie en populaire cultuur afgestemde levens stijlen. Hier vallen de contouren van een mobiele jeugdcultuur 28 waar te nemen die draait om permanente bereikbaarheid, continue communicatie en voortdurende uitwisseling van foto’s, muziek en nieuwtjes. Steeds meer vormt de mobiele telefoon de verbindende schakel. Jongeren zijn vertrouwd met de virtuele werelden van games en het is aannemelijk dat zij als eersten een aansluiting zullen vinden bij een toegevoegde realiteit.
Tussen snel en traag
De opkomst van nieuwe technologie heeft altijd tot speculatie over maatschappelijke verandering geleid. Vaak botsten dan utopische visies op dystopische beschouwingen. Gemeenschappelijk aan beide optieken is het revolutionaire karakter van de veran deringen. Een eerste les die we uit het verleden kunnen leren is dat het toch altijd weer langzamer gaat dan toekomstvorsers ons wilden doen geloven. Bovendien leidt het ook niet tot een totale revolutie, dat wil zeggen dat ons hele leven erdoor gaat veranderen. Die verwachting van totale omwenteling is volgens Rein de Wilde een van de faalfactoren van toekomstprofetieën.29 We doen er beter aan een geleidelijke verandering te verwachten, ook bij beschouwingen over de impact van verschillende generaties internet en mobiele telefonie. Wat zich de afgelopen decennia heeft ontrolt vormt nog maar het begin van veranderingen die veel langer zullen doorwerken. De industriële revolutie heeft ongeveer een eeuw geduurd, wat het woord ‘revolutie’ wel relativeert. Evenmin stuurt de nieuwe technologie de samenleving in de richting van een vooraf gegeven (hoger) doel. Dergelijk technologisch finalisme wordt keer op keer in de his torie van de technologie weersproken door de creativiteit van de gebruiker. Deze blijkt steeds opnieuw toepassingen te verzinnen die door de ontwerpers van de techno logie niet voorzien of bedoeld zijn. De Wilde wijst er verder op dat de toekomstindus trie altijd denkt vanuit ‘sociale continuïteit’, dat wil zeggen dat nieuwe techniek oplossingen biedt voor oude sociale problemen. Veelal blijkt dat onterecht. Verwacht van internet dus bijvoorbeeld geen overbrugging van de kloof tussen de politiek en de burger. Een derde reden die De Wilde aandraagt voor het mislukken van grote toekomstvoorspellingen is de premisse van de ‘technologische fix’: de technologie biedt oplossingen voor allerlei problemen en wel volgens een monocausale structuur. Technologie
25
* Tiele-lezing 2010.indd 25
09-03-10 11:20
jos de haan
blijkt echter altijd haar uitwerking te hebben te midden van tal van andere beïnvloedende factoren. In verschillende contexten, voor uiteenlopende gebruikersgroepen en voor diverse doeleinden kan de impact van technologie anders uitpakken. Als excuus voor niet gerealiseerde voorspellingen over internet wordt vaak naar het klappen van de dot-com bubble gewezen. Het failliet van talrijke internetbedrijfjes zou de digitale revolutie vertraagd hebben. Ik geloof daar niet in. Ik geloof niet in het concept van een plotselinge omwenteling als model voor ontwikkelingen in het media gebruik en ik geloof niet in het uit elkaar spatten van de zeepbel als belangrijke vertragende factor. Als we niet de dromen en angsten van techneuten tot uitgangspunt nemen, maar de diffusie- en gebruikspatronen onder de bevolking, dan ligt een geheel andere verklaring meer voor de hand. De verspreiding van nieuwe media onder de Nederlandse bevolking neemt in totaal ongeveer een kwart eeuw in beslag. Aan het begin van het millennium waren er nog niet genoeg gebruikers die voldoende vertrouwd waren met de nieuwe mogelijkheden van internet om de vele start-ups uit de vorige eeuw tot een succes te maken. Door de opkomst van breedband en Web 2.0 werden meer mogelijkheden aantrekkelijk en groeide het gebruik. Inmiddels houdt een substantieel deel van de bevolking er een omvangrijk en divers gebruikspatroon op na. Langzamer maar onvermijdelijk neemt een digitale generatie de plaats in van de oudste generatie die een grote weerstand tegen verandering aan de dag legt. De S-vormige diffusiecurve laat ook weer bij de verspreiding van internet zien dat technofiele voorlopers op ruime afstand worden gevolgd door meer technofobe achterblijvers. De eerste groep is overwegend jong en hoogopgeleid, digitaal vaardig en in staat maatschappelijk voordeel te ontlenen aan het veelzijdige technologiegebruik. De tweede groep bestaat veel meer uit ouderen en laagopgeleiden die onervaren of onhandig zijn met nieuwe media en een beperkt gebruiksrepertoire hebben. Eerst genoemde groep is snel bereid een deel van het gebruik van oude media in te ruilen, terwijl laatstgenoemde groep veel langer vasthoudt aan bekende media. Tussen die twee uitersten bevindt zich het merendeel van de bevolking. Zij accepteren nieuwe technologie trager dan de voorlopers, maar sneller dan de achterblijvers (zie figuur 1). Langzamer dan gedacht hebben inmiddels vrijwel alle Nederlanders de overstap van analoog naar digitaal gemaakt. Wat overigens niet betekent dat het analoge domein verlaten is. Iedere nieuwe gebruiker legt een vergelijkbare weg van verkenning en benutting af. Die route begint vaak met incidenteel gebruik van enkele eenvoudige toepassingen als e-mail en surfen, om vervolgens, hoewel niet bij iedereen, uit te groeien tot een intensiever en diverser gebruik. Steeds liggen communicatie en het
26
* Tiele-lezing 2010.indd 26
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
Figuur 1. Ideaaltypische weergave van S-vormige diffusiecurve
laggards
100%
early majority
early adopters
25%
innovators
50%
late majority
75%
0% tijd Percentage bezitters van een technologie
zoeken van informatie in het hart van dat gebruik aangevuld met toepassingen voor vermaak (games, filmpjes, muziek) en transactie (e-shoppen en e-banking). Steeds meer Nederlanders informeren zich via internet over tal van verschillende onderwerpen. Deels gaat dit ten koste van het gebruik van gedrukte media. Daar dient bij vermeld te worden dat ook andere factoren dan de opkomst van internet hiervoor verantwoordelijk zijn, zoals de toegenomen drukte. Bovendien is de neergang van de leestijd in het internettijdperk nog altijd bescheiden vergeleken bij die in het televisietijdperk. Toch wordt internet steeds meer als informatiebron gebruikt. Voor velen vooral als een aanvulling op de informatie die ze nog steeds voornamelijk via televisie en dagbladen krijgen, maar voor een kleine minderheid is internet inmiddels belangrijker dan de krant. En de groeiende vertrouwdheid met de nieuwe media maakt informatie op papier minder relevant. De consument weet steeds meer via internet, maar voorziet nog steeds in zijn informatiebehoefte door een brede mix van media te raadplegen. Veel mensen zijn op internet ook producent van informatie geworden. Lang niet iedereen doet dat en dat is ook niet nodig om een redelijk betrouwbare encyclopedie als Wikipedia te maken. Bekend is dat een zeer groot deel van de inhoud door een betrekkelijk klein deel van de gebruikers wordt geleverd, al gaat het dan nog steeds om duizenden personen. Het is een van de voorbeelden waar de wisdom of crowds goed werkt. Daarnaast wordt er ook heel veel onjuiste en bedenkelijke informatie geplaatst op internet.
27
* Tiele-lezing 2010.indd 27
09-03-10 11:20
jos de haan
Om te kunnen selecteren in het ruime informatieaanbod en beschikbare informatie op betrouwbaarheid in te schatten zijn nieuwe informatievaardigheden nodig. Deze vaardigheden volgen op een breder gebruik. En de gebruiker kan hierbij wel wat hulp gebruiken. Allereerst om die vaardigheden onder de knie te krijgen. Oude media kunnen de zoekende consument ook helpen door hun oude rol als poortwachters van kwaliteit eveneens in het nieuwe digitale domein te vervullen. Er is immers nog steeds behoefte aan kwalitatief hoogwaardige informatie. Juist de kwaliteitskranten weten hun positie als informatiebron relatief goed te behouden. Dit vraagt om een uitge balanceerde crossmediale strategie. Zo is de krant niet meer synoniem met een papieren editie. De krant en andere oude media informeren via verschillende kanalen. Daarmee komt de functie van informeren centraal te staan en kan de consument het brede palet van mediale mogelijkheden benutten. Op ieder gewenst moment gebruikt hij het meest geëigende medium. Sommige dingen wil de consument immers direct weten, staand, kijkend op de mobiel. Nieuws wordt onmiddellijk en niet meer met vertraging geconsumeerd. Andere zaken zoekt of bekijkt hij liever op een groter scherm. En nog altijd is er de behoefte en het genoegen om van papier te lezen onderuit in een luie stoel. De toekomst fascineert ons. Mogelijk wordt het denkbare snel realiteit. Maar het verleden leert dat de acceptatie van nieuwe mogelijkheden traagheid kent en dat het oude vaak in gewijzigde vorm naast het nieuwe blijft bestaan. Ook in 2020 zal er nog achtergrondinformatie in kranten en tijdschriften van papier worden gelezen. Papieren boeken blijven in een behoefte voorzien, al prefereert een deel van de lezers in sommige situaties een e-reader. In een tijdperk van oneindige keuze is het aantrekkelijk dat sommige kijkprogramma’s op een vast tijdstip geprogrammeerd worden. Het komende decennium zullen we leven met de rijkdom van oude en nieuwe media die naast elkaar bestaan.
28
* Tiele-lezing 2010.indd 28
09-03-10 11:20
* Tiele-lezing 2010.indd 29
09-03-10 11:20
jos de haan
noten 1 Rein de Wilde (2000). De Voorspellers. Een kritiek op de toekomstindustrie. Amsterdam: Uitgeverij De Balie. 2 J.A. Gold (1997). ‘Does cmc present individuals with disabilities, opportunities or barriers?’ Geraadpleegd op 20 september 2003 via www.december.com/cmc/mag/1997/ jan/gold.html J.E. Katz en P. Aspden (1997). A nation of strangers? In: Communication of the mca, jg. 40, nr. 12, p. 81-86. Barry Wellman (1999). From little boxes to loosely-bounded networks. In: Janet L. AbuLughod (red.), Sociology for the twenty-first century. Continuities and changes (p. 94-114). Chicago: University of Chicago Press. 3 Howard Rheingold (1993). The Virtual Community. Homesteading on the electronic frontier. Reading, MA: William Patrick. 4 Mark Slouka (1995). The War of the Worlds. The assault on reality. Londen: Abacus. 5 Frank Huysmans, Jos de Haan en Andries van den Broek (2004). Achter de schermen. Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten. Het culturele draagvlak deel 5. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP-publicatie 2004/7), p. 96. CBS (2009). De digitale economie 2009. Den Haag / Heerlen: CBS, p. 137. 6 Huysmans et al. (2004, p.100). Zie noot 5; CBS (2009), p. 137. 7 Koen Breedveld, Andries van den Broek, Lucas Harms, Jos de Haan, Frank Huysmans en Erik van Ingen (2006). De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 8 Marc Prensky (2001). Digital natives, digital immigrants. In: On the Horizon, jg. 9, nr. 5, p. 1-6. Geraadpleegd op 29 december 2009 via www.marcprensky.com/ writing/Prensky - Digital Natives, Digital Immigrants - Part1.pdf. 9 Erik van Ingen, Jos de Haan en Marion Duimel (2007). Achterstand en afstand. Digitale vaardigheden van ouderen, laagopgeleiden, inactieven en allochtonen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 10 Connie de Boer en Swantje Brennecke (2003). Media en publiek. Theorieën over media-impact. Amsterdam: Uitgeverij Boom (5de herziene druk, oorspronkelijke uitgave 1995). 11 Alvin Toffler (1980). The Third Wave. New York: Bantam Books. Zie ook Joke Hermes en Skylla Janssen (2006). De nieuwe content makers. In: Jos de Haan en Christian van ’t Hof (2006). Jaarboek ICT en Samenleving 2006. De digitale generatie, p. 159-175. Amsterdam: Boom.
30
* Tiele-lezing 2010.indd 30
09-03-10 11:20
de trage acceptatie van snelle media
12 13 14 15 16 17 18
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Wim Knulst en Gerbert Kraaykamp (1996). Leesgewoonten. Een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. CBS (2008). De digitale economie 2008. Den Haag / Heerlen: CBS. Nicolas Negroponte (1995). Being Digital. New York: Alfred A. Knopf. T. van der Meulen (2009). Storm in de media. Journalistieke dilemma’s in tijden van crisis. Amsterdam: Balans. H. Vos en A. van Geel (2009). The next web 2009. Amsterdam: Ruigrok NetPanel. Jos de Haan en Christian van ’t Hof (2006). Jaarboek ICT en Samenleving 2006. De digitale generatie. Amsterdam: Boom. Jos de Haan en Frank Huysmans (2007). De digitalisering van media- en informatie gebruik. In: Jan Steyaert en Jos de Haan (red.), Jaarboek ICT en Samenleving 2007. Gewoon digitaal. Amsterdam: Boom, 2007 p. 69-88. Tony van Rooij en Regina van den Eijnden (2007). Monitor Internet en Jongeren 2006 / 2007. Ontwikkelingen in internetgebruik en de rol van opvoeding. Rotterdam: IVO. Marion Duimel en Jos de Haan (2007). Nieuwe links in het gezin. De digitale leefwereld van tieners en de rol van hun ouders. Den Haag: SCP Jeroen Jansz (2006). De uitdaging van videogames. In: Jos de Haan en Christian van ’t Hof (2006). Jaarboek ICT en Samenleving 2006. De digitale generatie, p. 63-79. Amsterdam: Boom. NVPI (2008). NVPI Marktinformatie Audio 2007 (www.nvpi.nl) geraadpleegd op 5 september 2008. Henry Jenkins (2008). Convergence Culture. Where Old and New Media Collide. New York: New York University Press. James Surowiecki (2004). The Wisdom of Crowds. Why the Many are smarter than the Few. Londen: Little, Brown. Andrew Keen (2007). The Cult of the Amateur. Londen: Nicholas Brealey Publishing. Duimel en De Haan (2007). Zie noot 20. C. van ’t Hof, F. Daemen en R. van Est (2010). Check in / check uit. Digitalisering van de openbare ruimte. Rotterdam: NAi Uitgevers. Manuel Castells, Mireia Fernandez-Ardevol, Jack Linchuan Qiu en Araba Sey (2007). Mobile Communication and Society. A Global Perspective. Cambridge, MA: MIT Press. De Wilde (2000). Zie noot 1.
31
* Tiele-lezing 2010.indd 31
09-03-10 11:20
colofon De trage acceptatie van snelle media, de negende Tiele-lezing, werd uitgesproken door Jos de Haan op 22 maart 2010 in Theater Diligentia te Den Haag. De tekst verschijnt onder auspiciën van de Dr. P.A. Tiele-Stichting, in 1953 in Amsterdam opgericht ter bevordering van de wetenschap van het boek, de drukkunst en de daarmee samenhangende technieken. De Tiele-Stichting heeft zich in 2002 ontwikkeld tot het nationale samenwerkingsverband op het gebied van de boekwetenschap in de ruimste zin des woords. Het bureau van de Stichting is gevestigd bij de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
verschenen tiele-lezingen Paul Hoftijzer, De lof der boekdrukkunst, uitgesproken op 23 mei 2002 Frans A. Janssen, Verleden en toekomst van het gedrukte boek, uitgesproken op 26 juni 2003 Gerard Unger, Veranderend lezen, lezend veranderen, uitgesproken op 13 mei 2004 Joost Kist, Wat doet een uitgever nog in de eenentwintigste eeuw?, uitgesproken op 28 april 2005 Ludo Simons, Over koninklijke en andere bibliotheken, uitgesproken op 18 mei 2006 Ronald Soetaert, De Zin van Verhalen, uitgesproken op 26 april 2007 Joan Hemels, Uitgever in de wetenschap, uitgesproken op 8 mei 2008 Hans Willem Cortenraad, Centraal Boekhuis, logistiek van boeken in veranderend perspectief, uitgesproken op 24 maart 2009 Jos de Haan, De trage acceptatie van snelle media, uitgesproken op 22 maart 2010
* Tiele-lezing 2010.indd 32
09-03-10 11:20