De trage ontwikkeling van stenen werktuigen, een geval van skeuomorfisme?
Biologische
evolutie
door
natuurlijke
selectie.
Vorm
en
functie
als
functie
van
veranderende omstandigheden. Het zijn de kenmerken van het ontwikkelingstrajekt tot zich circa twee en een half miljoen jaar een ongewone breuk voordoet. De soort “homo”, die
zich
naast
de
tak
van
de
australophiticus
ontwikkelt,
bewerkt
handelingsondersteunende middelen. Op zich is dit niet uitzonderlijk. Wel merkwaardig is dat het bewerkte object voorwerp is van aanpassing met het oog op verbetering. Niet zelden wordt daartoe een ander tuig aangewend: een werktuig om het beoogde effect van een ander (werk-) tuig te maximaliseren. Deze innovatieve ingreep markeert een belangrijk, zoniet beslissend onderscheid met andere soorten. Het rendement is laagi en neemt over een periode van meer dan twee miljoen jaar nauwelijks noemenswaardig toe. Intussen gaat de homo habilis over in de homo erectus en deze weer naar de homo sapiensii. Ondanks de breuk blijft de biologische evolutie sneller verlopen dan de technologische. Maar rond de kaap van honderdduizend jaar treedt er verandering op. De technologische ontwikkeling neemt op exponentiële wijze toe en laat vanaf dan de biologische definitief achter zichiii. Drie fasen dus: de introductie van een uitzonderlijke technologische innovatie, een lange periode van stabiliteit, met in de meest recente fase een exponentiële ontwikkeling van de technologie. Op dit punt krijgen de volgende vragen vorm. Hoe kan die heel lange periode van stabiliteit begrepen worden? Hoe komt het dat de potentie van de vernieuwing, die naderhand van beslissende aard geweest blijkt te zijn voor het ontstaan van de mens als cultuurbepaald fenomeen, gedurende die uiterst lange periode nauwelijks aangeboord wordt? Hierover gaat de volgende bespreking. De suggestie die geformuleerd zal worden is weliswaar speculatiefiv, maar toch niet implausibel.
skeuomorf.doc
1
Schema geïnspireerd op Y. Coppens (1990)
Het verschijnsel van de sluimerende latentie doet niet geheel onbekend aan. De antropoloog Thomas Wynn verduidelijkt in “Layers of thinking in tool behavior”v, hoe de vervaardiging van werktuigen non-verbaal overgedragen wordt en dat traditie daarbij een belangrijke rol speelt. Voor de hand liggende verrijkende mogelijkheden worden niet geëxploiteerd omdat ze buiten de traditie vallen. Hij illustreert dat met het voorbeeld van een indianenstam die door hun contacten met een buurstam vertrouwd is met giftiger pijlpunten dan deze die ze zelf maken, maar dat niet doen omdat het niet tot de eigen overlevering behoort. Maar in onze context is dat argument problematisch. Het impliceert immers dat betrokkenen op een of andere manier weet hebben van alternatieven maar er omwille van de traditie niet voor kiezen. Dit is hier niet van toepassing omdat de genoemde introductie een innovatief karakter heeft en het dus onmogelijk een zaak van keuze uit gekende alternatieven kan zijn. Basallavi in een bespreking van de evolutie van de technologie, wijst op een diep verankerde conservatieve attitude. Wat blijkt te werken wordt steevast gehandhaafd en inhibeert daarmee de exploratie van nieuwe mogelijkheden. Wynn wijst in dat verband op het welgekend chalcolithisch voorbeeld uit de archeologie. Koperen bijlen worden nog eeuwenlang naar het voorbeeld van stenen exemplaren uit de voorgaande periode gemaakt, ongeacht het feit dat het smeltbare erts grotere plastische en daarmee gepaard gaande functionele, mogelijkheden biedt. De vernieuwing lijkt zich zodoende te beperken
skeuomorf.doc
2
tot de introductie van een nieuwe soort materiaal en een schuchtere toepassing volgens het beproefde recept. Dit is een specifiek voorbeeld van een algemener patroon dat in de archeologie gekend is onder de naam “skeuomorfisme”. Het komt erop neer dat tijdens de introductie van een nieuw type materiaal, bewerkingen geschikt voor het oudere type, toegepast worden op het nieuwe materiaal. Deze ingesteldheid blijkt hardnekkig. Voorbeelden doorheen de geschiedenis zijn niet moeilijk te vinden. Het vertikale waterrad als krachtbron bijvoorbeeld, vindt slechts in de 5de tot 6de eeuw van de huidige jaartelling algemeen ingang in Europa, ondanks het feit dat het reeds één eeuw voor genoemde jaartelling in het het oosten van het Middellandse zeegebied gebruikt werd om graan te malen. Men hield dus vast aan de heel wat lastiger maar vertrouwder methoden die beroep deden op mens- en dierarbeid als organische vormen van energie. De omgang met transistoren biedt een voorbeeld uit een recenter tijdvak. In de beginperiode werden ze behandeld alsof het varianten op de gekende vacuümbuizen waren. Ze werden op dezelfde manier in een glazen buisje ondergebracht, hoewel andere vormen van behuizing even goed geschikt waren. De onderdelen kregen de aanduiding collector en emitter mee naar het voorbeeld van een triode, terwijl er bij transistoren van emissie en collectie in het geheel geen sprake is. Het toen vertrouwde beeld van met draden verbonden radiobuizen, heeft een zekere inhibitie uitgeoefend op de ontwikkeling van de geïntegreerde schakeling want transistoren werden in de beginperiode op dezelfde wijze met draden verbonden. Vooral dat inhiberend effect verdient hier aandacht. Het handhaven van vertrouwde werkwijzen remt immers de verkenning van de specifieke mogelijkheden van het nieuwe materiaal af.vii
Zou deze skeuomorfe neiging waarbij vertrouwde handelswijzen geënt worden op vernieuwende introducties, geen verklaring kunnen bieden voor de lange periode gekenmerkt door een uiterst trage ontwikkeling?viii Dat wil uiteraard niet zeggen dat die introductie zelf, van gering belang zou zijn. Integendeel want het veronderstelt niets minder dan een nieuw cognitief sjabloon en een houding van verafstandelijking. De tijdsduur van de ontwikkeling die hier besproken wordt vergt toch enige speciale benadrukking. Bij het bespreken van onderwerpen die zich situeren binnen een evolutionaire context, drukt men zich makkelijk uit in tijdstermen van miljoenen en honderdduizenden jaren. Dat de dinosauriërs ongeveer vijfenzestig miljoen jaar geleden uitstierven, lijkt zo wel een gebeurtenis binnen een bereikbaar verleden. Maar twee miljoen jaar – de periode van trage ontwikkeling die hier aan de orde is, bestrijkt een ontiegelijk groot tijdsbereik als men het
skeuomorf.doc
bijvoorbeeld gaat vergelijken met de
3
geschiedenis waarover onder een of andere vorm geschreven getuigenis bestaat, een geschiedenis van hooguit zesduizend jaar. Het is precies dat enorme bereik dat zich laat begrijpen als een vorm van traagheid, die de ontwikkeling van werktuigen zoals deze zich heeft voorgedaan zo verbazingwekkend maakt.
Neemt men echter neveneffecten van de introductie van “het object” - dat zich verraadt doorheen de bewerking van het werktuig - in rekening, dan is een alternatieve voorstelling van zaken mogelijk. Dit alternatief laat zich niet zozeer kenmerken door een lange periode van uiterst trage technologische ontwikkeling, maar brengt integendeel een periode van grote cognitieve turbulentie onder de aandacht. Gebruik makend van ideeën ontleend aan het essay “Van tuig tot taal”, zou zo’n scenario er hypothetisch als volgt kunnen uitzien.
Eerste scène: een wereld vol gebeurtenissen. Vanuit het perspectief van cognitieve organisatie is de initiële toestand voor alle levende en mobiele systemen gelijk. Het organisme wordt gedreven door het primaire motief tot procreatie. Daartoe moet het voor alles, zichzelf in stand houden. De detectie van voedingsstoffen en het vermijden van bedreigingen zijn daarbij belangrijke factoren. Eten maar niet gegeten worden. De fenomenale wereld is qua omvang beperkt tot wat de waarnemingsinfrastructuur mogelijk maakt. De kwalitatieve inhoud is gerelateerd tot de specifieke waarnemingsmodi. Het visuele in al zijn beperktheid of rijkdom aan discriminatorische mogelijkheden van licht en kleur, het olfactorisch, het tactiele, motorische enz. In de flux van de omgeving tekent zich een figuur, te begrijpen als een gebeurtenis, af. Het is een functie van wat zich voordoet – van wat voorhanden is, in relatie
tot
de
genoemde
primaire
motieven.
In
die
opstelling
komen
slechts
gebeurtenissen voor, geen objecten in de hedendaags vertrouwde betekenis.
Tweede scène: nieuwe cognitieve schemas. a) Het inschakelen van hulpmiddelen is niet ongewoon bij dieren. Het wordt pas opmerkelijk als meerdere opeenvolgende handelingen worden uitgevoerd om het middel - daardoor tijdelijke een doel op zich geworden - meer effectiviteit te verlenen. Het wordt nog merkwaardiger wanneer het ene middel gebruikt wordt om op het andere in te werken. Tot zover ingrepen die zich onmiskenbaar in archeologisch vondsten tonen. Ze verraden een zekere afstandsname van de actor ten opzicht van het middel waarop hij zich richt. Die afstandsname is als een noodzakelijkheid vervat in de beoordeling van de aanpassing in functie van het effect. Zo verwerft dat middel waarop de inwerking zich richt, een mate van objectkarakter. Daarmee toont zich in een wereld met tot dan toe
skeuomorf.doc
4
dynamisch geladen figuren of gebeurtenissen, een nieuw gegeven: een min of meer afgegrensd objectix. Hierin weerspiegelt zich een wijziging van de meest fundamentele attitude, namelijk de manier waarop het organisme in kwestie in de wereld is. Naast engagement in de gebeurtenis krijgt vanaf nu in de confrontatie ‘ten opzichte van’, een object vorm (vandaar de verwijzing naar de “noodzakelijkheid” van de afstandsname enkele lijnen hoger). Deze voorstelling van zaken is niet meer dan een behoedzame conclusie die zich laat afleiden uit archeologisch materiaal. Immers, als een “figuur” op die manier benaderd wordt, dan kan dat niet anders dan gepaard gaan met of ingebed zijn in veranderende cognitieve schema’s en verhoudingen. De voor de hand liggende volgende vraag, waarom verobjectivering bij individuen van deze evolutionaire aftakking initiatie plaats vond, blijft daarbij onbeantwoord. Maar niet noodzakelijk hoeft men zich hierbij geen flits van plots inzicht, een aha-erlebnis voor te stellen. Een sluimerende praktijk, toevallige vondsten en uitproberen gespreid over honderdduizenden jarenx waar herhaling de regel is en een perfectionering eerder hoge uitzondering, lijkt al meer waarschijnlijk. Tussen de oudste typen van afslagen en het Acheuliaan model, laat zich een tijdsbereik van iets minder dan één miljoen jaar optekenen – één miljoen jaar!xi En vanaf dan tot de producten van de Levalloistechniek nog eens meer dan één miljoen jaren. De verschillende types verraden duidelijk een technologische vooruitgang, maar die verloopt uiterst traag. b) Het is niet ondenkbaar dat de omgang met middelen, objecten dus, een mogelijkheid heeft geopend die uiteindelijk, na meer dan twee miljoen jaar, de katalysator zou vormen tot de exponentiële toename van technologie en van taal. De kern daartoe zou kunnen schuilen in het feit dat objecten onmogelijk neutraal of gedecontextualiseerd kunnen zijn. Ze ontstaan onvermijdelijk binnen een welbepaalde omgeving en raken doorheen hun gebruik geassocieerd met bepaalde contexten of gebeurtenissen. Omstandigheden die een actor ertoe brachten om een vijand de schedel in te slaan, zullen resulteren in de compromittering van het daarbij gebruikte middel, een vuistkei met scherpe rand bijvoorbeeld. Op een andere plaats en tijdstip ermee geconfronteerd, zal die vuistbijl bij de betrokkenen allicht leiden tot een zekere herleving van de authentieke situatie. Op die manier verwerft het middel de functie van secundaire of plaatsvervangende stimulusxii. Het is absoluut voorbarig om daarbij al onmiddellijk te denken in termen van tekens of symbolen. Van belang is het feit dat er een koppeling ontstaat tussen een “secundaire” stimulus en een mate van herleving. Dat laatste kan men het best begrijpen als een toestand van vervoering. Het “middel” motiveert, brengt in beweging zowel letterlijk motorisch als met betrekking tot de affectieve staat. De term “emotie” heeft precies de verwijzing naar dat motorische tot stam. Zo’n toestand van vervoering heeft
skeuomorf.doc
5
een episodisch – het deelt iets mee - en dus informationeel karakter. Maar in deze fase van ontwikkeling is het aannemelijk dat het informationele slechts een dimensie van ondergeschikte orde is. Net zoals het voorbarig zou zijn om de stimulus van 2de orde te beschouwen als een symbool, zo lijkt het even voorbarig om de opwekking van de vervoering al direct te zien als een afzonderlijke ontwikkeling. Meer dan waarschijnlijk ging het op in een globale omgang met werktuigen, waaruit het zich slechts uiterst langzaam of gespreid over een zeer lange tijdsduur, tot een afzonderlijke act ontwikkelde. Dat wil zeggen dat men expliciet middelen ging manipuleren met het oog op het initiëren van vervoering.
Derde scène: de onwaarschijnlijk trage technologische evolutie. De ontwikkelingen die zich onmiskenbaar voordoen, de overgang van het Oldowantype naar de vervaardiging van de Acheulian-bifaciale vorm en van daar naar het Levallois- of kernafslagtype tot de uiteindelijke klingen, voltrekken zich ontiegelijk traag. Het laat de paleoantropoloog Yves Coppens toe er op te wijzen dat de biologische vormen zich sneller ontwikkelen dan de technologische. Deze gang van zaken lijkt op een of andere manier verwant met het voorbeeld uit de chalcolitische
fase,
omdat
de
potentie
aan
informativiteit
sluimert
en
slechts
dimensionaal deel blijft uitmaken van het tot stand brengen van globale vervoeringen. Deze zijn onmiskenbaar informatief, maar het opwekken en doorleven van de vervoering zelf is hoofdzaak. Magische kwaliteiten spelen allicht de hoofdrol. De cognitieve impact van het in staat zijn tot vervoering te kunnen brengen, mag in geen geval onderschat worden, al ligt de nadruk dan nog niet op informativiteit. Tot dan toe verloopt de perceptie of de “betekenis” van de omgeving rechtstreeks vanuit de primaire gemotiveerdheid via de zintuigen tot wat voorhanden en vooral wat daarin relevant is in relatie tot de genoemde motieven. Vervoering voegt hier een dimensie aan toe. Als intentioneel imaginatief effectxiii – het houdt immers in de beleving een verplaatsing in tijd en ruimte in – is het een nieuw element, een nieuwe mogelijkheid, een nieuw perspectief om de Umwelt te percipiëren, betekenisvol waar te nemen. Deze verandering is uitermate ingrijpend en revelerend voor een organisme dat tot dan aangewezen was op directe perceptie. De vervoering werkt daarop in. Het imaginatieve element door het organisme zelf met behulp van middelen opgewekt, doorbreekt de gebondenheid en de exclusiviteit van die directheid. Mogelijks verklaart deze verandering gedeeltelijk de achteraf appreciatie dat de periode van homo habilis tot homo sapiens er een van schijnbare inertie of uiterst trage ontwikkeling is, waardoor de biologische gang de indruk biedt sneller te verlopen dan de technologische.
skeuomorf.doc
6
Want die fase lijkt maar traag voor zover men enkel oog heeft voor de evolutie van de werktuigen. Zo’n gezichtspunt negeert eigenlijk de perceptief-cognitieve omwenteling die zich instantieert doorheen de vervoering en die de ruimte van het fenomenale - van de belevingswereld - maximaal vult. Op die manier geïnterpreteerd krijgt de ontwikkeling van de technologie een ander karakter. Het wordt het waarneembare complement voor de perceptief-cognitieve turbulenties, met dien verstande dat de traagheid van de waargenomen ontwikkeling omgekeerd evenredig is aan het gewicht en de indringende inwerking van de perceptiefcognitieve reorganisatie. Dat de technologie zich traag ontwikkelt is zo gezien geen teken van inertie, maar verraadt in zekere zin dat de aandacht maximaal opgezogen wordt door de veranderde blik op de wereld. Nog anders gesteld: de technologische ontwikkeling is maar één aspect van de globale verandering waar ook een perceptueelcognitieve reorganisatie deel van uitmaakt. Het fundamenteel verschil tussen beide dimensies schuilt in de feit dat sporen van de ontwikkeling van de technologie zich onbetwistbaar tonen in het archeologisch verworven materiaal, terwijl perceptief-cognitieve veranderingen slechts – speculatiefxiv – af te leiden zijn uit deze materiële residuen.
Vierde scène: van neveneffect tot doel. Het onderzoek van Leroi-Gourhan wijst op een exponentiële toename van de effectiviteit van werktuigvervaardiging rond de 100.000 jaar. Twee miljoen jaar eerder realiseert de homo habilis circa tien centimeter snijvlak uit één kg keien. Rond genoemde periode neemt de opbrengst tweehonderdvoudig toe tot circa twintig meter. Vanwaar die plotse explosieve ontwikkeling? Gaat het om een verbetering van technische vaardigheid? Diende een andere ontwikkeling tot katalysator? Het onderzoek van Schmandt-Besserat kan bijdragen tot enig inzicht. Ze richt zich op een mogelijk verband tussen bullae en het ontstaan van schrift en dat laatste in zijn functie van medium dat diende tot overdracht van episodische informatie. Bullae kunnen in hun oorspronkelijke vorm het makkelijkst vergeleken worden met een leveringsbon, een vorm van opsomming. Als bol klei omvat het een aantal gestileerde vormpjes die staan voor iets anders: een aantal stuks vee of inhoudsmaten graan of iets van die aard. De ontvanger van de goederen slaat de klei stuk en kan aan de hand van de ingesloten vormen controleren of de goederen overeen komen met dat wat de ‘verzender’ hem had doen toekomen. In een latere fase worden de ingesloten vormen eerst ook in de nog natte klei gedrukt. Op die manier kan men op de enveloppe kon al zien welke vormen er in steken. Oorspronkelijk blijft de informatieve waarde beperkt tot de opsomming. Allicht wordt die geleidelijk aangevuld met gegevens van eerder anekdotische aard, het huwelijk van een bekende, het overlijden van een lid van de clan.
skeuomorf.doc
7
Uiteindelijk groeit deze episodische informering uit tot een op zich staande modaliteit. Zo voorgesteld is schriftelijke informering onbedoeld vanuit een andere opzet gegroeidxv. Vermoedelijk doet zich bij de ontwikkeling van werktuigen iets soortgelijks voor. Dan niet het één lineair volgend uit het anderxvi, maar in een soort dialectische wisselwerking. We verduidelijken. In de tweede scène komen objecten voor, die zich als zodanig voor het eerst lijken te manifesteren bij het tot stand brengen van werktuigen. Objecten laten zich ook gebruiken om vervoering op te wekken. Dit op zijn beurt heeft een informatieve dimensie. En zoals het belang van de episodische data vermeld op de bullae en later of kleitabletten belangrijker werd dan de inventarisinhoud, zo is het niet ondenkbaar dat op een heel wat vroeger tijdsmoment in de ontwikkeling – de vermelde kaap van 100.000 jaar, de informatieve lading van de vervoering in belang en omvang toeneemtxvii. In dat proces kan men de geleidelijke ontwikkeling zien – eerder als een effectxviii dan als een vooropgezette bedoeling - van een taalvaardigheid en van de ontwikkeling van taal begrepen als de discipline gericht op het overbrengen van informatie door het manipuleren van middelen die fungeren als secundaire stimuli. Niet langer de stimulus als inductor tot vervoeringxix maar in hoofdzaak als reactivator van episodische data. Bovendien is het informatieve karakter niet alleen puur episodisch mededelend, het kan ook instructief aangewend worden. In die laatste hoedanigheid gaat het een belangrijke rol spelen in het leerproces bij het maken van werktuigen. Het non-verbale wordt op die manier omgezet tot verbaal geïnstrueerde vorm. De hypothese luidt dat deze precies de katalysator vormde die aanleiding gaf voor de exponentiële ontwikkeling die zich verder als een opgaande spiraal ontvouwde. Vanaf dan laat de technologische evolutie de biologische achter zich.
De hoofdpunten samengevat 1. In de initiële toestand is het organisme te begrijpen als een dynamische koppeling met de Umwelt waarin gebeurtenissen figuurwaarde krijgen als functie van het aanbod en de primaire motieven. 2. De vervaardiging van werktuigen verraadt de introductie van het object als nieuw cognitief patroon en de beschouwende verafstandelijking als cognitief perspectief. Sjabloon en perspectief zijn geen afzonderlijke zaken maar aspecten van eenzelfde beweging. 3. Het opwekken van vervoering is hoogstwaarschijnlijk een nevenverschijnsel van de op manipulatie gerichte omgang met middelen. Als imaginatief element doorbreekt het de gebondenheid aan de directe perceptie en betekent het een perceptief-cognitieve revolutie. Het vertrouwd worden met deze nieuwe manier om de wereld te percipiëren vergt (veel) tijd.
skeuomorf.doc
8
4. Vervoering heeft inherent een episodische en dus informatieve dimensie. 5. Ontwikkeling van middelen verloopt in hoge mate conservatief wat een factor is die meespeelt bij de traagheid van ontwikkeling; aan de middelen inherente mogelijkheden worden niet of nauwelijks aangeboord. 6. Na verloop van lange tijd krijgt de informatieve dimensie voorgrondwaarde. Informatie kan ook instructief aangewend worden, wat als katalysator de verdere ontwikkeling van de werktuigen in een stroomversnelling brengt. Op die manier ontstaat een opgaande spiraal
die
zich
expliciteert
in
de
exponentiële
ontwikkelingen
van
de
laatste
honderdduizend jaar in het algemeen, het laatste paar duizend jaar in het bijzonder.
Besluit. Ik heb lange tijd vermoed dat de trage ontwikkeling van werktuigen toegeschreven kon worden aan een conservatisme naar analogie van het fenomeen bij de koperbewerking en bij uitbreiding het skeuomorfisme (Wynn, 1993 en Basalla, 1987). Die traagheid is onmiskenbaar en zonder de twijfel de basis waarop Coppens (1990) meent te mogen stellen dat de biogische evolutie tot op de 100.000-jaargrens sneller verloopt dan de technologische. Maar waarschijnlijk is het een misvatting om dat conservatisme als enige determinant te zien. Want indien de cognitieve ontwikkelingen in rekening worden genomen dan toont zich iets geheel anders dan traagheid. Die ruime twee miljoen jaren waren allicht en integendeel gekenmerkt door een grote bewogenheid. Immers de imaginativiteit als dimensie van de vervoering, transformeert op indringende wijze de perceptie van het organisme op de wereld. De
directheid
en
gebondenheid
(scène
1)
worden
aangevuld
met
een
betekenisverlenende interpretatie van de Umwelt, opgewekt door zelfgeïnitieerde manipulatie van middelen. Dat houdt niet alleen in dat de hominide voortaan in staat is imaginatieve belevingen tot stand te brengen, maar dat deze – eens dit dynamisch patroon
geimplementeerd,
onvermijdelijk
werdenxx.
Er
onstonden
dus
nieuwe
perspectieven, letterlijk te nemen als nieuwe wijzen van “kijken” naar de wereld. Meer nog, de grenzen van de manifest bindende Umwelt konden vanaf dan schijnbaar overstegen worden door situaties en toestanden uit andere momenten en van andere plaatsen met een zekere willekeur te doen herleven, te enten op de situatie van het moment. Al die nieuwe cognitieve mogelijkheden vergden tijd om ten volle geassimileerd te raken waarbij een “trait” van conservatisme zoals door Wynn aangehaald, meer dan waarschijnlijk ook zijn rol speelde.
skeuomorf.doc
9
Daarom is het een vertekening de snelheid van ontwikkeling van de biologische evolutie enkel te vergelijken met deze van de technologie. Voor een evenwichtige beeldvorming moet de cognitieve evolutie zeker in rekening genomen worden.
Aanvulling van het eerste schema.
i
Zie Leroi-Gourhan, A.,1964, Le geste et la parole. I. Technique et langage. Paris, Albin Michel ii Ook de homo rodhesiensis, homo heidelbergensis en de neanderthaler worden tot de homo sapiens gerekend. De recenter specialisatie (waarvan het ontstaan gedateerd wordt tussen 200.000 en 100.000) door de hedendaagse mens belichaamd, wordt de homo sapiens sapiens genoemd. (bron: Schrenk, Friedemann, (2008): Die Frühzeit des Menschen, Beck, München 2008) iii Coppens, Y., 1990, Hominoidea, hominidae en homo, bijdrage in ‘5 miljoen jaar menselijk avontuur’. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling, Brussel. iv Niet zo uitzonderlijk overigens, het geldt evenzeer voor de erkende modellen zoals dat van Steven Mithen in “The prehistory of mind” uit 1996 en van Merlin Donald’s “Origin of the modern mind” daterend van 1991. v Wynn, T.,1993, Layers of thinking in tool behavior, in Tools, language and cognition in human evolution, Eds. K. G. Gibson & T. Ingold, Cambridge University Press. vi G. Basalla, 1987, Evolution of technology, Cambridge University Press. vii Skeuomorfisme is ook herkenbaar in de vormgeving. Op gevels toont zich net onder de dakverdieping dikwijls een versiering onder de vorm van blokjes. Die verwijzen naar de uiteinden van de vroegere houten structuur (de roostering) die op de muurplaat rustte. Kunststoffen ramen en deuren worden heel dikwijls voorzien van een nerf, wat verwijst naar houten schrijnwerk. viii Vergelijk met “The cognitive abilities of the ancient hominins appear to have progressed relativily slowly, insofar as the material evidence that they left behind is concerned. In fact their technical productions which
skeuomorf.doc
10
appeared more then 2.5 million years ago, improved very little for nearly the entire period (i.e. about 2 million years).” Sophie de Beaune, 2009:1 ix “Object” niet te begrijpen als een stuk hard materiaal (naïeve fysica), maar als het stollen van de flux zodanig dat het gestolde vatbaar wordt voor manipulatie. x Denk aan het interpunctioneel evenwichtsmodel van Gould en Elridge of aan het mosaïsch principe. xi Aan de huidige norm van circa 20 jaar gerekend staat dat gelijk met 50.000 generaties. Houdt men rekening met de leeftijd waarop een meisje vruchtbaar wordt, dan ligt dat aantal tussen de 65 en 70.000. Stelt men dat aantal naast het feit dat de Franse Revolutie ongeveer 11 generaties geleden plaats greep, dan krijgt men een idee van het enorme tijdsbereik. xii Vygotsky spreekt in dit verband over een stimulus van 2de orde. xiii Dat mag niet uit het oog doen verliezen dat vervoering onlosmakelijk gerelateerd is tot het object, tot verafstandelijking en het manipuleren van een stimulus van 2de orde. xiv Het kenmerk van speculativiteit geldt overigens even goed voor andere modellen zoals dat voorgesteld door S. Mithen (1996) of M. Donald (1991). xv Ian Tattersall, in Pasternak 2007, wijst op parallellen in de biologisch evolutionaire sector. Hij haalt het voorbeeld aan van de vogelveren die miljoenen jaren lang voor niets anders dienden dan voor isolatie vooraleer die aangewend werden voor het realiseren van voortbeweging door de lucht. xvi Hoewel, als taal beschouwd zou kunnen worden als een modus van bemiddeld handelen zoals in het essay verdedigd, dan volgt de ene vorm van bemiddeld manipuleren wel uit de andere, waarbij hetzelfde mechanisme zich kan richten op zeer specifieke doelterreinen en zich zodoende tot schijnbaar geheel verschillende vaardigheden ontwikkelen. xvii Hoewel Tattersall’s (ibid.:141) visie niet samenvalt met wat hier uiteengezet wordt, verwoordt hij bijzonder treffend het effect van de katalyserende functie: “…once the horse was out of the stable, the rules of the game changed and the cultural history of humankind has subsequently been dominated by the discovary of new ways in which to use that potential” (verwezen wordt naar de mogelijkheid van symbolisch denken en taal als prototype van de omgang met symbolen). xviii Dit in tegenstelling tot een teleologische visie waarin gesteld wordt dat op taal gebaseerde communictiesystemen in zekere zin “uitgevonden” werden om tegemoet te kunnen komen aan de noden van grotere en dus complexer samenlevingsvormen. xix Deze functie is overigens nog steeds actief. xx Zie de bespreking van de onomkeerbaarheid in “Van tuig tot taal”.
skeuomorf.doc
11