Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010
De tenuitvoerlegging van verbeurdverklaringen in België: een evaluatie
Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟
Ingediend door Sabine Hemelaer Studentnr. 20024612 Burgerlijk & Strafrecht
Promotor: Prof. Dr. T. Vander Beken Commissaris: Prof. Dr. G. Vermeulen
Voorwoord De masterproef, het einde van de rechtenstudies. Het begin van een loopbaan. Vorig jaar was er het voorlopig werkstuk en dan dit jaar het echte werk. Vooreerst een woord van dank aan professor dr. T. Vander Beken, mijn promotor die altijd klaar stond met raad en daad. Verder gaat mijn dank ook uit naar de heer F. Desterbeck, directeur van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, die mij ontzettend veel kansen heeft gegeven tijdens en na mijn stage aldaar. Daarnaast wil ik ook alle medewerkers van het COIV danken voor alle raad die ze mij hebben gegeven. In het bijzonder denk ik dan aan de heren J. Bal en J. Van Droogbroeck, juristen en de heer L. Verstraeten, verbindingsofficier van Financiën. Ten slotte wil ik ook de heer G. Hemelaer, mijn vader en mevrouw E. Van Strydonck bedanken omdat zij mij de kansen hebben gegeven om verder te studeren en op deze manier mijn diploma te behalen.
Inhoudsopgave Inleiding ......................................................................................................... 6 Lijst der afkortingen ......................................................................................... 8 Hoofdstuk 1: historische evolutie ..................................................................... 9 Hoofdstuk 2: het strafrechtelijk beslag ........................................................... 14 Afdeling 1: begrip ......................................................................................... 14 Afdeling 2: beslagleggende overheid .............................................................. 15 2.1 het opsporingsonderzoek ....................................................................... 15 2.2 het gerechtelijk onderzoek ..................................................................... 16 Afdeling 3: doel van het beslag ...................................................................... 17 Afdeling 4: voor beslag vatbare goederen ....................................................... 18 Afdeling 5: beheer van de in beslag genomen goederen.................................. 20 Afdeling 6: strafsanctie ................................................................................. 20 Afdeling 7: het strafrechtelijk beslag op onroerende goederen ........................ 21 Hoofdstuk 3: het strafrechtelijk kortgeding..................................................... 23 Hoofdstuk 4: samenloop van het burgerlijk en het strafrechtelijk beslag ......... 27 Hoofdstuk 5: de bijzondere verbeurdverklaring ............................................... 30 Afdeling 1: begrip ......................................................................................... 30 Afdeling 2: het begrip vermogensvoordeel ...................................................... 31 2.1 soorten vermogensvoordelen ................................................................. 33 2.1.1 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 42,3°Sw................... 33 2.1.2 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 43bis lid 2 Sw. ........ 34 2.1.3 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 43quater Sw. ........... 34 2.2 Het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen ........................... 36 Afdeling 3: soorten verbeurdverklaring.......................................................... 37 1
3.1 de objectconfiscatie ............................................................................... 37 3.2 de waardeconfiscatie ............................................................................. 38 3.3 verplichte verbeurdverklaring ................................................................ 40 3.4 facultatieve verbeurdverklaring ............................................................. 40 3.5 de verbeurdverklaring als veiligheidsmaatregel ...................................... 41 Afdeling 4: invordering van het verbeurdverklaarde goed .............................. 41 4.1 algemeen .............................................................................................. 41 4.2 bevoegdheid van de FOD Financiën ....................................................... 43 4.3 onroerende goederen ............................................................................. 44 Afdeling 5: gevolgen van de verbeurdverklaring en de bescherming van de rechten van derden…………………………………………………………………………45 Afdeling 6: de bijzondere verbeurdverklaring bij het misdrijf witwassen......... 50 6.1 begrip ................................................................................................... 50 6.2 de verbeurdverklaring ........................................................................... 52 Afdeling 7: verbeurdverklaring ten aanzien van de rechtspersonen ................ 53 Afdeling 8: de motivering van de verbeurdverklaring ..................................... 54 Afdeling 9: relatie verbeurdverklaring en modaliteiten van straf .................... 55 9.1 uitspraak met opschorting .................................................................... 56 9.2 uitspraak met uitstel ............................................................................. 59 Hoofdstuk 6: het Centraal Orgaan voor de Inbeslag-neming en de Verbeurdverklaring ........................................................................................ 61 Afdeling 1: oprichting ................................................................................... 61 Afdeling 2: samenstelling en bevoegdheden ................................................... 63 Afdeling 3: taakomschrijving ......................................................................... 63 Afdeling 4: het bijzonder beheer .................................................................... 67 4.1 verplicht beheer .................................................................................... 67 2
4.2 facultatief beheer .................................................................................. 68 Afdeling 5: de informatieverwerking bij het COIV .......................................... 68 Afdeling 6: de vervreemdingsprocedure ......................................................... 69 Afdeling 7: de teruggave tegen betaling van een geldsom ............................... 72 Afdeling 8: de procedure van artikel 16bis COIV-wet ..................................... 73 Hoofdstuk 7: verbeurdverklaring in internationale context ............................. 78 Afdeling 1: algemeen ..................................................................................... 78 Afdeling 2: wet van 20 mei 1997 ................................................................... 79 2.1 inbeslagneming ..................................................................................... 80 2.2 verbeurdverklaring ................................................................................ 81 Afdeling 3: het Europees bevriezingsbevel ..................................................... 84 Afdeling 4: het Europees confiscatiebevel ...................................................... 89 Afdeling 5: het CARIN-netwerk ..................................................................... 91 Hoofdstuk 8: de verbeurdverklaring in relatie tot de burgerlijke partij ............. 92 Hoofdstuk 9: evaluatie van de verbeurdverklaring door de actoren .................. 96 Afdeling 1: evaluatie door onderzoeksrechter B. Dehous, te Antwerpen ......... 96 Afdeling 2: evaluatie door de heer C. Nys, eerste substituut procureur des konings te Antwerpen, gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden…………...98 Afdeling 3: evaluatie door hoofdcommissaris R. Kokelenberg ....................... 100 Afdeling 4: evaluatie door meester J. Maes, advocaat te Antwerpen ............. 102 Afdeling 5: evaluatie door F. Desterbeck, directeur van het COIV ................ 103 Afdeling 6: evaluatie door W. Frederix, gerechtsdeurwaarder en E. Lemouche, kandidaat-gerechtsdeurwaarder te Antwerpen ............................................ 105 Afdeling 7: evaluatie door H. Van Overloop, notaris te Antwerpen ............... 107 Afdeling 8: evaluatie door E. Francis, raadsheer bij het hof van beroep te Antwerpen…………………………………………………………………………………..108 3
Hoofdstuk 10: bespreking van een concrete zaak ......................................... 112 Afdeling 1: feitenrelaas ............................................................................... 112 Afdeling 2: vonnis rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen ..................... 114 Afdeling 3: arrest van het hof van beroep te Antwerpen dd.14 oktober 2005.114 Afdeling 4: problemen in het dossier ........................................................... 114 Hoofdstuk 11: andere vormen van verbeurdverklaring .................................. 117 Afdeling 1: de administratieve verbeurdverklaring ....................................... 117 Afdeling 2: verbeurdverklaring in het sociaal recht ...................................... 118 Afdeling 3: een verdoken confiscatie in artikel 42 §2 van de Dierenwelzijnswet?......................................................................................118 Hoofdstuk 12: knelpunten ........................................................................... 121 Afdeling 1: aanmelding ............................................................................... 121 Afdeling 2: tenuitvoerlegging ....................................................................... 122 Afdeling 3: solidariteit ................................................................................. 123 Afdeling 4: voorafgaande inbeslagname ....................................................... 124 Afdeling 5: wetgeving .................................................................................. 125 Hoofdstuk 13: een blik naar de toekomst ..................................................... 126 Conclusie ..................................................................................................... 127 Lijst der tabellen ……………………………………………………………………………131 Bibliografie.……………...……………………………………………………………….....131 1.1 wetgeving ............................................................................................ 131 1.1.1 internationaalrechtelijke normen ...................................................... 131 1.1.2 Europeesrechtelijke normen ............................................................. 131 1.1.3 interne wetgeving ............................................................................. 132 1.1.3.1 uitvoeringingsbesluiten ................................................................. 134 1.1.3.2 voorbereidende documenten .......................................................... 135 4
1.1.4 buitenlandse wetgeving .................................................................... 137 1.2 rechtspraak ........................................................................................ 137 1.2.1 Europees Hof voor de rechten van de mens ...................................... 137 1.2.2 Grondwettelijk Hof ........................................................................... 137 1.2.3 Hof van Cassatie .............................................................................. 137 1.2.4 andere ............................................................................................. 138 1.3 rechtsleer ............................................................................................ 139 1.3.1 boeken en verzamelwerken ............................................................... 139 1.3.2 tijdschriften ..................................................................................... 145 1.4 andere bronnen .................................................................................. 147
5
Inleidingg De wet op het COIV van 26 maart 2003 is zowel bij de meeste actoren die ze moeten toepassen als bij de rechtsonderhorigen onbekend. Deze masterproef beoogt om na een grondige bestudering en evaluatie enkele nuttige tips naar voren te brengen waaraan de actoren en rechtsonderhorigen een meerwaarde zullen hebben. De volledige procedure in verband met verbeurdverklaring zal op een chronologische manier worden weergegeven. In dertien hoofdstukken zal het volgende besproken worden: Er zal een korte schets van de historische evolutie gemaakt worden. Eveneens zal dieper worden ingegaan op het strafrechtelijk beslag, dat een maatregel is die ertoe strekt een eventuele verbeurdverklaring veilig te stellen. Hierna komt het strafrechtelijk kortgeding aan de orde dat een verweermiddel is van de betichte. De samenloop van het strafrechtelijk en burgerlijk beslag zal besproken worden. De principes van de verbeurdverklaring in het Belgisch recht zullen aan bod komen, zoals daar zijn de verschillende soorten van verbeurdverklaring en hoe de tenuitvoerlegging ervan verloopt. Een belangrijk punt zoals het COIV zal behandeld worden daar dit orgaan een sleutelfunctie heeft in het hele gebeuren van de verbeurdverklaring. Vervolgens is er een uiteenzetting over wat verbeurdverklaring is en hoe deze kan worden uitgevoerd.
6
In internationale context zal er gekeken worden naar hoe de verbeurdverklaring verloopt over de landsgrenzen heen. Ook de rechten van burgerlijke partijen zullen getoetst worden. Het woord wordt gegeven aan de actoren in het hele proces en zij geven een evaluatie van de huidige situatie, ieder vanuit zijn eigen standpunt. Een concreet dossier zal in al zijn facetten besproken worden. Om even het domein van het strafrecht te verlaten worden ook andere rechtstakken bekeken om na te gaan of er daar ook verbeurdverklaringen kunnen worden uitgesproken. De knelpunten zullen worden blootgelegd en tips zullen worden gegeven om deze te verhelpen. Het laatste hoofdstuk gaat over de toekomst van de materie waarover deze masterproef handelt en onthult ook enkele hangende wetgevende initiatieven en uitvoeringsmodaliteiten. De voorbeelden die in deze masterproef worden aangehaald zijn om redenen vervat in de wet op de privacy vaag gehouden. Het voorgaande kwam tot stand dankzij mijn stage bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring en veldwerk maar ook door de verschillende auteurs te gaan vergelijken om tot bepaalde conclusies te kunnen komen.
7
Lijst der afkortingen CARIN: Camden Asset Inter- Agency Network. COIV- wet: wet 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 2 mei 2003. COIV: Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring. FOD: federale overheidsdienst. Ger. W. : Gerechtelijk Wetboek. Hyp. W.: hypotheekwet van 16 december 1851, BS 22 december 1851. Kaalplukwet: wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, BS 14 februari 2003. PV: proces verbaal. Sv. : Wetboek van Strafvordering. Sw. : Strafwetboek. V.T. Sv.: voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering. WAM-wet: wet 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 8 december 1989. Wet Franchimont: wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. RSZ: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. RSVZ: Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
8
Hoofdstuk 1: historische evolutie In de verschillende stadia van het Romeinse recht was de zwaarte van de straf van verbeurdverklaring nauw verbonden met het standpunt van de regerende keizer. Keizer Justinianus, die veel betekend heeft op het gebied van de ontwikkeling van het recht, stelde hieraan een einde in zijn novelle 134,13,2 en 3 in 556. Deze novellen zijn nieuwe wetten die werden uitgevaardigd na de publicatie van de tweede versie van de Codex Justinianus.1 Hij beperkte de verbeurdverklaring tot de crimen laesae maiestatis (hoogverraad).2 In de Frankische periode (3de tot 10e Eeuw) kende het instituut van de vredeloosheid gevolgen op het lichaam en het vermogen van de veroordeelde. Hij was niet langer een rechtssubject. In een eerste fase werden de goederen van de veroordeelde verwoest, later, in een meer georganiseerde maatschappij, kwam het vermogen ten goede aan de andere leden van de samenleving, nadien aan de vorst of leenheer. Reeds in de 12e eeuw was de verbeurdverklaring van de goederen van een veroordeelde mogelijk in onze gebieden. Ook in de Gentse Keur die Gravin Mathilde in 1192 onder druk moest ondertekenen staan twee misdrijven vermeld die bestraft werden met algemene verbeurdverklaring. Het eerste was het geval waarin een verkrachter niet binnen 3 dagen, na gedagvaard te zijn, voor de rechtbank verschijnt en het tweede betreft het weigeren van een door de overheid opgelegde vrede. De verbeurdverklaring werd echter vaak niet toegepast.3 Er werden echter privileges van niet-confiscatie verleend.4 De steden waren echter niet opgezet met de verbeurdverklaring van goederen ten voordele van de graaf. Dit werd echter aangezien als een verarming van de stad en werd als onrechtvaardig ten opzichte van de erfgenamen van de veroordeelde
1 2 3 4
D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, Gent, Academia Press, 2005, 75-76. W. VAN ITERSON, Geschiedenis der confiscatie in Nederland, Utrecht, boekhandel H. de Vroede, 1957, 10. W. VAN ITERSON, Geschiedenis der confiscatie in Nederland, Utrecht, boekhandel H. de Vroede, 1957, 98-99. R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1954, 206-209.
9
ervaren.5 De stad Gent kon het privilege dat door Mathilde werd toegestaan doorheen de hele dertiende eeuw bewaren. In de oorkonden van Graaf Guy Van Vlaanderen van 19 maart 1296 is geen sprake meer van verbeurdverklaring. De hoogste straf die betrekking heeft op het vermogen is een boete van 60 pond. Deze kan slechts in 2 gevallen verhoogd worden maar krijgt nooit het karakter van een verbeurdverklaring. Ook in Brugge werden er privileges toegekend. Daar was het zo dat wanneer iemand zijn leven gegeven had om te boeten voor zijn misdaad, zijn goederen gered werden. In onze streken was Ieper in 1414 het laatste gebied dat een privilege van niet confiscatie verkreeg.6 Overal zijn er tendensen tot mildering van de verbeurdverklaring. Op sommige gebieden werden de gevolgen getemperd. Bijvoorbeeld door te milderen ten opzichte van de echtgenoot van de veroordeelde of door de mogelijkheid om afkoping in te voeren. Karel V heeft genade verleend aan de stad Gent in 1540. Er was een vonnis uitgesproken waarbij alle goederen van de stad verbeurd verklaard werden. De goederen werden zeer gedetailleerd omschreven en ook de klok Roeland viel eronder. De straf werd opgelegd omdat er oproer geweest was. Doch het vonnis werd zeer snel herroepen omdat de keizer aanvoelde dat de gevolgen niet te overzien zouden geweest zijn. Keizer Karel vaardigde ook de Concessie Caroline uit in 1540. Deze bevatte oorspronkelijk 2 bepalingen met betrekking tot de verbeurdverklaring. Indien een beklaagde na 3 dagvaardingen contumax7 bleef en het feit met de doodstraf bestraft kon worden, dan werd de beklaagde verbannen uit Vlaanderen en werden zijn goederen verbeurd verklaard (algemene verbeurdverklaring). De concessie stelt ook dat de verbeurdverklaring enkel kan worden uitgesproken in het geval van heresie en crimen laesae maiestatis.8
5
6
7 8
R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1954, 206-209. R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1954, 206-209. Weerspannig. W. VAN ITERSON, Geschiedenis der confiscatie in Nederland, Utrecht, boekhandel H. de Vroede, 1957, 101.
10
Cesare Beccaria beschreef in dei delitti e delle pene (1766) reeds het verschil tussen algemene en bijzondere verbeurdverklaring. Hij stelde dat de ernst van de straf in verhouding moest zijn tot de ernst van het misdrijf. Hij keurde het idee van verbeurdverklaring af omdat deze straf niet enkel de misdadiger treft maar ook zijn onschuldige
gezinsleden. Vaak zal het dan leiden tot meer
criminaliteit omdat de gezinsleden zich genoodzaakt zien misdrijven te plegen om uit hun erbarmelijke situatie, ontstaan door de verbeurdverklaring, te geraken.9 Diderot, een andere rechtsgeleerde en wijsgeer uit de 18e eeuw, vond de verbeurdverklaring zelfs “wreedaardig en een aanmoediging voor de rechters om een schuldige te vinden”. De reden hiervoor is dat wanneer de veroordeelde achteraf onschuldig blijkt te zijn, zijn goederen toch al weggemaakt zijn en zijn vermogen werd afgenomen. Er is geen mogelijkheid meer om hem terug in de toestand te brengen van voor de verbeurdverklaring. De rechters probeerden een schuldige te kunnen aanwijzen om op die manier op een goed blaadje bij de machthebbers te komen omdat zij, door de verbeurdverklaring uit te spreken, de staatskas vulden.10 In 1790 werd de algemene verbeurdverklaring door de Franse grondwet afgeschaft.11 In het begin van de 19e eeuw was het instituut van de algemene verbeurdverklaring in quasi heel West – Europa verdwenen. Een waarschijnlijke verklaring voor het heropleven van de verbeurdverklaring zijn de twee wereldoorlogen. In het Duitse recht is de verbeurdverklaring nooit echt veel aangewend. De reden hiervoor is dat men uitging van het principe dat wanneer iemand tot de doodstraf wordt veroordeeld, zijn familie nog genot mag hebben van zijn vermogen. De
code
pénal
(1810)
kende
in
sommige
gevallen
de
algemene
verbeurdverklaring. In 1814 werd in Frankrijk de confiscatie afgeschaft maar ze werd terug ingevoerd in 1918 (na wereldoorlog I)
en in 1928 (zware
economische recessie periode). Ook in Italië en in de meeste Europese landen zullen er na de tweede wereldoorlog veel verbeurdverklaringen worden J.M. MICHIELS, Cesare Beccaria, over misdaden en straffen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1982, 123-124. J.M. MICHIELS, Cesare Beccaria, over misdaden en straffen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1982, 123-124. 11 A. DE GEEST, “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971, 15. 9
10
11
uitgesproken. In België werd ze door de grondwetgever, naar het voorbeeld van Nederland12, afgeschaft in artikel 12 van de grondwet.13 In de jaren ‟50 werd wereldwijd aan heropbouw en economische heropleving gedaan, die uitmondden in de gouden jaren ‟60. In deze periode, door een gunstig economisch klimaat, werden de misdrijven op een veel modernere leest geschoeid. Het was dus nodig vanaf de jaren ‟90 meer zaken in beslag te nemen daar hun waarde exponentieel steeg. Roerende goederen worden alsmaar belangrijker en waardevoller (bijvoorbeeld waardepapieren).14 Er kunnen steeds meer zaken in beslag genomen worden mede dankzij een aantal bijzondere wetten. Het buitgericht sanctiemodel werd steeds belangrijker. Spijtig genoeg konden alleen het voorwerp, het instrument en het product van het misdrijf verbeurdverklaard worden.15 Op dit principe was één uitzondering: de opbrengst van de handel in verdovende middelen kon verbeurd verklaard worden indien ze het voorwerp uitmaakten van een misdrijf zoals omschreven in de wet van 24 februari 1921.16 De wet van 17 juli 1990, die vooral onder grote internationale druk tot stand kwam, zorgde voor een grote stap voorwaarts.17 Er zijn drie internationale akkoorden die vermeld kunnen worden:
Verdrag van Straatsburg (8 november 1990).18
Het verdrag van Wenen (20 december 1988).19
De GAFI-aanbeveling20 die handelt over de mogelijkheid om de opbrengsten van witwassen en het basismisdrijf verbeurd te kunnen verklaren.
Art. 171 Fundamentele wet van het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815; J. Rozie,Voordeelsontneming, Antwerpen, Intersentia, 2005, 15. 13 Art. 12 Grondwet 7 februari 1831. 14 J. DE PEUTER, “Het beslag in strafzaken”, RW 1962, 1370-1398. 15 E. FRANCIS,“Het beheer en de beschikking over goederen in strafzaken” in D. V ANDERMEERSCH, B. DEJEMEPPE ,E. FRANCIS, M. ROZIE, O. KLEES en G. VERMEULEN (eds.), Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen, Maklu, 2004, (143) 175. 16 Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921. 17 H. BERCKMOES, H. V ANDAELE en B. DE BIE, Misdaad loont niet meer, Brussel, Politeia, 1994, 29. 18 Overeenkomst van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven. 19 Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrophe stoffen, aangenomen te Wenen op 20 december 1988, BS 21 maart 1996. 20 Groupe d’action financière, is een intergouvernementele instelling die tegenwoordig uit 33 landen (o.m. de grootste Europese landen, de Verenigde Staten, Canada, Argentinië, Brazilië, Mexico en Japan) en twee regionale organisaties (Golfstaten en Europese Commissie) bestaat. 12
12
Verder zorgde deze wet er ook voor dat voortaan ook onroerende goederen verbeurd verklaard kunnen worden alsook
de vermogensvoordelen die
rechtstreeks uit het misdrijf voortvloeiden. Voordien was dit onmogelijk. Er kan een verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partijen en één per equivalent worden uitgesproken. Op 20 mei 199721 werd er een nieuwe wet ingevoerd die het strafrechtelijk beslag op onroerend goed regelt. Deze wet wordt verder besproken. De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken hervormt de materie grondig. De wijzigingen van deze wet worden verder besproken. In 2003 werd dan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring opgericht. Dit orgaan en haar bevoegdheden wordt verder uitvoerig besproken. Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat de verbeurdverklaring vaak wordt ingevoerd om te voldoen aan de financiële noden van de machthebber. Het is ook afhankelijk van machthebber tot machthebber of de verbeurdverklaring strenger of soepeler werd ingevoerd. De vlag zal dus niet altijd dezelfde lading dekken. Het is belangrijk om het begrip goed te omschrijven in tijd en ruimte.
21
Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 3 juli 1997.
13
Hoofdstuk 2: het strafrechtelijk beslag Afdeling 1: begrip “Het beslag in strafzaken is een voorlopige dwangmaatregel waardoor de bevoegde overheid, krachtens de wet en naar aanleiding van een misdrijf, een zaak onttrekt aan het vrije beschikkingsrecht van de eigenaar of bezitter en, met het oog op de waarheidsvinding, de verbeurdverklaring, de teruggave of ter beveiliging van de civielrechtelijke belangen, haar, in de regel, onder zich neemt.”22 De
inbeslagneming
zal
dus
steeds
naar
aanleiding
van
een
misdrijf
plaatsvinden. Het betreft een voorlopige maatregel die pendente litis wordt genomen om de uitvoering van de einduitspraak te beschermen.23 Een kenmerk van het strafrechtelijk beslag is dat het meestal leidt tot de buitenbezitstelling van het goed en dit in tegenstelling tot het burgerlijk beslag. Het beslag kan dan ook gezien worden als een bewarende maatregel.24 De overheid neemt het goed onder zich.25 Het wordt ofwel gedeponeerd ter griffie ofwel, wanneer het voldoet aan de voorwaarden om te spreken over vermogensbestanddeel26, toevertrouwd aan het COIV27, ofwel wordt het goed ter plaatse onder beslag gezet. Dit gebeurt vaak wanneer het gaat om goederen die niet verplaatsbaar zijn of om goederen die een specifieke behandeling vereisen. De beslagleggende overheid moet een rechtmatig belang hebben bij het leggen van dit beslag.28
Cass. 25 februari 2003, AR P020674N; L. VIANE, “Huiszoeking en beslag in strafzaken”, in APR, Brussel, Larcier, 1962, 68. 23 G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. V AN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 395. 24 J. DE P EUTER, “Het beslag in strafzaken” in R. D ECLERCQ, J. DE PEUTER, A. VANDEPLAS, F. HUTSEBAUT , P. ARNOU en R. VERSTRAETEN (eds.), Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 72. 25 J. DE PEUTER, “Het beslag in strafzaken” in R. D ECLERCQ, J. DE PEUTER, A. VANDEPLAS, F. HUTSEBAUT , P. ARNOU en R. VERSTRAETEN (eds.), Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 72. 26 Infra hoofdstuk 6, afdeling 3. 27 Infra hoofdstuk 6. 28 P. ARNOU, “Het gemeenrechtelijk beslag in strafzaken” in P. ARNOU, K. BROECKX, B. DE GROOTE, A. D'HALLUIN, K. LOONTJENS, V. SAGAERT en J. SPEECKE (eds.), beslag en collectieve schuldenregeling, Brussel, Larcier, 2005, 180. 22
14
Een van de essentiële verschillen tussen het burgerlijk en het strafrechtelijk beslag is dat bij een strafrechtelijk beslag de staat geen schuldeiser is maar een onteigening beoogt van het goed of de tegenwaarde ervan.29 Afdeling 2: beslagleggende overheid Hier moet men een onderscheid maken tussen het gerechtelijk onderzoek onder leiding van de onderzoeksrechter en het opsporingsonderzoek onder leiding van de procureur des konings. 2.1 het opsporingsonderzoek Het opsporingsonderzoek is geregeld door artikel 28bis en verder Sv., ingevoerd door de wet van 12 maart 1998.30 De procureur des konings is het hoofd van het parket van een arrondissement. Hij is belast met de toepassing van de strafwet en is bevoegd voor de strafvordering met betrekking tot alle misdrijven.31 Hij moet waken over de wettigheid van de bewijzen en de manier waarop deze worden verzameld. Het opsporingsonderzoek mag geen enkele dwangmaatregel uitmaken. Indien deze maatregelen getroffen moeten worden, dient de procureur des konings een gerechtelijk onderzoek te vorderen. Het opsporingsonderzoek is volledig inquisitoir. De
procureur
des
konings
is
niet
bevoegd
voor
het
verrichten
van
huiszoekingen, tenzij bij betrapping op heterdaad. In de wet Franchimont staat uitdrukkelijk dat de procureur des konings die opsporingshandelingen in het kader van het opsporingsonderzoek stelt, ook de zaken zoals vermeld in artikel 35 Sv., in beslag kan nemen. De procureur des konings heeft wel de C. ENGELS, “Penaal beslag op onroerend goed” in H. DE WULF, E. DIRIX, C. ENGELS, N. GEELHAND de MERXEM (eds.) rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, Die Keure, 2008, 113; F. TOP, “Verbeurdverklaring van een onroerend goed en de rechten van ingeschreven en beslagleggende schuldeisers”, in F. BLONTROCK, M. BOES, J. BYTTEBIER, C. DE BUSSCHERE, J. DE VROE, C. DE WULF, G. DEBOODT, E. DECKERS, E. DIRIX, H. DU FAUX, L. DU FAUX, B. DUBOIS, R. EEMAN, K. GEENS, E. GOOVAERTS, J. HERBOTS, H. LAGA, I. PLETS, M. COENE, P. SENAEVE, C. SLUYTS, F. TOP, J. VAN BAEL, W. VAN DE PUTTE, A. VAN DEN BOSSCHE, P. VAN HOESTENBERGHE, B. VAN OPSTAL, K. VANBEYLEN, F. VANISTENDAEL, A. VERBEKE, J. VERSTAPPEN, J. VERSTRAETE, L. WEYTS, Facetten van ondernemingsrecht, liber amicorum Frans Brouckaert, Leuven, Universitaire Pers, 216. (hierna verkort F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed). 30 Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. (hierna verkort wet Franchimont). 31 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, II, Antwerpen, Maklu, 569. 29
15
bevoegdheid om bewarend beslag te laten leggen op onroerend goed.32 Door de wet van 20 mei 1997 werd de bevoegdheid van de procureur des konings echter uitgebreid. Hij kan nu alle voorwerpen zoals bedoeld in artikel 42 Sv. in beslag te laten nemen alsook beslag laten leggen op alles wat een vermogensvoordeel zou kunnen zijn dat voortkomt uit een misdrijf. 2.2 het gerechtelijk onderzoek Het
gerechtelijk
onderzoek
wordt
gevoerd
onder
leiding
van
de
onderzoeksrechter. Deze beschikt over de volheid van de onderzoeksmacht. Het wordt voornamelijk gebruikt indien er dwangmaatregelen uitgevoerd moeten worden. Sinds de wet Franchimont is het gerechtelijk onderzoek facultatief. De procureur des konings kan een gerechtelijk onderzoek vorderen maar is hiertoe niet verplicht. De onderzoeksrechter treedt op in het kader van het vooronderzoek in strafzaken. Deze functie heeft twee hoedanigheden: deze van rechter en deze van
onderzoeksmagistraat.
Hij
heeft
de
algemene
bevoegdheid
om
huiszoekingen te verrichten. Hij heeft ook alle machten die toekomen aan de procureur des konings.33 De onderzoeksrechter heeft ook de exclusieve bevoegdheid om voorlopige maatregelen met betrekking tot een persoon te nemen. Na de wet Franchimont hebben beide magistraten (staande en zittende magistratuur) de mogelijkheid om het beslag op te heffen wanneer ze hiervoor gevat worden door eenieder die geschaad wordt door de beslagmaatregel. Deze procedure wordt het strafrechtelijk kortgeding genoemd en is ingevoerd door de artikel 28sexies en 61quater Sv.34
Art. 35bis Sv., ingevoerd door artikel 17 van de wet 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 3 juli 1997, infra hoofdstuk 2, afdeling 7. 33 G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.), CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 401. 34 Infra, hoofdstuk 3. 32
16
Afdeling 3: doel van het beslag Er kunnen 4 doelstellingen met het beslag nagestreefd worden:35
De waarheidsvinding: op grond van artikel 35 Sv. heeft de procureur des konings de bevoegdheid om alles in beslag te nemen wat kan dienen om de waarheid te achterhalen.
De verbeurdverklaring: de zaken die op grond van artikel 42 Sw. zouden verbeurd verklaard kunnen worden, kunnen in beslag genomen worden. Later zal blijken dat de zaken die niet op voorhand in beslag zijn genomen, vaak niet meer in het vermogen van de veroordeelde terug te vinden zijn. De voorafgaande inbeslagname is echter geen vereiste om over te gaan tot de verbeurdverklaring.36
De teruggave aan de rechtmatige eigenaar: gestolen goederen kunnen in beslag genomen worden teneinde ze aan de rechtmatige eigenaar te kunnen teruggeven. Het doel is om de verstoring van de rechtsorde ongedaan te maken.
De vrijwaring van de burgerlijke belangen: de rechter kan beslissen om bepaalde zaken die hij verbeurd verklaard heeft toe te kennen aan de burgerlijke partijen. Deze beslissing verleent geen uitvoerbare titel aan de burgerlijke partij.37
De wijze waarop zaken in beslag genomen worden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is zeer belangrijk. Het foutief interpreteren en manipuleren van bewijsmateriaal kan echter leiden tot de onontvankelijkheid van de strafvordering. Uit artikel 2 van het KB van 24 maart 1936 blijkt dat de in beslag genomen zaken moeten worden teruggegeven aan de beslagene.38 Onderzoeksmagistraten zullen zich echter niet enkel toeleggen op bewijzen à F. DESTERBECK, “Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken”, in W. BAEKE, S. BERBUTO, A. JACOBS, H. BERKMOES, M. BOCKSTAEL, W. BRUGGEMAN, P. LAMBERT, M. CALLU, C. WIDAR, P. DE BROUWER, I. DELBROUCK, S. DERRE, F. DESTERBECK, D. DEWANDELEER, A. DISPA, J. DISTER, H. FRANSEN, F. GEYSELS, V. GUERRA, P. HERBOTS, A. MASSET, G. LANNOY, G. LOENDERS, P. LUYPAERS, A. MARUT, C. MEUNIER, C. NUYTS, M. PAUWELIJN, J. QUATAERT, A. REMY, C. STUYCK, K. VAN CAUWENBERGHE, R. VAN DE VOORDE, E. VAN DEN HEUVEL, F. VAN KONNEGEM en L. VERMEIRE (eds.), Postal Memorialis, lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2009, I30/4-I30/5 (hierna verkort F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken). 36 Cass. 13 juni 1955, Pas. 1955, I, 1114. 37 Infra hoofdstuk 8. 38 KB nr. 260 van 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken, BS 26 maart 1936. 35
17
charge maar hebben ook de plicht om de bewijzen à décharge in overweging te nemen.39 Afdeling 4: voor beslag vatbare goederen Volgens artikel 35 Sv. zijn alle goederen die in verband staan tot de strafprocedure vatbaar voor beslag. De wet omschrijft de zaken zeer vaag omdat het niet zeker moet zijn dat de zaken werkelijk gebruikt zijn of in relatie staan tot het misdrijf. Het beslag is een onderzoeksmaatregel om na te gaan of de betrokken zaken iets te maken hebben met het misdrijf. De onderzoekers hebben een discretionaire bevoegdheid op het vlak van de inbeslagneming. Ze kunnen zelf beslissen of ze een welbepaald goed in beslag nemen of niet. Deze bevoegdheid werd bevestigd door het Hof van Cassatie.40 Het Hof stelt dat deze bevoegdheid voortkomt uit de wet. Ook goederen die in het bezit zijn van derden die
niet
verdacht
worden,
kunnen
in
beslag
genomen
worden.41
De
vormvereisten van het beslag zoals omschreven in de artikelen 35, 37, 38, 39 en 42 Sv. zijn niet substantieel of op straffe van nietigheid omschreven.42 Toch doet men er best aan om deze vorm na te leven. De beslagene heeft anders een bijkomend verweer. Hij zou kunnen opwerpen dat dit een schending van het recht op verdediging inhoudt. Er bestaan verschillende procedures afhankelijk van de plaats waar het beslag heeft plaatsgevonden. Een uniforme regeling dringt zich op.
Art. 56, § 1 Sv.; J. DE PEUTER, “Het beslag in strafzaken” in R. D ECLERCQ, J. DE PEUTER, A. VANDEPLAS, F. HUTSEBAUT, P. ARNOU en R. VERSTRAETEN (eds.), Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 73. 40 Cass. 19 februari 2002, AR P001100N. 41 R. VERSTRAETEN, “Beslag in strafzaken”, in L. A RNOU, P. ARNOU, M. BERVOETS, M. BOCKSTAELE, P. CASIER, D. CUYPERS, C. PERSYN, P. SMEDTS, K. DASSEN, T. DE MAERE, J. KEUSTERMANS, F. MOLS, A. DE NAUW, C. DE ROY, L. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, S. DEBERSAQUES, L. DECLERCQ, R. DECLERCQ, I. DELBROUCK, T. DENYS, F. DERUYCK, D. DEWANDELEER, L. DEWULF, C. D'HAESE, F. DHONT, A. DIERICKX,J. DU JARDIN, M. GELDERS, F. GOOSSENS, F. HUTSEBAUT, P. HELSEN, D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT , F. HUYBRECHTS, C. IDOMON, T. LOQUET, D. MERCKX, G. MAES, W. MAHIEU, I. MENNES, D. MERCKX, T. ONGENA, G. SMAERS, J. SMETS, B. SPRIET, M. STERKENS, G. STESSENS, L. STEVENS, J. STUYCK, J. E. TERRYN P. TRAEST, R. VAN CAMP, E. VAN DOOREN J. VAN DROOGBROECK, D. VAN HEUVEN, F. VAN VOLSEM, W. VAN LAETHEM, E. VAN MUYLEM, L. VAN OVERBEKE, L S. VAN OVERBEKE, A. VANDEPLAS, S. VANDROMME, T. VANDROMME, A. WINANTS, B. VANGEEBERGEN, C. VERSCHUEREN, R. VERSTRAETEN, G. WARSON en A. WINANT (eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2003, (57) 61. (hierna verkort R. VERSTRAETEN, Beslag in strafzaken). 42 Cass. 14 januari 1952, Pas. 1952, I, 263; J. DE PEUTER, “Het beslag in strafzaken” in R. D ECLERCQ, J. DE P EUTER , A. VANDEPLAS, F. HUTSEBAUT, P. ARNOU en R. VERSTRAETEN (eds.), Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 77. 39
18
De processen-verbaal die naar aanleiding van het beslag werden opgemaakt moeten binnen de acht dagen aan de behandelende magistraat worden overgemaakt.43 Dit is nodig om verzoeken tot opheffing van het beslag44 op een correcte manier te kunnen behandelen. Er kan gesproken worden van het bestaan van een lacune in de wet. Indien het zeer aannemelijk is dat de verdachte de goederen verkregen heeft uit de vermogensvoordelen van een misdrijf, dan nog kunnen de legale goederen of de goederen waarvan de origine niet duidelijk is, niet in beslag genomen worden.45 Deze lacune werd opgevuld door het invoeren van artikel 35ter Sv.46 Sinds de zogenaamde „Kaalplukwet‟ van 19 december 200247 kunnen ook zaken die de vervangingsgoederen zijn van de vermogensvoordelen door middel van een beslag per equivalent in beslag genomen worden.48 Deze mogelijkheid bestaat enkel indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de betrokken goederen zijn aangekocht met geld dat als vermogensvoordeel omschreven kan worden.49 De opdrachtgevende magistraat moet wel de aanwijzingen in zijn kantschrift vermelden en het bedrag ramen.50 De zaken die het vermogensvoordeel uitmaken mogen niet meer rechtstreeks in het vermogen van de beslagene te vinden zijn. Deze vereiste noemt men de subsidiariteit. Het beslag mag slechts goederen bezwaren die in waarde proportioneel zijn aan de geschatte opbrengst van het misdrijf. De goederen die onbeslagbaar zijn in het kader van de artikelen 1408 tot 1412 Ger.W. kunnen niet per equivalent in beslag genomen worden, deze goederen kunnen wel het voorwerp uitmaken van een strafrechtelijk beslag indien ze vermogensvoordelen zijn.51
Omz. nr.11 PK Gent van 29 september1998, D88/5.1.2, 4. Infra hoofdstuk 2, afdeling 2 en hoofdstuk 3. 45 A. VANDEPLAS, “Over het verzoek tot opheffing van het beslag” (noot onder KI Antwerpen, 14 januari 1999), RW 19981999, 1421-1422. 46 Ingevoegd door art. 8 van de wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, BS 14 februari 2003 (hierna verkort als Kaalplukwet). 47 Kaalplukwet, supra noot 45 . 48 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, II, Antwerpen, Maklu, 2003, 967. 49 R. VERSTRAETEN en D. VAN DAELE, Strafprocesrecht, Leuven, Themis, 2003-2004, 91. 50 P. TRAEST en G. STESSENS, “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in J. MEESE, P. TRAEST, G. STESSENS, J. VAN DEN BERGHE, K. BERNAUW, S. VEREECKEN, P. HUMBLET, B. LIETAERT, J. ERAUW en P. COUSSEMENT (eds.), Gandaius actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 61. 51 P. TRAEST en G. STESSENS, “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in J. MEESE, P. TRAEST, G. STESSENS, J. VAN DEN BERGHE, K. BERNAUW, S. VEREECKEN, P. HUMBLET, B. LIETAERT, J. ERAUW en P. COUSSEMENT (eds.), Gandaius actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 61. 43 44
19
Het beslag kan gelegd worden door de procureur des konings of door de onderzoeksrechter. Dit onderscheid is afhankelijk van het feit of het om een opsporings- of om een gerechtelijk onderzoek gaat.52 Afdeling 5: beheer van de in beslag genomen goederen In regel worden in beslag genomen goederen neergelegd ter griffie. In sommige gevallen is dit niet wenselijk of zelfs onmogelijk. In het laatste geval kan er gedacht
worden
aan
het
beslag
op
onroerende
goederen.
Vermogensbestanddelen moeten, indien ze aan bepaalde voorwaarden voldoen, worden overgemaakt aan het COIV met het oog op hun beheer.53 Er gelden afwijkende regelingen voor bepaalde categorieën goederen: bederfbare goederen, voertuigen en dergelijke. Hierop wordt echter niet verder ingegaan. De goederen mogen niet verloren gaan of verdwijnen. De staat heeft de verplichting ze te behouden in de staat waarin ze zich bevinden.54 Afdeling 6: strafsanctie “De beslagene en allen die voorwerpen waarop tegen hem beslag is gedaan, in zijn belang bedrieglijk vernietigen of wegmaken, worden gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 2 jaar en met een geldboete van 26 euro tot 500 euro.”55 Hieruit kan afgeleid worden dat het gaat om een wanbedrijf. Deze straf geldt zowel voor het wegmaken van goederen die onder burgerlijk, strafrechtelijk beslag of onder beslag vermeld in bijzondere wetten liggen.
Supra hoofdstuk 2, afdeling 2. Infra hoofdstuk 6, afdeling 3. 54 J. DE P EUTER, “Het beslag in strafzaken” in R. D ECLERCQ, J. DE PEUTER, A. VANDEPLAS, F. HUTSEBAUT , P. ARNOU en R. VERSTRAETEN (eds.), Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 72. 55 Art. 507 Sw. 52 53
20
Afdeling 7: het strafrechtelijk beslag op onroerende goederen Een onroerend goed zal meestal als vermogensvoordeel in beslag genomen worden. Toch is het niet ondenkbaar dat het als voorwerp of instrument van het misdrijf in beslag genomen wordt.56 Artikel 35bis van het Wetboek van Strafvordering somt de vormvereisten op die in acht moeten worden genomen bij een strafrechtelijk beslag op onroerende goederen, die een vermogensvoordeel, bekomen door het plegen van een misdrijf, lijken uit te maken. Ze zijn vrij gelijklopend met die van het burgerlijk beslag. De figuur van het bewarend beslag was voor de wet van 20 mei 199757 onbekend in het strafrecht. Het beslag wordt gelegd op het gehele goed en niet ten belope van een bepaalde schuldvordering.
Het
strafrechtelijk
beslag
op
onroerende
goederen
is
geïnspireerd op de regels van het Gerechtelijk Wetboek. De regels van het Gerechtelijk Wetboek zijn er niet op van toepassing omdat het volledig geregeld wordt door de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.58 In tegenstelling tot het beslag op roerende goederen, wordt het beslag gedaan door middel van een gerechtsdeurwaardersexploot. Dit exploot moet een aantal vermeldingen bevatten:
Afschrift van de vordering van de procureur des konings.
De vermeldingen bedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het Gerechtelijk Wetboek.
De tekst van artikel 35bis Wetboek van Strafvordering.
De dag van de betekening moet een afschrift van het exploot worden neergelegd op het hypotheekkantoor met het oog op de overschrijving. Dit is een zeer moeilijke voorwaarde die niet op straffe van nietigheid is omschreven.59 Het beslag
kan
immers
gelegd
worden
na
de
openingsuren
van
het
F. DESTERBECK, “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken” in H. BRAECKMANS, S. BROUWERS, CH. DECLERCK, F. DESTERBECK, J. DU MONGH, PH. ERNST, B. HUBEAU, D. SCHEERS, Y.VAN DEN BERGE en S. VERBIST (eds.), CBR Jaarboek 2007-08, Antwerpen, Intersentia, 2008, 36. 57 Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 3 juli 1997. 58 Art. 2 Ger. W.; F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 35. 59 Amendement (L. WILLEMS) wetsontwerp betreffende de internationale samenwerking inzake te tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, Parl.Doc. Kamer 1995-96, nr. 427/7. 56
21
hypotheekkantoor.60 Op deze manier is het onmogelijk om te voldoen aan deze voorwaarde. Misschien was het beter geweest dat de wetgever hier de burgerlijke termijn van 8 dagen had overgenomen.61 Het beslag is geldig voor een termijn van 5 jaar maar is verlengbaar op vordering van de procureur des konings of de onderzoeksrechter, die dient te gebeuren voor de eerste termijn verstreken is.62 In tegenstelling tot het beslag op roerende zaken zijn de vormvoorschriften met betrekking tot het beslag op onroerende zaken wel op straffe van nietigheid omschreven. Indien tijdens de looptijd van het beslag het goed door middel van een definitieve rechtelijke beslissing verbeurd verklaard wordt, wordt het beslag voor het verleden in stand gehouden door een eenvoudige melding op de kant van de overschrijving van het beslag.63 Er is een autonome regeling opgenomen voor het misdrijf huisjesmelkerij. Dit misdrijf wordt bestraft door de artikelen 433quinquies en volgende Sw.64 Sinds deze wet is het een autonoom misdrijf en niet langer een vorm van mensenhandel. Op grond van artikel 433terdecies Sw. wordt de bijzondere verbeurdverklaring uitgesproken indien de veroordeelden schuldig bevonden worden aan het misdrijf zoals omschreven in artikel 433decies Sw. zelfs indien de goederen geen eigendom van de veroordeelde zijn. De rechten van derden op deze goederen die voor verbeurdverklaring in aanmerking komen, mogen hierbij niet geschaad worden.65
C. ENGELS, “Penaal beslag op onroerend goed” in H. DE WULF, E. DIRIX, C. ENGELS, N. GEELHAND de MERXEM (eds.), rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, die Keure, 2008, 113; F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed, supra noot 28, 119. 61 Art. 1433 en 1434 Ger. W. 62 Art. 35bis Sv.; R. VERSTRAETEN, Beslag in strafzaken, supra noot 40, 71. 63 F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, supra noot 34, I30/38. 64 Ingevoerd door de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005. 65 F. DESTERBECK, “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken” in H. BRAECKMANS, S. BROUWERS, CH. DECLERCK, F. DESTERBECK, J. DU MONGH, PH. ERNST, B. HUBEAU, D. SCHEERS, Y.VAN DEN BERGE en S. VERBIST (eds.), CBR Jaarboek 2007-08, Antwerpen, Intersentia, 2008, 37. 60
22
Hoofdstuk 3: het strafrechtelijk kortgeding Deze procedure wordt geregeld door de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van Strafvordering en werd ingevoerd door de wet Franchimont van 12 maart 1998.66 Het betreft een willig beroep dat een rechtsmiddel verschaft aan personen die zich geschaad voelen door een handeling van opsporing en onderzoek.67 In tegenstelling tot de burgerlijke kortgeding procedure is er geen vereiste van hoogdringendheid. Verder is het niet duidelijk of de magistraat uispraak bij voorraad kan doen.68 De procedure kan niet preventief aangewend worden. Sommige bijzondere wetten voorzien in een speciale procedure tot opheffing van het beslag, in dit geval geldt de procedure van het strafrechtelijk kortgeding onverminderd.69 Voor deze wet moest de opheffing van het beslag via een kortgeding procedure bij de burgerlijke rechter gebracht worden.70 De vordering moest tegen de minister van Justitie worden ingesteld. De procureur des konings kwam op deze manier niet tussen. Een bijkomend probleem was dat de rechter in kortgeding geen inzage kon krijgen in het strafdossier omwille van het geheim van het strafrechtelijk onderzoek.71 Het recht om de opheffing van het strafrechtelijk beslag te vragen bestond enkel tijdens de fase van het onderzoek
en
niet
wanneer
de
zaak
aanhangig
gemaakt
was
bij
de
vonnisrechter.72 Omdat er veel tijd kan zitten tussen het afronden van een strafrechtelijk onderzoek en het behandelen van de zaak door de rechter, werd dit aanzien als een lacune in de wet. Deze werd opgevuld door de wet van 19
66 67 68
69
70 71 72
Wet Franchimont, supra noot 29. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 876. G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.), CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 448. G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 449. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 876. C. VAN DEN WYNGAERT, strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 876. P. TRAEST en G. STESSENS, “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in J. MEESE, P. TRAEST, G. STESSENS, J. VAN DEN BERGHE, K. BERNAUW, S. VEREECKEN, P. HUMBLET, B. LIETAERT, J. ERAUW en P. COUSSEMENT (eds.), Gandaius actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 63.
23
december 2002.73 Voortaan hebben de vonnisgerechten dezelfde bevoegdheden wat betreft de voorlopige maatregelen inzake goederen als inzake personen.74 De beslagene die zich geschaad voelt, zendt een gemotiveerd verzoekschrift aan het parketsecretariaat of aan de correctionele griffie van de rechtbank van eerste aanleg.75 De procureur des konings of de onderzoeksrechter doet uitspraak binnen de 15 dagen na de inschrijving van het verzoekschrift. De beslissing wordt binnen de 8 dagen aan de beslagene of zijn advocaat medegedeeld. Indien de magistraat geen uitspraak heeft gedaan binnen de vooropgestelde
termijn
kan
de
beslagene
zich
tot
de
kamer
van
inbeschuldigingstelling richten. Dit verzoek moet worden neergelegd binnen de acht dagen na het verstrijken van de termijn van 15 dagen, vermeerderd met 15 dagen.76 De kamer van inbeschuldigingstelling zal de betrokkene en zijn advocaat horen alsook de procureur – generaal. Deze werd op de hoogte gebracht door de procureur des konings. De griffier brengt de partijen tenminste 48 uur op voorhand op de hoogte van het uur en de dag van de zitting. De onderzoeksrechter en de procureur des konings worden niet gehoord.77 Indien de onderzoeksrechter een beslissing tot opheffing heeft genomen, kan de procureur des konings hiertegen beroep aantekenen. Dit beroep heeft schorsende werking tenzij de onderzoeksrechter de voorlopige tenuitvoerlegging van de beslissing heeft uitgesproken, wat kan indien de handhaving van het beslag een onherstelbaar nadeel kan uitmaken.78
73 74
75 76 77
78
Kaalplukwet, supra noot 45. Art. 7 en 10 Kaalplukwet, supra noot 45; P. TRAEST en G. STESSENS, “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in J. MEESE, P. TRAEST, G. STESSENS, J. VAN DEN BERGHE, K. BERNAUW, S. VEREECKEN, P. HUMBLET, B. LIETAERT, J. ERAUW en P. COUSSEMENT (eds.), Gandaius actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 64. Art. 28sexies, § 2 en 61 quarter, § 2 Sv. Art. 28sexies, § 2 en 61 quarter, § 2 Sv. G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 454. G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99 , Antwerpen, Maklu, 1999, 453.
24
Er zijn verschillende redenen waarom het verzoek afgewezen kan worden:
indien de rechten van derden geschaad zouden worden, indien het onderzoek de handhaving van het beslag vereist.
indien de opheffing van het beslag een gevaar zou opleveren voor personen of goederen.
wanneer de wet in de verbeurdverklaring van de goederen voorziet.
Tegen deze beslissing staat geen onmiddellijk cassatieberoep open.79 Hiermee bedoelt men dat de betrokkene binnen de wettelijke termijn voor een cassatieberoep, die begint te lopen na het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, geen beroep kan instellen. De betrokkene zal zijn cassatieberoep moeten uitstellen tot na de uitspraak ten gronde.80 Indien de betrokkene toch een cassatieberoep zou instellen na het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling zal het Hof van Cassatie een dergelijk onmiddellijk cassatieberoep afwijzen als ontvankelijk wegens “voorbarig”. De bedoeling van het verbod op het onmiddellijk cassatieberoep is te voorkomen dat
het
strafonderzoek
zou
verlamd
worden
door
een
(ongefundeerd)
rechtsmiddel met schorsend effect. De vraag rijst trouwens of het nog veel zin heeft om een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling te betwisten als de strafrechter aan de in beslag genomen zaken reeds een bestemming heeft gegeven? In de praktijk zal men eerder een nieuw verzoek tot opheffing van het beslag indienen na dagvaarding voor de correctionele rechtbank of in cassatie gaan tegen de beslissing tot confiscatie of teruggave. De onderzoeksmagistraat kan zowel een volledige als een gedeeltelijke opheffing van het beslag bevelen. Deze opheffing kan aan bepaalde voorwaarden gekoppeld worden, bijvoorbeeld het betalen van een schuld.81 Wanneer de beslagene deze voorwaarden niet naleeft, kan hij gestraft worden met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 2 jaar en met een geldboete van 26 euro tot 500 euro.82 De verzoeker van wie het verzoekschrift tot opheffing van het beslag 79 80 81 82
Cass. 17 november 1999, Arr.Cass. 1999, 611 en Cass. 16 mei 2000, T. strafr. 2001, 26. Art. 416, 1ste alinea Sv. F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 28. Art. 507bis Sw.
25
werd afgewezen, kan slechts een nieuw verzoek indienen na verloop van drie maanden te rekenen van de laatste beslissing met betrekking tot hetzelfde voorwerp. Indien de verzoeker in het ongelijk wordt gesteld, kan hij veroordeeld worden tot het betalen van de kosten. Hiertoe kan besloten worden als het verzoek lichtzinnig werd ingesteld (dilatoir), misbruik van recht werd vastgesteld of op basis van billijkheidsoverwegingen.83 Een derde die beweert recht te hebben op een zaak die onder beslag staat, kan zich verzetten tegen de opheffing van het beslag door een aangetekend schrijven te versturen aan de griffier. Er
wordt
verondersteld
dat
een
beslissing
van
de
kamer
van
inbeschuldigingstelling geldt als een definitieve uitspraak en dus een uitspraak erga omnes is.84 Indien het beslag gelegd is op een goed dat toebehoort aan verschillende mede-eigenaars, zullen deze allemaal de gevolgen van het beslag moeten ondergaan. Indien achteraf blijkt dat het strafrechtelijk beslag ongegrond was, spreken we van een onwerkdadig beslag.85 Indien er geoordeeld wordt dat het beslag onwerkdadig is (cfr. onwerkdadige voorlopige hechtenis), kan de staat op grond van artikel 1382 BW. aansprakelijk gesteld worden. De hieruit voortvloeiende schadevergoeding zal steeds voor de burgerlijke
rechtbank
gevorderd
moeten
worden,
op
grond
van
de
orgaantheorie. In het Anca-arrest van het Hof van Cassatie is er uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om de staat aansprakelijk te stellen voor fouten van magistraten.86 Er is echter geen duidelijk omschreven manier om deze schade te begroten. De benadeelde heeft schade ondervonden van het onbeschikbaar zijn van zijn goederen. Deze onbeschikbaarheid kan blijven bestaan tot het definitief worden van de rechterlijke uitspraak.87 83
84
85
86 87
G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 454. G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99 , Antwerpen, Maklu, 1999, 456. A. VAN OEVELEN, Kan de staat aansprakelijk worden gesteld voor de schade veroorzaakt door een zgn. Onwerkdadig beslag in strafzaken, (noot onder Rb. Antwerpen, 30 Oktober 1987), RW 1989-90, 98. Cass. 19 december 1991, Arr. Cass. 1991-92, 364.. A. VAN OEVELEN, Kan de staat aansprakelijk worden gesteld voor de schade veroorzaakt door een zgn. Onwerkdadig beslag in strafzaken, (noot onder Rb. Antwerpen, 30 Oktober 1987), RW 1989-90, 98.
26
Hoofdstuk 4: samenloop van het burgerlijk en het strafrechtelijk beslag Het hele vermogen van een debiteur is het onderpand van zijn schuldeisers.88 Door het leggen van een strafrechtelijk beslag kan de positie van burgerlijke schuldeisers in het gedrang komen. Tussen beide vormen van beslag zijn fundamentele verschillen, zowel op het vlak van de gevolgen, de beslaglegger en de oorzaak van het beslag. Hierop wordt verder niet ingegaan. Het was een doel van de wetgever om een gelijkschakeling te bewerkstelligen tussen het burgerlijk en het strafrechtelijk beslag. Dit blijkt uit de terminologie van artikel 35bis Sv.89 Het enige verschil tussen het burgerlijk en het stafrechtelijk beslag volgens Sagaert is dat het strafrechtelijk beslag tot een buitenbezitstelling leidt en het burgerlijk beslag geen weerslag heeft op de feitelijke macht over de zaak.90 Er is geen wettelijke bepaling die verbiedt dat een onderzoeksmagistraat beslag legt op een goed dat reeds onder burgerlijk beslag staat. De onderzoeksrechter of procureur des konings kan zowel op schuldvorderingen als op lichamelijke goederen strafrechtelijk beslag leggen.91 Samenloop tussen beide kan echter ontstaan in het stadium van de tenuitvoerlegging. De overheid en de burgerlijke beslaglegger zullen moeten betaald worden met de opbrengst van het in beslag genomen goed (roerend of onroerend). Na een strafrechtelijk beslag volgt geen verkoop maar een teruggave of verbeurdverklaring.92 Het strafrechtelijk beslag maakt het goed zowel voor de beslagene als voor de burgerlijke beslagleggers onbeschikbaar. Het is een maatregel van openbare orde. De behandelende magistraat kan wel zijn toestemming verlenen om de tenuitvoerlegging op burgerlijk gebied verder te laten gaan. 88 89
90
91
92
Art. 7 Hyp.W. V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij vermogensvoordelen”, TPR, 2000, (55) 61. V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij vermogensvoordelen”, TPR, 2000, (55) 62. V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij vermogensvoordelen”, TPR, 2000, (55) 58. F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring
strafrechtelijke
inbeslagname
en
verbeurdverklaring
van
strafrechtelijke
inbeslagname
en
verbeurdverklaring
van
strafrechtelijke
inbeslagname
en
verbeurdverklaring
van
in strafzaken, supra noot 34, I30/32.
27
Het strafrechtelijk beslag leidt niet tot het ontstaan van een voorrecht. De staat zal de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers moeten laten voorgaan.93 Indien de samenloop ontstaat ten aanzien van roerende goederen zal de procedure van de evenredige verdeling plaatsvinden.94 Dit impliceert dat iedere schuldeiser pro rata proportionis in de opbrengst van het goed zal kunnen delen. Wanneer de samenloop ontstaat ten opzichte van een onroerend goed, zal de rangregeling toegepast worden.95 Het strafrechtelijk beslag schorst wel het burgerlijke beslag. Dit gebeurt op grond van het adagium „le criminel tient le civil en état’ dat gebaseerd is
op
artikel 4 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering. Hieruit volgt dat de burgerlijke schuldeisers hun rechten pas hernemen na de handlichting van het strafrechtelijk beslag.96 De rechtsgevolgen van het burgerlijk beslag dienen wel gevrijwaard te worden.97 Elke tenuitvoerlegging die gevolgen kan hebben voor het strafrechtelijk beslag moet het voorafgaand akkoord hebben van de behandelende magistraat of van de kamer van inbeschuldigingstelling in het geval van het strafrechtelijk kortgeding in graad van beroep.98 Indien het strafrechtelijk beslag enkel als bewarende maatregel met het oog op de verbeurdverklaring of teruggave werd gelegd, is Sagaert de mening toegedaan dat de burgerlijke schuldeiser dit goed wel ten gelde zou kunnen maken.99 Wat betreft een onroerend goed is de materie iets ingewikkelder. Auteurs Sagaert en Top zijn van oordeel dat uitvoering van het onroerend burgerlijk beslag onmogelijk is indien het strafrechtelijk beslag overgeschreven was op het ogenblik van het leggen van het burgerlijk beslag.100
F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007,43. Art. 1627-1638 Ger. W. 95 Art. 1639-1654 Ger. W. 96 V. SAGAERT, “Strafrechtelijke inbeslagname, strafrechtelijke verbeurdverklaring en private vermogensrechten na de wet van 19 december 2002” in P. ARNOU, K. BROECKX, B. DE GROOTE, A. D'HALLUIN, K. LOONTJENS, V. SAGAERT en J. SPEECKE, beslag en collectieve schuldenregeling, Brussel, Larcier, 2005, 227-230. 97 V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR, 2000, (55) 58. 98 F. DESTERBECK , “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken”, in Y. VAN DEN BERGE, F. DESTERBECK, S. BROUWERS, H. BRAECKMANS, P. ERNST, B. HUBEAU, S. VERBIST, D. SCHEERS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), CBR Jaarboek 2007-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008. 99 V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR 2000, (55) 67. 100 F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed, supra noot 28, 220. 93
94
28
Kan deze redenering ook in de omgekeerde zin worden doorgetrokken? Dus indien het burgerlijk beslag werd overgeschreven voor het strafrechtelijk beslag werd gelegd. Top vindt van wel maar dit leidt tot problemen. Het doel van het strafrechtelijk beslag wordt tenietgedaan. De verbeurdverklaring van het goed wordt dan uitgesloten. De auteur is dan ook de mening toegedaan dat de uitvoering op burgerlijk gebied niet mogelijk is zolang het strafrechtelijk beslag niet doorgehaald is.101 Deze conclusie wordt getrokken omdat de finaliteit van het burgerlijk beslag de finaliteit van het strafrechtelijk beslag, met name de zaak in ongewijzigde toestand te bewaren met het oog op de waarheidsvinding, de verbeurdverklaring de teruggave of de bescherming van de burgerlijke belangen102, aantast en dit in de omgekeerde situatie niet het geval is. Desmet is zelfs van oordeel dat een bewarend, burgerlijk beslag niet mogelijk is. Volgens hem is een bewarend burgerlijk beslag in overtreding met KB nr. 260 van 24 maart 1936103 dat een procedure bevat waarbij de rechthebbende zich kan verzetten tegen de eventuele teruggave van het goed aan de beslagene, hij vertrekt hierbij van de toepassing van artikel 2 Ger.W.104 Mijns inziens kan het KB nr. 260 van 24 maart 1936 niet aangewend worden indien het gaat om een onroerend strafrechtelijk beslag aangezien artikel 35ter Sv. expliciet vermeldt dat het beslag wordt opgeheven door de doorhaling van de vermelding van het beslag op het hypotheekkantoor. Het artikel 35ter Sv. kan gezien worden als een lex specialis. Verder maakt het KB ook geen melding dat het ook van toepassing is op onroerende goederen. Het onroerend beslag wordt voorafgegaan door het nakijken van de hypothecaire staat. Op die manier lijkt het ook onmogelijk om een goed in beslag te nemen bij iemand die niet verdacht wordt in het onderzoek. Men kan echter wel beslag leggen op een zaak waarvan een derde eigenaar is indien deze derde als derde-bezitter mee in het complot zit. De derde-bezitter zal dan mee vervolgd kunnen worden.
F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed, supra noot 99, 221. Cass. 25 februari 2003, AR P020674N. 103 KB van 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie, en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken, BS 26 maart 1936. 104 C. DESMET, “Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring” T.Strafr., 2008, 245-264. 101 102
29
Hoofdstuk 5: de bijzondere verbeurdverklaring Afdeling 1: begrip In het Strafwetboek is geen definitie terug te vinden van het begrip ‟verbeurdverklaring‟. Hierdoor moet dus elders een definitie gezocht worden. Het Hof van Cassatie heeft op 28 juni 2007 een definitie gegeven: “Verbeurdverklaring is een straf die erin bestaat de verbeurdverklaarde zaak gezagshalve te onttrekken aan het vermogen van de veroordeelde”.105 In de rechtsleer zijn er een aantal omschrijvingen van het begrip: “De confiscatie is een rechterlijke beslissing die het eigendomsrecht over bepaalde zaken die verband houden met een misdrijf aan de veroordeelde ontneemt” .106 “De verbeurdverklaring is een sanctie, die door de rechter wordt opgelegd naar aanleiding van een misdrijf en die tot doel heeft, hetzij om de eigendom over bijzondere goederen te ontnemen aan het vermogen, hetzij om een persoon te verplichten een geldsom te betalen die de tegenwaarde van deze zaken weerspiegelt” .107 De verbeurdverklaring is bijzonder omdat zij zich uitstrekt tot een deel van het vermogen van een persoon en nooit tot het volledige patrimonium. De algemene verbeurdverklaring is uitdrukkelijk verboden krachtens artikel 17 van de Grondwet.108
105 106 107 108
Cass. 28 juni 2007, AR C.O2.0173.F. A. DE GEEST, “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971, 76. F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 51. Art. 17 GW, „De straf van verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd‟. Supra hoofdstuk 1.
30
De verbeurdverklaring kan eveneens worden uitgesproken voor goederen die zich in het buitenland bevinden.109 De rechter kan ook een verbeurdverklaring uitspreken van een zaak en deze toewijzen aan het slachtoffer (burgerlijke partij).110 Doordat de verbeurdverklaring een straf is, kunnen 3 conclusies worden getrokken:
De grenzen van de straf worden door de wet bepaald (legaliteitsbeginsel).
De verbeurdverklaring kan enkel worden uitgesproken ten aanzien van daders en/of mededaders (persoonlijk karakter van de straf).
De rechter moet de straf ten aanzien van elke dader of mededader afzonderlijk bepalen (individualiteit van de straf).
Afdeling 2: het begrip vermogensvoordeel Het begrip vermogensvoordeel werd uit de Nederlandse rechtsleer overgenomen en wordt niet in de wet gedefinieerd. Hoewel er veel rechtsleer gepubliceerd is over de invulling ervan is er thans nog weinig discussie. “Het vermogensbestanddeel omvat in wezen elk voordeel dat door het plegen van een misdrijf is behaald en dat waardeerbaar is.”111 De omvang van dit vermogensvoordeel is een feitelijke aangelegenheid. Dit heeft tot gevolg dat het Hof van Cassatie er slechts een marginaal toetsingsrecht op kan uitoefenen.112 De rechter neemt de bruto winst in aanmerking om het vermogensvoordeel te bepalen.113 Hij is niet verplicht om aftrek te doen van de uitgaven die verbonden waren aan het plegen van het misdrijf, hij is volledig vrij om het bedrag van het vermogensvoordeel te ramen.114 Alle beschikbare
Art. 43ter Sw. infra hoofdstuk 7. Art. 43bis Sw. infra hoofdstuk 8. 111 P. WATERINCKX , Het onroerend goed als vermogensvoordeel, 75. onuitg. 112 J. Rozie, Voordeelsontneming , Antwerpen, Intersentia, 2005, 219. 113 Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, Parl.Doc. Kamer, 1989-90, nr. 987/1. 114 F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, supra noot 34, I30/63; D. LIBOTTE, “De begroting van het te verbeurd verklaren vermogensvoordeel” (noot onder Corr. Leuven 3 januari 2006), T.Strafr., 2006, 148-149. 109 110
31
gegevens
inzake
rechtstreekse
of
onrechtstreekse
voordelen
moeten
in
aanmerking genomen worden.115 Het ramen van het vermogensvoordeel is noodzakelijk voor de toepassing van het beslag bij equivalent en de verbeurdverklaring bij equivalent. De kostenbesparing ten gevolge van een misdrijf, moet verstaan worden als het verkrijgen van bijkomende baten. Een voorbeeld ter verduidelijking: wanneer iemand aan de belastingen een bepaald bedrag niet aangeeft of ontduikt, dan verwerft hij nog bijkomende baten doordat hij op dit bedrag ook geen belastingen zal moeten betalen. Deze kostenbesparing valt eveneens onder het begrip vermogensvoordeel en deze zullen ontnomen worden op basis van artikel 43bis Sw.116 Om van een illegaal vermogensbestanddeel te kunnen spreken is een causaal verband noodzakelijk tussen het vervolgde misdrijf en de zaak (onroerend goed, voertuig…). De aard van de goederen speelt geen rol. Het kan gaan om lichamelijke, onlichamelijke, roerende en onroerende goederen. De bewijslast in deze materie moet worden geleverd door het openbaar ministerie en eventueel de burgerlijke partij die de toewijzing van de zaak vordert. Men kan ook steunen op verklaringen van de dader. Eventuele twijfels moeten in het voordeel van de beklaagde worden uitgelegd volgens het adagium in dubio pro reo.117 De vermogensvoordelen moeten in het vermogen van de beklaagde worden gevonden maar moeten niet zijn eigendom zijn.118 Voor de Kaalplukwet konden vermogensvoordelen enkel in beslag genomen worden indien ze zich nog bevonden in het vermogen van de verdachte.119 Sinds de inwerkingtreding van de Kaalplukwet op 24 februari 2003 kan er ook beslag
Memorie van toelichting bij de Kaalplukwet, Parl.Doc. Kamer, 2001-02, nr. 1601/001. P. WAETERINCKX, S. DE MEULENAER, “Belastingbesparing is een vermogensvoordeel dat kan worden verbeurdverklaard”, Juristenkrant 2003, afl. 78, 5. 117 M.J. BORGERS en J. ROZIE, Voordeelsontneming de procesrechtelijke invalshoek, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2005, 154. 118 VANDEPLAS, A., “De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen” in H. BOSLY, R. BUTZLER, M. CHARLIER, J. D'HAENENS, A. DE NAUW, M. DE SWAEF, P. DE VROEDE, R. DECLERCQ, J. DELVA, L. DUPONT, C. ELIAERTS, F. ERDMAN, M. FRANCHIMONT, F. GORLE, P. HANSE, D. HOLSTERS, G. KELLENS,. P. MARCHAL, A. MEEUS, J. MESSINNE, P. QUARRE, J. SACE, J. SMETS, S. SONCK, B. SPRIET, R. VAN DER STEICHEL, A. VANDEPLAS, G. VANDER ZWALMEN, J. VERHAEGEN en R. VERSTRAETEN (eds.) , liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 389. 119 A. VANDEPLAS, “Over het verzoek tot opheffing van het beslag” (noot onder KI Antwerpen, 14 januari 1999), RW 19981999, 1421-1422. 115 116
32
gelegd worden op legale equivalenten van illegale vermogensvoordelen. Deze inbeslagname is wel aan voorwaarden onderworpen:120
Er zijn ernstige en concrete aanwijzingen dat de verdachte een vermogensvoordeel heeft gehaald uit het plegen van het misdrijf, op het ogenblik van het plegen van de feiten.
Subsidiariteit: de illegale vermogensvoordelen zitten niet (meer) in het vermogen van de verdachte.
Proportionaliteit: het beslag mag slechts gelegd worden ten belope van de geschatte opbrengst van het misdrijf.
2.1 soorten vermogensvoordelen 2.1.1 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 42,3°Sw Dit artikel werd ingevoerd door de wet van 17 juli 1990.121 Deze vermogensvoordelen hebben op de een of andere manier een band met het vervolgde misdrijf. De aard van de goederen speelt geen rol.122 Drie soorten kunnen onderscheiden worden:
Primaire vermogensvoordelen: deze omvatten alle rechtstreeks uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen die zich nog in natura in het vermogen van de veroordeelde bevinden
Secundaire of vervangingsvermogensvoordelen: deze kwamen in de plaats van de primaire vermogensbestanddelen en er is nog een identificeerbare band met het illegaal vermogensvoordeel. Men dient enkel rekening te houden met het laatst gesubstitueerde goed. Bijvoorbeeld wanneer men een wagen aankoopt met illegaal verkregen gelden, deze wagen verkoopt
P. WAETERINCKX, S. DE MEULENAER en P. CABOOR, “Het strafrechtelijk beslag sinds 24 februari 2003. Een nieuwe mijlpaal in het buitgericht rechereren. Een analyse vanuit de invalshoek van het “ondernemingsrecht”” in M. DE SAMBLANX, B. DE BIE en P. WAETERINCKX (eds.) de wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken. Kaalpluk: haarpluk, Antwerpen, Intersentia, 2004, 18. 121 Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS 15 augustus 1990. 122 G. STESSENS, ”De verbeurdverklaring”, in L. A RNOU, J. DELMULLE, A. DE NAUW, C. DE ROY, F. DERUYCK, S. GUENTER, L. HUYBRECHTS, J. MEESE, I. MENNES, B. SPRIET, M. STERKENS, G. STESSENS, G. VERMEULEN, R. VERSTRAETEN, P. TRAEST, C. VAN DEN WYNGAERT en S. VANDROMME (eds.) , XXXIISTE Postuniversitaire Cyclus W. Delva, Straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 349 (hierna afgekort G. STESSENS, de verbeurdverklaring). 120
33
en met de opbrengst een kunstwerk aankoopt, dan is het kunstwerk in casu het vervangings vermogensvoordeel. Een voorwaarde om van een vervangingsvermogensvoordeel te kunnen spreken is dat het gaat om goederen die op legale wijze in de handel moeten zijn.123
Inkomsten uit de belegde primaire of vervangingsvermogensvoordelen: de tertiaire vermogensvoordelen: deze categorie komt niet vaak voor. Het kan gaan om intresten of dividenden van aandelen, meeropbrengst bij verkoop van een onroerend goed en dergelijke meer.
2.1.2 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 43bis lid 2 Sw. Dit artikel werd ingevoerd door de wet van 17 juli 1990.124 De aard der goederen speelt ook hier geen rol. De wettekst verwijst uitdrukkelijk naar “zaken bedoeld in artikel 42,3° Sw.”. Dit betreft vermogensvoordelen zonder relatie tot de strafvordering. Het gaat om legale equivalenten van illegale vermogensvoordelen. Deze goederen komen niet in de plaats van het illegale vermogensvoordeel. 2.1.3 vermogensvoordelen zoals omschreven in artikel 43quater Sw. Dit artikel werd ingevoerd door de Kaalplukwet125. Bij deze categorie speelt de aard van het misdrijf een rol. Dit artikel is slechts op 3 categorieën van toepassing:
Een limitatieve lijst misdrijven.126
Een limitatieve lijst misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie en het misdrijf van criminele organisatie zelf.
Meerdere strafbare feiten gepleegd in het kader van gekwalificeerde fiscale fraude.
J.Rozie, Voordeelsontneming , Antwerpen, Intersentia, 2005, 203. Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS 15 augustus 1990. 125 Kaalplukwet supra noot 45. 126 Art. 43quater Sw. 123 124
34
Het betreft supplementaire vermogensvoordelen waarvoor er concrete en ernstige aanwijzingen zijn dat de veroordeelde deze heeft gehaald uit het misdrijf waarvoor hij vervolgd werd of uit identieke feiten dan deze waarvoor hij vervolgd wordt. Deze vermogensvoordelen kunnen slechts verbeurd verklaard worden indien zij werden vergaard tijdens de zogenaamde relevante periode. Dit is een periode van 5 jaar voorafgaand aan de inverdenkingstelling, tot de datum van de uitspraak.127 De wetgever heeft voor deze termijn gekozen omdat deze dan in overeenstemming
is
met
de
verjaringstermijn
voor
wanbedrijven
en
gecorrectionaliseerde misdaden. De inverdenkingstelling moet begrepen worden in het kader van artikel 61bis Sv. Dit heeft tot gevolg dat de handelingen verricht in een opsporingsonderzoek buiten het begrip vallen. De wetgever heeft ervoor geopteerd om hier een verdeling van de bewijslast tussen het openbaar ministerie en de verdachte in te voeren. Dit systeem is enkel
van
toepassing
voor
de
bepaling
van
de
omvang
van
de
vermogensvoordelen.128 De strafrechter kan echter wel beslissen dat de herkomst van de vermogensvoordelen moet bewezen worden aan de hand van gemeenrechtelijke strafprocesregels.129 Het openbaar ministerie zal de ernstige en
concrete
aanwijzingen
die
kunnen
bewijzen
dat
de
betrokken
vermogensvoordelen afkomstig zijn van het plegen van het misdrijf, moeten kunnen aantonen.130
Art. 35ter Sv. juncto art. 43quater Sw. M.J. BORGERS en J. ROZIE, Voordeelsontneming de procesrechtelijke invalshoek, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2005, 155. 129 R. VERSTRAETEN en D. DEWANDELEER, “Enkele knelpunten inzake de “kaalplukwet” van 19 december 2002 in het bijzonder omtrent de verruiming van de bijzondere verbeurdverklaring” in M. D E SAMBLANX, B. DE BIE en P. WAETERINCKX (eds.) de wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken. Kaalpluk: haarpluk, Antwerpen, Intersentia, 2004, 110-111. 130 M.J. BORGERS en J. ROZIE, Voordeelsontneming de procesrechtelijke invalshoek, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2005, 156. 127 128
35
2.2 het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen De eenheid van uitspraak is van toepassing op de verbeurdverklaring.131 Hierdoor moet de rechter de hoofdstraf samen met de verbeurdverklaring opleggen.132 Door de Kaalplukwet is er een apart onderzoek naar de vermogensvoordelen en de mogelijkheid tot een afzonderlijke uitspraak met betrekking tot de verbeurdverklaring ingevoerd.133 De rechtbank kan tijdens de behandeling ten gronde een bijzonder onderzoek bevelen. De procedure wordt door sommigen bekritiseerd134 omdat ze pas ingesteld kan worden bij de behandeling ten gronde van de zaak maar ook omdat het bijzonder onderzoek enkel door het openbaar ministerie wordt gevoerd. De burgerlijke partij noch de veroordeelde kunnen bijkomende onderzoeksmaatregelen vragen.135 Het openbaar ministerie moet het bijzonder onderzoek vorderen en aantonen dat er ernstige en concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte vermogensvoordelen van enige waarde uit het misdrijf heeft gegenereerd.136 Deze vordering kan echter niet voor het eerst in tweede aanleg worden ingesteld. Het openbaar ministerie moet binnen de 2 jaar, te rekenen vanaf de dag dat het bijzonder onderzoek werd gelast, de verbeurdverklaring vorderen, dit op straffe van verval van de vordering. Deze termijn kan in bepaalde gevallen verlengd worden:
“Indien de appelrechter in de bodemprocedure feiten bewezen verklaart waarvoor de beklaagde in eerste aanleg werd vrijgesproken, kan hij op vordering van het openbaar ministerie de termijn met maximum 6 maanden verlengen.” 137
Cass. 25 maart 1957, Pas. 1957, I, 890. Cass. 7 februari 1949, Arr. Cass. 1949, 101. 133 Art. 524bis en 524ter Sv. 134 F. DERUYCK, “De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken ” in A. DE NAUW, F. DERUYCK, M. ROZIE, F. SCHUERMANS, P. WAETERINCKX en A. WINANTS (eds.), Strafrecht van nu en straks, Brugge, Die Keure, 2003, (89) 107. 135 Advies Raad van State, Parl.Doc. Kamer 2001-02, nr. 1601/1,82. 136 Art. 524bis, § 1 Sv. 137 Art. 524bis, § 7, lid 3 Sv. 131 132
36
“Indien de uitspraak over de schuld na het verstrijken van de termijn nog niet in kracht van gewijsde is getreden, wordt de termijn verlengd tot één maand na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak.”138
Afdeling 3: soorten verbeurdverklaring Het belangrijkste onderscheid is dat tussen een objectconfiscatie en een waardeconfiscatie. De objectconfiscatie draagt de eigendom van een zaak over aan de Staat. De waardeconfiscatie is de verplichting voor de veroordeelde om een bedrag te betalen dat gelijk is aan de vermogensvoordelen die de rechter niet meer kan terugvinden in diens vermogen. 3.1 de objectconfiscatie De objectconfiscatie is de ontneming van een of meerdere goederen ten laste van een vermogen.139 Er kan een identificatie van het goed in concreto of in abstracto gebeuren. Wanneer de identificatie in concreto gebeurt, moet het betrokken goed als dusdanig in het vermogen van de betrokkene te vinden zijn. Wanneer de identificatie in abstracto dient te gebeuren zal het meestal om soortzaken gaan (geld). De enige vereiste om van een verbeurdverklaring te kunnen spreken is dat het goed in een relatie staat tot het misdrijf (art. 42 Sw.). Een materiële band bestaat tussen het misdrijf en de zaak indien de zaak hetzij een
instrument,
voorwerp
of
product
van
het
misdrijf
is,
hetzij
een
vervangingsgoed van een vermogensvoordeel.140 Er dient een verband te zijn tussen het vermogensbestanddeel dat men ontneemt en het misdrijf waarop de veroordeling steunt.
Art. 524bis, § 7, lid 2 Sv. E. FRANCIS, “De uitvoering van de verbeurdverklaring : interne en internationale aspecten”, in J. B ARON, M. DE RUE, E. FRANCIS, P. REYNAERT, V. SERON, Y. VAN DEN BERGE F. VERBRUGGEN en G. VERMEULEN(eds;), De strafuitvoering, La Charte, Brussel, 2006, 5 ( hierna verkort E. FRANCIS, De uitvoering). 140 E. FRANCIS, De uitvoering supra noot 138, 6. 138 139
37
Er zijn twee gevolgen aan de objectconfiscatie verbonden:
de eigendom van de verbeurdverklaarde goederen gaat over van de betrokkene naar de Staat. Het goed komt terecht in het privaat vermogen van de staat en wordt beheerd door de ontvanger der domeinen of het aankoopcomité.
de objectconfiscatie is niet gebonden aan een persoon maar aan een vermogen.
Bij de objectconfiscatie is het enkel dat goed of die goederen die verbeurd verklaard zijn en indien deze goederen niet van tevoren in beslag zijn genomen door de politie, zal deze verbeurdverklaring vaak dode letter blijven omdat de veroordeelde het goed heeft laten verdwijnen. Door de objectconfiscatie krijgt de staat een recht op een bepaalde zaak. 3.2 de waardeconfiscatie De waardeconfiscatie of verbeurdverklaring per equivalent (art. 43bis SW.) bepaalt dat wanneer de zaken niet rechtstreeks kunnen gevonden worden in het vermogen van de betrokkene, de rechter het vermogensvoordeel raamt en een geldsom met overeenstemmende waarde verbeurd verklaart ten laste van de veroordeelde.141 De waardeconfiscatie is enkel mogelijk met betrekking tot vermogensvoordelen142, en betreft steeds de verbeurdverklaring van een geldsom.143 De raming kan ook ex aequo et bono gebeuren.144 De rechter moet ook geen rekening houden met de uitgaven die zijn gedaan om het misdrijf te plegen. Deze vorm van verbeurdverklaring is steeds subsidiair aan de objectconfiscatie.145 De band tussen het vermogensvoordeel en het misdrijf wordt doorbroken.
141 142 143 144 145
E. FRANCIS, De uitvoering , supra noot 138, 8. Cass. 4 april 2006, AR P060042N en Cass. 4 april 2008, AR C.07.0083.F. Cass. 3 juni 2009, AR P.08.01732.F. J. VAN GAEVER, “De omvang van het begrip vermogensvoordeel”, T.Strafr. 2007, 44-45. G. STESSENS, De verbeurdverklaring, supra noot 121, 359.
38
Deze straf lijkt meer op een boete dan op een verbeurdverklaring. Door de waardeconfiscatie wordt immers een schuld gecreëerd ten aanzien van het vermogen van de veroordeelde. Deze schuldvordering is onderworpen aan de regels van het burgerlijk recht. De Staat is een gewone chirografaire schuldeiser en komt dus mogelijk in samenloop met andere schuldeisers. Het voordeel van de waardeconfiscatie is dat het ganse vermogen van de veroordeelde kan aangesproken worden om de schuld te voldoen.146 Uit wat voorafgaat, blijkt duidelijk dat dezelfde categorie goederen niet het voorwerp van een object- en een waardeconfiscatie kan uitmaken. De objectconfiscatie slaat altijd op een zaak die verband houdt met het misdrijf, als instrument, voorwerp, product of vermogensvoordeel van het misdrijf. De waardeconfiscatie is een schuldvordering van de Staat die slechts uitvoerbaar is op het legaal vermogen van de veroordeelde, eventueel uit te voeren op de legale zaken die tijdens het gerechtelijk onderzoek per equivalent in beslag genomen
zijn.
De
waardeconfiscatie
is
steeds
ondergeschikt
aan
de
objectconfiscatie. Het type van verbeurdverklaring is bepalend voor de wijze van uitvoering die erop zal volgen.147 Het hof van beroep stelt dat de objectconfiscatie kan vergeleken worden met een gedwongen onteigening, die de staat een zakelijk recht op de verbeurdverklaarde zaak verschaft. De rechten van derden die te goeder trouw zijn, dienen te worden gevrijwaard. Door de objectconfiscatie wordt een bepaalde zaak geïdentificeerd en geïndividualiseerd. Volgens het hof van beroep lijkt de waardeconfiscatie meer op een geldboete dan op een echte verbeurdverklaring. Er ontstaat een schuld die overeenkomstig de regels van het gerechtelijk privaatrecht geïnd kan worden.
146 147
E. FRANCIS, De uitvoering , supra noot 138, 9. Gent, 14 juni 2007, onuitg.
39
3.3 verplichte verbeurdverklaring In een aantal gevallen is de rechter verplicht om de verbeurdverklaring uit te spreken. Dit is het geval wanneer het gaat om goederen die het voorwerp, product of het instrument zijn van het misdrijf.148 De verbeurdverklaring is steeds mogelijk en verplicht indien het misdrijf gekwalificeerd wordt als een wanbedrijf of een misdaad.149 Voor overtredingen geldt dit alleen als de wet het voorziet. De verbeurdverklaring is ook verplicht bij witwassen.150 Ook het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie moet verplicht verbeurd verklaard worden.151 3.4 facultatieve verbeurdverklaring Het facultatieve karakter van de verbeurdverklaring hangt samen met artikel 42,3° Strafwetboek, de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen zal steeds schriftelijk gevorderd moeten worden door het openbaar ministerie bij dagvaarding of via vordering neergelegd tijdens zitting in de rechtbank. Zo weet de beklaagde dat hij zich zal moeten verdedigen tegen de door de procureur gevraagde verbeurdverklaring. Ook verbeurdverklaringen per equivalent152 en de verbeurdverklaring van supplementaire vermogensvoordelen153 zijn facultatief. In verkeerszaken is de verbeurdverklaring steeds facultatief en is de vordering van het openbaar ministerie niet vereist. De verbeurdverklaring kan worden uitgesproken in geval van een niet-verzekerd voertuig154 of indien de eigenaar van het voertuig veroordeeld werd tot een vervallenverklaring van meer dan zes maanden tot levenslang.155 Bij overtredingen wordt de verbeurdverklaring slechts uitgesproken in de gevallen die de wet bepaald.156 148 149 150 151 152 153 154 155 156
Art. 42, 1° en art. 42, 2° Sw. Art. 43 Sw. Art. 505 Sw. Art.43quater, § 4 Sw. Art. 42bis, 2de lid Sw. Art. 42bis, 2de lid Sw. Art. 24, 2° WAM-wet. Artikel 50, § 2 wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 27 maart 1968. Art. 43 Sw.
40
3.5 de verbeurdverklaring als veiligheidsmaatregel Deze vorm van verbeurdverklaring wordt gevonden in enkele bijzondere wetten. Het gaat meestal om gevaarlijke en/of schadelijke voorwerpen. Het karakter van veiligheidsmaatregel moet duidelijk blijken uit de wettekst. Indien het doel van de verbeurdverklaring dubbel is, dus zowel een straf als een schadevergoeding inhoudt, spreken we van een verbeurdverklaring met een gemengd karakter.157 Afdeling 4: invordering van het verbeurdverklaarde goed 4.1 algemeen De rechter dient de zaken die hij verbeurd verklaart specifiek en ondubbelzinnig aan te duiden. Hij moet echter niet alle goederen afzonderlijk beschrijven. Hij kan een globale beschrijving geven maar deze mag er niet toe leiden dat twijfel kan ontstaan over de identiteit van het voorwerp of dat de beslissing niet uitgevoerd kan worden.158 Indien het goed onder strafrechtelijk beslag stond, is de tenuitvoerlegging vrij simpel. Het eigendomsrecht over de verbeurdverklaarde goederen gaat over naar de Staat vanaf het in kracht van gewijsde treden van de beslissing.159 Anders is het indien de goederen waarop de verbeurdverklaring slaat, niet van tevoren in beslag genomen werden. De goederen zullen dan vaak niet meer in het vermogen van de veroordeelde te vinden zijn. De bevoegde instantie voor de tenuitvoerlegging van de beslissing is de directeur van registratie en domeinen, optredend in naam van de procureur des konings, volgens de aanwijzingen van het COIV.160 Hieruit volgt dat voor de uitvoering van de vonnissen en arresten een opdracht van het openbaar ministerie vereist is. 157
E. DIRIX, “De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde”, in A. D E NAUW, A. VAN OEVELEN, A. WINANTS, B. SPRIET, D. MERCKX, L; DUPONT, E. DIRIX, M. FAURE, H. VANDENBERGHE, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, I. ARCKENS, J. KEUSTERMANS, L. ARNOU,L. DE SCHEPPER, L. DELWAIDE, M. DE SWAEF, P. ARNOU, P. LEMMENS, P. TRAEST, R. DECLERCQ, R. VERSTRAETEN, om deze redenen, liber amicorum Armand Vandeplas, Gent, 1994, Mys & Breesch, 195. 158 Cass. 8 december 1947, Pas. 1947, I, 526; A. DE GEEST, “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971,64-65. 159 A. DE GEEST, “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971,70. 160 Art. 197 Sv.
41
De griffier is verplicht om binnen de drie dagen aan de ontvanger van de registratie en domeinen een uittreksel over te maken uit elk vonnis of arrest dat in
kracht
van
gewijsde
is
gegaan
en
verwijzing
tot
geldboeten,
verbeurdverklaring of kosten inhoudt. Een kopie van het vonnis of arrest wordt ook overgemaakt aan het COIV.161 Volgens artikel 5 §2 COIV-wet staat de procureur des konings of de procureurgeneraal ook in voor de kennisgeving van de in kracht van gewijsde getreden vonnissen of arresten waarin er een verbeurdverklaring wordt uitgesproken. De administratie van registratie en domeinen kan de goederen invorderen door alle middelen van het burgerlijk recht. De staat kan de goederen ook opeisen van eenieder die ze in zijn bezit heeft op grond van alle rechtsmiddelen.162 Het aangewezen rechtsmiddel hiervoor is het beslag tot terugvordering.163 Deze procedure verloopt zoals het bewarend beslag op roerend goed. Een vonnis kan ook als toelating gelden voor het leggen van het beslag.164 De beslaglegger treedt op als eigenaar en niet op basis van een schuldvordering. De burgerlijke rechter zal zich vaak moeten uitspreken over de aanspraken van de bezitter te goeder trouw. De beslissing tot verbeurdverklaring moet niet aan de veroordeelde betekend worden indien de uitspraak op tegenspraak is gewezen. De uitspraak geldt als betekening.165 Indien er in het vonnis of arrest geen uitspraak werd gedaan met betrekking tot bepaalde goederen dan verkrijgt het openbaar ministerie zijn bevoegdheid terug om het beslag op te heffen. Het openbaar ministerie kan dan het KB nr. 260 van 26 maart 1936 toepassen. Wanneer de verdachte werd vrijgesproken of buiten vervolging werd gesteld, is het openbaar ministerie verplicht om het beslag op te heffen.166 De voorlopige maatregelen kunnen niet gehandhaafd worden nadat de betrokkene buiten
161 162 163 164 165 166
Art. 92 § 1, KB 27 April 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken , BS 25 mei 2007. A. DE GEEST, “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971,156. Art. 1462 en art. 1463 Ger. W. K. BROECKX en E. DIRIX, “Beslag” in APR, Gent, Story-scientia, 1991, 431. Contra: M.-A. Beernaert, noot onder Rb. Brussel (beslagrechter), 26 oktober 1994, RDPC 1995, 427. EHRM, Raimondo v. Italië.
42
vervolging is gesteld en dit op grond van artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM.
4.2 bevoegdheid van de FOD Financiën De opdracht van de patrimoniumdiensten bestaat uit het waarnemen van het beheer van het patrimonium dat toebehoort aan het privaat domein van de staat
van
de
verschillende
publiekrechtelijke
rechtspersonen.
De
aankoopcomités hebben het beheer en de beschikking over de onroerende goederen. Deze worden verkocht door de domaniale ontvangkantoren. De bevoegdheden van de FOD financiën nemen aanvang na de verbeurdverklaring van de goederen. Meestal zal er nog een schuldvordering moeten worden ingevorderd bij de veroordeelde. Dit is de taak van de ontvanger der domeinen. De ontvangers der domeinen hebben de exclusieve bevoegdheid voor de verkoop van roerende goederen die verbeurd verklaard werden.167 Op grond van artikel 197 Sv. wordt de directeur van de registratie en domeinen gevat door de procureur des konings. De directeur treedt op als lasthebber van de procureur des konings maar treedt ook op voor de Schatkist. Deze laatste is echter de uiteindelijke ontvanger van de ingevorderde gelden.168 Vanaf de verbeurdverklaring gaan de goederen over van de FOD Justitie naar de FOD financiën. Dit gebeurt door een PV van overdracht. Dit PV wordt door de griffie of door de procureur des konings opgemaakt, afhankelijk van het feit of de goederen ter griffie gedeponeerd werden of niet, en zorgt voor de overdracht van de bevoegdheden en verantwoordelijkheid over de betrokken goederen. Vanaf het PV van overdracht worden er dus geen gerechtskosten meer gemaakt omdat de goederen dan onder gezag van de FOD Financiën komen te staan. De ontvanger der domeinen heeft de bevoegdheid om een vereenvoudigd derdenbeslag te leggen op de zaken die toebehoren aan de veroordeelde tot beloop van het bedrag dat hij verschuldigd is. Het beslag wordt gelegd door Wet van 15 mei 1846, BS 19 mei 1846; Art. 16 ingevoegd door KB 17 juli 1991, BS 21 augustus 1991 en KB 10 december 1868 houdende het algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, BS 19 december 1868. 168 F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, supra noot 34, I30/66. 167
43
verzending van een aangetekend schrijven aan de veroordeelde.169
De
veroordeelde kan binnen de 15 dagen verzet aantekenen tegen dit beslag. Wanneer er op een of andere manier verzet tegen dit beslag is gedaan, is de ontvanger verplicht om een uitvoerend beslag onder derden te laten leggen door een gerechtsdeurwaarder. Het oorspronkelijk beslag van de ontvanger kan zijn geldigheid behouden indien het exploot van de gerechtsdeurwaarder binnen de maand na het verzet is betekend. De ontvanger der domeinen verricht alle handelingen die noodzakelijk zijn om de rechten van de staat te kunnen invorderen.170 Er kan echter worden aangenomen dat deze ook bevoegd is om de rechten die een burgerlijke partij heeft gekregen uit te voeren.171 Er wordt echter nergens in de wet een instantie aangeduid die hiervoor bevoegd is.
4.3 onroerende goederen Een eigendomsoverdracht van onroerende goederen moet normaal worden overgeschreven in de registers van een hypotheekkantoor. Artikel 1 van de Hyp. W. kan echter niet aangewend worden omdat de eigendomsoverdracht ten gevolge van een verbeurdverklaring geen gevolg is van een overeenkomst, ze gebeurt van rechtswege. In het tweede lid van artikel 1 Hyp. W. staat wel dat het eerste lid ook van toepassing is indien vonnissen of arresten de eigendomsoverdracht regelen. Dit artikel bedoelt echter niet de vonnissen en arresten met betrekking tot de verbeurdverklaring maar wel vonnissen en arresten waar een akkoord tussen partijen wordt gehomologeerd. De griffiers van de rechtbanken en de hoven zijn niet verplicht om de overschrijving binnen een bepaalde termijn te laten gebeuren.172 Er gaan dan ook stemmen op om deze overschrijving duidelijk te regelen door bijvoorbeeld artikel 1 Hyp. W. aan te passen zodat het ook gebruikt kan worden voor de verbeurdverklaarde
169 170 171 172
Art. 82, § 1 KB 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. BS 25 mei 2007. Art. 197, § 2 Sv. Infra. hoofdstuk 8. Art. 2 Hyp. W.
44
onroerende goederen.173 Nu is het vaak zo dat er geen publiciteit wordt gegeven aan de eigendomsoverdracht en dat de staat na een tijd aansprakelijk gesteld zal worden wegens slecht beheer van een onroerend goed waarvan hij eigenlijk niet weet dat het zijn eigendom is. Afdeling 5: gevolgen van de verbeurdverklaring en de bescherming van de rechten van derden Het gevolg van de verbeurdverklaring is, zoals reeds gezegd, dat er een eigendomsoverdracht plaatsvindt van de betrokken goederen. Zij worden nu eigendom van de staat. Dit was oorspronkelijk niet de bedoeling. Het doel van de wetgever was dat de goederen uit het vermogen van de veroordeelde werden gehaald. De bescherming van de rechten van derden was voor 1991 zeer beperkt. De rechten van de burgerlijke schuldeisers waren slechts beschermd in het geval er een voorrecht aan hun schuldvordering gekoppeld was. Het KB van 9 augustus 1991174 verbeterde de positie van de derden. Het KB voorziet in een procedure en termijnen waarbinnen derden die menen geschaad te zijn door de verbeurdverklaring een rechtsmiddel kunnen aanwenden. Op grond van het voormeld KB nr. 260 van 24 maart 1936 kunnen derden zich verzetten tegen de teruggave van een goed aan de beslagene. Indien ze dit gedaan hebben voorziet artikel 2 van het KB van 1991 dat de griffier binnen de dertig dagen na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak een aangetekend schrijven moet zenden aan de personen die het verzet gedaan hebben teneinde deze personen in staat te stellen om, binnen de negentig dagen na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak tot verbeurdverklaring, hun rechten te kunnen doen gelden op de verbeurdverklaarde zaak.
F. DESTERBECK, “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken”, in Y. VAN DEN BERGE, F. DESTERBECK, S. BROUWERS, H. BRAECKMANS, P. ERNST, B. HUBEAU, S. VERBIST, D. SCHEERS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), CBR Jaarboek 2007-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008,52. 174 KB van 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak, BS 17 oktober 1991. 173
45
Door dit KB moet er dus een bepaalde tijd gewacht worden voor de overheid tot tenuitvoerlegging kan overgaan om derden de mogelijkheid te bieden om hun rechten te vrijwaren. In de rechtsleer is er discussie omtrent het feit of de termijn van 90 dagen begint te lopen vanaf het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak of vanaf de
kennisgeving
aan
de
derde
die
beweert
recht
te
hebben
op
de
verbeurdverklaarde zaak.175 De meerderheidsstelling lijkt te zijn dat de termijn begint te lopen vanaf het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing. Een punt van kritiek op het KB van 1991 is dat het enkel aangewend kan worden indien de verbeurdverklaring werd uitgesproken op grond van artikel 43bis Sw. (de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen). Dit heeft aanleiding gegeven tot heel wat kritiek in de rechtsleer.176 Toch moet er gesteld worden dat de vermogensvoordelen vaak de meest waardevolle goederen zijn en dat de derden hier dus wel bescherming genieten Het lijkt echter onlogisch dat er een verschil in behandeling is. Wat is nu het toepassingsgebied ratione personae van dit KB? Ook hierover bestaat discussie. De tekst van het KB stelt dat “elke derde die beweert recht te hebben op een zaak waarvan de verbeurdverklaring is uitgesproken” een rechtsmiddel kan instellen.177 Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 17 juli 1990, waar het KB van 1991 werd voorbereid, kan worden afgeleid dat de wetgever met „derde‟ iedere schuldeiser bedoelt.178 Artikel 2 van het KB van 1991 bepaalt dat de griffier het aangetekend schrijven moet zenden aan eenieder die door het openbaar ministerie is aangeduid als bevoegd om de rechten op één van de verbeurdverklaarde zaken te doen gelden. Deze schuldeiser is waarschijnlijk een chirografair schuldeiser. Hij kan, op grond van het KB, zijn rechten laten gelden op goederen die niet meer tot het vermogen van de schuldenaar behoren. De rechtspraak hangt deze visie niet Cass. 31 juli 1995, RW 1995-96, 1370-1373, noot A. DE NAUW Cass. 31 juli 1995, RW 1995-96, 1370-1373, noot A. DE NAUW. 177 Art. 3 KB 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termiin waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht de hebben op een verbeurd verklaarde zaak, BS 17 oktober 1991. 178 Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42, 43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS 15 augustus 1990. 175 176
46
aan en wordt hierbij bijgestaan door een deel van de rechtsleer. Zij zijn van oordeel dat aanspraak moet kunnen gemaakt worden op een welbepaald goed.179 Volgens Sagaert zijn de teksten van het KB en de parlementaire voorbereiding ervan duidelijk. Ze verwijzen naar schuldeisers die geen zakelijke zekerheid op het goed kunnen laten gelden. Dit hoeft volgens laatstgenoemd auteur geen beperking in te houden voor de chirografaire schuldeisers aangezien deze beschikken over voldoende tijd tijdens het strafrechtelijk onderzoek om hun aanspraken op de betrokken goederen te laten gelden.180 Vandeplas meent dat „derde‟ op de eigenaar slaat.181 Van Muylem is dan weer de mening toegedaan dat het slachtoffer dat zich geen burgerlijke partij stelde en de personen die rechten kunnen doen gelden op de verbeurdverklaarde zaak maar niet tussenkwamen in de zaak, geviseerd worden.182 Sagaert is van mening dat schuldeisers, bevoorrecht of chirografair, beslag kunnen leggen op de verbeurdverklaarde zaak.183 Andere auteurs sluiten de verhaalsmogelijkheid
van
de
chirografaire
schuldeisers
na
de
verbeurdverklaring uit. De verbeurdverklaring houdt een eigendomsoverdracht in en hierdoor zullen alleen de derden met een zakelijke zekerheid nog een
Rb. Antwerpen, 16 mei 1995, AR 83040, onuitg, bevestigd door Antwerpen 15 juni 1999, nr. 1999/4486, onuitg en G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 467; L. CORNELIS en R. VERSTRAETEN, "Mag er nog wit worden gewassen", TBH 1992, 176221. 180 V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR 2000, (55) 82. 181 A. VANDEPLAS, “de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen” in H. BOSLY, R. B UTZLER, M. CHARLIER, J. D'HAENENS, A. DE NAUW, M. DE SWAEF, P. DE VROEDE, R. DECLERCQ, J. DELVA, L. DUPONT, C. ELIAERTS, F. ERDMAN, M. FRANCHIMONT, F. GORLE, P. HANSE, D. HOLSTERS, G. KELLENS,. P. MARCHAL, A. MEEUS, J. MESSINNE, P. QUARRE, J. SACE, J. SMETS, S. SONCK, B. SPRIET, R. VAN DER STEICHEL, A. VANDEPLAS, G. VANDER ZWALMEN, J. VERHAEGEN en R. VERSTRAETEN (eds.), liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 397. 182 E. VAN MUYLEM, “ verbeurdverklaring (bijzondere)” in L. ARNOU, P. ARNOU, M. BERVOETS, M. BOCKSTAELE, P. CASIER, D. CUYPERS, K. DASSEN, T. DE MAERE, C. DE ROY, L. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, G. DEBERSAQUES, L. DECLERCQ, R. DECLERCQ, K. DEKONINCK, I. DELBROUCK, T. DENYS, F. DERUYCK, D. DEWANDELEER, L. DEWULF, C. D'HAESE, F. D'HONT, J. DU JARDIN, M. GELDERS, P. HELSEN, P. D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, J. KEUSTERMANS, T. LOQUET, S. LOSSY, G. MAES, W. MAHIEU, I. MENNES, D. MERCKX, F. MOLS, C. NYS, T. ONGENA, C. PERSYN, G. SMAERS, P. SMEDTS, J. SMETS, B. SPRIET, M. STERKENS, G. STESSENS,L. STEVENS, J. STUYCK, M. TRAEST, P. TRAEST, R. VAN CAMP, V. VAN DEN VONDER, E. VAN DOOREN, J. VAN DROOGBROECK,D. VAN HEUVEN, W. VAN LAETHEM, E. VAN MUYLEM, L. VAN OVERBEKE, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, A. VANDEPLAS, S. VANDROMME, T. VANDROMME, B. VANGEEBERGEN, C. VERSCHUEREN, R. VERSTRAETEN, G. WARSON en A. WINANTS (eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, Losbl, 296. 183 Art. 2 KB 9 augustus 1991, KB 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termiin waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht de hebben op een verbeurd verklaarde zaak, BS 17 oktober 1991. 179
47
verhaal hebben tegen de Staat en dit op grond van het volgrecht dat met het goed overgedragen werd.184 Normalerwijze kan een schuldeiser zich enkel verhalen op het vermogen van zijn debiteur. De verbeurdverklaarde goederen zitten niet meer in het vermogen van de
veroordeelde
debiteur.
De
schuldeisers
beschikken
nog
over
een
verhaalsrecht gedurende 90 dagen. Er kan gesteld worden dat het een eigendomsoverdracht onder opschortende voorwaarde is.185 Een schuldeiser met een voorrecht kan zijn aanspraken nog laten gelden, zonder beroep te doen op de procedure van het KB van 1991, zolang de eigendomsoverdracht niet is overgeschreven. De termijn van 90 dagen is een vervaltermijn.186 Men kan na het verstrijken van deze termijn, ook geen derdenverzet meer instellen met als bedoeling de strafrechter te horen bepalen dat de verbeurdverklaring niet aan de derde kan tegengeworpen worden omdat de verbeurdverklaring geen uitspraak is van een strafgerecht over een burgerlijk belang.187 De procedure moet worden ingeleid tegen de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Financiën aangezien hij belast is met de tenuitvoerlegging van de beslissing tot verbeurdverklaring. Er kan gesteld worden dat de burgerlijke rechtbanken bevoegd zijn vermits de vordering strekt tot handhaving van rechten van derden die geen partij waren bij de strafvordering.188 Rozie pleit ervoor om bij twijfel de vordering in te stellen voor de rechtbank van eerste aanleg omdat deze volheid van bevoegdheid heeft op grond van artikel 568, lid 1 Ger.W.189 Men kan zich wel afvragen of dit een goede keuze is. Zou het niet beter zijn om een betwisting van de verbeurdverklaring post factum bij de strafrechter die de verbeurdverklaring heeft uitgesproken te laten behandelen?
C. DESMET, “Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring” T.Strafr., 2008, 245-264; E. FRANCIS, De uitvoering , supra noot 138, 35-36.; F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed, supra noot 99, 226-232; G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 467. 185 L. ARNOU, “Het recupereren van verbeurdverklaarde goederen”, T. Strafr., 2002, 263-270. 186 L. ARNOU, “Het recupereren van verbeurdverklaarde goederen”, T. Strafr., 2002, 263-270. 187 Art. 1122 Ger. W.; Cass. 25 april 2001, AR P010167F; KI Antwerpen 31 maart 2000, T. Strafr. 2002, 263-270, noot L. ARNOU, Het recupereren van verbeurdverklaarde goederen. 188 Art. 568 Ger.W. 189 J. Rozie, Voordeelsontneming , Antwerpen, Intersentia, 2005, 327. 184
48
Op deze manier zou de behandeling van verzet tegen een verbeurdverklaring voor en na de uitspraak ervan bij de zelfde rechter terechtkomen.190 Volgens het Hof van Cassatie kunnen derden vrijwillig tussenkomen in een strafprocedure waarbij goederen die eigendom zijn van deze derde betrokken zijn.191 Er is wel vereist dat de strafrechter een “veroordeling, sanctie of andere maatregel ten laste van een derde” kan uitspreken.192 Deze mogelijkheid kan zelfs voor het eerst in graad van beroep of in Cassatie worden opgeworpen, de derde is echter van rechtswege partij in de zaak ook al is de partij nog niet opgeroepen of verschenen.193 De rechter hoeft zich dus niet te houden aan de eigendomsvereiste die omschreven is in artikel 42, 3° Sw.194 Dit lijkt logisch omdat anders artikel 43 Sw. totaal onnuttig is. Dit laatste artikel schenkt aandacht aan de rechten die derden kunnen uitoefenen indien ze beweren recht te hebben op een bepaalde zaak.
Er
zijn
ook
wetsartikelen
die
uitdrukkelijk
stellen
dat
de
eigendomsvereiste niet noodzakelijk is.195 Vaak zal een derde echter niet op de hoogte zijn van het feit dat zijn goederen het voorwerp uitmaken van een strafsanctie.196 De derde zal zich dan niet als rechthebbende kunnen opwerpen en kan dan ook niet verwittigd worden. Wanneer hij het bestaan van de verbeurdverklaring te weten komt binnen de 90 dagen, kan hij nog opkomen tegen de beslissing. Als hij er niet binnen de 90 dagen achterkomt, zal hij zich kunnen beroepen op artikel 1382 BW.197 Indien een derde er wel van op de hoogte is en hij rechtmatige rechten kan doen gelden op zaken die verbeurd verklaard kunnen worden, moet hij op grond van artikel 5ter van de Voorafgaandelijke Titel van het Wetboek van Strafvordering198 op de hoogte worden gebracht van de zittingsdatum en het vonnisgerecht.
E. FRANCIS, “De verbeurdverklaring van andermans goed: forum shopping?” T. Strafr. 2007, 127-130. Cass. 31 juli 1995, RW 1995-96, 1370-1373, noot A. DE NAUW. 192 Cass. 24 maart 1947, Pas. 1947, I, 123, concl. H. DE TERMICOURT . 193 Cass. 13 oktober 1947, Arr.Cass. 1947, 317; E. FRANCIS, “De verbeurdverklaring van andermans goed: forum shopping?” T. Strafr. 2007, 127-130. 194 Cass. 31 juli 1995, RW 1995-96, 1370-1373, noot A. DE NAUW. 195 Art. 505 Sw. 196 E. FRANCIS, “De verbeurdverklaring van andermans goed: forum shopping?” T. Strafr. 2007, 127-130 197 L. ARNOU, “Het recupereren van verbeurdverklaarde goederen”, T. Strafr., 2002, 263-270. 198 Ingevoerd door de Kaalplukwet en gewijzigd door de wet van 10 augsutus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005. 190 191
49
Afdeling 6: de bijzondere verbeurdverklaring bij het misdrijf witwassen 6.1 begrip Het misdrijf van de verruimde heling werd door de wet van 17 juli 1990199 ingevoerd in ons Strafwetboek. Dit is het eerste witwasmisdrijf. Merkwaardig is dat er geen definitie van het misdrijf „witwassen‟ gevonden kan worden in ons Strafwetboek. Er wordt enkel omschreven welke handelingen onder het begrip „witwassen‟ vallen. “Witwassen is het uitvoeren van transacties om de herkomst van illegaal verkregen geldsommen te verbergen. Het doel van witwassen is het illegaal verkregen vermogen te kunnen besteden en investeren zonder dat bewezen kan worden dat het van criminele afkomst is en te voorkomen dat het geld door justitie in beslag wordt genomen”.200 In 1993 moest Richtlijn 91/308EEG worden omgezet.201 Dit gebeurde met de wet van 11 januari 1993.202 De ratio legis van deze wet is vooral het in overeenstemming zijn met de internationaal rechtelijke verplichtingen maar ook de idee om de crimineel te schaden waar het pijn doet: in zijn portemonnee. Het beslag per equivalent was niet mogelijk bij witwassen. Voor feiten die dateren van voor 1 september 2007 was de verbeurdverklaring enkel mogelijk voor het voorwerp van het misdrijf.203 Het was in casu een objectconfiscatie. Het Hof van Cassatie bevestigde deze zienswijze in zijn arrest van 6 juni 2006.204 Een tijdje eerder had de procureur-generaal in zijn conclusie reeds benadrukt dat wanneer de witgewassen gelden het vermogen van de witwasser hebben verlaten, er geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 43bis Sw.205 De
Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS. 15 augustus 1990. 200 Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrophe stoffen, aangenomen te Wenen op 20 december 1988, BS 21 maart 1996. 201 Richtlijn van de Raad van Europa, 10 juni 1991, 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld; Pb. L. 28 juni 1991, 77-83. 202 Wet van 11 januari 1993 ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 9 februari 1993. 203 Oud art. 505, 3de lid Sw. en art. 42,1°Sw. 204 Cass. 6 juni 2006, AR P060274N. 205 Cass. 4 april 2006, AR P060042N. 199
50
wet omschrijft de vermogensvoordelen die het basismisdrijf uitmaken als voorwerp van het misdrijf witwassen206. Het kan gaan om roerende, onroerende, lichamelijke of onlichamelijke goederen.207 Het wordt echter op beperkende wijze omschreven door te verwijzen naar de zaken bedoeld in artikel 42, 3° Strafwetboek. Het gaat om “vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen” en “inkomsten
uit
de
belegde
voordelen”.
Er
moet
een
rechtstreekse
of
onrechtstreekse band met het misdrijf bestaan. De strafrechter zal hierover moeten oordelen. De tijd die verlopen is tussen het oorspronkelijke misdrijf en de vermogensvoordelen is daarbij niet relevant, justitie blijft een volgrecht behouden over deze goederen.208 Het misdrijf heeft betrekking op alle opbrengsten van alle categorieën misdrijven (ook overtredingen). Ook de pogingen worden strafbaar gesteld. Witwassen is een voortdurend misdrijf. De wet van 10 mei 2007209 voerde heel wat wijzigingen aan artikel 505 Sw. in. De wetgever beoogde 5 doelstellingen te verwezenlijken:210
De uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming op grond van artikel 35 wetboek van strafvordering.
De invoering van de mogelijkheid van verbeurdverklaring per equivalent. Deze mogelijkheid kan worden aangewend indien de goederen niet meer in natura kunnen worden aangetroffen in het patrimonium van de veroordeelde.211 De invoering is gestoeld op de uitspraak van de Nederlandstalige 2de kamer van het Hof van Cassatie die bepaalde dat de verbeurdverklaring van de witgewassen vermogensvoordelen verplicht is ten opzichte van alle daders, mededaders en medeplichtigen, wat eigenlijk
Cass. 14 mei 2008, AR P.08.0188.F. J.P. SPREUTELS en P. DE MÛELENAERE, De Cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België, Brussel, Bruylant, 2003, 31. 208 M. DE SWAEF, “De bijzondere verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen uit misdrijven”, RW 1990-91, 491-493. 209 Wet van 10 mei 2007 houdende diverse maatregelen inzake de heling en inbeslagneming, BS 22 augustus 2007. 210 F. DESTERBECK en T. LOQUET , “Witwassen… de wetgever zit niet stil de wet van 10 mei 2007”, RW 2007-08, 14821495. 211 Infra hoofdstuk 5, afdeling 3. 206 207
51
een meervoudige confiscatie is.212 Er werden wel 2 milderingen aan de nieuwe straf ingevoerd.213
Het invoeren van een strafrechtelijke immuniteit voor de misdrijven omschreven in artikel 505, eerste lid, 2° en 4° Sw. om vervolging wegens witwassen onmogelijk te maken indien het basismisdrijf niet uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude bestaat. Deze doelstelling heeft tot veel kritiek geleid. De strafrechter zal nu eerst moeten nagaan wat de precieze aard van het basismisdrijf is. Voor de wijziging ging men ervan uit dat dit niet nodig was om tot een veroordeling wegens witwassen over te gaan.214
Het inschrijven in de wet van het voortdurend karakter van het misdrijf van witwassen.
Het opheffen van een lacune in de wet waarbij witwassen in de zin van artikel 505, eerste lid, 2°, Sw. in België niet vervolgd kon worden, wanneer het ging om witgewassen vermogensvoordelen, die afkomstig waren van een in het buitenland gepleegd misdrijf, dat in België niet kon worden vervolgd.
Een Canadese studie uit 1991 heeft echter al
aangetoond dat 80 % van het misdrijf witwassen, zich afspeelt in internationale context.215 Deze studie wordt hier enkel vermeld, ze wordt verder niet besproken. 6.2 de verbeurdverklaring De verbeurdverklaring wordt in de wet uitdrukkelijk omschreven als straf bij het misdrijf witwassen. Dit heeft tot gevolg dat ze niet in abstracto mag worden uitgesproken maar ten aanzien van elke veroordeelde moet worden omschreven. De verbeurdverklaring in het kader van de witwaswetgeving wijkt af van de gemene regeling. Op grond van artikel 505, zesde en zevende lid van het Strafwetboek heeft het bijzondere regime 3 belangrijke kenmerken: 212 213 214 215
Het verplicht karakter van de verbeurdverklaring.
Cass. 21 oktober 2003, AR P030757N, Arr.Cass. 2003, afl 10, 1915. Infra hoofdstuk 5, afdeling 6. Infra hoofdstuk 5, afdeling 6. H. BERCKMOES, R. VANDAELE, B. DE BIE, Misdaad loont niet meer, Brussel, Politeia, 1994, 68.
52
Witgewassen vermogensvoordelen worden gekwalificeerd op basis van artikel 42,1 Sw. Op dit punt wijkt de regeling af van de gemene regels omdat de verbeurdverklaring moet worden uitgesproken tegen alle daders, mededaders en/of medeplichtigen. De eigendomsvoorwaarde die we in de gemene regeling kennen vervalt dus.216
De mogelijkheid tot de verbeurdverklaring bij equivalent. Indien de vermogensvoordelen niet meer in natura te vinden zijn in het vermogen van de veroordeelde, gaat de rechter over tot een raming van de voordelen. Op deze manier wordt de staat chirografair schuldeiser van de veroordeelde.
Deze
mogelijkheid
staat
uitdrukkelijk
in
de
wet
ingeschreven.217
De matigingsbevoegdheid van de vonnisrechter. De strafrechter kan, in het geval van verruimde heling218, het bedrag dat verbeurd verklaard wordt matigen om op deze manier een onredelijk zware straf uit te sluiten. Artikel 505, zevende lid Sw., stelt dat de rechter bij het uitspreken van de verbeurdverklaring rekening moet houden met de mate waarin iedere veroordeelde betrokken was bij het misdrijf. De rechter kan bij de verbeurdverklaring per equivalent het geldbedrag verminderen om de straf proportioneel te maken ten opzichte van het misdrijf. Indien meerdere daders zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen, moet de rechter zich houden aan het maximaal verkregen vermogensvoordeel. Hij kan niet meer verbeurd verklaren dan er echt verkregen werd door de veroordeelden.
Afdeling 7: verbeurdverklaring ten aanzien van de rechtspersonen Rechtspersonen
zijn
sinds
de
wet
van
4
mei
1999
strafrechtelijk
verantwoordelijk.219 Op grond van artikel 7bis Sw. is de verbeurdverklaring als straf van toepassing op misdrijven gepleegd door rechtspersonen. Het verlies 216 217 218 219
F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 58. Art. 505, 6° en 7° Sw. Art. 505, 1ste lid, 2° Sw. Wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, BS 22 juni 1999.
53
van rechtspersoonlijkheid leidt niet tot het tenietgaan van de straf.220 De vereffenaars van de vennootschap zullen moeten instaan voor de uitvoering van de straf. Maar door het principe van de persoonlijkheid van de straf, kunnen dezen hiervoor niet persoonlijk instaan. Er
geldt
geen
beperking
voor
de
producten
van
het
misdrijf
en
de
vermogensvoordelen. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen geldt er wel een beperking voor het voorwerp en het instrument van het misdrijf. De wetgever heeft geprobeerd om de continuïteit van de openbare dienst te garanderen door een beperking in te voeren voor goederen die niet vatbaar zijn voor burgerlijk beslag.221 Indien een bestuurder van een vennootschap een onroerend goed, dat een vermogensvoordeel uitmaakt, inbracht in de vennootschap voor 2 juli 1999, werd er geacht dat dit goed niet verbeurd verklaard kon worden. Deze conclusie kan
getrokken
worden
omdat
voor
juli
1999
de
rechtspersoon
niet
strafrechtelijk verantwoordelijk was. 222 Afdeling 8: de motivering van de verbeurdverklaring Iedere rechter is verplicht om zijn uitspraak te motiveren.223 Dit is niet anders bij de verbeurdverklaring. De rechter zal, door het persoonlijk karakter van de straf, ook moeten bepalen wat ten laste van wie verbeurd verklaard wordt.224 Uit de beslissing van de rechter moet blijken dat de verbeurdverklaring wettig kon worden opgelegd. Er zal dus uit het vonnis of arrest moeten blijken dat de wettelijke voorwaarden vervuld zijn. Deze voorwaarden zullen verschillend zijn naargelang de wettelijke bepalingen waarop de verbeurdverklaringen gestoeld zijn. Zo zal soms moeten blijken dat de betrokken zaken eigendom zijn van de veroordeelde225 of zal men moeten
220 221 222 223 224 225
Art. 86 Sw. Art. 1412bis Ger.W. Cass. 18 maart 1997, TMR 1998, 272. Art. 149 GW. Cass. 24 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 748, nr. 333. Art.42, 1° Sw.
54
kunnen bewijzen dat de betrokken vermogensvoordelen voortvloeien uit het plegen van het misdrijf226. De strafrechter zal “nauwkeurig maar op een wijze die beknopt mag zijn” zijn beslissing moeten motiveren. De wet moet hem hier wel een bepaalde vrije beoordeling toelaten.227 In het strafrecht is er dus sprake van een dubbele motiveringsplicht: een algemene op grond van artikel 149 GW en een bijzondere op grond van artikel 195 Sv. De algemene motiveringsplicht zal moeten verantwoorden dat de wettelijke voorwaarden vervuld zijn om een verbeurdverklaring uit te spreken, de bijzondere motiveringsplicht daarentegen zal moeten uitleggen waarom de rechter van mening is dat de verbeurdverklaring nuttig of nodig is in de specifieke zaak. De bijzondere motiveringsplicht moet enkel toegepast worden indien het gaat om een facultatieve verbeurdverklaring. Ook indien de rechter de verbeurdverklaring per equivalent uitspreekt zal hij bijzonder moeten motiveren, tenzij ook deze vorm van verbeurdverklaring verplicht is, zoals bij witwasmisdrijven. Het is echter niet voldoende dat de rechter verwijst naar de ernst van de feiten of andere overwegingen die eigenlijk niets zeggen.228 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie kan de rechter wel de beide vormen van motivering in één geheel opnemen.229 Afdeling 9: relatie verbeurdverklaring en modaliteiten van straf In bijzondere strafwetten kunnen er beperkingen aan de probatiewet ingevoerd worden. Op het vlak van de verbeurdverklaring is dit in verschillende wetten reeds gebeurd. Als voorbeelden kunnen volgende wetten worden aangehaald:230
Artikel 41 § 1 lid 3 van de privacywet231.
Art. 42, 3° Sw. Art. 195, 2de lid Sv. 228 S. VAN OVERBEKE, “De motivering van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, noot onder Cass. 21 mei 2002, RW 2002-03, 342-344. 229 Cass. 10 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 662; Cass. 14 november 2000, Arr.Cass. 2000, 618. 230 Exempletatieve lijst. 231 Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993. 226 227
55
Artikel 127 van de wet betreffende de elektronische communicatie232.
Artikelen 221 tot 224 van de douane en accijnzenwet233.
Het Grondwettelijk Hof heeft zich reeds uitgesproken over de eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel door deze bijzondere wetten. Het Hof ziet echter geen schending. Het Hof stelt dat er een afweging moet worden gemaakt tussen de ratio legis van de probatiewet en de door de bijzondere strafwet nagestreefde doelstellingen.234 9.1 uitspraak met opschorting De uitspraak met opschorting impliceert dat de schuld van de beklaagde wordt vastgesteld doch dat er geen straf wordt uitgesproken. Een straf zal enkel worden opgelegd indien de opschorting herroepen wordt. Normalerwijze kan er in dit geval geen bijkomende straf worden opgelegd omdat er geen hoofdstraf wordt uitgesproken. Desalniettemin bepaalt artikel 6 lid 2 in fine van de probatiewet dat de bijzondere verbeurdverklaring kan worden opgelegd op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie.235 Het betreft zowel de verbeurdverklaring als straf als de verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel. Hier kan verwezen worden naar een zaak die werd uitgesproken door de correctionele rechtbank van Mechelen. In deze zaak werden verboden wapens strafrechtelijk in beslag genomen met het oog op hun verbeurdverklaring en vernietiging zoals bepaald in artikel 24 van de wet van 8 juni 2006.236 Deze vorm van verbeurdverklaring moet gezien worden als beveiligingsmaatregel. Het hof van beroep van Antwerpen oordeelde in deze zaak dat de verbeurdverklaring niet opgelegd kon worden omdat ze niet gevorderd werd door het openbaar ministerie. Dit is een gevolg van de letterlijke interpretatie van de wettekst wat leidt tot vreemde gevolgen. Een verbeurdverklaring die verplicht moet worden uitgesproken wordt plots niet uitgesproken omdat de veroordeling met uitstel Wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, BS 20 juni 2005. KB 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, BS 21 september 1977, bekrachtigd door de wet 6 juli 1978 inzake douane en accijnzen, BS 12 augustus 1978. 234 Arbitragehof 20 februari 2002 en Arbitragehof 18 januari 2006, nr. 8/2006. 235 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 24 juli 1964; het artikel werd gewijzigd door artikel 15 van de Kaalplukwet. 236 Wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, BS 9 juni 2006. 232 233
56
werd uitgesproken en het openbaar ministerie de verbeurdverklaring niet gevorderd
heeft.
Als
de
verbeurdverklaring
het
karakter
van
beveiligingsmaatregel krijgt, moet de verbeurdverklaring verplicht worden opgelegd om de maatschappij te beschermen. Op deze manier verdwijnen verboden middelen (drugs) en wapens uit de maatschappij. Het hof van beroep te Antwerpen besluit in haar arrest van 21 mei 2008 echter dat zonder voorafgaande
vordering
van
het
openbaar
ministerie
elke
vorm
van
verbeurdverklaring onmogelijk is. Het hof maakt geen onderscheid tussen de verplichte of de facultatieve verbeurdverklaring.237 Dit is in afwijking met het gemeen strafrecht waar de vordering van het openbaar
ministerie
enkel
vereist
is
voor
de
verbeurdverklaring
van
vermogensvoordelen.238 Voor de Kaalplukwet bepaalde artikel 6 van de probatiewet dat in geval van opschorting de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Hieruit kan worden afgeleid dat, ook al is de verbeurdverklaring facultatief, de rechter ze ingeval van opschorting moest uitspreken omdat de wettekst sprak van “wordt”. Dit artikel werd gewijzigd en hierdoor lijkt de verbeurdverklaring facultatief te zijn wanneer de hoofdstraf met opschorting wordt uitgesproken. Deze wijziging heeft niet geleid tot eensgezindheid binnen de rechtsleer. Stessens en Traest zijn van mening dat in geval van opschorting de verbeurdverklaring facultatief wordt.239 Volgens Rozie kan deze zienswijze niet gevolgd worden. Volgens haar moet er enkel een vordering van het openbaar ministerie zijn met betrekking tot de verbeurdverklaring indien het gaat om vermogensvoordelen. Verder stelt laatstgenoemd auteur dat indien de rechter een uitspraak met opschorting wil uitspreken maar ook een verbeurdverklaring wil opleggen en deze niet gevorderd is door het openbaar ministerie, hij sneller geneigd zal zijn om de gunst van opschorting niet uit te spreken.240 Zij pleit dan ook voor een aanpassing van artikel 6 lid 2 in fine. Als we de redenering van Stessens en Traest doortrekken Antwerpen, 21 mei 2008, NC 2008, 366-370, noot J. ROZIE., De verbeurdverklaring bij opschorting van de uitspraak van de veroordeling: openbaar ministerie, wees waakzaam!. 238 Art. 43bis, § 1 Sw. 239 P. TRAEST en G. STESSENS, “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in Gandaius actueel IX, Mechelen, 2004, 97. 240 J. ROZIE, ”De verbeurdverklaring in het licht van de Probatiewet”, RABG 2006, 902-909. 237
57
dan wordt artikel 6 lid 2 in fine beschouwd als een lex specialis waardoor alle andere wetteksten die voorzien in een verplichte verbeurdverklaring opzij geschoven worden. Als voorbeeld kunnen we hier het misdrijf witwassen aanhalen. Wanneer de rechter een uitspraak met opschorting oplegt, kan er op basis
van
deze
zienswijze
niet
meer
worden
overgegaan
tot
de
verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen die hij heeft genoten door het plegen van dit misdrijf. Aangezien de
uitspraak met opschorting een
eenvoudige schuldigverklaring bevat, kan er besloten worden dat de verdediging beter geen overschrijding van de redelijke termijn kan inroepen. In artikel 21ter van de voorafgaandelijke titel van het wetboek van Strafvordering staat expliciet dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. In deze context kan er gekeken worden naar het arrest Hamer van het Hof voor de mensenrechten.241 Het Hof beschouwt het herstel van de plaats in de vorige toestand, bij een uitspraak met eenvoudige schuldigverklaring waarbij de redelijke termijn overschreden werd, als een straf in de zin van artikel 6 EVRM. Verder is het Hof van oordeel dat het opleggen van een straf onverenigbaar is met de eenvoudige schuldigverklaring wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Het overschrijden hiervan leidt niet tot verval van de strafvordering. De termijn begint te lopen op het ogenblik dat de beklaagde wist dat hij het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijk onderzoek.242 Is artikel 21ter V.T. Sv. in overeenstemming met artikel 6 EVRM ? In de Belgische rechtsorde wordt het arrest Hamer243 niet enthousiast onthaald. De toekomst zal hier duidelijkheid moeten brengen. Het Hof van Cassatie besliste in deze context reeds het volgende: “Noch de artikelen 6 of 13 EVRM, noch artikel 14 IVBPR, noch enig andere bepaling van die verdragen duiden de gevolgen aan die de rechter aan een door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn moet verbinden. Het staat aldus aan de rechter om, wanneer hij beslist een strafvermindering toe te kennen omdat de redelijke termijn is overschreden, EHRM, Hamer v. Belgie. F. VAN VOLSEM,”De redelijke termijn: een Straatburgse hakbijl voor het herstel van de plaats in de vorige staat?”, noot onder EHRM Hamer v. België, RABG 2008/7, 428. 243 EHRM, Hamer v. België. 241 242
58
in feite en op grond van de concrete gegevens van de zaak te oordelen in welke mate en onder welke voorwaarden die vermindering kan worden toegekend, op voorwaarde dat die vermindering reëel en meetbaar is”.244 Er kan besloten worden dat indien de rechter besluit dat de redelijke termijn overschreden is en hij strafvermindering wil toestaan, de verbeurdverklaring met uitstel een uitweg kan bieden. Het hof van Cassatie heeft zich nog niet over deze specifieke problematiek gebogen maar toch een begin van oordeel gegeven in de conclusie van advocaatgeneraal Vandermeersch. Hij stelt dat in het geval van opschorting van de uitspraak de verbeurdverklaring niet verplicht lijkt te zijn en ze door het openbaar ministerie gevorderd moet worden.245 9.2 uitspraak met uitstel Uitstel van tenuitvoerlegging van straf impliceert dat er een straf wordt uitgesproken doch dat deze niet wordt uitgevoerd tenzij er zich tijdens de proeftijd die aan dit uitstel wordt gekoppeld, een grond van verval van het uitstel
voordoet.
Verbeurdverklaring
met
uitstel
kan
slechts
worden
uitgesproken indien de verbeurdverklaring als straf wordt opgelegd. Uitstel is niet mogelijk in het geval van verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel. Indien de verbeurdverklaring met uitstel wordt uitgesproken, moeten de zaken die in beslag genomen zijn teruggegeven worden aan de beslagene. Het eigendomsrecht zal slechts naar de staat overgaan indien het uitstel herroepen wordt.246 Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de verplichte en de facultatieve verbeurdverklaring. Wat betreft de facultatieve verbeurdverklaring is er geen probleem. De rechter kan ze met uitstel uitspreken. Er is wel wat discussie geweest wat betreft het met uitstel uitspreken van de verplichte verbeurdverklaring. 244 245 246
Cass. 17 februari 2009, AR P.08.1587.N. Cass. 25 april 2007, RABG 2008, 815, noot J. ROZIE. J. ROZIE, ”De verbeurdverklaring in het licht van de Probatiewet”, RABG 2006, 906.
59
Er zijn een aantal argumenten in wetgeving en rechtspraak die het uitspreken van een verbeurdverklaring met uitstel bijtreden:
Artikel 8 van de probatiewet is ook van toepassing op bijkomende straffen.247
Artikelen 146 en 147 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische
communicatie248
die
voorzien
in
een
verplichte
verbeurdverklaring. In artikel 147 in fine staat uitdrukkelijk dat de opschorting, het uitstel en de probatie niet van toepassing zijn op de verbeurdverklaring die op grond van dit artikel wordt uitgesproken. Hieruit kan afgeleid worden dat de wetgever het uitstel, de probatie en de opschorting mogelijk acht bij de verplichte verbeurdverklaring.
Advocaat-generaal Vandermeersch stelde in zijn conclusie bij het Cassatiearrest van 27 september 2006 dat “niets belet dat de wetgever bepaalde straffen expliciet van de toepassing van het uitstel uit te sluiten.”249
De correctionele rechtbank van Gent heeft het zelfs uitdrukkelijk vermeld in een arrest met betrekking tot huisjesmelkerij: “nu de bijzondere verbeurdverklaring het karakter van een straf heeft, kan deze met uitstel van tenuitvoerlegging worden opgelegd.”250
Memorie van toelichting tot wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de op de proefstelling worden ingevoerd, Parl.Doc. Kamer, 195657, nr. 598/1, 10. 248 Wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, BS 20 juni 2005. 249 Cass. 27 september 2006, AR P.06.0393.F , concl. D. VANDERMEERSCH. 250 Corr. Gent 13 juni 2006, T.Strafr. 2007, 76-78. 247
60
Hoofdstuk 6: het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring
Afdeling 1: oprichting Het COIV is een federale parketinstelling opgericht bij wet van 26 maart 2003.251 Deze wet werd reeds herhaaldelijk gewijzigd. De meest opvallende wijzigingen zijn de wet van 20 juli 2005 houdende de invoering van art.16bis waarbij de mogelijkheid wordt voorzien om na te gaan of de betrokkene nog enige schuld bij de Staat heeft openstaan en om de terug te geven gelden hiervoor aan te wenden en de wet van 27 december 2006, inhoudende de bevoegdheidstoewijzing van de onderzoeksrechter en de procureur des konings en de wijziging van de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering. Het COIV heeft een eigen website: www.confiscaid.be. De oprichting van het COIV kan verklaard worden aan de hand van 4 redenen:
De wetgeving inzake inbeslagname en verbeurdverklaring werd alsmaar uitgebreid maar in het verleden werd ze door de
magistraten amper
gebruikt.
De kosten voor het beheer van in beslag genomen goederen swingden de pan uit en ook de waardevermindering van de goederen was zeer hoog, hieraan wilde de wetgever een einde stellen.
De wetgever wilde een coördinerend orgaan creëren met een brugfunctie tussen de FOD Justitie en de FOD Financiën om op deze manier het initiatief van de tenuitvoerlegging (dat ligt bij de FOD Justitie) en de concrete tenuitvoerlegging (dat ligt bij de FOD Financiën) beter op elkaar af te stemmen.
251
Wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 2 mei 2003 (hierna afgekort COIV-wet).
61
Het
buitgericht
sanctiemodel
kreeg
alsmaar
meer
internationale
aandacht. Dit was een laatste reden waarom men het COIV heeft opgericht. Nu is er zelfs een Europese verplichting tot het instellen van een „Asset Recovery Office‟ in elke lidstaat.252 Het COIV geldt als voorbeeld voor verschillende andere Europese landen. Het COIV is actief sinds 1 september 2003 en kende een enorme groei sinds zijn ontstaan. Tabel 1
aantal dossiers 8000 6000 4000 2000 0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bron: COIV
Deze cijfers moeten als volgt gelezen worden: de cijfers van 2003 zijn ietwat vertekend. Het COIV is slechts van start gegaan in september. De cijfers voor het betrokken jaar hebben dus slechts betrekking op een kwartaal. De cijfers van 2010 zijn afgesloten op 10 mei 2010. Toch kan er een gestage stijging afgeleid worden uit de grafiek. Het COIV krijgt een werkingsbudget. Van dit budget worden de weddes van de werknemers, meubilair, informatica en uitrusting betaald. Het werkingsbudget dat ter beschikking werd gesteld is niet altijd integraal opgenomen. De lonen van de liaison- of verbindingsofficieren en de kosten voor het gebouw worden niet door het COIV betaald.
252
Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven, Pb. L. 18 december 2007, afl. 332, 103-105.
62
Afdeling 2: samenstelling en bevoegdheden Het COIV maakt deel uit van het openbaar ministerie en wordt geleid door magistraten van het openbaar ministerie.253 Het orgaan valt derhalve onder het gezag van de minister van Justitie.254 Het COIV is multidisciplinair samengesteld en telt momenteel 37 medewerkers uit de volgende categorieën:
De directie bestaat uit één directeur en één adjunct-directeur, beiden parketmagistraten en elk van een andere taalrol. Zij worden beiden aangesteld door het College van procureurs- generaal voor een termijn van 5 jaar die tweemaal hernieuwbaar is.255
Twee verbindingsmagistraten, beiden parketmagistraten en elk van een andere taalrol.
Vier verbindingsambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën en twee ter beschikking gestelde commissarissen van de federale politie (verbindingsofficieren politie) (gelijk aantal per taalrol).
Het personeel van het COIV zelf: contractuele of statutaire ambtenaren met delegatie of opdracht. Het gaat om juristen, een hoofdgriffier, een hoofdsecretaris, een informaticus, een documentalist, assistenten en medewerkers.
Afdeling 3: taakomschrijving Algemene taakomschrijving COIV (art. 3, § 2 COIV-wet): het COIV staat de gerechtelijke autoriteiten in strafzaken bij : 1° in het kader van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen; 2° bij de uitoefening van de strafvordering met het oog op de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;
253 254 255
Art. 2, 17, § 1 COIV-wet. Art. 25 COIV-wet. F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 101.
63
3° bij de tenuitvoerlegging van in kracht van gewijsde getreden vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen. Het COIV is enkel bevoegd voor vermogensbestanddelen, niet voor alle in beslag genomen of verbeurdverklaarde goederen.
Onder vermogensbestanddelen
worden verstaan de goederen, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke, die vatbaar zijn voor inbeslagneming of verbeurdverklaring, die wettelijk kunnen verkocht worden en die begrepen zijn in de door de Koning bepaalde categorieën of die een waarde hebben die een door hem bepaalde drempel overstijgt (art. 3, § 1 COIV-wet).256 Het KB dat de categorieën goederen en waardedrempel moet vaststellen moet nog worden gemaakt. In afwachting van het KB past het COIV de omzendbrief nr. COL 7/2004 van het college van procureurs-generaal toe, en worden beschouwd als vermogensbestanddelen: -
alle onroerende goederen
-
alle gelden en effecten, ongeacht bedrag
-
voertuigen en boten (niet: wrakken)
-
alle overige goederen met waarde boven drempelbedrag 2.500 euro
Illegale goederen (drugs, verboden wapens, vals geld, namaak) zijn geen vermogensbestanddelen. Ze zijn niet wettelijk verkoopbaar. Ze zijn wel vernietigbaar. Het COIV heeft vier verschillende functies:257
Bijstand- en adviesfunctie:258 Het COIV staat andere overheidsorganen zoals de ontvanger der domeinen en penale boeten, politiemensen, leden van de rechterlijke orde bij en verleent hen advies over de door hen te nemen stappen. Dit is een taak die
vaak
wordt
uitgeoefend
door
de
verbindingsmagistraten,
de
liaisonofficieren en de verbindingsambtenaren omdat deze personen ook
256 257 258
supra, hoofdstuk 5. E. FRANCIS, De uitvoering supra noot 138, 18-23. Artikel 3, § 3, 1°, 6°, 7° en 8° COIV-wet.
64
nog een band hebben met de administratie of politiedienst van herkomst. Het COIV dringt aan op schriftelijke adviesaanvragen. Hiervan wordt dan een adviesdossier aangemaakt. Indien er in operationele dossiers advies verleend wordt, wordt hiervan geen apart adviesdossier opgemaakt. De gevraagde adviezen kunnen verschillende onderwerpen omvatten. Zo kan het ook gaan om bijstand of voorstellen aan wetsvoorstellen enz. De
internationale
adviesaanvragen
betreffen
vooral
verzoeken
van
praktische aard om rechtshulp in België te verkrijgen. Een delegatie van het COIV wordt ook vaak uitgestuurd naar opleidingen die op een of andere manier betrekking hebben op de materie van de verbeurdverklaring.
Databankfunctie:259 Alle aangemelde in beslag genomen en verbeurd verklaarde goederen worden ingevoerd in een databank. Op die manier wordt er een systeem opgezet waardoor het makkelijker wordt om de in beslag genomen en verbeurdverklaarde goederen te repertoriëren. Ook kan hierdoor een balans worden opgemaakt van welke goederen er in beslag genomen en verbeurd verklaard zijn, hoeveelheid, aard, hoegrootheid en waarde van de goederen die er teruggestroomd zijn naar de burgerlijke partijen of de oorspronkelijke eigenaar indien deze door de rechter vrijgesproken is en hoeveel het COIV onder zijn beheer heeft. De vermogensbestanddelen worden opgedeeld in 5 categorieën: effecten, geld, onroerende goederen, voertuigen en andere. Deze laatste categorie bevat de goederen die niet onder een andere categorie vallen en waarvan de waarde prima facie op meer dan €2500 wordt geschat. Alle nieuwe beslissingen met betrekking tot een bepaald goed moeten worden aangemeld.
Coördinatiefunctie: Het COIV staat in om de acties in verband met de uitvoering van verbeurdverklaringen
te coördineren tussen de betrokken actoren
(brugfunctie tussen FOD Justitie en FOD financiën).
259
Het staat ook in
infra hoofdstuk 12.
65
voor de vrijgave van de goederen die het onder zijn beheer heeft en de coördinatie van de informatiestromen tussen de verschillende actoren. Het COIV staat niet zelf in voor de tenuitvoerlegging maar moet de tenuitvoerlegging faciliteren en coördineren. Het kan gaan om algemene, juridische aanwijzingen maar ook om praktische aanwijzingen. Er zijn verschillende praktische en inhoudelijke problemen, deze worden verder besproken.260
Beheersfunctie: Hier moet een onderscheid worden gemaakt tussen het verplicht en facultatief beheer. Het waardevast beheer (art. 6 COIV-wet): Bedoeling hiervan is te voorkomen dat de kosten van de bewaring van de in beslag genomen zaken
te
hoog
oplopen
(probleem
van
de
beheersing
van
de
gerechtskosten). De zaken mogen ook niet beschadigd geraken of veel in waarde verminderen tijdens het beslag. Zoals reeds vermeld was dit ook één van de redenen voor de oprichting van het COIV. Deze problemen kunnen worden opgelost door een vervreemding waarbij de toelating wordt gegeven door
de magistraat (procureur des konings of de
onderzoeksrechter) om de betrokken goederen te laten verkopen door de ontvanger der domeinen en de opbrengst van deze goederen onder beslag te houden (zakelijke subrogatie). Dit is voor alle partijen een goede oplossing. De verdachte weet dat zijn goed zoveel heeft opgebracht en deze som blijft in beslag maar het betrokken goed is niet meer onderhevig aan enig waardeverlies en voor de Staat is dit ook een goede oplossing omdat er geen gerechtskosten meer zijn. Geld is makkelijker te beheren dan bijvoorbeeld een wagen. De procedure van de vervreemding wordt verder besproken. Een in beslag genomen zaak kan worden teruggegeven aan de verdachte tegen betaling van een geldsom.261 De zaak gaat terug naar de persoon bij wie de zaak in beslag is genomen tegen betaling van geldsom. Het bedrag 260 261
Infra hoofdstuk 12. Art. 6, 2° COIV-wet.
66
moet dan min of meer overeenstemmen met de waarde van de zaak. De geldsom treedt wettelijk in de plaats van de in beslag genomen zaak (zakelijke subrogatie). Voor de volledige procedure zie verder. Sinds de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie262, is het COIV ook bevoegd voor het onderzoeken van het vermogen van een persoon die veroordeeld is tot een verbeurdverklaring. Het zal hiervoor inlichtingen kunnen inwinnen bij banken en financiële instellingen. Het zal ook tegoeden die veroordeelden op hun rekening hebben tijdelijk kunnen bevriezen. Afdeling 4: het bijzonder beheer Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het verplicht en het facultatief beheer. 4.1 verplicht beheer Het COIV is wettelijk verplicht om het beheer van in beslag genomen geld te aanvaarden (tien soorten valuta: euro, dollars, Britse ponden enz..) die de beslagleggende ambtenaar stort op hun rekening. Het COIV beheert deze gelden onder zijn verantwoordelijkheid voor rekening van derden.
Ze beheren deze
gelden zoals een goede huisvader en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer. Het COIV kan, op grond van artikel 14, tweede lid COIV-wet, de vreemde valuta omzetten in euro. Dit is natuurlijk een gevaarlijke oefening. De wisselkoersen kunnen immers veranderen tegen de tijd dat de rechter een uitspraak ten gronde heeft gedaan. De Koning is bevoegd om de regels hieromtrent nader te bepalen. Momenteel is dit KB in voorbereiding, het wordt verwacht tegen augustus 2010.263
262
263
Wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2010. infra, hoofdstuk 13; actieplan staatssecretaris Devlies.
67
4.2 facultatief beheer Voor alle andere vermogensbestanddelen is het voorafgaand akkoord tussen de magistraat en het COIV nodig. Hierin worden de modaliteiten bepaald. Wat effecten betreft past het COIV de principes van het passief en voorzichtig beheer toe. Deze principes zijn terug te vinden in Omzendbrief nr. COL 4/97.264 Het beheer kan betrekking hebben op alle daden van beheer. Het COIV vervult de bevoegdheden die het heeft op grond van artikel 13 COIV-wet in overeenstemming met de capaciteiten van het orgaan. Ook zeer waardevolle vermogensbestanddelen, zoals diamanten, kunnen beheerd worden door het COIV. Deze worden dan bewaard in de kofferruimte bij de huisbankier die werd aangeduid door een Europese aanbesteding. Afdeling 5: de informatieverwerking bij het COIV De informatie komt op verschillende tijdstippen en van verschillende bronnen bij het COIV binnen. De eerste schakel in de informatiestroom is het secretariaat. Hier komen de faxen binnen en gaat men kijken of er al een dossier bestaat in deze zaak.
Komt de fax van de politie dan stuurt het
secretariaat deze door naar de verbindingsofficier van politie, deze controleert de fax en duidt de datum van het beslag, notitienummer, partijen aan en codeert de instantie: lokale, federale politie en parafeert daarna de fax om hem vervolgens terug over te maken naar het secretariaat waar deze dan in het systeem wordt ingevoerd. Indien het gaat om de inbeslagname van geld of voertuigen die ofwel gestolen ofwel niet verzekerd waren, wordt het dossier geklasseerd. Gaat het daarentegen over een andere categorie van voertuigen dan wordt het dossier doorgestuurd naar een andere persoon die zich hiermee bezig houdt. De verdere taken van het secretariaat bestaan uit het klasseren van dossiers, telefoons doorschakelen naar de juiste contactpersoon en verdere algemene administratieve taken. Omz. nr. COL 4/97 van het college van procureurs- generaal van 3 september 1997 betreffende de bewaring op de griffies van in beslag genomen geldsommen en titels in strafzaken. 264
68
Afdeling 6: de vervreemdingsprocedure Door de vervreemdingsprocedure treedt er een zakelijke subrogatie op. De opbrengst van de vervreemding zal beheerd worden door het COIV. In de praktijk is het de belangrijkste beheersmaatregel. De wet van 27 december 2006265 voorziet dat de vervreemding van goederen die ervoor in aanmerking komen de normale procedure wordt. Door de vervreemdingsprocedure wordt een goed vervangen door een geldsom. Hierdoor zullen er geen gerechtskosten meer gegenereerd worden om het goed te beheren en kan het goed ook niet meer aan waardevermindering onderhevig zijn. De rechter ten gronde zal nadien uitspraak doen over de in de plaats gekomen geldsom met zijn verworven interesten. De vervreemdingsprocedure kan enkel aangewend worden voor vervangbare vermogensbestanddelen, deze goederen moeten ook onderhevig zijn aan een waardevermindering. Goederen die nog nodig zijn om onderzoek met het oog op de waarheidsvinding op te verrichten komen niet in aanmerking voor vervreemding. De vervreemding kan ook betrekking hebben op onroerende goederen. De rechten van de ingeschreven schuldeisers gaan dan over op de prijs, met voorbehoud van het strafrechtelijk beslag.266 De laatste zinsnede van de artikelen 28octies en 61quater Sw. verlenen aan de magistraten de mogelijkheid om de rechten van schuldeisers te goeder trouw te eerbiedigen en zich te verzetten tegen schuldeisers te kwader trouw die hun rechten zouden willen uitoefenen. De beslissing tot vervreemding wordt genomen door de procureur des konings of de onderzoeksrechter. Hij brengt de beslagene en zijn advocaat en alle andere personen die belang hebben bij zijn beslissing op de hoogte van zijn beslissing door het verzenden van een aangetekende brief. Indien de personen zich akkoord hebben verklaard met een eventuele vervreemding van de goederen 265 266
Wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen, BS 28 december 2006. Art. 28octies en 61quater Sw.; F. DESTERBECK, “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken”, in Y. VAN DEN BERGE, F. DESTERBECK, S. BROUWERS, H. BRAECKMANS, P. ERNST, B. HUBEAU, S. VERBIST, D. SCHEERS, ,J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), CBR Jaarboek 2007-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 45.
69
moeten ze niet meer in kennis gesteld worden van de beslissing van de magistraat. De magistraat beslist autonoom, hij moet zijn voornemen tot beslissing niet meer kenbaar maken aan de belanghebbenden. Tegen deze beslissing staat er een voorziening open bij de kamer van inbeschuldigingstelling. In geval van een opsporingsonderzoek staat er ook een beroep open voor de procureur des konings. De voorziening kan worden ingesteld door de personen aan wie de kennisgeving verstuurd werd. Sinds de wet van 27 december 2006 kan niet meer iedereen die een strafrechtelijk kortgeding kan instellen zich ook verzetten tegen de beslissing tot vervreemding. Vroeger stond in de wet dat elke belanghebbende de vervreemding kon vragen aan de magistraat maar dit is nu niet meer het geval. Vanuit het standpunt van de burgerlijke partij of schuldeiser is dit jammer. Stel dat de tegenpartij een zeer mooie wagen heeft en de burgerlijke partij weet dat deze wagen onder strafrechtelijk beslag staat. Zij weet ook dat een strafrechtelijke procedure een hele tijd gaat aanslepen. Indien de wagen vervreemd wordt, komt er een bepaalde geldsom op de rekening van het COIV terecht. Indien de rechter de betrokkene dan vrijspreekt en het geld moet worden teruggeven, kan de burgerlijke partij onmiddellijk burgerlijk beslag leggen op het bedrag dat moest worden vrijgegeven. Indien de wagen er een aantal jaar heeft stil gestaan, is deze in waarde gedaald en is er minder opbrengst om de schuld aan de burgerlijke partij te voldoen. De procedure is dezelfde als deze die gevolgd dient te worden bij het strafrechtelijk kortgeding.267 Er is geen mogelijkheid tot het instellen van een Cassatieberoep.268 Het COIV wordt in kennis gesteld van de definitieve beslissing tot vervreemding. Hierna wordt er overgegaan tot een bijzondere vorm van gerechtelijke verkoop, waar het COIV een beheersfunctie sui generis in vervult. Het COIV treedt op als verkoper en wijst een lasthebber aan om de goederen te verkopen in naam en voor rekening van het COIV. Meestal zal het de ontvanger der Domeinen zijn die 267 268
Supra, hoofdstuk 3. Cass. 30 oktober 2001, P.2001.1259.N.
70
als lasthebber wordt aangeduid. Het COIV bepaalt de modaliteiten en de voorwaarden van de verkoop, alsook een minimumverkoopprijs. De verkopingen van onroerende goederen worden uitgevoerd door notarissen omdat zij bevoegd zijn voor het opstellen van rangregelingen. De verkoop is openbaar, behalve in uitzonderlijke gevallen waar een onderhandse verkoop ook kan. Dit zal het geval zijn indien het goederen betreft die zo specifiek zijn dat ze slechts verkocht kunnen worden aan een specifieke doelgroep. Indien de rechter beslist tot teruggave of verbeurdverklaring, worden ook intresten toegekend. De koning is gemachtigd om nadere regels hieromtrent uit te werken. Dit is tot op heden nog niet gebeurd.269 Tabel 2
Bron: COIV
Deze cijfers moeten in volgende zin gelezen worden: ze hebben betrekking op de vervreemdingsprocedures sinds het ontstaan van het COIV. In 2003 was er slechts een procedure tot vervreemding in het domaniale kantoor Ieper. De cijfers worden beheerd door het domaniale kantoor Antwerpen. Dit is echter een beetje een vertekend beeld aangezien dit cijfer beheerst wordt door 1 heel groot dossier. Ze moeten dus met een korrel zout genomen worden. 269
Infra, hoofdstuk 13.
71
Afdeling 7: de teruggave tegen betaling van een geldsom De magistraat bepaalt soeverein een bedrag waartegen het goed kan worden teruggegeven aan de beslagene. Deze geldsom strekt dan tot zekerheid en zal meestal in overeenstemming zijn met de waarde van de teruggegeven vermogensbestanddelen. Tot teruggave tegen betaling van een geldsom kan besloten worden voor alle goederen. Wat betreft de kennisgeving en eventuele beroepsmogelijkheden wordt er verwezen naar de vervreemdingsprocedure omdat ze voor beide maatregelen identiek zijn. Tabel 3
Bron:COIV
Ook deze cijfers moeten genuanceerd worden. Het arrondissement Antwerpen heeft een zeer hoog percentage. Dit is echter te wijden aan een aantal heel grote 72
dossiers waar er waardevolle goederen werden teruggegeven tegen betaling van een geldsom. Afdeling 8: de procedure van artikel 16bis COIV-wet Het artikel 16bis COIV-wet is ingevoerd bij artikel 2 Wet van 20 juli 2005270 en vervangen bij artikel 3 Wet van 27 april 2007.271 Het artikel bestaat uit twee onderdelen. Paragraaf 1 is een wettelijke uitzondering op het geheim van het strafrechtelijk onderzoek zoals voorzien in artikel 57 Sv. Deze paragraaf voorziet immers dat het COIV de met invordering belaste ambtenaren kan inlichten over de gegevens waarover het beschikt. De ratio legis is dat het COIV omwille van haar databankfunctie een zicht heeft op het strafrechtelijk in beslag genomen vermogen van een verdachte, veroordeelde, en met deze informatie de met de invordering belaste ambtenaren van de federale overheid, gemeenschappen, gewesten en inningsinstellingen van de sociale zekerheid kan helpen om hun schuldvordering te innen. Indien de staat de in beslag genomen som zou teruggeven aan de betrokkene, is zij niet zeker van het innen van deze schulden. Bij toepassing van artikel 16bis COIVwet kan de liaison-officier van de FOD Financiën nagaan of de betrokkene nog schulden heeft bij de staat en zo ja, kan de terug te geven som, aangewend worden om deze schulden aan te zuiveren. Het initiatief berust bij het COIV en de reden hiervoor is de primauteit van het strafrechtelijk beslag boven het burgerlijk beslag: „le criminel tient le civil en état’272. Indien er in het vonnis of arrest ook een bepaalde schadevergoeding aan burgerlijke partijen wordt toegekend, kunnen deze mensen beslag leggen op
Wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 8 september 2005, tweede editie. 271 Wet van 27 april 2007 tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 8 mei 2007. 272 Supra hoofdstuk 4. 270
73
de som die zou moeten worden vrijgegeven maar de schulden bij de staat zullen steeds eerst voldaan worden.273 In een aantal gevallen heeft het COIV om humane redenen beslist om geen toepassing te maken van het tweede lid. Zo is er het geval waar een in beslag genomen bedrag moest worden teruggegeven aan de familie van een overleden verdachte om diens begrafenis te betalen. De familie drong aan en legde een factuur van de begrafenisondernemer voor. Het COIV koos ervoor om aan de familie te betalen, zonder na te gaan of deze nog schulden hadden. Een andere mogelijkheid was geweest dat het COIV rechtstreeks zou betaald hebben aan de begrafenisondernemer, maar, in samenspraak met de procureur des konings, gebeurde
dit
niet
omdat
de
familie
te
goeder
trouw
leek
én
de
begrafenisondernemer niet moest weten dat de gelden afkomstig waren van een opgeheven strafrechtelijk beslag. Een ander geval waarin geen toepassing gemaakt werd van het tweede lid, was waar de moeder van een zwaar hulpbehoevend kind inschrijvingsgeld diende te betalen aan een speciale school. Er was lastens haar een bedrag strafrechtelijk in beslag genomen en de procureur des konings beval de teruggave van een deel van het geld ten bedrage van het inschrijvingsgeld. Gelet op de bijzondere bestemming besloot het COIV niet na te kijken of de moeder nog openstaande schulden had. De politie, die de handlichting van de procureur des konings overmaakte aan het COIV, liet weten dat zij de betaling van dat bedrag als inschrijvingsgeld door de moeder zou opvolgen. Paragraaf 2 voorziet dat het COIV elke som die moet worden betaald of teruggegeven kan aanwenden, zonder formaliteit, om bedragen te betalen die door de begunstigde van de teruggave of betaling verschuldigd zijn aan de betrokken inningsinstellingen. In de oorspronkelijke versie was een vereenvoudigd derdenbeslag sui generis voorzien. Oud artikel 16bis COIV-wet bepaalde de wijzen waarop op initiatief van het COIV de ambtenaar belast met de invordering voor de staat, de gemeenschappen en de gewesten het vereenvoudigd derdenbeslag diende uit te
273
Art. 16bis, § 2 in fine
74
voeren. Deze procedure was omslachtig, aan termijnen gebonden en diende uit te gaan van het COIV dat in feite de derde-beslagene was. Met de wetswijziging van 27 april 2007 is, na de afschaffing van dit vereenvoudigd
derdenbeslag
sui
generis
de
wettelijke
invordering
een
aanwending geworden, naar analogie met artikel 334 programmawet 27 december 2004, gewijzigd bij artikel 194, programmawet 22 december 2008, dat het volgende inhoudt: “Elke som die aan een persoon moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader van de toepassing van de belastingwetten die onder de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën vallen of waarvan de inning en invordering
door
die
Federale
Overheidsdienst
worden
verzekerd,
hetzij
krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan naar keuze en zonder formaliteit door de bevoegde ambtenaar worden aangewend ter betaling van de door deze persoon verschuldigde bedragen bij toepassing van bedoelde belastingwetten of ter voldoening van de fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de inning en invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, door de Federale Overheidsdienst Financiën worden verzekerd. Die aanwending wordt beperkt tot het
niet-betwiste
gedeelte
van
de
schuldvorderingen
op
deze
persoon.
Het voorgaande lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure.”274 Daar het een aanwending is, kan er van wettelijke schuldvergelijking niet gesproken worden. Het COIV beheert immers de gelden en de staat, noch het COIV is er eigenaar van. Het COIV is de wettelijke derde die de plicht heeft, indien van toepassing, de aanwending uit te voeren. Er is een wezenlijk verschil tussen paragraaf 1 en 2 van artikel 16bis. Paragraaf 1 betreft de zuivere informatieplicht, paragraaf 2 de aanwendingsplicht. Deze paragraaf houdt in dat in geval van burgerlijk beslag, overdracht, samenloop of insolventieprocedure het COIV hiermee geen rekening zal houden.
274
Art. 334 programmawet 27 december 2004, BS 31 december 2004.
75
Paragraaf 3 dat bepaalt dat de koning de nadere regels voor de overdracht van de in paragraaf 1 omschreven gegevens aan de verschillende inningsinstelling kan bepalen, verwijst naar het KB van 12 juli 2009.275 De eerste paragraaf wordt slechts zelden toegepast. In bijna alle gevallen worden de aangemelde in beslag genomen goederen immers verbeurd verklaard en deze gelden of goederen kunnen uit hun aard niet gebruikt worden tot betaling van schulden van de aanvankelijk beslagene-schuldenaar. De tweede paragraaf wordt heel vaak toegepast. De procedure verloopt als volgt: Het COIV krijgt een opdracht tot teruggave of betaling. Concreet gaat het om een opdracht van de procureur des konings of onderzoeksrechter tijdens het onderzoek of van de procureur des konings of procureur-generaal na vonnis of arrest. De verbindingsambtenaar kijkt na of de begunstigde van de teruggave of betaling nog schulden heeft bij de staat, gemeenschappen en gewesten en inningsinstellingen van de sociale zekerheid. Het gaat hier onder andere om verbeurdverklaringen, penale boeten, gerechtskosten, directe belastingen, BTW, en om schulden bij de RSZ en via de RSVZ. De begunstigde kan zowel een beslagene zijn als een burgerlijke partij aan wie een bepaald bedrag wordt teruggeven. Concreet stuurt de verbindingsambtenaar een mail met daarin alle nodige informatie
(bedrag,
naam,
voornaam,
geboortedatum,
eventueel
adres,
desgevallend veroordeeldenummer, instantie en datum van het vonnis of arrest), met de vraag om binnen de veertien dagen te laten weten of het beschikbare bedrag zal aangewend worden. Komt er geen reactie of wordt gemeld dat er geen aanwending zal gebeuren, wordt het geld door het COIV teruggeven of betaald aan de begunstigde. Komt er wel een reactie en gebeurt er dus een aanwending, zal het COIV de begunstigde inlichten van de aanwending.
275
KB van 12 juli 2009 tot uitvoering van artikel 16, § 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een centraal orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 12 augustus 2009.
76
De wet voorziet dat de aanwending gebeurt zonder formaliteiten. Het is niet duidelijk of dit ook impliceert dat de aanwending zonder enige kennisgeving gebeurt. Gelet op het tegensprekelijk karakter van het strafproces en de talrijke wetsbepalingen waarin de betrokkene verwittigd wordt, én de wetten op de rijkscomptabiliteit, wordt aangenomen dat het COIV toch de verplichting heeft om de begunstigde, hetzij rechtstreeks, hetzij via zijn advocaat, in te lichten over de aanwending. Dit gebeurt in principe per gewone brief. Tabel 4
Totaal betaald in het kader van art. 16bis COIV-wet
Bron:COIV
In het jaar 2009 valt er een enorme stijging op. Deze is echter te wijten aan één heel groot dossier en men mag dus niet verwachten dat deze stijging zich zal voortzetten in de komende jaren.
77
Hoofdstuk 7: verbeurdverklaring in internationale context
Afdeling 1: algemeen Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen actieve en passieve rechtshulp. Actieve rechtshulp is het vragen van medewerking van buitenlandse gerechtelijke overheden om goederen in beslag te nemen en/of verbeurd te verklaren. Passieve rechtshulp daarentegen is het in België uitvoeren van buitenlandse gerechtelijke beslissingen. De
internationale
samenwerking
in
strafzaken
inzake
beslag
en
verbeurdverklaring tussen België en andere landen verloopt via hetzij de klassieke rechtshulpverdragen, hetzij via de al dan niet in het Belgische recht omgezette kaderbesluiten van de Europese Unie met betrekking tot het bevriezingsbevel en rechterlijke beslissingen tot het confiscatie.
De EU-
kaderbesluiten gaan uit van het beginsel van de wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken. De procedure voor de behandeling van klassieke rechtshulpverzoeken gebaseerd op internationale vragen waarbij België partij is, wordt geregeld bij wet van 20 mei 1997.276 De tenuitvoerlegging van Europese bevriezingsbevelen wordt geregeld bij wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het
beginsel van de wederzijdse erkenning van
rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen lidstaten van de Europese Unie.277 Beide systemen worden hierna verder toegelicht.
276
277
Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 2 juli 1997. Wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen lidstaten van de Europese Unie, BS 7 september 2006.
78
Afdeling 2: wet van 20 mei 1997278
De wet van 20 mei 1997 regelt de verzoeken tot tenuitvoerlegging in België van voorlopige maatregelen of inbeslagnemingen met het oog op verbeurdverklaring, en van beslissingen tot verbeurdverklaring uitgesproken in een vreemde Staat die in België aanleiding geven tot uitvoering met toepassing van de verdragen en overeenkomsten die tussen België en de betrokken Staten onder beding van wederkerigheid zijn gesloten, en wel onder de voorwaarden en volgens de procedures bepaald in deze wet (art. 2). De wet kan enkel aangewend worden indien België de aangezochte staat is.279 Uit contacten met het COIV blijkt dat in de praktijk de meeste rechtshulpverzoeken worden ingediend op basis van het Verdrag van Straatsburg280 en het Verdrag van Wenen281. Andere internationale verdragen voorzien ook een luik rechtshulp, zoals bij voorbeeld de
UNO-verdragen
tegen
transnationale
georganiseerde
misdaad282
en
corruptie283. Verder heeft België ook bilaterale verdragen afgesloten met o.m. Canada, USA en Marokko. De uitvoering van het rechtshulpverzoek inzake beslag of confiscatie wordt in geen geval toegestaan (art. 3, § 1) :
indien zulks de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke belangen van België zou kunnen schaden;
indien redelijke gronden bestaan om te geloven dat het verzoek is ingegeven door overwegingen tegenstrijdig met art. 14 EVRM (verbod op discrminatie);
Wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 3 juli 1997. 279 G. VERMEULEN, “Bevriezing van bewijs en vermogen in de Europese strafrechtelijke ruimte”, T. Strafr., 2006, 311323. 280 Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990, BS 4 juni 1998. zie ook Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en inzake de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, BS 22 december 2009. 281 Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrophe stoffen, aangenomen te Wenen op 20 december 1988, BS 21 maart 1996. 282 Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York , BS 13 oktober 2004, tweede editie. 283 Verdrag van 31 oktober 2003 ter bestrijding van corruptie, gedaan te New York, BS 18 november 2008, addendum, BS 10 april 2009, tweede editie. 278
79
indien het strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft, een politiek misdrijf is, onder voorbehoud van afwijkingen bepaald in de verdragen.
De beslissing over de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in het verzoek wordt uitgesteld indien deze maatregelen opsporingen of vervolgingen door de Belgische overheden zouden kunnen schaden (art. 3, § 2). De wet van 20 mei 1997 voorziet een afzonderlijke regeling voor het beslag en de uitvoering van een confiscatie, wat de voorwaarden en procedure betreft.
2.1 inbeslagneming Naast de algemene voorwaarden (art. 3) moeten de verzoeken tot het nemen van voorlopige maatregelen of tot inbeslagneming met het oog op verbeurdverklaring ingediend door een vreemde Staat, voldoen aan de volgende voorwaarden (art.9):
het verzoek moet uitgaan van een rechterlijke overheid;
het feit waarop het verzoek betrekking heeft, moet volgens de Belgische wetgeving alsook volgens de wetgeving van de vreemde Staat een misdrijf vormen (dubbele incriminatie);
de persoon waarop het verzoek betrekking heeft, mag in België voor hetzelfde feit nog niet gevonnist zijn (non bis in idem);
de
maatregel
waarom
wordt
verzocht,
moet
door
de
Belgische
rechterlijke autoriteiten, krachtens het Belgisch recht, kunnen worden genomen, met het oog op opsporing of vervolging, alsof het om een interne zaak zou gaan. Art. 10 en 11 regelen de procedure. Wanneer de Belgische Staat wordt verzocht een
voorlopige
maatregel
of
een
inbeslagneming
met
het
oog
op
verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, maakt de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de goederen waarop het verzoek betrekking heeft, zich bevinden, de voorlopige maatregel of de inbeslagneming uitvoerbaar na te hebben gecontroleerd dat de voorwaarden bedoeld in artikel 9 80
zijn vervuld en de weigeringsgronden bedoeld in artikel 3 niet van toepassing zijn.
De raadkamer doet uitspraak ten laatste vijf dagen nadat het verzoek bij
haar is ingediend.
De voorlopige maatregel met betrekking tot onroerende
goederen uitgesproken door de raadkamer is bij overeenkomstige toepassing onderworpen aan dezelfde vormvoorschriften en heeft dezelfde gevolgen als voorzien in art. 35bis Sv. In spoedeisende gevallen worden de voorlopige maatregelen, die onverwijld ten uitvoer moeten worden gelegd, genomen op beschikking van de onderzoeksrechter van de plaats waar de betrokken goederen gelegen zijn. Die maatregelen worden niet gehandhaafd indien zij binnen vijf dagen te rekenen van de beschikking niet worden bevestigd door de raadkamer, die uitspraak doet overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.
2.2 verbeurdverklaring Naast
de
algemene
voorwaarden
(art.
3)
waaraan
een
beslissing
tot
verbeurdverklaring uitgesproken door de rechterlijke autoriteiten van een vreemde Staat moet voldoen om in België ten uitvoer gelegd te worden. Moet er ook aan de volgende voorwaarden voldaan zijn (art. 4):
de beslissing moet gegrond zijn op een rechterlijke veroordeling van de betrokken persoon;
het feit dat aan de beslissing ten grondslag ligt, moet ook volgens de Belgische wetgeving een strafbaar feit vormen (dubbele incriminatie);
het veroordelend vonnis moet gewezen zijn met inachtneming van de rechten van de verdediging;
de betrokken persoon mag in België voor hetzelfde feit nog niet gevonnist zijn (non bis in idem) ;
het veroordelend vonnis alsook de beslissing van verbeurdverklaring die eventueel na een afzonderlijke procedure is genomen, moeten definitief en uitvoerbaar zijn;
de straf mag volgens de Belgische wetgeving niet verjaard zijn (art. 94 Sw.); 81
de zaken waarop de verbeurdverklaring betrekking hebben, moeten zaken zijn die gediend hebben of bestemd waren voor het plegen van een misdrijf (instrument van het misdrijf, zie art. 42, 1° Sw.), of die uit het misdrijf voortkomen (product van het misdrijf, zie art. 42, 2° Sw.) of vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf verkregen zijn of goederen en waarden die in de plaats van het misdrijf zijn gesteld of inkomsten uit de belegde voordelen. (vermogensvoordelen, zie art. 42, 3° Sw.). De wet van 20 mei 1997 verwijst echter niet naar de verruimde verbeurdverklaring (art. 43quater Sw.).
Indien de verbeurdverklaring waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, bestaat in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van de zaken bedoeld in art. 42, 3° Sw. (waardeconfiscatie) wordt de verbeurdverklaring, in afwijking van art. 4, slechts ten uitvoer gelegd op voorwaarde dat (art. 5):
het geldbedrag waarop de verbeurdverklaring betrekking heeft, niet hoger is dan de geldwaarde van de zaken, geraamd overeenkomstig art. 43bis Sw.;
voornoemde zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde en in de verzoekende Staat geen mogelijkheid bestaat uit te voeren op goederen van de veroordeelde. Dit alles op verklaring van de verzoekende Staat.
Wanneer de tenuitvoerlegging wordt gevraagd van een verbeurdverklaring die slechts gedeeltelijk voldoet aan de voorwaarde gesteld in art. 4, 7°, wordt de verbeurdverklaring, onverminderd de toepassing van art. 5, gedeeltelijk uitgevoerd, in de mate waarin aan voornoemde voorwaarde is voldaan (art. 5). De procedure verloopt als volgt (art. 7): de rechtshulpverzoeken worden in eerste instantie overgemaakt aan de FOD Justitie, Centrale Autoriteit voor samenwerking in strafzaken en vervolgens doorgezonden naar de territoriaal bevoegde rechtbank. Wanneer de Belgische Staat wordt verzocht een beslissing tot verbeurdverklaring ten uitvoer te leggen, 82
maakt
de
rechtbank
van
de
plaats
waar
de
goederen
waarop
de
verbeurdverklaring betrekking heeft zich bevinden, die beslissing uitvoerbaar. Dit na het openbaar ministerie en de veroordeelde persoon, in voorkomend geval door middel van een ambtelijke opdracht, of zijn raadsman te hebben gehoord, en na te hebben gecontroleerd dat de voorwaarden in de artikelen 3 en 4 nageleefd. De rechtbank dient zich te houden aan de vaststelling van de feiten zoals die uitdrukkelijk in de buitenlandse beslissing zijn uiteengezet of impliciet daaruit blijken. Bij toepassing van artikel 6 vermeldt de rechtbank de zaken of, wanneer
artikel
5
verbeurdverklaring
wordt
betrekking
toegepast, heeft.
het
Het
geldbedrag
openbaar
waarop
ministerie
en
de de
veroordeelde persoon kunnen tegen de beslissing van de rechtbank het buitengewoon
rechtsmiddel
voorziening
in
cassatie
instellen.
Tegen
de
beslissing is geen hoger beroep mogelijk284. De vraag rijst of art. 8 wet 20 mei 1997 voldoet aan artikel 5 Verdrag van Straatsburg (8 november 1990)285 dat België
verplicht
om
te
voorzien
in
voldoende
rechtsmiddelen
voor
de
bescherming van de rechten van de personen die zijn getroffen door een confiscatie. De verbeurdverklaring die overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 7 in België uitvoerbaar is gemaakt, wordt gelijkgesteld met de verbeurdverklaring uitgesproken krachtens de artikelen 42, 43 en 43bis Sw. Sw. (art. 8). De wet van 20 mei 1997 verwijst ook hier niet naar de verruimde verbeurdverklaring (art. 43quater Sw.). Art. 8 Wet van 20 mei 1997 bevat ook een regeling inzake de overdracht of de verdeling van de verbeurdverklaarde zaken tussen de verzoekende en de uitvoerende Staat (“asset sharing”)286. In haar beslissing bepaalt de correctionele rechtbank evenwel de bestemming van de verbeurdverklaarde goederen. De procureur zal
284 285 286
een advies inwinnen bij het COIV alvorens de vordering tot
Cass. 15 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 895 en T. Strafr. 2001, 264, concl. P. DUINSLAEGER. Hof van Cassatie, Jaarverslag van het Hof van Cassatie van België 2001, Brussel, 2002, 408. E. FRANCIS, “Enkele bedenkingen bij de nieuwe Belgische regeling inzake asset sharing”, NC 2007, 20-22.
83
uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beslissing tot confiscatie en verdeling neer te leggen287. Als algemene regel geldt dat de opbrengst van de verbeurdverklaarde zaken toekomen aan de Belgische Schatkist. De rechtbank echter kan ook beslissen de verbeurdverklaarde goederen geheel of gedeeltelijk aan de verzoekende Staat over te dragen. De rechtbank kan tevens beslissen dat andere goederen dan geldsommen verkocht worden, en dat de opbrengst van de verkoop deels of geheel aan de verzoekende Staat wordt toegewezen. De rechtbank houdt rekening met de kosten van het beslag, de bewaring, de vervreemding, de verbeurdverklaring en de overdracht.
Afdeling 3: Het Europees bevriezingsbevel288 Het kaderbesluit 2003/577/JBZ van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de
Europese
bewijsstukken
Unie 289
van
beslissingen
tot
bevriezing
van
voorwerpen
of
werd in onze nationale wetgeving omgezet door de wet van 5
augustus 2006 inzake de toepassing van het
beginsel van de wederzijdse
erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen lidstaten van de Europese Unie.290
Omz. minister van Justitie van 19 maart 2007 betreffende de overdracht of verdeling van op verzoek van een buitenlandse overheid in België verbeurd verklaarde goederen, www.just.fgov.be. 288 I. CLERINX, E. VAN BRANTEGEM, en J. VAN DE BOSSCHE, “Bevriezing van buitenlandse vermogensbestanddelen en bewijsstukken” in G. VERMEULEN (ed.)Aspecten van Europees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002; G. STESSENS, “Le gel des avoirs dans une perspective transnationale” in J. NIES, G. DAL, D. SPIELMANN en G. STESSENS (eds.), Le droit bancaire confronté au droit pénal européen, 11, Brussel, La Charte, 2004, 119; G. STESSENS, “Nieuwe regels inzake tenuitvoerlegging van buitenlandse beslagen (en verbeurdverklaringen) in het licht van de Wet van 5 augustus 2006”, NC 2007, 189-199; F. VERBRUGGEN, “(On)voorwaardelijke liefde ? Strafrechtstudie à la bolognaise in het Europa van de wederzijdse erkenning in strafzaken” in H. COUSY, M. DEBAENE, P. DEBAENE, E. DIRIX, C. FIJNAUT, K. GEENS, K. LENAERTS, M. DESOMER, J. MEYERS, P. SENAEVE, J. STUYCK, D. VAN DAELE, J. VAN HOUTTE, F. VANISTENDAEL, P. VAN ORSHOVEN, A. VERBEKE, F. VERBRUGGEN, J. WOUTERS en R. LEMAÎTRE(eds.), Lustrumboek 40 jaar Jura Falconis, Gent, Larcier, 2005, 249-268; G. VERMEULEN, “Bevriezing van bewijs en vermogen in de Europese strafrechtelijke ruimte”, T. Strafr., 2006, 311-323.; G. VERMEULEN, “Buitgericht Europees strafrecht” in L. ARNOU, J. DELMULLE, A. DE NAUW, C. DE ROY, F. DERUYCK, S. GUENTER, L. HUYBRECHTS, J. MEESE, I. MENNES, B. SPRIET, M. STERKENS, G. STESSENS, G. VERMEULEN, R. VERSTRAETEN, P. TRAEST, C. VAN DEN WYNGAERT en S. VANDROMME(eds.), XXXIISTE Postuniversitaire Cyclus W. Delva, Straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 107-200; G. VERMEULEN, “Internationale strafrechtelijke aspecten bij beslag en verbeurdverklaring”, in D. VANDERMEERSCH, B. DEJEMEPPE, E. FRANCIS, M. ROZIE, O. KLEES en G. VERMEULEN(eds.), Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen, Maklu, 2004, 263-330. 289 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van 22 juli 2003, publicatieblad 2003,L 196/45, inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken. 290 Wet van5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, BS 7 september 2006. 287
84
De regeling uitgewerkt in de wet van 5 augustus 2006 wijkt af van de procedures
gebaseerd
op
de
klassieke
rechtshulpverdragen.
Het
bevriezingsbevel steunt op het beginsel van de wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken. Dit concept is verder toegelicht in de Mededeling van de Europese Commissie COM (2000) 495291 aan de Raad en het Europees Parlement. De traditionele vorm van justitiële samenwerking in strafzaken is gebaseerd op een groot aantal internationale rechtsinstrumenten, die grotendeels uitgaan van wat het "verzoekbeginsel" zou kunnen worden genoemd: de ene soevereine staat dient een verzoek in bij een andere soevereine staat, die vervolgens besluit of hij het verzoek wel of niet zal inwilligen. Soms zijn de regels betreffende het gevolg dat aan een dergelijk verzoek moet worden gegeven nogal strikt, zodat er niet veel ruimte voor keuze overblijft, en in andere gevallen is de aangezochte staat betrekkelijk vrij in zijn besluit. In bijna alle gevallen moet de verzoekende staat het antwoord op zijn verzoek afwachten voordat de autoriteiten kunnen beschikken over de benodigde gegevens om een strafzaak verder te kunnen behandelen. Dit traditionele systeem is traag en omslachtig, en rechters of aanklagers verkeren soms in onzekerheid over welk antwoord zij op hun verzoek kunnen verwachten. Met de methoden die heel goed hebben gewerkt bij de vorming van de interne markt in het achterhoofd, is dan ook het idee ontstaan dat wederzijdse erkenning ook bij justitiële samenwerking als uitgangspunt zou kunnen worden gehanteerd, wat kort gezegd inhoudt dat als in een van de lidstaten een bepaalde maatregel wordt genomen, zoals een beslissing van een rechter in functie, deze maatregel, voor zover die grensoverschrijdende gevolgen heeft, automatisch in alle andere lidstaten
wordt
aanvaard
en
daar
dezelfde
of
tenminste
vergelijkbare
rechtskracht heeft. Het beginsel van wederzijdse erkenning is volgens de Europese Commissie gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat een andere staat een bepaalde zaak misschien niet op dezelfde of een vergelijkbare wijze behandelt, maar dat de uitkomst toch zo zal zijn dat die wordt aanvaardt als gelijkwaardig aan beslissingen van de eigen staat. Wederzijds vertrouwen speelt
291
over de wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken.
85
daarbij een belangrijke rol, niet alleen het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook het vertrouwen dat deze regels correct worden toegepast.
Op basis van dit idee van gelijkwaardigheid en het
vertrouwen dat daaraan ten grondslag ligt, wordt toegestaan dat de uitkomst die in de andere staat is bereikt, rechtskracht krijgt in het eigen rechtsgebied. Op deze basis kan een beslissing van een autoriteit in een bepaald land worden geaccepteerd in een ander land, ook als in dat land een vergelijkbare autoriteit niet eens bestaat, of niet dergelijke beslissingen kan geven, of in een vergelijkbaar geval een heel andere beslissing zou kunnen hebben gegeven. Erkenning van een buitenlandse beslissing in een strafzaak houdt eigenlijk in dat aan deze beslissing rechtskracht wordt verleend buiten de staat waarin de beslissing is gegeven, hetzij door er de rechtsgevolgen aan te geven die door het strafrecht van de beslissende staat worden voorgeschreven, hetzij door rekening te houden met deze beslissing en er de rechtsgevolgen van het strafrecht van de erkennende staat aan te verbinden.
Deze wet van 5 augustus 2006 regelt, in de betrekkingen tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie, de wijze waarop beslissingen genomen in het kader van een strafrechtspleging door een rechterlijke autoriteit die bevoegd is volgens het recht van de beslissingsstaat dienen uitgevoerd te worden, en de wijze waarop zulke beslissingen door de Belgische rechterlijke autoriteiten dienen overgemaakt te worden. Voorlopig en tot aan de omzetting van andere kaderbesluiten van de Raad van de Europese Unie ter toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning, o.a. inzake confiscatie, is de wet van 5 augustus 2006 enkel toepasselijk op rechterlijke beslissing met als doel de
inbeslagneming
van
een
goed
(art.
2).
De
term
“bevriezing
"
of
“inbeslagneming " verwijst naar de artikelen 35, 35bis en 35ter Sv. (art. 9). De wet van 5 augustus 2006 verwijst niet expliciet naar andere beslagvormen, zoals het beslag op bankrekeningen (art. 37 Sv.) of naar databeslag (art. 39bis Sv.).
86
De wet van 5 augustus 2006 vervangt de wet van 20 mei 1997 in de relaties tussen België en de EU lidstaten die het kaderbesluit hebben omgezet in hun nationale wetgeving (art. 8). Uit gesprekken met het COIV blijkt echter dat in de praktijk, bijvoorbeeld tussen België en Nederland, nog steeds de klassieke rechtshulpverdragen worden toegepast, hoewel beide landen het kaderbesluit hebben omgezet. Beide landen hebben deze verdragen immers niet formeel opgezegd. In de praktijk staat men soms voor problemen: een beslag leggen op basis het bevriezingsbevel, terwijl ook een rechtshulpverdrag
moet worden
toegepast voor de uitvoering van een huiszoeking in de plaats waar de in beslag te nemen zaken zich bevinden. Om praktische redenen wordt dan het beslag gelegd op basis van het rechtshulpverdrag. Het College van procureursgeneraal verdedigt hetzelfde standpunt: de bestaande rechtshulpverdragen inzake beslag mogen verder worden toegepast.292 De beslissing tot inbeslagneming wordt overgezonden, vergezeld van een certificaat, opgesteld door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat (in België: procureur of onderzoeksrechter), en geadresseerd aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingstaat (art. 3). De buitenlandse rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging door een Belgische
gerechtelijke
autoriteit
bevolen
is
wordt
ten
uitvoer
gelegd
overeenkomstig het Belgische recht (art. 4). Een kopie van het bevriezingsbevel dat is verzonden of ontvangen door een Belgische rechterlijke autoriteit wordt overgemaakt aan de FOD Justitie, Centrale Autoriteit voor de internationale samenwerking in strafzaken (art. 5). De tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel in België is verplicht onder voorbehoud van de toepasselijkheid van een van de weigeringsgronden voorzien door de art. 6, 7 en 11 wet van 5 augustus 2006:
Omz. college van procureurs-generaal nr. COL 5/2007 – Toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken – Tenuitvoerlegging van beslissingen tot inbeslagneming, www.just.fgov.be. 292
87
De tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel wordt geweigerd indien de feiten die aan de beslissing ten grondslag liggen krachtens het Belgische recht geen strafbaar feit opleveren (dubbele incriminatie), tenzij het strafbare feiten betreft die voorkomen op de lijst van art. 6, §2, voor zover deze in de beslissingsstaat met een maximale vrijheidsstraf van minimaal drie jaar worden gestraft (bv.
criminele organisatie, drugshandel,
corruptie, witwassen enz...);
het Belgische recht voorziet in een immuniteit waardoor de beslissing niet ten uitvoer kan worden gelegd (bv. onschendbaarheid parlementslid);
de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing, het beginsel " non bis in idem " zou schenden;
ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals vastgelegd in artikel 6 van het verdrag betreffende de Europese Unie
In geval de inbeslagneming met het oog op de latere verbeurdverklaring van
het
goed
is
bevolen,
wordt
de
tenuitvoerlegging
van
de
inbeslagneming geweigerd indien, behoudens de gevallen bedoeld in artikel 6, § 2 (lijst met feiten waarvoor geen dubbele incriminatie geldt), de feiten volgens het Belgische recht geen beslissing tot verbeurdverklaring met zich mee kunnen brengen. De procedure voor uitvoering van een bevriezingsbevel wordt geregeld bij art. 12 tot 14. De bevoegdheid van de onderzoeksrechter beperkt zich tot het nagaan van het bestaan van grondvoorwaarden opgesomd in artikel 12, § 2 (art. 15) . Een verzoek tot opheffing van de inbeslagneming heeft een opschortend gevolg voor de tenuitvoerlegging van het verzoek om verbeurdverklaring of overgave van het goed als bewijsstuk. De redenen van de inbeslagneming kunnen enkel worden aangevochten door een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat. 88
Vervreemding van de zaak door het COIV is ook mogelijk (art. 15). De inbeslagneming wordt gehandhaafd (art. 16) :
tot de opheffing van de beslissing tot tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 15 (strafrechtelijk kort geding art. 61quater Sv.);
tot de opheffing van de beslissing door de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat;
tot het verzoek tot tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring of overgave van het goed als bewijsstuk aan de beslissingsstaat die vergezeld gaat met de beslissing tot inbeslagneming definitief is behandeld. Indien dit niet het geval is, wordt de inbeslagneming gehandhaafd tot de vermoedelijke datum van ontvangst van het verzoek bedoeld in het certificaat, behalve in geval van verlenging voor die datum door de bevoegde onderzoeksrechter.
in geval van bewarende inbeslagneming van onroerend goed: handhaving van het beslag tot uiterlijk het verstrijken van de geldigheidstermijn van de inschrijving (5 jaar), behalve in geval van verlenging door de bevoegde onderzoeksrechter (zie art. 35bis Sv.).
Afdeling 4: het Europees confiscatiebevel Het kaderbesluit 2006/783/JBZ van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie293. Dit besluit is een aanvulling op het Europees bevriezingsbevel294. Het kaderbesluit moest tegen 24 november 2008 worden omgezet in ons nationaal recht. Dit kaderbesluit is, wat België betreft, nog niet omgezet. Uit een persbericht van de ministerraad kunnen we wel afleiden dat de werkzaamheden tot omzetting van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie, Pb. L. 328 24 november 2006. Gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van 26 februari 2009. 294 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken. 293
89
het kaderbesluit wel aangevat zijn.295 Een wetsontwerp zal de wet van 5 augustus 2006 wijzigen. Er is echter geen wetsontwerp ingediend in het parlement door de minister van Justitie. In afwachting van de omzetting van het kaderbesluit blijft de wet van 20 mei 1997 verder van toepassing in de relaties met de EU lidstaten. Krachtlijnen van het kaderbesluit :
Uitvoering van confiscatie in andere lidstaten EU via verzending van een certificaat (art. 4 en 5). Het model hiervoor is vastgelegd door het kaderbesluit.
Verplichte uitvoering van het certificaat, tenzij een weigeringsgrond kan ingeroepen worden (art. 7 en 8) of de uitvoering mag worden uitgesteld (art. 10). Wanneer er in de beslissingsstaat een verruimde confiscatie is uitgesproken kan de uitvoering van deze beslissing worden geweigerd alsook in het geval van andere redenen die essentieel zijn in de strafwetgeving (non bis in idem,…).296
Geen
vereiste
van
dubbele
incriminatie
voor
confiscatie
wegens
veroordeling tot één van de strafbare feiten die voorkomen op lijst van 32 strafbare feiten, en waarop een minimale maximumstraf van 3 jaar staat (art. 6). Dit moet de snelheid en effectiviteit van de uitvoering ten goede komen.297
Verplichting om in uitvoeringsstaat een rechtsmiddel te voorzien tegen de erkenning en uitvoering van het confiscatiebevel (art. 9);
Het kaderbesluit bevat ook een regeling met betrekking tot de „assetsharing’ (art. 16).
Persberichten van de federale ministerraad van 3 juli 2009 http://www.residencepalace.be/repository/news/4b4/nl/4b44bb85dcaeed3131366dacede1773c-nl.pdf 296 G. VERMEULEN, “Bevriezing van bewijs en vermogen in de Europese strafrechtelijke ruimte”, T. Strafr., 2006, 315. 297 F. DESTERBECK, Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, supra noot 34, 30/73. 295
90
Wat betreft rechtspersonen bepaalt het kaderbesluit het volgende: de aangezochte staat moet de beslissing tot confiscatie uitvoeren ook als deze staat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen niet kent. De staat kan wel andere maatregelen, dan strafrechtelijke, nemen om de beslissing uit te voeren.
Afdeling 5: Het CARIN-netwerk298 Dit internationaal netwerk is belangrijk voor de praktische voorbereiding en de uitvoering van inbeslagnames in het buitenland. Het is een informeel netwerk van deskundigen en practici (politie en parket). Het doel van deze het orgaan is het verbeteren van de technieken betreffende identificatie, inbeslagneming van criminele opbrengsten op wereldvlak. Het wil de samenwerking tussen politiediensten en magistraten verbeteren, door het verlenen van steun aan magistraten bij het uitvoeren van internationale inbeslagnames. CARIN is onder meer een forum voor de uitwisseling van “goede praktijken” voor asset tracing en asset recovery. De leden van het netwerk die in België een rechtshulpverzoek willen uitvoeren kunnen informeel een ontwerp ter nazicht overmaken aan het contactpunt in België. Voor België zullen de bevragingen van het CARINnetwerk via het COIV verlopen (verbindingsofficier federale politie bij COIV). Het orgaan is opgericht in september 2004 en bestaat uit de volgende leden en waarnemers (landen en instellingen): Nederland, België, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Eurojust, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,Duitsland, eiland Man, Estland, Europol, Finland, Frankrijk, Gibraltar, Guernsey, Hongarije, Israël, Italië, Jersey, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Olaf (Europese fraudebestrijdingsdienst), Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, de Verenigde staten en Zweden, Australië, Kroatië, Interpol,Canada, Rusland, Zuid-Afrika, Monaco, Egmont Group, UN Investigations Division.299 298 299
CARIN: Camden Asset Inter- Agency Network. www.assetrecovery.org.
91
Hoofdstuk 8: de verbeurdverklaring in relatie tot de burgerlijke partij Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verbeurdverklaring met teruggave aan de burgerlijke partij en de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij. Het onderscheid heeft betrekking op het feit of de goederen nog in natura werden teruggevonden of onder strafrechtelijk beslag liggen. Het begrip teruggave kan dus enkel gebruikt worden in het geval van primaire vermogensvoordelen. Indien het gaat om vervangingsvermogensvoordelen zal men moeten spreken over toewijzing aan de burgerlijke partij. Artikel 43bis, lid 3 Sw. dat ingevoerd werd door de wet van 17 juli 1990 laat de mogelijkheid
open
om
goederen
verbeurd
te
verklaren
om
te
worden
teruggegeven aan de burgerlijke partij.300 Deze verbeurdverklaring met teruggave heeft een declaratief karakter en werkt dus ad rem. Dit heeft tot gevolg dat de burgerlijke partij aan wie de goederen worden toegewezen, altijd geacht wordt eigenaar van de betrokken goederen te zijn geweest.301 Het betreft dus een oorspronkelijke wijze van eigendomsverkrijging. Dit kan verklaard worden doordat het doel van deze verbeurdverklaring anders is. Het doel van de staat is de bestraffing van de veroordeelde en bij een toewijzing aan de benadeelde is het doel financieel herstel. Het voormeld KB van 1991, kan niet aangewend worden indien de goederen verbeurd verklaard werden met toewijzing aan de benadeelden. Merkwaardig is dat de burgerlijke partij geen initiatief kan nemen om de verbeurdverklaring te vorderen. Ze is hierbij volledig afhankelijk van het
Wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS. 15 augustus 1990. 301 E. DIRIX, “De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde”, in A. D E NAUW, A. VAN OEVELEN, A. WINANTS, B. SPRIET, D. MERCKX, L; DUPONT, E. DIRIX, M. FAURE, H. VANDENBERGHE, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, I. ARCKENS, J. KEUSTERMANS, L. ARNOU,L. DE SCHEPPER, L. DELWAIDE, M. DE SWAEF, P. ARNOU, P. LEMMENS, P. TRAEST, R. DECLERCQ en R. VERSTRAETEN (eds.), om deze redenen, liber amicorum Armand Vandeplas, Gent, 1994, Mys & Breesch, 195; G. STESSENS, “Het beslag in strafzaken” in A. VAN OEVELEN, L. SILANCE, C. SUNT, PH. ERNST, A. VAN REGENMORTEL, L. DEMEYERE, I. CLAEYS, G. STRAETMANS, I. DEMUYNCK, G. STESSENS en I.OPDEBEEK (eds.) CBR 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 461-462. 300
92
openbaar
ministerie.302
Dit
vloeit
voort
uit
het
strafkarakter
van
de
verbeurdverklaring. De burgerlijke partij zal zich dus tot het openbaar ministerie moeten richten om het vonnis te laten uitvoeren. Het openbaar ministerie zal zich daarna tot de ontvanger der domeinen moeten richten. Vaak
vordert
de
procureur
des
konings
of
onderzoeksrechter
de
verbeurdverklaring niet en dan is de burgerlijke partij aangewezen op een burgerlijke vordering tot schadevergoeding. In dit geval zal de burgerlijke partij in samenloop komen met de andere schuldeisers en zal zij minder kans hebben om haar vordering succesvol te kunnen uitvoeren. Indien de verbeurdverklaring wel wordt uitgesproken is het een straf en zal de burgerlijke partij niet in samenloop met andere schuldeisers komen. Het Grondwettelijk Hof heeft zich reeds gebogen over het feit dat de burgerlijke partij geen initiatief kan nemen.303 Het Hof ziet geen probleem voor het ontbreken van dit initiatiefrecht. Het Hof stelt dat de rechter ambtshalve, op grond van artikel 44 Sw., kan beslissen om de goederen die aan de burgerlijke partij toebehoren, terug te geven. Het Hof hield geen rekening met de mogelijke samenloopperikelen van de burgerlijke partijen. Rozie pleitte voor het invoeren van een initiatiefrecht door de burgerlijke partij. Het lijkt dat het Hof van Cassatie ook deze mening is toegedaan. In een arrest van 2007 stelde het Hof dat “de rechter een burgerlijke partij kan toelaten tot het debat over de bepaling en de raming van de zaken die haar mogelijkerwijs, na verbeurdverklaring, kunnen worden teruggegeven of toegewezen.”304 Voorlopig kan de burgerlijke partij enkel proberen om het openbaar ministerie te bewegen om het initiatief te nemen om de verbeurdverklaring te vorderen. Wat zijn nu de burgerlijke gevolgen van de verbeurdverklaring met toewijzing of teruggave aan de burgerlijke partijen? Dit probleem is het onderwerp van veel discussie in de rechtsleer. Sagaert en Dirix stellen dat de verbeurdverklaring ten voordele van de burgerlijke partij een declaratieve werking heeft en dat de partij geacht wordt steeds eigenaar te zijn geweest van het betrokken goed. Het gevolg hiervan is 302 303 304
F. DESTERBECK, De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 66. GWH 24 november 2004, 190/2004. Cass. 9 mei 2007, AR P.06.1673.F.
93
dat dit goed gezuiverd wordt van alle zakelijke zekerheidsrechten die erop gevestigd waren. De betrokken schuldeisers zullen dan ook geen verhaal meer hebben. Dirix stelt dat de schuldeisers die te goeder trouw waren wel nog een verhaalrecht hebben. Sagaert en Van Muylem gaan nog iets verder en stellen dat ook de chirografaire schuldeiser een verhaal zou moeten hebben indien hij te goeder trouw was. Zij pleiten ervoor om deze chirografaire schuldeisers dezelfde rechten te geven als de bevoorrechte schuldeisers.305 Francis wijst erop dat de staat als chirografair schuldeiser tot de boedel komt in het geval van de waardeconfiscatie.306 Hij beschouwt de burgerlijke partij als ononderbroken eigenaar van de verbeurdverklaarde goederen. Top stelt dat wat betreft de declaratieve werking een onderscheid moet gemaakt worden tussen de verbeurdverklaring met teruggave aan de benadeelde en deze met toewijzing aan de benadeelde. Volgens hem is de declaratieve werking enkel mogelijk bij de teruggave. De burgerlijke partij krijgt door de toewijzing een zakenrechtelijke aanspraak op de staat.307 Desmet sluit zich bij deze visie aan en breidt ze nog verder uit. Hij stelt ook dat de declaratieve werking beperkt dient te worden tot de teruggave, weze het ex. artikel 44 dan wel artikel 43bis, lid 3 Sw. De toewijzing vermijdt de samenloop in het vermogen van de veroordeelde doordat de burgerlijke partij zich zal moeten wenden tot de staat die de verbeurdverklaring uitvoert en niet op het vermogen van de veroordeelde dient uit te voeren.308
V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR 2000, (55) 81; E. DIRIX, “De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde”, in A. DE NAUW, A. VAN OEVELEN, A. WINANTS, B. SPRIET, D. MERCKX, L; DUPONT, E. DIRIX, M. FAURE, H. VANDENBERGHE, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, I. ARCKENS, J. KEUSTERMANS, L. ARNOU,L. DE SCHEPPER, L. DELWAIDE, M. DE SWAEF, P. ARNOU, P. LEMMENS, P. TRAEST, R. DECLERCQ en R. VERSTRAETEN (eds.), om deze redenen, liber amicorum Armand Vandeplas, Gent, 1994, Mys & Breesch, 195; E. VAN MUYLEM, “ Verbeurdverklaring (bijzondere)” in L. ARNOU, P. ARNOU, M. BERVOETS, M. BOCKSTAELE, P. CASIER, D. CUYPERS, K. DASSEN, T. DE MAERE, C. DE ROY, L. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, G. DEBERSAQUES, L. DECLERCQ, R. DECLERCQ, K. DEKONINCK, I. DELBROUCK, T. DENYS, F. DERUYCK, D. DEWANDELEER, L. DEWULF, C. D'HAESE, F. D'HONT, J. DU JARDIN, M. GELDERS, P. HELSEN, P. D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, J. KEUSTERMANS, T. LOQUET, S. LOSSY, G. MAES, W. MAHIEU, I. MENNES, D. MERCKX, F. MOLS, C. NYS, T. ONGENA, C. PERSYN, G. SMAERS, P. SMEDTS, J. SMETS, B. SPRIET, M. STERKENS, G. STESSENS, L. STEVENS, J. STUYCK, M. TRAEST, P. TRAEST, R. VAN CAMP, V. VAN DEN VONDER, E. VAN DOOREN, J. VAN DROOGBROECK, D. VAN HEUVEN, W. VAN LAETHEM, E. VAN MUYLEM, L. VAN OVERBEKE, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, A. VANDEPLAS, S. VANDROMME, T. VANDROMME, B. VANGEEBERGEN, C. VERSCHUEREN, R. VERSTRAETEN, G. WARSON en A. WINANTS (eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, Losbl, 296. 306 E. FRANCIS, De uitvoering supra noot 138, 38-39. 307 F. TOP verbeurdverklaring van een onroerend goed, supra noot 28, 214-215. 308 C. DESMET, “Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring”, T.Strafr., 2008, 245-264. 305
94
Als men de declaratieve werking van de verbeurdverklaring met toewijzing of teruggave aanvaardt dan heeft dit gevolgen voor de rechten van schuldeisers met
een
zakelijke
zekerheid.
Het
goed
wordt
gezuiverd
van
alle
zekerheidsrechten waardoor de schuldeisers geen verhaalsmogelijkheid meer hebben. Men zou wel toepassing kunnen maken van de vertrouwensleer. Deze dient dan wel restrictief te worden toegepast. Indien derden een zakelijke zekerheid verkregen hebben op het ogenblik dat het onroerend goed reeds in beslag genomen was, verdient deze derde geen bescherming. Hij wist dat zijn zakelijk recht zeer precair was. Men zou dan kunnen besluiten dat hij te kwader trouw was. Een andere bescherming kan gevonden worden in artikel 79 Hyp. W.: de gewaarborgde schuldvordering wordt onmiddellijk opeisbaar aangezien de schuldenaar door het plegen van het misdrijf het onderpand van de schuldvordering heeft verminderd. De schuldeiser kan dan onmiddellijk zijn volgrecht uitoefenen en beslag laten leggen op de overblijvende goederen van de schuldenaar. Wanneer er een situatie van samenloop zou ontstaan, moet er een pondspondsgewijze verdeling toegepast worden.309
309
V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TP, 2000, (55).91.
95
Hoofdstuk 9: evaluatie van de verbeurdverklaring door de actoren
Afdeling 1: evaluatie door onderzoeksrechter B. Dehous, te Antwerpen De onderzoeksrechter is van mening dat het COIV een zeer nuttige rol speelt in het proces van de inbeslagneming en de verbeurdverklaring. Toch is hij op bepaalde punten zeer kritisch. Zo stelt hij dat het COIV niet over voldoende financiële en materiële middelen beschikt om haar taak naar behoren uit te voeren. De onderzoeksrechter vindt dat het COIV over de ruimte zou moeten kunnen beschikken om alle vermogensbestanddelen die aangemeld worden, zelf onder beheer te nemen. Nu staan die goederen vaak op terreinen van privé firma‟s. Door de opslag van bijvoorbeeld wagens op parkings van de grote depannagefirma‟s, lopen de gerechtskosten hoog op en het waardeverlies is ook groot omdat de voertuigen niet in ideale omstandigheden gestockeerd worden. Dit geeft dan weer aanleiding tot procedures waarbij de staat vaak veroordeeld wordt voor het vergoeden van het waardeverlies wegens aansprakelijkheid omdat ze de goederen niet goed beheerd hebben. Een ander probleem dat de rechter signaleert is dat er zeer veel papierwerk komt kijken bij de verschillende procedures. Hij geeft mij het voorbeeld van de vervreemdingsprocedure waarbij iedere partij die op een of andere manier betrokken is bij het goed, verwittigd moet worden van het voornemen tot vervreemding. In het voorbeeld van een voertuig kan gedacht worden aan de eigenaar, huurder, leasingmaatschappij, verzekeringsmaatschappij, burgerlijke partij enz. Dit betekent een enorme belasting van het personeel. Vaak wordt er dan een zeer beperkte verkoopprijs gegenereerd maar men kan zich de vraag stellen of deze in verhouding staat tot de gemaakte kosten. Dit alles hangt dan weer samen met de vrijheid van de ontvangers der domeinen. Een blijvende kritiek is dat
het departement Justitie heel veel geld kost, waarbij echter
vergeten wordt dat er heel veel geld terug naar de schatkist vloeit via Justitie, 96
mede als gevolg van het buitgericht sanctiemodel, maar dit valt niet op omdat het geld terechtkomt bij de FOD Financiën. Een volgend probleem is dat het vaak onduidelijk is aan wie een bepaald goed moet worden teruggegeven. Het KB van 1936310 kan hiervoor niet gebruikt worden omdat dit enkel toepasbaar is na een definitieve uitspraak. De vraag is wat er moet gebeuren in het geval er meerdere partijen zijn, die aanspraak maken op het goed. In het voorbeeld van een voertuig kan dan weer gedacht worden aan de leasingmaatschappij, de huurder, de eigenaar of de burgerlijke partij. Dit is een probleem omdat de toepassing van de wet leidt tot het verplicht innemen van een standpunt in een bestaand of een toekomstig burgerlijk geschil. Op dit punt is volgens de rechter de wetsbepaling van het COIV zinloos. Wat betreft de teruggave tegen betaling van een geldsom is de rechter zeer terughoudend. Hij laat het initiatief altijd bij de partijen, onder meer ook door de grote administratieve verplichtingen die deze procedure met zich meebrengt. Verdere problemen zijn veeleer van praktische aard: de onderzoeksrechter heeft een partij antiek onder strafrechtelijk beslag geplaatst en aangemeld bij het COIV. Het beschikt niet over geschikte opslagruimten. De rechter moest zelf op zoek naar een geschikte ruimte en moest de partij ook zelf verzekeren. Hij vindt het een betere oplossing om al de in beslag genomen goederen daadwerkelijk onder het beheer van het COIV te brengen er toereikende middelen voorhanden zouden zijn.
Ook bij een beslag op diamanten had de onderzoeksrechter
dezelfde moeilijkheden. Hij moest zelf de kosten voor de bewaring, verzekering en speciaal vervoer begroten in zijn beslag. Een suggestie van de rechter is dat de hypotheekwet zou worden aangepast zodat de staat een bepaald voorrecht verkrijgt. Nu is het zo dat wanneer een verbeurd verklaard onroerend goed bezwaard is met een hypotheek, de hypothecaire schuldeiser eerst moet voldaan worden met de opbrengst van de verkoop van het goed en het eventuele saldo aan de staat toekomt. De staat is een gewoon, chirografair schuldeiser en zal vaak in samenloop komen met andere chirografaire schuldeisers. Indien men de staat een bepaald voorrecht 310
KB nr. 260 van 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken, BS 26 maart 1936.
97
zou verlenen, zou de straf voor de veroordeelde nog zwaarder zijn. Het is helemaal hallucinant wanneer de hypotheekverstrekker ook corrupt is, hij toch als eerste voldaan zal worden. De rechter pleit echter niet voor het afschaffen van het voorrecht van de hypothecaire schuldeiser of het verlenen van een voorrecht aan de staat dat boven het voorrecht van de hypothecaire schuldverlener staat. Wat betreft de samenwerking met andere landen is de onderzoeksrechter zeer tevreden. In de Schengen-landen311 is het zo dat een onderzoeksrechter de buitenlandse instanties vraagt om een bepaalde onderzoeksdaad, deze laatsten beschikken enkel over een marginale toetsing . De uitvoering van de zaak gebeurt vrijwel automatisch. Zwitserland, ook een Schengen land, maakt het ietwat ingewikkelder. De Zwitsers zijn principieel bereid om alle info te verschaffen die gevraagd wordt door andere landen. Ze hebben echter wel een nationale wet die zegt dat ze die vraag onmiddellijk bekend moeten maken aan de betrokkene. Deze heeft dan de mogelijkheid om allerlei manoeuvres toe te passen waardoor het antwoord op de vraag jaren op zich kan laten wachten. Afdeling 2: evaluatie door de heer C. Nys, eerste substituut procureur des konings te Antwerpen, gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden. De grootste problemen die de heer Nys ziet zijn vooral gesitueerd op het vlak van de samenstelling van het dossier. Indien de politie geen goed overzicht maakt van de in beslag genomen goederen/ activa is het voor het openbaar ministerie moeilijk om een correcte en volledige vordering tot verbeurdverklaring op te stellen. Daarom is het ook belangrijk dat de aanmeldingen en eventuele opheffingen van beslagen aan het COIV correct gebeuren. Een mogelijke oplossing voor dit probleem is de oprichting van een beslagbureau zoals gebeurd is in Antwerpen.312 Dit is echter een lokaal initiatief dat wel zijn vruchten afwerpt. Antwerpen genereert het grootste deel van al de 311 312
22 EU-lidstaten, IJsland Noorwegen en Zwitserland. Infra hoofdstuk 9, afdeling 3.
98
verbeurdverklaringen
van
in
beslag
genomen
vermogens
van
criminele
oorsprong in België.313 De heer Nys is, net zoals de onderzoeksrechter, van oordeel dat het COIV goed werk levert maar dat de werkingsmiddelen ontoereikend zijn om alle wettelijke bevoegdheden naar behoren uit te voeren. Het hangt volgens de eerste substituut procureur des konings ook af van wie de onderzoeksrechter is en hoe de aanpak van deze magistraat de zaak beïnvloed. De
ene
is
sneller
geneigd
om
over
te
gaan
tot
bijvoorbeeld
de
vervreemdingsprocedure dan de andere. Een ander probleem, volgens eerste substituut Nys, is dat niet alle aspecten en mogelijkheden binnen de materie van de inbeslagname met het oog op de verbeurdverklaring en het bestaan van het COIV afdoende bekend zijn bij de magistraten. Het COIV heeft naar eigen zeggen geen bevoegdheid om vreemde valuta te beleggen of in de oorspronkelijke munt op een bankrekening te zetten waar ze interest zouden kunnen opbrengen. Aldus benadeelt de staat, onder de huidige omstandigheden, niet alleen zichzelf doch ook de betrokken partij. Het converteren van vreemde valuta in euro kan een „gevaarlijke‟ oefening inhouden. Indien de rechter beslist dat de beslagene geen schuld treft en de in beslag genomen som vrijgeeft, doch deze omgezet werd in euro en de koers van de euro gedaald is, dan blijft er minder van de oorspronkelijke waarde over. Dit is een pijnpunt waarvoor een regeling zich opdringt. Wat betreft de interest die uitbetaald moet worden bij een vrijspraak van de verdachte is de heer Nys duidelijk: indien de rechter in zijn vonnis niet bepaalt dat er interest gevraagd kan worden, kan deze door het COIV niet ambtshalve toegekend worden. De vrijgesprokene kan wel zelf de vraag stellen aan het COIV. Kortom: nog vele problemen waarvoor zich een nadere regeling opdringt.
313
Krantenartikel Gazet van Antwerpen, “Antwerpen int 10 miljoen verbeurdverklaard geld in 2008”, 10 december 2009.
99
Afdeling 3: evaluatie door hoofdcommissaris R. Kokelenberg De hoofdcommissaris is het hoofd van de afdeling eco-fin bij de federale gerechtelijke politie te Antwerpen. Deze afdeling heeft veel te maken met de voordeelsontneming. Het is in de schoot van deze afdeling dat er ongeveer tien jaar geleden een beslagbureau werd opgericht. Momenteel zijn er twee personeelsleden fulltime bezig met het beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen en het opmaken van de aanmeldingen aan het COIV. Deze werknemers werken nu voor de hele federale gerechtelijke politie te Antwerpen. Zij beschikken over een databank waarin alle vermogensbestanddelen die onder beslag staan in opgenomen zijn. Bij het afsluiten van het politieonderzoek maken zij een inventaris op en voegen deze bij het dossier. Op deze manier wordt het voor de parketmagistraten makkelijker om hun vorderingen met betrekking tot de verbeurdverklaring op te maken en worden fouten verminderd. Door het beslagbureau worden de inbeslagnames van vermogensbestanddelen gecentraliseerd. Het
arrondissement Antwerpen is voorloper wat betreft het
buitgericht sanctiemodel. De mensen van het beslagbureau zorgen er ook voor dat de administratie verlicht wordt voor de tactische onderzoekers. Er wordt specialisatie en kwaliteit mee bevorderd en de werklast van de tactische onderzoekers daalt. Een sanctiemodel of een vervolgingsbeleid behoort tot de bevoegdheid van de politieke overheid. De politie (in dit geval de Fgp) kan enkel een recherchemodel hanteren. De hoofdcommissaris denkt dat hier duidelijker genuanceert moet worden en het verschil tussen het door het openbaar ministerie gehanteerde vervolgingsbeleid en het door de politie gehanteerde recherchemodel (dat wel buitgericht kan zijn) moet aangetoond worden. De Fgp Antwerpen is de enige in België waar er een beslagbureau is. Het instellen van zulk een bureau wordt gepromoot maar de heer Kokelenberg is op dit punt zeer realistisch. Het is natuurlijk makkelijker in een politie-eenheid waar meer dan 300 mensen werken er 2 te reserveren voor het beslagbureau dan in kleine eenheden. 100
Wat het COIV betreft pleit de commissaris voor de uitbreiding van de faciliterende werking van het COIV. Het zou wenselijk zijn dat deze een netwerk van deskundigen uitbouwen die praktische problemen kunnen oplossen. Bijvoorbeeld een netwerk van opkopers, transporteurs of opslagplaatsen voor speciale goederen. Ook de statistische functie zou beter kunnen. Dit hangt natuurlijk samen met de aanmeldingen. Het COIV kan geen correcte statistieken opmaken en bekendmaken indien het niet over adequate gegevens beschikt. Als het bij de aanmelding misloopt, worden de statistieken uiteraard beïnvloed. De hoofdcommissaris vindt dat het COIV goed werk levert maar er is onvoldoende infrastructuur en er zijn te weinig middelen om de wettelijke bevoegdheden ten volle uit te voeren. De hoofdcommissaris wijst op het belang van de voorafgaande inbeslagname. Indien deze er niet is, zullen de vermogensbestanddelen die verbeurd verklaard zijn vaak niet meer te vinden zijn in het vermogen van de veroordeelde. Dit brengt meer werk met zich mee. De politie moet op zoek gaan naar de betrokken vermogensbestanddelen. In tegenstelling tot de onderzoeksrechter is de hoofdcommissaris niet van mening dat het COIV het daadwerkelijk beheer zou
moeten waarnemen. Hij
vindt het huidige systeem van beheer redelijk goed. Ook hier denkt hij dat verdere nuancering op zijn plaats is. Het lijkt hem niet wenselijk dat het COIV eigen paardenstallen, wijnkelders en diens meer gaat beheren. Hier zal moeten samengewerkt worden met externe partners, net zoals nu al gebeurt met ING voor het beheer van financiële producten. Wat wel wenselijk is, is dat het COIV dergelijke mogelijkheden regelt voor de verschillende politiediensten en zodoende een instapklare oplossing kan bieden wanneer een politiedienst met een dergelijk probleem geconfronteerd wordt. Criminaliteit is niet uit te roeien.
De overheid dient te streven naar een
beheersing op een zo laag mogelijk niveau. Door het voordeelontnemend sanctiemodel zal er waarschijnlijk geen spectaculaire vermindering optreden maar wel een verplaatsing naar andere criminele domeinen. De crimineel gaat op zoek naar andere dikwijls ook criminele methoden om zijn boterham te verdienen.
De
redenen
voor
het
invoeren
van
het
voordeelontnemend 101
sanctiemodel zijn de bestraffing, het ontraden van het plegen van het misdrijf en het afdwingen van een principe dat misdaad niet loont. Deze functie zal effect hebben op de georganiseerde criminaliteit maar slechts in relatieve mate. Deze groep vormt een eigen, zwarte economie en ze kunnen zich snel heroriënteren. Het effect zal het grootst zijn op de kleine crimineel omdat deze misschien sneller zal overwegen om geen misdrijven meer te plegen daar zijn vermogen werd afgenomen. Wat betreft het niet op straffe van nietigheid omschreven zijn van de vormvereisten van het strafrechtelijk beslag zegt de hoofdcommissaris dat dit ook niet vereist is daar andere procedures, zoals de huiszoeking, toch al vormvoorwaarden bevatten die wel op straffe van nietigheid omschreven zijn. De hoofdcommissaris pleit voor voorzichtigheid. Hij haalt het voorbeeld aan van het wetsvoorstel ivm de diamantwet: deze wet zou ervoor zorgen dat het strafrechtelijk beslag op diamanten beperkt zou worden omdat nu alle diamanten van een bedrijf in beslag kunnen genomen worden en daardoor het bedrijf volledig stilligt. Door de beperking te gaan invoeren, zou het bedrijf wel nog kunnen blijven werken. De filosofie hierachter is dat niet alle werknemers van het betrokken bedrijf getroffen moeten worden door het strafrechtelijk onderzoek. De hoofdcommissaris is geen voorstander van het invoeren van algemene
regelgeving
op
basis
van
uitzonderlijke
situaties,
zoals
de
diamantsector binnen de totaliteit van het economisch gebeuren is Afdeling 4: evaluatie door meester J. Maes, advocaat te Antwerpen Meester Maes is strafpleiter te Antwerpen en wordt vaak geconfronteerd met de materie van het strafrechtelijk beslag en de verbeurdverklaring. Hij pleit voor het beter afstemmen van het strafrechtelijk beslag op de specificiteit van de gerechtelijke procedure. Nu is het zo dat de onderzoekers bijna alles in beslag nemen wat niet te vast of te zwaar is. De meester pleit voor een meer inhoudelijke en overdachte inbeslagname om excessen en futuliteiten te kunnen omzeilen.
102
Hij waarschuwt ook voor de macht van de media. Hij verwijst naar het geval van de cannabisboer. In de boerderij van deze landbouwer werd een hele cannabisplantage ontdekt. Meester Maes haalt aan dat door de grote mediaaandacht bij de bevolking een beeld gevormd wordt dat deze zaak in een verkeerd daglicht brengt. De bevolking vindt het maar goed dat de goederen van deze persoon in beslag genomen worden zonder de zaak grondig te kennen. Deze man is, zoals ieder ander persoon, onschuldig tot het tegendeel bewezen is. De media-aandacht zorgt ervoor dat de speurders in deze zaak zoveel mogelijk willen „scoren‟. Wat betreft de wetgeving rond het COIV wijst de advocaat op de grote onbekendheid van de materie en het orgaan bij de actoren in het juridisch proces. Net zoals andere actoren is hij voorstander van een werkelijk beheer door het COIV van alle goederen die onder beslag staan. Meester Maes heeft goede ervaringen met het COIV maar wijst op het probleem dat
na
de
veroordeling,
de
zaak
terug
verwezen
wordt
naar
een
parketmagistraat. Deze persoon heeft al veel werk en vaak sleept de zaak al jaren aan waardoor het een hele warboel kan worden. De magistraat zal dan niet zitten springen om het kluwen uit te pluizen. De advocaat vraagt zich af of het probleem niet ineens kan worden afgehandeld door het COIV.
Afdeling 5: evaluatie door F. Desterbeck, directeur van het COIV De heer Desterbeck is sinds 2006 directeur. Hij heeft het orgaan doen groeien en probeert om initiatieven te nemen die de werking ten goede komen. Dit is niet altijd makkelijk. Het COIV is een instelling die niet echt in het daglicht staat omdat zij niet rechtstreeks in contact staat met de burgers. Het COIV heeft op dit moment twee aanspreekpunten: de heer Devlies, staatssecretaris voor fraudebestrijding en de minister van Justitie.314 De
314
Interview afgenomen voor de val van de regering Leterme II.
103
samenwerking met deze twee gezagsdragers verloopt zeer vlot maar het zou natuurlijk makkelijker zijn als er één aanspreekpunt zou zijn. Een van de grote oplossingen die de heer Desterbeck ziet, is doorgedreven informatisering. Nu gebeuren de aanmeldingen door het versturen van een fax. Deze moet dan handmatig door de medewerkers van het COIV in de databank worden ingegeven. Door een betere afstemming van de computersystemen van de verschillende diensten zou er veel tijd en middelen bespaard kunnen worden. Nu gebeurt een deel van het werk door werknemers maar deze zouden kunnen vervangen worden door automatisatie. In de database worden momenteel alle aangemelde goederen opgenomen en ingedeeld in categorieën: geld, voertuigen, onroerende goederen… Het doel hiervan is het kunnen trekken van conclusies en eventuele tendensen bloot te kunnen leggen. Maar de directeur is zeer realistisch. Hij geeft toe dat de informatie op dit moment onderbenut is. Wat betreft het werkelijk beheer van goederen op eventueel eigen terreinen van het COIV is de directeur duidelijk. Er is op dit moment niet voldoende capaciteit en er zijn niet voldoende wettelijke bevoegdheden om dit beheer waar te nemen. In de wet van 2003 wordt er vermeld dat het beheer van de goederen op verantwoordelijkheid van de magistraat geschiedt. Het COIV heeft ervoor gezorgd dat andere diensten minder belast worden. Bijvoorbeeld door het beheer van cash geld bespaart de politie tijd want ze moeten deze in beslag genomen geldsommen niet meer ter griffie gaan deponeren. Ze kunnen deze gewoon in een filiaal van de huisbankier gaan storten. De heer Desterbeck ziet baat bij een externe behoeftestudie. Hij zou willen laten onderzoeken wat het COIV managementsgewijs nodig heeft. Momenteel is er een gebrek aan visie mede doordat het COIV moet vechten voor elke verwezenlijking. In de nabije toekomst wordt er gewerkt aan financiële transparantie. Het COIV gaat een echte boekhouding voeren en de eventuele fouten uit het verleden worden rechtgezet. Verder zou de directeur meer betrokken willen worden bij het algemene beleid. Op deze manier kunnen er duidelijke beleidslijnen worden uitgezet. Momenteel 104
holt het COIV vaak achter de feiten aan. De werknemers zijn te zwaar belast maar het duurt een hele tijd alvorens er versterking komt. De directeur kondigt wel een aantal nieuwe wettelijke initiatieven aan die ofwel net verschenen zijn ofwel in de komende maanden zullen verschijnen.315 Wat betreft de liaisonofficieren van de sociale zekerheid is er een nieuwe wending gekomen. Het budget voor deze ambtenaren is weggestemd. Momenteel worden
de
bevoegdheden
via
electronische
weg
uitgevoerd
door
de
liaisonofficieren van Financiën. In de nabije toekomst zullen deze ambtenaren toegang kunnen krijgen tot de kruispuntbank van de sociale zekerheid. Het toepassingsgebied van deze bevoegdheid is natuurlijk kleiner dan deze bij de fiscale overheden aangezien niet iedereen een mogelijk schuldenaar is van de sociale zekerheidsinstellingen (RSZ of RSVZ). Afdeling 6: evaluatie door W. Frederix, gerechtsdeurwaarder en E. Lemouche, kandidaat-gerechtsdeurwaarder te Antwerpen In burgerlijke zaken is de gerechtsdeurwaarder gebonden aan bepaalde uren en dagen om zijn akten te betekenen. Dit kan alleen tussen zes uur ‟s morgens en negen uur ‟s avonds, uitsluitend op werkdagen, zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen zijn uitgesloten. In correctionele zaken geldt deze beperking niet. De gerechtsdeurwaarder komt zeer weinig tussen in correctionele zaken. Zijn taak bestaat hoofdzakelijk in het betekenen van dagvaardingen en verstekvonnissen uitgesproken door correctionele rechtbanken. Enkel op het gebied van het strafrechtelijk onroerend beslag en enkele handelingen gerelateerd aan dagvaardingen
betreffende
bouwmisdrijven
zal
de
gerechtsdeurwaarder
tussenkomen. Wat betreft de overschrijving van het onroerend bewarend beslagexploot op het hypotheekkantoor op dezelfde dag dan het leggen van het beslag kan er verwezen
worden
naar
een
circulaire
van
de
nationale
kamer
van
gerechtsdeurwaarders.316 Deze circulaire stelt dat voornoemde termijn niet op 315 316
Infra hoofdstuk 13. Circulaire nationale kamer van gerechtsdeurwaarder, 24 november 1997.
105
straffe van nietigheid is voorgeschreven maar eventueel wel aanleiding zou kunnen geven tot aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Tegen deze aansprakelijkheid kan de gerechtsdeurwaarder zich indekken door een attest te vragen aan de magistraat waarin staat wanneer de opdracht tot inbeslagname gegeven werd. De nationale kamer had het voornemen te onderhandelen met de administratie (hypotheekkantoren) om een akkoord te verkrijgen dat, indien de gerechtsdeurwaarder het beslagexploot faxt naar de hypotheekbewaarder, deze het exploot reeds kan overschrijven zonder in het bezit te zijn van het origineel. Tot hiertoe hebben deze onderhandelingen nog geen concreet resultaat opgeleverd. Aangezien dit exploot een correctioneel exploot is dient er uiteraard geen registratierecht betaald te worden. Doch conform artikel 35bis Sv. dient de ontvanger der directe belastingen in kennis gesteld te worden.317 Conform artikel 1568 Ger. W. dient de gerechtsdeurwaarder beslagberichten neer te leggen ter griffie. Er dient bij de verdelingsprocedures (door de notaris) rekening gehouden te worden met dit beslag. Het strafrechtelijk beslag dient „pro memorie‟ te worden opgenomen in het ontwerp van verdeling. De staat kan hierna tegenspraak doen. De gerechtsdeurwaarder wijst erop dat dit soort van beslag zeer weinig toegepast
wordt
(in
kleine
arrondissementen
minder
dan
in
grotere
arrondissementen). Het is ook de enige handeling op het vlak van het strafrechtelijk onderzoek dat de gerechtsdeurwaarder tussenkomt. Er wordt niet nagegaan of er reeds een burgerlijk beslag op het goed ligt alvorens tot betekening over te gaan. De magistraten geven opdracht tot het leggen van een bewarend beslag. In het burgerlijk recht moet hiervoor het akkoord van de beslagrechter bekomen worden. Dit akkoord is niet nodig in het kader van het strafrechtelijk beslag.
317
Art. 1432 Ger.W.
106
Afdeling 7: evaluatie door H. Van Overloop, notaris te Antwerpen De notaris heeft in zijn loopbaan een paar keer te maken gehad met de verkoop van een strafrechtelijk in beslag genomen onroerend goed. Deze verkopen waren in opdracht van de hypothecaire schuldeiser en dus altijd gerechtelijk. In dat geval moet de notaris het akkoord tot verkoping krijgen van de magistraat die het goed in beslag genomen heeft. Een notaris is verplicht om een goed vrij en onbelast te verkopen. Hij moet er dus voor zorgen dat de eventuele beslagen op dat goed opgeheven worden. De notaris is van mening dat indien de zakelijke zekerheden die op een goed gevestigd zijn, door het uitspreken van de verbeurdverklaring, tot gevolg zou hebben dat deze zekerheden retro actief ongedaan gemaakt zouden worden, het hele systeem van hypothecaire leningen op de tocht zou komen te staan. Banken zouden dan geen leningen meer toestaan omdat het zou kunnen dat door een fout van de schuldenaar, de bank haar schuldvordering niet meer zou kunnen invorderen.318 Wat het declaratief karakter van de verbeurdverklaring betreft, vindt notaris Van Overloop dat dit enkel mogelijk zou mogen zijn indien de hypothecaire schuldeiser te kwader trouw is. Nu bestaat de mogelijkheid om via mededaders of medeplichtigen een deel van het verbeurdverklaarde geld terug in het criminele circuit te brengen. Een misdadiger zegt aan zijn kompaan dat hij moet zeggen dat ook hij schuldeiser van de veroordeelde is. Deze kompaan ziet ook zijn vordering voldaan worden en op deze manier wordt het geld terug op de criminele markt gebracht. Een oplossing hiervoor is, volgens de notaris, de beoordeling van de schuldeisers. Hij ziet hierin een taak weggelegd voor het COIV. Hij stelt voor om een systeem te ontwikkelen waarbij wordt nagegaan of de schuldeisers wel legitiem zijn. Een mogelijk aanknopingspunt zou zijn dat alle schulden aan de overheid geacht worden neutraal te zijn. De schulden die worden aangebracht door particulieren worden geacht verdacht te zijn en dus moet de schuldeiser Contra V. SAGAERT, “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR, 2000, 55-97. 318
107
bewijzen dat het gaat om een legitieme schuld. Dit zou dan kunnen door facturen voor te leggen. De notaris is van mening dat het beter zou zijn
als
het
COIV
de
roerende
goederen die onder strafrechtelijk beslag staan echt zou beheren. Hij sluit zich dus
aan
bij
de
meerderheid
der
actoren
in
het
proces
van
de
verbeurdverklaring. Wanneer een bank opdracht geeft om een onroerend goed te verkopen waarop een strafbeslag ligt, moet ook het COIV zijn akkoord geven voor de verkoop. De opbrengst van het goed wordt dan gebruikt om de hypothecaire schuld te voldoen en het eventuele provenu wordt dan aan het COIV overgemaakt. Er zijn verschillende mogelijkheden. Het COIV kan een afgevaardigde naar de verkoop sturen om zo mee te kunnen bepalen voor welk bedrag het goed verkocht mag worden. In de meeste gevallen legt het COIV echter geen minimumverkoopprijs op. De notaris is verplicht om een goed te verkopen als zijn opdrachtgever vindt dat de verkoopprijs voldoende is. In het algemeen is de notaris vrij tevreden over de werking van het COIV alleen stelt hij wel dat er meer duidelijkheid zou moeten komen over de positie van schuldeisers met een zakelijke zekerheid in het geval van de verbeurdverklaring van het goed waarop de zakelijke zekerheid gevestigd is.
Afdeling 8: evaluatie door E. Francis, raadsheer bij het hof van beroep te Antwerpen De heer Francis is voormalig directeur van het COIV. Hij heeft het orgaan opgericht en de wetgeving voorbereid. In de loop van het jaar 2000 was toenmalig minister van Justitie Verwilghen op werkbezoek in Nederland. Hij maakte daar kennis met het BOOM319, de Nederlandse variant van het COIV. Op deze manier is het idee ontstaan om een soortgelijk orgaan ook in België op te richten. De minister vaardigde een omzendbrief uit op 10 januari 2001 waarin de intentie tot oprichting van de 319
Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie.
108
Centrale Dienst voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring werd omschreven. Later is er evenwel afgeweken van het idee om het orgaan Centrale Dienst te noemen. Deze beslissing was ingegeven door het feit dat de politiediensten reeds gebruik maken van het begrip „centrale dienst‟ en men verwarring wilde vermijden. Men heeft geopteerd om de instelling Centraal Orgaan te noemen. Raadsheer Francis heeft alles voorbereid alvorens de wetgeving in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Op deze manier kon er een vliegende start gemaakt worden maar bracht echter ook heel wat problemen met zich mee. Er was een werkingsbudget in de begroting van de FOD Justitie voorzien maar dit budget kon niet worden opgenomen omdat het orgaan nog niet bestond. In het begin werkten er enkel personeelsleden van het parket te Brussel die naar het COIV gedetacheerd waren. Het budget kon pas sinds mei 2003 aangewend worden, doch was het nog steeds een gevecht om eraan te kunnen. In het begin waren er reeds 2 liaisonofficieren: 1 van de politie en 1 van de FOD Financiën. De beginperiode van het COIV werd echter gekenmerkt door problemen. Zo werd minister Verwilghen opgevolgd door minister Onkelinx en begon de strijd om het budget opnieuw. Het werkingsbudget van het COIV was onderverdeeld in 3 categorieën. Er was geen mogelijkheid om eventuele tekorten op 1 post aan te vullen door een overschot op een andere post. Indien na het begrotingsjaar er nog een overschot was, kon men een aanvraag indienen om dit over te hevelen naar het volgende jaar, doch dit bleek in de praktijk moeilijker dan in theorie. De materie waar het COIV zich mee bezig houdt is zeer gespecialiseerd. Hieruit volgt dat de mensen die er werken een tijd nodig hebben alvorens ze de materie onder de knie hebben. Ook hier wringt het schoentje. Het COIV heeft nog steeds geen statuut. De mensen die er werken zullen vaak niet lang bij de dienst blijven omdat zij liever als statutair bij de overheid werken dan als contractueel. Dit zorgt er dan weer voor dat het COIV een beetje ter plaatse blijft trappelen omdat er zeer veel tijd kruipt in het opleiden van nieuwe werknemers. Raadsheer Francis pleit dan ook voor het uitwerken van een statuut voor het personeel van het COIV. 109
Het COIV is opgericht als steunorganisme. Het was zelfs de initiële bedoeling dat het COIV zelf de inbeslagnames zou verrichten maar dit werd als niet wenselijk beschouwd door verschillende diensten. Op deze manier zou het COIV echter in concurrentie komen met de opsporingsdiensten uit de 27 gerechtelijke arrondissementen en met de bevoegdheden van het federaal parket. Nu is het COIV een orgaan dat meer achter de schermen werkt. Op deze manier kan men ook de onbekendheid bij het grote publiek verklaren. Wat betreft het daadwerkelijk beheer van de strafrechtelijk in beslag genomen goederen is de heer Francis van mening dat dit in de toekomst een zeer mooie uitbreiding zou zijn voor het COIV. Hij stelt dat er bevoegdheden zijn die eerst op punt moeten gesteld worden alvorens het COIV nog meer te belasten. Hij denkt daarbij aan het voeren van een boekhouding en het ontwikkelen van een statutair personeelskader. Hij vreest echter dat de politieke wil hiervoor ontbreekt en dat de beleidsmakers het COIV beschouwen als melkkoe. Indien de capaciteit het toelaat zou het COIV wel iets vaker akkoord kunnen gaan met het facultatief beheer van roerende goederen. Op die manier kan er al expertise opgebouwd worden en worden de andere actoren een beetje ontlast. Volgens de heer Francis zou de minister beter meer geld investeren in het COIV, op deze manier kan de werking op punt worden gesteld en zal het orgaan in staat zijn om nog meer geld te innen en te laten terugvloeien naar de staatskas. De raadsheer weet dat het ook vaak misloopt bij de uitspraak van een vonnis of arrest. De verbeurdverklaring wordt altijd op het einde van de rechterlijke beslissing uitgesproken. Het COIV geeft ook advies aan rechters over hoe ze de verbeurdverklaring het best kunnen formuleren. Een probleem dat vaak voorkomt is dat een rechter een bedrag verbeurd verklaart ten aanzien van verschillende personen. In dit geval is het niet ondenkbaar dat één van de veroordeelden in verzet gaat tegen deze beslissing en/of een interpretatieve uitspraak vraagt. De heer Francis denkt dat een dergelijke vraag de klager wel eens in het gelijk zou kunnen stellen. Een uitspraak moet conform de wet gebeuren en dus moet een straf, die individueel en persoonlijk is, uitgesproken worden ten aanzien van elke veroordeelde afzonderlijk. De raadsheer voorspelt
110
dat dit wel eens een probleem zal zijn waar het Hof van Cassatie zich zal moeten over uitspreken. De heer Francis benadrukt het belang van de voorafgaande inbeslagneming van de goederen die eventueel later verbeurdverklaard kunnen worden. Als conclusie kan men hier stellen dat de rechter pleit voor het instellen van een variant van het Centraal Justitieel Incassobureau zoals in Nederland om de uitvoering van de rechterlijke uitspraken binnen Justitie te kunnen houden. Hij pleit ook voor het afschaffen van het monopolie van de FOD Financiën wat betreft de tengeldemaking van de verbeurd verklaarde goederen. De raadsheer stelt voor om de mogelijkheid te voorzien om bepaalde goederen ook via veilingshuizen of gerechtsdeurwaarder te kunnen verkopen. De meerwaarde van het COIV is zeer groot maar de middelen die ertegenover staan zijn zeer beperkt. De heer Francis pleit voor politieke moed om het werkingsbudget van het COIV op te trekken en de bevoegdheden stilaan uit te breiden.
111
Hoofdstuk 10: bespreking van een concrete zaak
Afdeling 1: feitenrelaas Het
door
mij
bestudeerde
dossier
speelt
zich
af
in
het
gerechtelijk
arrondissement Antwerpen. Een aantal leden van een familie worden vervolgd voor drugshandel en witwaspraktijken. Het betreft onder meer cocaïne, heroïne, marihuana en andere drugs. De derde beklaagde is de zoon van de eerste en de tweede beklaagde, een van zijn broers is de vierde beklaagde. Beklaagden 1,2,3 en 4 worden er tevens van beschuldigd met de opbrengst van de verkoop van de verdovende middelen luxegoederen (juwelen, merkkledij…) en wagens te hebben aangekocht en van het beheren van een rekening in het buitenland bij een bank die bekend staat om haar witwaspraktijken, waar de opbrengst van de handel op gestort wordt. De familie wordt ervan verdacht om de verdovende middelen in te voeren via Nederland en ze vervolgens te verdelen over de verschillende gerechtelijke arrondissementen van ons land. Een van de broers (4de beklaagde) is eigenaar van een onroerend goed, dat gebruikt wordt als opslagplaats voor de drugs, gelegen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. De op het ogenblik van de feiten minderjarige broer werd ook ingeschakeld in de drugshandel van de familie. In het COIV-dossier is er verder niets te vinden over deze minderjarige. Het is ook niet mogelijk om deze informatie te bekomen omdat de procureur-generaal zijn toelating moet geven voor inzage in het strafdossier op het parket. De zesde beklaagde wordt ervan beschuldigd de drugskoerier van de familie te zijn. Op het strafrechtelijk in beslag genomen onroerend goed ligt er nog een hypotheek ten voordele van de bank in het nadeel van beklaagde 4 en zijn echtgenote. De bank wil het resterende bedrag van de hypotheek recupereren en raadpleegt hiervoor haar advocaat. De bank kan na verbeurdverklaring van een onroerend goed nog altijd haar rechten uitoefenen op deze zaak (volgrecht 112
hypothecaire schuldeiser).
De bank heeft in dit dossier een burgerlijke
beslagprocedure op basis van het Gerechtelijk Wetboek opgestart. Op 7 februari 2008 wordt er dan ten verzoeke van de bank een bevel voorafgaand aan onroerend beslag betekend aan beklaagde 4 en zijn echtgenote, gevolgd door een uitvoerend beslag op onroerend goed. Een notaris wordt op 7 april 2008 op verzoek van de bank door de beslagrechter te Antwerpen aangesteld om over te gaan tot de openbare verkoping van het verbeurdverklaarde onroerend goed in het kader van haar uitvoerend onroerend beslag. Op 25 mei 2009 wordt een bevel voorafgaand aan onroerend beslag betekend aan het COIV en ook aan de procureur-generaal bij het hof van beroep en het Arbeidshof te Antwerpen met bevel om de hypothecaire schuld te betalen. Dit is eigenlijk een overbodige stap aangezien er niet rechtsgeldig kan betekend worden aan het COIV.320 Op 20 mei 2009 wordt er aan de Belgische Staat vertegenwoordigd
door
de
heer
minister
van
Financiën
en
aan
het
aankoopcomité Antwerpen een aanmaning van de derde-bezitter voorafgaand aan onroerend beslag betekend. De advocaat van de bank aanziet de staat als derde-bezitter en volgens artikel 98 hypotheekwet is deze verplicht om de hypothecaire schuld te voldoen of afstand van het goed te doen. Indien de derde–bezitter dit niet doet, kan de schuldeiser door middel van een bevel aan de schuldenaar en door een aanmaning aan de derde- bezitter, gevolgd door een burgerlijk beslag ten laste van de derde-bezitter, evenwel te leggen na 30 dagen na voormelde exploten, het onroerend goed laten verkopen zodat iedere hypothecaire schuldeiser met de opbrengst ervan zijn schuldvordering zou kunnen aanzuiveren.321
320 321
Circulaire Nationale kamer van gerechtsdeurwaarders, 17 juli 2008. Art. 99 Hyp. W.
113
Afdeling 2: vonnis rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen De rechter veroordeelt de verschillende beklaagden tot gevangenisstraffen, al dan niet met uitstel, geldboeten en sommige ook tot werkstraffen. Daarnaast verklaart hij de in beslag genomen goederen verbeurd. De rechter bepaalt ook een vermogensvoordeel verbeurd lastens de tweede, vijfde en zesde beklaagde. Afdeling 3: arrest van het hof van beroep te Antwerpen dd. 14 oktober 2005 De eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde beklaagde gaan in beroep tegen de uitspraak. Het arrest bevestigt voor het overgrote deel het vonnis maar sommige geldboeten worden verlaagd en andere worden verhoogd. Door de derde en de vijfde beklaagde wordt er dan nog een voorziening in Cassatie ingesteld, die wordt verworpen op 31 januari 2006. Afdeling 4: problemen in het dossier Een probleem in dit dossier is de vraag of de verbeurdverklaringen die de rechter uitgesproken heeft object- of waardeconfiscaties zijn. In casu moet ervan uitgegaan worden dat de rechter het onroerend goed (waarop een hypotheek ligt) als een instrument van de misdrijven aanduidt, namelijk opslag en bewaring drugs
322
en het dus om een objectconfiscatie gaat.
Wat met de rechten van de bank? Het KB van 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak is in casu niet toepasselijk omdat
het
KB
vermogensvoordeel 322 323
enkel van
handelt het
over
misdrijf.323
de Het
verbeurdverklaring onroerend
goed
van is
in
het de
Art. 42,1° Sw. Art. 42, 3° Sw
114
desbetreffende zaak verbeurd verklaard als instrument van drugsmisdrijf. Bepaalde rechtspraak324 en rechtsleer325 zegt dat het KB van 9 augustus 1991 van
toepassing
is
of
het
alleszins
zou
moeten
zijn
op
alle
soorten
verbeurdverklaring om een schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel of verbod op discriminatie te vermijden, bij voorbeeld als een drugspand is gehuurd van een verhuurder te goeder trouw. De bank
is een hypothecaire schuldeiser van de veroordeelde die te goeder
trouw handelde en over een volgrecht beschikt ten aanzien van het goed. Door dit volgrecht kan de schuldeiser zich verzetten tegen de overgang van dit goed in handen van derden en dit zonder enige uitvoerbare titel.326Door het in kracht van gewijsde gaan van de strafrechtelijke veroordeling en dus van de verbeurdverklaring is de eigendom over het goed overgegaan van beklaagde 4 en zijn echtgenote naar de Belgische staat. Indien het goed openbaar verkocht zal worden, zal de opbrengst van de verkoop tot beloop van het saldo van de hypothecaire lening aan de bank worden overgemaakt en het overblijvende saldo aan de Belgische staat. Indien het goed verkocht wordt en minder opbrengt dan het openstaande saldo van de lening, is het niet zo dat de staat zal moeten opdraaien voor het tekort. De bank zal dan nog een schuldvordering ter waarde van het verschil tussen het openstaande saldo en de verkoopprijs van het goed hebben ten aanzien van de hypothecaire schuldenaars. De bank slaat, mijns inziens, de bal gedeeltelijk mis bij het aanwenden van de voormelde betekeningen. De derde-bezitter na definitieve verbeurdverklaring is de Belgische Staat en niet het COIV of de procureur-generaal. Mijns inziens had de advocaat van de bank alvorens te laten overgaan tot burgerlijke inbeslagname aan de magistraat die het bewarend onroerend strafrechtelijk beslag had laten leggen de opheffing ervan moeten vragen. De luxegoederen, DVD‟s, juwelen en merkkledij worden aangezien als een secundair vermogensvoordeel. Deze goederen werden waarschijnlijk aangekocht
Antwerpen 26 februari 2008, RABG 2009, 49. FRANCIS, De uitvoering supra noot 138, 30-31. 326K. BYTTEBIER, Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1997, 682. 324
325E.
115
met geld dat afkomstig was van de misdrijven. Het gaat hier dan ook om een objectconfiscatie. Wat betreft de wagens moet er een onderscheid gemaakt worden tussen die wagens die zijn gebruikt om de drugs mee te vervoeren en de wagens die enkel gebruikt zijn voor andere doeleinden. De eerste zijn instrumenten van het misdrijf en dus gaat het om een objectconfiscatie, de andere categorie is te aanzien als een secundair vermogensvoordeel, weliswaar ook een object doch waarvan men de waarde confisceert.
116
Hoofdstuk 11: andere vormen van verbeurdverklaring De wetgever heeft niet de bedoeling gehad om de verbeurdverklaring te binden aan het strafrecht. Hij heeft ze zelfs niet willen binden aan bepaalde misdrijven. Hierdoor kunnen er ook verbeurdverklaring buiten het strafrecht gevonden worden. In dit hoofdstuk worden hiervan een aantal voorbeelden gegeven. Afdeling 1: de administratieve verbeurdverklaring In het Vlaams milieuhandhavingsdecreet is er een bepaling te vinden die stelt dat “samen met een bestuurlijke geldboete kan een voordeelontneming worden opgelegd. Een voordeelontneming is een sanctie waarbij een overtreder verplicht wordt een al dan niet geschat geldbedrag te betalen ter waarde van het nettovermogensvoordeel dat uit de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf is verkregen”327. Een bepaalde strekking in de rechtsleer is van oordeel dat de verbeurdverklaring ook in een probleemverhelpende variant kan worden uitgewerkt en dat dit het geval is voor de administratieve verbeurdverklaring die te vinden is in het Vlaams milieuhandhavingsdecreet.328 Het doel van deze verbeurdverklaring
is
dan
het
onttrekken
van
de
goederen
aan
het
maatschappelijk verkeer omdat ze bijvoorbeeld te gevaarlijk zijn om in omloop te blijven. Het resultaat van deze voordeelsontneming, die slechts het nettovermogensvoordeel kan omvatten, is dat de gedeukte rechtsorde wordt hersteld.329 Dit in tegenstelling tot de geldboete. Door artikel 16.1.2,1° van het milieuhandhavingsdecreet worden de inbreuken erin vermeld gedepenaliseerd en aldus uit de strafrechtelijke sfeer gehaald.330
327 328 329 330
Art. 16.4.26 Decr. Vl. 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, BS 3 juni 1995. C. BILLIET, Bestuurlijke sanctionering van milieurecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 57. C. BILLIET, Bestuurlijke sanctionering van milieurecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 926. C. BILLIET, P. DE SMEDT en H. VAN LANDEGHEM, “Vlaamse milieuhandhaving nieuwe stijl”, TMR 2009, 326-374.
117
Afdeling 2: verbeurdverklaring in het sociaal recht De meest voorkomende misdrijven waarvoor in het sociaal recht een verbeurdverklaring wordt uitgesproken zijn misdrijven waarbij er sociale zekerheidsbijdragen ontdoken worden, bijv. zwartwerk, schijnzelfstandigheid en dergelijke. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoeging van een nieuw sociaal strafwetboek331 staat dat de rechter ook hogere geldboetes zal kunnen opleggen. Indien de rechter voor deze optie kiest, is het niet wenselijk dat hij daarenboven nog een verbeurdverklaring kan opleggen. Hier dreigt het gevaar van non bis in idem.332 Het sociaal recht kent ook de figuur van de ambtshalve veroordeling. De rechter kan kiezen tussen een straf aan de werkgever zelf of een straf die bestaat uit het betalen van een bijkomende bijdrage aan het vakantiefonds. De verbeurdverklaring heeft in het sociaal recht wel een facultatief karakter. Afdeling 3: een verdoken confiscatie in artikel 42 §2 van de Dierenwelzijnswet? Op basis van artikel 42 § 2 Dierenwelzijnswet kan de Dienst Dierenwelzijn een in beslag genomen dier in volle eigendom toewijzen aan een derde. Deze derde staat dan in voor het onderhoud, de huisvesting en de passende verzorging van het betrokken dier. Deze derde mag het dier ook afstaan ter adoptie eens het daarvoor fysiek in staat is. Het dier hoeft niet in perfecte gezondheid te verkeren, mishandeling kan echter blijvende schade opleveren.333 Er kan een vergoeding van de adoptant gevraagd worden. Deze som wordt betaald aan diegene aan wie het dier in volle eigendom werd toevertrouwd. Na aftrek van de kosten, komt deze som in de plaats van het in beslag genomen dier wat de teruggave en de verbeurdverklaring betreft. Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een Sociaal Strafwetboek, Parl.doc. Kamer, 2006-07, nr. 3059/001. 332 T. MESSIAEN, “De verbeurdverklaring in het sociaal strafrecht: een nieuwe tendens?”, RW 2009-10, 1507-1510. 333 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, Parl.Doc. Senaat 2003-2004, nr. 3-300/1. 331
118
Volgens de parlementaire voorbereiding zou deze maatregel enkel van toepassing zijn voor gezelschapsdieren. Dit werd echter niet uitdrukkelijk in de wettekst overgenomen. In de praktijk zal het vaak gaan om vee. Op het eerste zicht kan men besluiten dat deze „administratieve‟ handeling tot doel heeft om de kosten voor de overheid te drukken. We kunnen echter wel de vraag stellen of dit geen bestraffing van een inbreuk op de Dierenwelzijnswet is en of de rechterlijke macht in dit geval niet buiten spel gezet wordt. Mijns inziens heeft de rechterlijke macht echter het monopolie om te straffen. Het dier wordt definitief overgedragen aan een derde. Indien de rechter later van oordeel is dat het dier teruggeven moet worden of verbeurd moet worden verklaard is het dier vaak al niet meer te vinden. De derde kan het ter adoptie hebben overgedragen maar de adoptant kan het verder verkocht hebben. Hoe kan je deze maatregel inpassen in onze democratische rechtsstaat waarin een van de pijlers „onschuldig tot het tegendeel bewezen is‟ door de wetgever met de voeten wordt getreden? Heeft de wetgever hier dan een vorm van administratieve confiscatie ingevoerd? De verdachte verliest het eigendomsrecht over zijn dieren, die wettelijk bestemd zijn voor een door de Dienst Dierenwelzijn aangeduide derde. De figuur van de administratieve
verbeurdverklaring
heeft
zijn
intrede
gedaan
in
het
milieubeleid.334 De geldigheid van dergelijke regel zal verder door het Europees Hof voor de Rechten van de mens moeten worden getoetst. Deze instelling vult op autonome wijze het begrip „straf‟ in bij de toetsing aan de nationale wetgeving. Dit zal gebeuren op grond van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM, wat directe werking heeft in de Belgische rechtsorde. Het EHRM heeft de criteria als volgt bepaald: de maatregel is het gevolg van een veroordeling voor een misdrijf, aard en doelstelling van de maatregel, kwalificatie volgens het nationaal recht, procedures voor het opleggen en uitvoeren van de maatregel, alsmede de gestrengheid van de maatregel.335 Lidstaten kunnen zich inmengen in de uitoefening van het eigendomsrecht van hun burgers indien ze zich houden aan de vereisten van legaliteit, legitimiteit en 334 335
Supra hoofdstuk 11, afdeling 1. EHRM, Welch v. Verenigd Koninkrijk.
119
proportionaliteit. De regel van de proportionaliteit zal moeilijk deze toets doorstaan aangezien zowel de lichtere als de zwaardere inbreuken op de Dierenwelzijnswet op dezelfde manier gestraft worden. Het Europees Hof voor de rechten van de mens vereist wel dat de lidstaten voorzien in een procedure waardoor de benadeelde eigenaar zijn dieren kan recupereren. In België is de „toewijzing in volle eigendom‟ in beginsel onherroepelijk. Men kan dus stellen dat artikel 42 § 2 Dierenwelzijnswet in strijd is met artikel 6 EVRM. Er bestaat ook het gevaar van de overtreding van het adagium „non bis in idem’: de eigenaar van het dier wordt eerst geraakt door het toewijzen van zijn dier aan een derde, daarna riskeert hij de verbeurdverklaring van de som die door wettelijke zakelijke subrogatie in de plaats is gekomen van het dier. In dit geval is er dan cumulatie van een administratieve sanctie en een strafrechtelijke veroordeling. Een ander probleem is ook dat de staat de eigendom overdraagt van een dier dat de staat niet in eigendom maar slechts in bezit heeft. Gaat dit niet in tegen het adagium „Nemo plus iuris transferre potest quam ipse habeat’? Dat stelt dat niemand meer recht kan overdragen dan hij zelf heeft?
120
Hoofdstuk 12: knelpunten Afdeling 1: aanmelding Een probleem is dat er in het dossier bij het COIV nog processen- verbaal van de politie te vinden zijn waar er andere dan de verbeurdverklaarde wagens in beslag genomen worden, hoewel er een aanmeldingsplicht is van in beslag genomen zaken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De dienst die de goederen strafrechtelijk in beslag genomen heeft, moet gelden en effecten, gemotoriseerde voertuigen, vaartuigen en de goederen waarvan de waarde op het eerste gezicht hoger is dan €2500 verplicht aanmelden aan het COIV.336 Hier loopt het volgens het COIV vaak mis. De betrokken diensten vergeten goederen aan te melden of ze vergeten te melden dat deze goederen zijn teruggegeven aan de betrokkenen. Op deze manier blijven de aangemelde goederen wel in de databank van het COIV staan en beïnvloeden zij de statistische gegevens. Door het niet aanmelden van de in beslag genomen goederen heeft het COIV geen idee van het bestaan van dit beslag en kan er dan ook niet worden voorgesteld om over te gaan tot vervreemding van deze goederen zodat de gerechtskosten oplopen. Eventuele oplossingen zijn een betere verspreiding van het bestaande gestandaardiseerd formulier waar de aanmeldingen mee moeten gebeuren en het beter opleiden en informeren van de politiediensten. Om de gerechtskosten te drukken kan er ook worden overgegaan tot de teruggave van de goederen tegen betaling van een geldsom. Probleem hierbij is dat men zeker moet weten dat het geld, dat in de plaats komt van het in beslag genomen goed, legaal in het vermogen van de betrokkene is gekomen. Ook de vonnissen en arresten waar er een verbeurdverklaring is uitgesproken, moeten 336
worden
overgemaakt
aan
het
COIV
indien
het
gaat
om
de
Omz. nr. COL 7/2004 van het college van procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
121
verbeurdverklaring van vermogensvoordelen.337 Deze aanmelding verloopt niet optimaal. Dit is te wijten aan de verschillende gebruiken die bestaan in de verschillende arrondissementen. Waarschijnlijk ontvangt het COIV maar een fractie van de vonnissen/arresten houdende verbeurdverklaring. Er bestaat nogal wat verwarring omtrent de vraag aan wie en door wie de vonnissen of arresten moeten worden verzonden. Dit probleem werd reeds aangekaart in het verslag van het Rekenhof.338 Er wordt gewezen op het feit dat er geen betrouwbare
en
volledige
informatie
bestaat
over
het
totale
aantal
verbeurdverklaringen ten voordele van de Staat. Een oplossing voor dit probleem zou kunnen zijn dat de informaticaprogramma‟s beter op elkaar afgestemd zouden moeten zijn zodat de vonnissen en arresten waar een verbeurdverklaring wordt uitgesproken automatisch aan het COIV wordt overgemaakt. Afdeling 2: tenuitvoerlegging Nadat een vonnis of arrest in kracht van gewijsde is getreden kan het worden uitgevoerd. Indien de rechter een waardeconfiscatie heeft uitgesproken, kan er op het gehele vermogen van de veroordeelde worden uitgevoerd.339 Een probleem hierbij is dat het meestal geen sinecure is om te weten welke ontvanger der domeinen bevoegd is voor deze tenuitvoerlegging. Er zijn verschillende mogelijkheden. Het kan zijn dat de ontvanger van de woonplaats van de veroordeelde, de plaats waar het onroerend goed gelegen is of de ontvanger van het ambtsgebied van het gerecht dat in eerste aanleg uitspraak deed bevoegd is. Nu zijn de ontvangers ratione loci bevoegd. Hierdoor kan het zijn dat meerdere ontvangers bevoegd zijn in hetzelfde dossier. Is een regeling waarbij een ontvanger de uitvoering van alle verbeurdverklaringen coördineert niet efficiënter? Bijvoorbeeld de ontvanger bevoegd voor de plaats van het misdrijf. Supra, hoofdstuk 5. Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, „Tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen, penale boeten en bijzondere verbeurdverklaringen‟, Brussel, februari 2007. 339 Art. 7 – 8 Hyp. W. 337 338
122
De tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen wordt pas mogelijk na het verstrijken van een termijn van 90 dagen, te rekenen vanaf de dag dat de beslissing in kracht van gewijsde is getreden.340 Deze termijn is ingevoerd door het KB van 9 augustus 1991. In deze 90 dagen kan er nog tegen de
beslissing
tot
verbeurdverklaring
worden
opgekomen
door
andere
belanghebbenden. Afdeling 3: solidariteit Een volgend probleem is dat rechters vaak een bepaalde som verbeurd verklaren ten aanzien van twee personen. Strafrechtelijke straffen zijn steeds persoonlijk en individueel.341 Uit een arrest van het hof van beroep te Gent blijkt dat de rechters geen reden zien, noch in de wet zelf, noch in de parlementaire voorbereiding, om van dit persoonlijk karakter af te wijken.342 De persoonlijkheid slaat op het feit dat mensen niet veroordeeld kunnen worden voor andermans daad. De individualiteit doelt dan weer op het feit dat wanneer verschillende personen dader zijn van een misdrijf, de straffen ten aanzien van elk afzonderlijk moeten worden uitgesproken. Artikel 39 Sw. stelt de individualiteit van de geldboete. Deze regel wordt bij uitbreiding toegepast op alle straffen343 (algemeen rechtsbeginsel erkend door Hof van Cassatie). Ook het Hof Van Cassatie heeft deze zienswijze bevestigd in het arrest van 27 mei 2009. In artikel 1202 BW. wordt er gezegd dat hoofdelijkheid niet vermoed wordt. Indien de rechter contra legem ten aanzien van twee personen een bepaald bedrag verbeurd verklaart als solidaire straf rijst de vraag: wie betaalt hoeveel? In de praktijk lost de ontvanger der domeinen dit probleem op door de partijen elk de helft te laten betalen. Als er echter een partij insolvabel is, wordt de KB 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak. BS 17 oktober 1991. 341 C.VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, II, Antwerpen, Maklu, 1037. 342 Gent, 10 e Kamer 20 juni 1996, RW 1997-98, 153-157, noot M. DE SWAEF en F. DERUYCK. 343 L. DUPONT, Beginselen van strafrecht, II, Leuven, Acco, 1998, 386. 340
123
meest solvabele partij aangesproken om het volledige bedrag te betalen omdat ieder gehouden is tot het geheel. Deze persoon heeft dan de mogelijkheid om de helft van de betaalde som terug te vorderen op basis van het burgerlijk recht. Dit is juridisch discutabel. Een suggestie: het Hof van Cassatie zegt in zijn arrest van 27 mei 2009 dat de rechter een vermogensvoordeel kan verdelen over alle veroordeelden, als niet duidelijk is wie wat heeft ontvangen. De strafrechter kan het vermogensvoordeel uitsmeren over alle beklaagden, de verbeurdverklaring van deze zaak is facultatief. Solidaire bestraffing is niet toegelaten. Afdeling 4: voorafgaande inbeslagname Wanneer er vermoed wordt dat een bepaald goed verkregen is met illegale gelden of gebruikt is voor criminele feiten kan dit goed in beslag genomen worden door de politie, gevorderd door de magistraat. Het betreft dan een strafrechtelijke inbeslagname. Dit is een dwangmaatregel waardoor tijdelijk vrije beschikking/genot wordt ontnomen, zonder het eigendomsrecht aan te tasten, met het oog op de waarheidsvinding, verbeurdverklaring, teruggave of ter beveiliging van burgerlijke belangen.344 Tegen deze onderzoeksdaad kan een strafrechtelijk kortgeding worden ingesteld door de betrokkene. Deze mogelijkheid werd gecreëerd door de wet-Franchimont die
de
artikelen
28sexies
en
61quater
invoerde
in
het
Wetboek
van
strafvordering. Beide artikelen zijn gelijklopend alleen wordt artikel 28sexies gebruikt bij een opsporingsonderzoek dat geleid wordt door de procureur des konings, artikel 61quater wordt gebruikt bij een gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter.
344
GwH 3 november 2004, nr. 175/2004 en Cass. 25 februari 2003, AR P020674N.
124
De verbeurdverklaring is mogelijk zonder de voorafgaande inbeslagname van de goederen.345 Wanneer dit het geval is, beginnen de problemen. Waar zijn de betrokken goederen? In de praktijk zal het vaak voorkomen dat deze goederen niet meer gevonden worden en de verbeurdverklaring dode letter blijft. Er zijn, mijns inziens, een paar praktische oplossingen voor dit probleem. Indien de verbeurdverklaarde goederen wagens zijn, zou het volgens mij nuttig kunnen zijn om in de databank van de nummerplaten in te voeren dat de betrokken wagen verbeurd is verklaard. Als deze wagen dan tegengehouden wordt tijdens een wegcontrole kan de politie op dat ogenblik het voertuig in beslag nemen. Een argument tegen deze oplossing is dat de nummerplaat makkelijk verwisseld kan worden door verkoop van het voertuig. Deze redenering kan eenvoudig weerlegd worden door de beslissing van verbeurdverklaring te koppelen aan de Car Pass. Dit is een document dat altijd bij een voertuig moet zijn wanneer dit verkocht wordt. Er zijn verschillende gegevens op terug te vinden zoals de onderhoudsbeurten,
de
technische
keuringen.
Indien
men,
via
het
chassisnummer van het voertuig, ingeeft dat het voertuig verbeurdverklaard is en de wagen gaat naar de garage voor onderhoud of naar de jaarlijkse technische keuring kan ook de garagist of de beambte van de technische keuring optreden door de betrokken diensten in te lichten.
Afdeling 5: wetgeving Een laatste probleem is de ingewikkelde wetgeving. Vele practici zijn niet vertrouwd met de materie en vaak weten zij ook niet dat het COIV bestaat. Ook de mensen die in de praktijk staan zijn voorstander van het hervormen van de wetgeving. In een interview met meester P. Waeterinckx pleitte hij voor een volledig herschrijven van de betrokken wetgeving om de verschillende vormen van verbeurdverklaring beter met elkaar in overeenstemming te krijgen en het geheel duidelijker te maken voor alle betrokkenen. 345
Cass. 13 juni 1955, Pas. 1955, I, 1114.
125
Hoofdstuk 13: een blik naar de toekomst Zoals hoger reeds vermeld is er een Koninklijk Besluit in de maak dat de aangelegenheden met betrekking tot de betaling van interest en omzetting van vreemde valuta in euro moet regelen. Het voornemen voor het maken van deze besluiten, staat in het actieplan van Carl Devlies, staatssecretaris voor fraudebestrijding in de regering Leterme II.346 Door de huidige politieke crisis is het echter niet duidelijk hoe de toekomst er zal uitzien, het is dus lang niet zeker of de vooropgestelde maatregelen genomen zullen kunnen worden. Het KB lag al bij de Koning voor de regeringscrisis maar is niet verschenen in het Belgisch Staatsblad. In de schoot van de Antwerpse diamantsector werd er een wetsvoorstel ingediend en ondertekend door de meerderheidspartijen. Dit wetsvoorstel zou ertoe kunnen leiden dat de voor beslag vatbare goederen beperkt worden om in de continuïteit van een bedrijf te voorzien. Dit wetsvoorstel van de zogenaamde diamantwet werd door de Raad van State zeer negatief beoordeeld.347 Het is dan ook onzeker dat het voorstel ooit nog wet wordt. Een aantal actoren zijn echter van mening dat zulk een initiatief moet gesteund worden omdat het de positie van de verdachte verbetert. De actoren aan de kant van het onderzoek zijn dan weer van oordeel dat je geen uitzonderingen op algemene regels kan invoeren die enkel aan een bepaalde groep ten goede komen.
Actieplan 2009-2010, www.carldevlies.be. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat betreft het strafrechtelijk kort geding in geval van spoedeisendheid, Parl.Doc. 2009-2010, nr. 2404/002. 346 347
126
Conclusie Uit wat voorafgaat blijkt het belang van het strafrechtelijk beslag in het kader van de verbeurdverklaring. Uit de mond van de actoren die quasi eensgezind zijn, blijkt dat het strafrechtelijk beslag de onmiskenbare basis vormt van de uiteindelijke verbeurdverklaring. Spijtig genoeg vinden zij allen dat het orgaan dat in de hele procedure een zeer belangrijke rol speelt niet goed genoeg bekend is bij de magistraten, de politiediensten en het grote publiek. Door politieke onwil en touwtrekkerij worden de mogelijkheden die het handelen van dit orgaan ondersteunen dikwijls bemoeilijkt. Hieraan remediëren is ten stelligste noodzakelijk. De werkingsmiddelen en de omkadering van het COIV dienen alleszins te worden aangepast. Er dienen, mijns inziens, verfijningen te worden voorzien wat betreft de rechten van zowel de betichte als van de staat en de burgerlijke partijen, dit zowel op het vlak van roerende goederen als op het vlak van onroerende goederen die verbeurd verklaard kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan een duidelijke regeling met betrekking tot de rechten van de schuldeisers met zakelijke zekerheden op het gebied van de verbeurdverklaring van onroerende goederen. Het aanpassen van de hypotheekwet dringt zich op. Een voorstel hierbij is dat de hypothecaire schuldeiser eerst voldaan wordt met de opbrengst en dan krijgt de staat schuldvordering voor verschil tussen verkoopprijs en provenu. Door aan de burgerlijke partijen meer initiatieven toe te kennen zullen zij meer profijt halen uit een verbeurdverklaring en zal het openbaar ministerie minder belast worden. Door de verstrenging van de wetgeving zal het middel der verbeurdverklaring, indien het accuraat toegepast wordt, zorgen voor een substantiële spijziging van de schatkist. Een administratieve vereenvoudiging zal de actoren aansporen de procedures die voorhanden zijn meer toe te passen en zullen zij niet meer afgeschrikt worden door bergen papier. 127
Een wettelijk kader waardoor er meer mogelijkheden zijn om met de inbeslaggenomen gelden beleggingen te doen en om vreemde valuta om te zetten in euro de bestemming en de hoegrootheid van de uitgekeerde interesten is in de maak. Het buitgericht sanctiemodel streeft ernaar de crimineel pijn te doen in zijn portemonnee waardoor de staatskas, zoals hiervoor reeds gezegd, gespijsd wordt. Dit is niet nieuw, door de eeuwen heen bleek duidelijk dat dit vaker werd toegepast indien de machthebber geld nodig had. De bijzondere verbeurdverklaring nu heeft een meer algemeen karakter dan de afgeschafte algemene verbeurdverklaring doordat zowat alle goederen van een veroordeelde verbeurdverklaard kunnen worden, ofwel als voorwerp, als instrument of als product van het misdrijf of per equivalent. In Europese context is de aanzet genomen tot harmonisatie doch gezien de diversiteit van de wetgeving van de onderscheiden landen dient hier nog heel veel wetgevend werk op Europees niveau te gebeuren. Dit temeer omdat de wereld alsmaar kleiner wordt en misdrijven vaker een internationaal karakter hebben. Een betere opleiding van de actoren met betrekking tot een gedetailleerde verwoording
van de zaak en van de vordering van de verbeurdverklaring is
mijns inziens aan de orde. Aangezien witwassen zich meer en meer afspeelt op internationaal vlak heeft de Belgische wetgeving op het gebied van de verbeurdverklaring zich hieraan aangepast. Er zijn meer mogelijkheden om het verbeurdverklaren van de opbrengsten van het misdrijf witwassen door te voeren. Hieraan is tegemoet gekomen door het invoeren van de mogelijkheid om vermogensvoordelen per equivalent verbeurd te verklaren. Mij valt op dat de wil aanwezig is doch dat de middelen en het personeel beter dienen te worden opgevoerd (middelen) en opgeleid (personeel). Het COIV heeft de juiste grondslagen, de juiste ingesteldheid doch te logge administratie. Een beter statuut voor het personeel zou een betere motivatie en werkkracht met zich meebrengen. Ook het afstemmen van de informatiestromen tussen de verschillende instanties kan verbeterd worden. 128
In het kader van mijn masterproef is het wat mij betreft duidelijk geworden dat er in het verleden door het COIV dat nog niet zo lang bestaat al mooie resultaten bekomen zijn, doch dat er nog heel wat werk aan de winkel is om de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaringen te optimaliseren.
129
Lijst der tabellen tabel 1: aantal dossiers bij het COIV tabel 2: totaal aantal vervreemdingsprocedures tabel 3: teruggave tegen betaling van een geldsom tabel 4: totaal betaald in het kader van de procedure 16bis COIV-wet.
130
Bibliografie 1.1 wetgeving 1.1.1 internationaalrechtelijke normen
Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrophe stoffen, aangenomen te Wenen op 20 december 1988, BS 21 maart 1996.
Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York , BS 13 oktober 2004, tweede editie.
Verdrag van 31 oktober 2003 ter bestrijding van corruptie, gedaan te New York, BS 18 november 2008, addendum, BS 10 april 2009, tweede editie.
1.1.2 Europeesrechtelijke normen
Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990, BS 4 juni 1998.
Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van Europa (10 juni 1991) tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, Pb. L. 28 juni 1991, 77-83.
Kaderbesluit 2003/577/JBZ van 22 juli 2003, publicatieblad 2003,L 196/45, inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken.
Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en inzake de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, BS 22 december 2009.
131
Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie, Pb. L. 328 24 november 2006. Gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van 26 februari 2009.
Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven
1.1.3 interne wetgeving
Grondwet (diverse artikelen).
Strafwetboek (diverse artikelen).
Wetboek van Strafvordering (diverse artikelen).
Gerechtelijk Wetboek (diverse artikelen).
wet van 15 mei 1846 op de Rijkscomptabiliteit, BS 19 mei 1846.
Hypotheekwet van 16 december 1851, BS 22 december 1851.
wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921.
wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie BS 24 juli 1964.
wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, B.S. 27 maart 1968.
wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 8 december 1989.
132
wet van 17 juli 1990 tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, BS 15 augustus 1990.
wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993.
wet van 10 januari 1993 ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, BS 9 februari 1993.
wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, BS 3 juli 1997.
wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998.
wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, BS 22 juni 1999.
wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken, BS 14 februari 2003.
wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 2 mei 2003.
programmawet 27 december 2004, BS 31 december 2004.
wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, BS 20 juni 2005.
wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005.
wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer 133
van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 8 september 2005, tweede editie.
wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, BS 9 juni 2006.
wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, BS 7 september 2006.
wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen, BS 28 december 2006, derde editie.
wet van 27 april 2007 tot wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 8 mei 2007.
wet van 10 mei 2007 houdende diverse maatregelen inzake de heling en inbeslagneming. BS 22 augustus 2007.
wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 15 januari 2010.
Vlaams decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, BS 3 juni 1995.
1.1.3.1 uitvoeringingsbesluiten
KB 10 december 1868 houdende het algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, BS 19 december 1868.
KB nr. 260 van 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken, BS 26 maart 1936.
KB 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, BS 21 september 1977, bekrachtigd door wet 6 juli 1978 inzake douane en accijnzen, BS 12 augustus 1978.
134
Koninklijk besluit 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit BS 21 augustus 1991.
KB van 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak, BS 17 oktober 1991.
Koninklijk besluit 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken , BS 25 mei 2007.
Koninklijk besluit 12 juli 2009 tot uitvoering van artikel 16, §3 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een centraal orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, BS 12 augustus 2009.
1.1.3.2 voorbereidende documenten
Wetsontwerp waarbij in het strafstelsel de opschorting van de uitspraak der veroordeling, het uitstel van de tenuitvoerlegging der straffen en de op de proefstelling worden ingevoerd, Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer, 1956-57 nr. 598/1, 10.
Ontwerp van wet tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43 bis in het zelfde wetboek. Parl. St. Kamer 1989-90, nr. 890/2, 34.
Amendement (L. WILLEMS) wetsontwerp betreffende de internationale samenwerking inzake te tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, Parl.Doc. Kamer 1995-96, nr. 427/7.
Memorie van Toelichting bij het Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 42,43 en 505 van het Strafwetboek en tot invoeging van een artikel 43bis in hetzelfde wetboek, Parl. St. Kamer, 1989-90, nr. 987/1.
135
Memorie van toelichting bij de Kaalplukwet, Parl. St. Kamer, 2001-2002, nr. 1601/001.
Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, Parl. St. Senaat 2003-2004, nr. 3-300/1, 2-3.
Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een Sociaal Strafwetboek, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 3059/001, 39.
Omzendbrief nr.11 PK Gent dd. 29/9/98, D88/5.1.2.
Omzendbrief nr. COL 4/97 van 3 september 1997 van het college van procureurs- generaal betreffende de bewaring op de griffies van in beslag genomen geldsommen en titels in strafzaken
Omzendbrief nr. COL 7/2004 van het college van procureurs-generaal bij de hoven van Beroep. van 2 april 2004 betreffende het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (COIV) – Voorlopige en praktische richtlijnen
Advies Raad van State, Parl.St. Kamer 2001-02 nr. 1601/1,82.
Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, „ Tenuitvoerlegging van de patrimoniale straffen. Penale boeten en bijzondere verbeurdverklaringen‟, Brussel, februari 2007.
Omzendbrief minister van Justitie van 19 maart 2007 betreffende de overdracht of verdeling van op verzoek van een buitenlandse overheid in België verbeurd verklaarde goederen, www.just.fgov.be.
Omzendbrief College van procureurs-generaal nr. COL 5/2007 – Toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken – Tenuitvoerlegging van beslissingen tot inbeslagneming, www.just.fgov.be.
wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat betreft het strafrechtelijk kort geding in geval van spoedeisendheid, Parl.Doc. 2009-10, nr. 2404/002.
136
1.1.4 buitenlandse wetgeving
Fundamentele wet van het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815
1.2 rechtspraak
1.2.1 Europees Hof voor de rechten van de mens
EHRM, Raimondo v. Italië.
EHRM, Welch v. Verenigd Koninkrijk.
EHRM, Hamer v. België.
1.2.2 Grondwettelijk Hof
Grondwettelijk Hof 20 februari, 2002 nr. 38/2002.
Grondwettelijk Hof 3 november 2004, nr. 175/2004.
Grondwettelijk Hof 24 november 2004, nr. 190/2004.
Grondwettelijk Hof 18 januari 2006, nr. 8/2006.
1.2.3 Hof van Cassatie
Cass. 24 maart 1947, Pas. 1947, I, 123, concl. HAYOIT DE TERMICOURT.
Cass. 13 oktober 1947, Arr.Cass. 1947, 317.
Cass. 8 december 1947, Pas. 1947, I, 526.
Cass. 7 februari 1949, Arr.Cass. 1949, 101.
Cass. 13 juni 1955, Pas. 1955, I, 1114.
Cass. 25 maart 1957, Pas. 1957, I, 890.
Cass. 19 december 1991, Arr.Cass. 1991-92, 364. 137
Cass. 18 maart 1997, TMR 1998, 272.
Cass. 10 juni 1998, Arr.Cass. 1998,p. 662.
Cass. 24 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 748, nr. 333.
Cass. 17 november 1999, Arr.Cass. 1999, 611.
Cass. 16 mei 2000, T. strafr. 2001, 26.
Cass. 14 november 2000, Arr.Cass. 2000, 618.
Cass. 25 april 2001, AR P.01.0167.F.
Cass. 15 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 895 en T. Strafr. 2001, 264, concl. P. DUINSLAEGER.
Cass. 30 oktober 2001, AR P.2001.1259.N.
Cass. 19 februari 2002, AR P001100N.
Cass. 25 februari 2003, AR P020674N.
Cass. 21 oktober 2003, AR P.03.0757.N, Arr.Cass. 2003, afl. 10, 1915.
Cass. 4 april 2006 AR P.06.0042.N.
Cass. 6 juni 2006 AR P.06.0274.N.
Cass. 25 april 2007, RABG 2008, 815, noot Rozie J.
Cass. 9 mei 2007, AR P.06.1673.F.
Cass. 28 juni 2007, AR C.O2.0173.F.
Cass. 4 april 2008, AR C.07.0083.F.
Cass. 14 mei 2008, AR P.08.0188.
Cass. 17 februari 2009, AR P.08.1587.N.
Cass. 3 juni 2009, AR P.08.01732.F.
1.2.4 andere
Gent, 10 e Kamer 20 juni 1996, RW 1997-98, 153-157, noot M. DE SWAEF en F. DERUYCK.
Antwerpen 15 juni 1999 nr 1999/4486, onuitg.
Gent, 14 juni 2007, onuitg.
Antwerpen 26 februari 2008, RABG 2009, 49. 138
Rb. Antwerpen, 16 mei 1995, AR 83040, onuitg.
Corr. Gent 13 juni 2006, T. Strafr. 2007, 74-76.
1.3 rechtsleer 1.3.1 boeken en verzamelwerken
ARNOU P., “Het gemeenrechtelijk beslag in strafzaken” in ARNOU P, BROECKX K., DE GROOTE B., D'HALLUIN A., LOONTJENS K., SAGAERT V. en SPEECKE J.(eds.), beslag en collectieve schuldenregeling, Brussel, Larcier, 2005, 328 p.
BERCKMOES H., VANDAELE H. en DE BIE B., Misdaad loont niet meer, Brussel, Politeia, 1994, 173 p.
BILLIET C., Bestuurlijke sanctionering van milieurecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 995 p.
BORGERS M.J. en ROZIE J., Voordeelsontneming de procesrechtelijke invalshoek, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2005, 169 p.
BROECKX K. en DIRIX E. “Beslag” in APR, Brussel, Story- scientia, 1991, 454 p.
BYTTEBIER K., Voorrechten en hypotheken in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1997, 751 p.
CLERINX I., VAN BRANTEGEM E., en VAN DE BOSSCHE J.,“Bevriezing van buitenlandse vermogensbestanddelen en bewijsstukken” in VERMEULEN G. (ed.), Aspecten van Europees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 495 p.
DE GEEST A., “Verbeurdverklaring” in APR, Brussel, Huis Ferdinand Larcier, 1971, 71 p.
DE PEUTER J., “Het beslag in strafzaken” in DECLERCQ R., DE PEUTER J., VANDEPLAS A., HUTSEBAUT F., ARNOU P. en VERSTRAETEN R. (eds.),Strafprocesrecht voor rechtspractici, Leuven, Acco, 1986, 198 p.
139
DERUYCK F., “De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in DE NAUW A., DERUYCK F., ROZIE M., SCHUERMANS F., WAETERINCKX P. en WINANTS A.(eds.), Strafrecht van nu en straks, Brugge, Die Keure, 2003, 269 p.
DESTERBECK F., “De inbeslagneming, vervreemding en verbeurdverklaring van onroerende goederen in strafzaken”, in VAN DEN BERGE Y., DESTERBECK F., BROUWERS S., BRAECKMANS H., ERNST P., HUBEAU B., VERBIST S., SCHEERS D., DU MONGH J. en DECLERCK C.(eds.), CBR Jaarboek 2007-2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 533 p.
DESTERBECK, F. “Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken”, in BAEKE W., BERBUTO S., JACOBS A., BERKMOES H., BOCKSTAEL M., BRUGGEMAN W., LAMBERT P., CALLU M., WIDAR C., DE BROUWER P., DELBROUCK I., DERRE S., DESTERBECK F., DEWANDELEER D., DISPA A., DISTER J., FRANSEN H., GEYSELS F., GUERRA V., HERBOTS P., MASSET A., LANNOY G., LOENDERS G., LUYPAERS P., MARUT A., MEUNIER C., NUYTS C., PAUWELIJN M., QUATAERT J., REMY A., STUYCK C., VAN CAUWENBERGHE K., VAN DE VOORDE R., VAN DEN HEUVEL E., VAN KONNEGEM F. en VERMEIRE L.(eds.), Postal Memorialis, lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2009, losbl.
DESTERBECK F., De Inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Mechelen, Kluwer, 2007, 104 p.
DIRIX E., “De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde”, in DE NAUW A., VAN OEVELEN A., WINANTS A., SPRIET B., MERCKX D., DUPONT L., DIRIX E., FAURE M., VANDENBERGHE H., HUTSEBAUT F., HUYBRECHTS L., ARCKENS I., KEUSTERMANS J., ARNOU L., DE SCHEPPER L., DELWAIDE L., DE SWAEF M., ARNOU P., LEMMENS P., TRAEST P., DECLERCQ R. en VERSTRAETEN R.(eds.) om deze redenen, liber amicorum Armand Vandeplas, Gent, 1994, Mys & Breesch, 507 p.
DUPONT L., Beginselen van strafrecht, Leuven, Acco, 1998, 2v.
140
ENGELS C., “Penaal beslag op onroerend goed” in DE WULF H., DIRIX E., ENGELS C., GEELHAND de MERXEM N. (eds.) rechtskroniek voor het notariaat,13, Brugge, Die Keure, 2008, 169 p.
FRANCIS E.,“Het beheer en de beschikking over goederen in strafzaken” in VANDERMEERSCH D., DEJEMEPPE B., FRANCIS E., ROZIE M., KLEES O. en VERMEULEN G. (eds.), Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen, Maklu, 2004, 330 p.
FRANCIS E., “De uitvoering van de verbeurdverklaring : interne en internationale aspecten”, in BARON J., DE RUE M., FRANCIS E., REYNAERT P., SERON V., VAN DEN BERGE Y., VERBRUGGEN F. en VERMEULEN G.(eds), De strafuitvoering, La Charte, Brussel, 2006, 389 p.
HEIRBAUT D., Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot Heden, Gent, Academia Press, 2005, 416 p.
MICHIELS J.M., Cesare Beccaria, over misdaden en straffen, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1982, 218 p.
ROZIE J., Voordeelsontneming , Antwerpen, Intersentia, 2005, 508 p.
SAGAERT V., “Strafrechtelijke inbeslagname, strafrechtelijke verbeurdverklaring en private vermogensrechten na de wet van 19 december 2002” in ARNOU P., BROECKX K., DE GROOTE B., D'HALLUIN A., LOONTJENS K., SAGAERT V. en SPEECKE J.(eds.) beslag en collectieve schuldenregeling, Brussel, Larcier, 2005, 250 p.
SPREUTELS J.P. en DE MÛELENAERE P., De Cel voor financiële informatieverwerking en de voorkoming van het witwassen van geld in België, Brussel, Bruylant, 2003, 330 p.
STESSENS G., “Het beslag in strafzaken” in VAN OEVELEN A., SILANCE L., SUNT C., ERNST PH., VAN REGENMORTEL A., DEMEYERE L., CLAEYS I., STRAETMANS G., DEMUYNCK I., STESSENS G. en OPDEBEEK I.(eds.) CBR Jaarboek 1998-99, Antwerpen, Maklu, 1999, 534 p.
STESSENS G., ”De verbeurdverklaring”, in ARNOU L., DELMULLE J., DE NAUW A., DE ROY C., DERUYCK F., GUENTER S., HUYBRECHTS L., MEESE J., MENNES I., SPRIET B., STERKENS M., STESSENS G., VERMEULEN G., 141
VERSTRAETEN R., TRAEST P., VAN DEN WYNGAERT C. en VANDROMME S.(eds.), XXXIISTE Postuniversitaire Cyclus W. Delva, Straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 653 p.
STESSENS G.,“Le gel des avoirs dans une perspective transnationale” in NIES J., DAL G., SPIELMANN D. en STESSENS G.(eds.), Le droit bancaire confronté au droit pénal européen, 11, Brussel, La Charte, 2004, 152 p.
TOP F., “Verbeurdverklaring van een onroerend goed en de rechten van ingeschreven en beslagleggende schuldeisers”, in BLONTROCK F., BOES M., BYTTEBIER J., DE BUSSCHERE C., DE VROE J., DE WULF C., DEBOODT G., DECKERS E., DIRIX E., DU FAUX H., DU FAUX L., DUBOIS B., EEMAN R., GEENS K., GOOVAERTS E., HERBOTS J., LAGA H., PLETS I., COENE M., SENAEVE P., SLUYTS C., TOP F., VAN BAEL J., VAN DE PUTTE W., VAN DEN BOSSCHE A., VAN HOESTENBERGHE P., VAN OPSTAL B., VANBEYLEN K., VANISTENDAEL F., VERBEKE A., VERSTAPPEN J., VERSTRAETE J. en WEYTS L.(eds.), Facetten van ondernemingsrecht, liber amicorum Frans Brouckaert, Leuven, Universitaire Pers, 624 p.
TRAEST P. en STESSENS G., “Meer mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken” in MEESE J., TRAEST P., STESSENS G., VAN DEN BERGHE J., BERNAUW K., VEREECKEN S., HUMBLET P., LIETAERT B., ERAUW J. en COUSSEMENT P.(eds.), Gandaius actueel IX, Mechelen, Kluwer, 2004, 345 p.
VAN CAENEGEM R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Brussel, Paleis der Academiën, 1954, 399 p.
VAN DEN WYNGAERT C., Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
VAN ITERSON W., Geschiedenis der confiscatie in Nederland, Utrecht, boekhandel H. de Vroede, 1957, 618 p.
VAN MUYLEM E., “ Verbeurdverklaring(bijzondere)” in ARNOU L., ARNOU P., BERVOETS M., BOCKSTAELE M., CASIER P., CUYPERS D., DASSEN K., DE MAERE T., DE ROY C., DE SCHEPPER L., DE SMET B., DE SWAEF M., DEBERSAQUES G., DECLERCQ L., DECLERCQ R., DEKONINCK K., 142
DELBROUCK I., DENYS T., DERUYCK F., DEWANDELEER D., DEWULF L., D'HAESE C., D'HONT F., DU JARDIN J., GELDERS M., HELSEN P., HOLSTERS P. D., HUTSEBAUT F., HUYBRECHTS L., IDOMON C., KEUSTERMANS J., LOQUET T., LOSSY, S. MAES G., MAHIEU W., MENNES I., MERCKX D., MOLS F., NYS C., ONGENA T., PERSYN C., SMAERS G., SMEDTS P., SMETS J., SPRIET B., STERKENS M., STESSENS G., STEVENS L., STUYCK J., TRAEST M., TRAEST P., VAN CAMP R., VAN DEN VONDER V., VAN DOOREN E., VAN DROOGBROECK J., VAN HEUVEN D., VAN LAETHEM W., VAN MUYLEM E., VAN OVERBEKE L., VAN OVERBEKE S., VAN VOLSEM F., VANDEPLAS A., VANDROMME S., VANDROMME T., VANGEEBERGEN B., VERSCHUEREN C., VERSTRAETEN R., WARSON G. en WINANTS A.(eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl.
VERSCHUEREN, R. VERSTRAETEN, G. WARSON en A. WINANTS, Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl.
VANDEPLAS, A. “De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen” in BOSLY H., BUTZLER R., CHARLIER M., D'HAENENS J., DE NAUW A., DE SWAEF M., DE VROEDE P., DECLERCQ R., DELVA J., DUPONT L., ELIAERTS C., ERDMAN F., FRANCHIMONT M., GORLE F., HANSE P., HOLSTERS D., KELLENS G.,. MARCHAL P., MEEUS A., MESSINNE J., QUARRE P., SACE J., SMETS J., SONCK S., SPRIET B., VAN DER STEICHEL R., VANDEPLAS A., VANDER ZWALMEN G., VERHAEGEN J. en VERSTRAETEN R.(eds.), liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 496 p.
VANDERMEERSCH D., conclusie bij arrest AR P.060393.F.
VERBRUGGEN F., “(On)voorwaardelijke liefde ? Strafrechtstudie à la bolognaise in het Europa van de wederzijdse erkenning in strafzaken” in COUSY H., DEBAENE M., DEBAENE P., DIRIX E., FIJNAUT C., GEENS K., LENAERTS K., DESOMER M., MEYERS J., SENAEVE P., STUYCK J., VAN DAELE D., VAN HOUTTE J., VANISTENDAEL F., VAN ORSHOVEN 143
P., VERBEKE A., VERBRUGGEN F., WOUTERS J. en LEMAÎTRE R.(eds.), Lustrumboek 40 jaar Jura Falconis, Gent, Larcier, 2005, 292 p.
VERMEULEN, G. Wederzijdse erkenning van straffen in de Europese Unie en België, in BARON J., DE RUE M., FRANCIS E., REYNAERT P., SERON V., VAN DEN BERGE Y., VERBRUGGEN F. en VERMEULEN G.(eds), De strafuitvoering, La Charte, Brussel, 2006, 389 p.
VERMEULEN G.,“Buitgericht Europees strafrecht” in ARNOU L., DELMULLE J., DE NAUW A., DE ROY C., DERUYCK F., GUENTER S., HUYBRECHTS L., MEESE J., MENNES I., SPRIET B., STERKENS M., STESSENS G., VERMEULEN G., VERSTRAETEN R., TRAEST P., VAN DEN WYNGAERT C. en VANDROMME S.(eds.), XXXIISTE Postuniversitaire Cyclus W. Delva, Straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2006, 653 p.
VERMEULEN G.,“Internationale strafrechtelijke aspecten bij beslag en verbeurdverklaring”, in VANDERMEERSCH D., DEJEMEPPE B., FRANCIS E., ROZIE M., KLEES O. en VERMEULEN G.(eds.), Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen, Maklu, 2004, 330 p.
VERSTRAETEN R., “Beslag in strafzaken”, in ARNOU L., ARNOU P., BERVOETS M., BOCKSTAELE M., CASIER P., CUYPERS D., PERSYN C., SMEDTS P., DASSEN K., DE MAERE T., KEUSTERMANS J., MOLS F., DE NAUW A., DE ROY C., DE SCHEPPER L., DE SMET B., DE SWAEF M., DEBERSAQUES S., DECLERCQ L., DECLERCQ R., DELBROUCK I., DENYS T., DERUYCK F., DEWANDELEER D., DEWULF L., D'HAESE C., DHONT F., DIERICKX A., DU JARDIN J., GELDERS M., GOOSSENS F., HUTSEBAUT F., HELSEN P., HOLSTERS D., HUTSEBAUT F. , HUYBRECHTS F., IDOMON C., LOQUET T., MERCKX D., MAES G., MAHIEU W., MENNES I., MERCKX D., ONGENA T., SMAERS G., SMETS J., SPRIET B., STERKENS M., STESSENS G., STEVENS L., STUYCK J., TERRYN J. E., TRAEST P., VAN CAMP R., VAN DOOREN E., VAN DROOGBROECK J., VAN HEUVEN D., VAN VOLSEM F., VAN LAETHEM W., VAN MUYLEM E., VAN OVERBEKE L., VAN OVERBEKE L S., VANDEPLAS A., VANDROMME S., VANDROMME T., WINANTS A., VANGEEBERGEN B., VERSCHUEREN C., VERSTRAETEN R., WARSON G.en 144
WINANTS A.(eds.), Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2003, loslb.
VERSTRAETEN R. en DEWANDELEER D., “Enkele knelpunten inzake de “Kaalplukwet” van 19 december 2002 in het bijzonder omtrent de verruiming van de bijzondere verbeurdverklaring”, in DE SAMBLANX M., DE BIE B. en WAETERINCKX P.(eds.), De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken. Kaalpluk: haarpluk?, Antwerpen, Intersentia, 2004, 207 p.
VERSTRAETEN R.en VAN DAELE D., Strafprocesrecht, Leuven, Themis, 2003-2004, 108 p.
VIANE L., “Huiszoeking en beslag in strafzaken”, in APR, Brussel, Larcier, 1962, 287 p.
WATERINCKX P., Het onroerend goed als vermogensvoordeel, onuitg. 75 p.
WAETERINCKX P., DE MEULENAER S. en CABOOR P., “Het strafrechtelijk beslag sinds 24 februari 2003. Een nieuwe mijlpaal in het buitgericht rechereren. Een analyse vanuit de invalshoek van het “ondernemingsrecht”” in M. DE SAMBLANX, B. DE BIE en P. WAETERINCKX (eds.), De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken. Kaalpluk: haarpluk, Antwerpen, Intersentia, 2004, 207 p.
1.3.2 tijdschriften
ARNOU L.,” Het recupereren van verbeurdverklaarde goederen” (noot onder K.I., Antwerpen 31 maart 2000), T. Strafr. 2002, 265-270.
BEERNAERT M.A., noot onder Rb. Brussel (beslagrechter), 26 oktober 1994, RDPC 1995, 427.
BILLIET C., DE SMEDT P. en VAN LANDEGHEM H., “Vlaamse milieuhandhaving nieuwe stijl”, TMR 2009, 326-374.
145
CORNELIS L. en VERSTRAETEN R., Mag er nog wit worden gewassen? TBH 1992, 176-221.
DE NAUW A., “De voordeelsontneming van zaken van derden” (noot onder Cass. 31 juli 1995), RW 1995-96, 1370-1373.
DE PEUTER J., “Het beslag in strafzaken”, RW 1961-62, 1370-1398.
DE SWAEF M., “De bijzondere verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen uit misdrijven”, RW 1990-91, 491-493.
DESMET C., “Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring” T.Strafr., 2008, 244-265.
DESTERBECK F. en LOQUET, T., “Witwassen… de wetgever zit niet stil de wet van 10 mei 2007”, RW 2007-08, 1482-1495.
FRANCIS E., “De verbeurdverklaring van andermans goed: forum shopping?”, T. Strafr. 2007, 127-130
FRANCIS E.,“Enkele bedenkingen bij de nieuwe Belgische regeling inzake asset sharing”, NC 2007, 20-22.
LIBOTTE D., “De begroting van het te verbeurd verklaren vermogensvoordeel” (noot onder Corr. Leuven 3 januari 2006), T.Strafr., 2006, 148-149.
MESSIAEN T., De verbeurdverklaring in het sociaal strafrecht: een nieuwe tendens? RW 2009-10, 1507-1510.
ROZIE J., “De verbeurdverklaring bij opschorting van de uitspraak van de veroordeling: openbaar ministerie, wees waakzaam!”, noot onder Antwerpen, 21 mei 2008, NC 2008, 366-370.
ROZIE J.,”De verbeurdverklaring in het licht van de Probatiewet”, RABG, 2006, 902-909.
SAGAERT V., “De positie van schuldeisers bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, TPR 2000, 55-97.
STESSENS G.,“Nieuwe regels inzake tenuitvoerlegging van buitenlandse beslagen (en verbeurdverklaringen) in het licht van de Wet van 5 augustus 2006”, NC 2007, 189-199. 146
VAN GAEVER J., De omvang van het begrip vermogensvoordeel, T.Strafr. 2007, 44-45.
VAN OEVELEN A., Kan de staat aansprakelijk worden gesteld voor de schade veroorzaakt door een zgn. Onwerkdadig beslag in strafzaken, (noot onder Rb. Antwerpen, 30 Oktober 1987), RW 1989-90, 98,
VAN OVERBEKE S., “De motivering van de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen”, noot onder Cass. 21 mei 2002, RW 2002-03, 342344.
VAN VOLSEM, F., “De redelijke termijn: een Straatburgse hakbijl voor het herstel van de plaats in de vorige staat?” noot onder het arrest Hamer van het EHRM, RABG 2008, 422-431.
VANDEPLAS A., “Over het verzoek tot opheffing van het beslag” (noot onder KI Antwerpen, 14 januari 1999), RW 1998-1999, 1421-1422.
VERMEULEN G., “Bevriezing van bewijs en vermogen in de Europese strafrechtelijke ruimte”, T Strafr. 2006, 311-323.
WAETERINCKX, P. en DE MEULENAER S, “Belastingbesparing is een vermogensvoordeel dat kan worden verbeurdverklaard”, Juristenkrant 2003, afl. 78, 5.
1.4 andere bronnen
Hof van Cassatie, Jaarverslag van het Hof van Cassatie van België 2001, Brussel, 2002, 408.
Circulaire nationale kamer van gerechtsdeurwaarder dd. 24 november 1997.
Circulaire Nationale kamer van gerechtsdeurwaarders van 17 juli 2008.
Persberichten van de federale ministerraad van 3 juli 2009 http://www.residencepalace.be/repository/news/4b4/nl/4b44bb85dcaeed3 131366dacede1773c-nl.pdf
Actieplan 2009-2019, www.carldevlies.be. 147
www.assetrecovery.org
Krantenartikel gazet van Antwerpen,”Antwerpen int 10 miljoen verbeurdverklaard geld in 2008”, 10 december 2009.
148