Universiteit van Amsterdam Faculteit Economie en Bedrijfskunde
De Surinaamse economie: Aluminium bergen en diepe dalen.
Dehlia Timman 9833870
Datum: 9 mei 2008 BSc-scriptie Algemene Economie Scriptiebegeleider: drs. O.O. Catalan Aravena
1
Inleiding Het land Suriname heeft sinds het jaar 1975 waarin het staatkundig onafhankelijk werd van Nederland gouden bergen en diepen dalen gekend. Het land is rijk aan natuurlijke grondstoffen zoals goud, olie en in het bijzonder bauxiet. De export van deze grondstoffen vormt de ruggengraat van de Surinaamse economie. Daarnaast heeft de Nederlandse staat ten tijde van de onafhankelijkheidsverklaring van Suriname relatief grote bedragen aan ontwikkelingshulp geschonken. Ondanks de aanwezige voorraden aan natuurlijke grondstoffen en enorme bedragen aan ontwikkelingshulp is de economie van het land erg instabiel. In de periode na 1975 heeft de Surinaamse economie een aantal diepe recessies en expansies ondervonden. Enerzijds waren er periodes waarin de inkomsten uit bauxiet en andere grondstoffen tot recordhoogtes stegen, anderzijds periodes waarin de bevolking werd geteisterd door hyperinflatie, werkeloosheid en een negatieve economische groei. De huidige prognoses voor de Surinaamse economie van het IMF zijn zeer positief. De economie vertoont sinds 2003 weer jaarlijkse groeicijfers van gemiddeld meer dan 5%. De vraag blijft echter of deze groei fundamenteel is, of dat ze weer onderdeel is van een cyclus die uiteindelijk zal resulteren in een neergaande beweging met een economische recessie als resultaat. Wat is de oorzaak van de volatiliteit van de Surinaamse economie? Wat zijn de achterliggende oorzaken voor de fluctuaties in de economische groei en waarom is het de Surinaamse overheid in het verleden niet gelukt de economie te stabiliseren? In dit paper zal ik onderzoeken welke oorzaken in de literatuur worden aangedragen als oorzaak voor de instabiliteit van de Surinaamse economie. Daarnaast zal ik evalueren welke structurele aanpassingen zouden kunnen lijden tot een verbetering van de stabiliteit. Ik zal op basis van de literatuur de verklaring voor de volatiliteit van de Surinaamse economie bespreken. Vervolgens zal ik de Surinaamse economische ontwikkeling vanaf 1975 tot en met 2007 bespreken. Daarna zal ik evalueren of er inmiddels structurele aanpassingen zijn gedaan die de Surinaamse economie minder vatbaar maken voor economische fluctuaties. In mijn conclusie zal ik de centrale vraag beantwoorden, namelijk hoe verklaard men het volatiele karakter van de Surinaamse economie en in hoeverre zijn er structurele hervormingen ingevoerd ter voorkoming van toekomstige schommelingen?
2
Economische oorzaken en gevolgen De voornaamste oorzaak die in de literatuur wordt aangedragen als verantwoordelijk zijnde voor de volatiliteit van de Surinaamse economie is de zogenaamde ‘Dutch Disease’ (van Schaaijk, 1987) en (van Dijck, 2001). Omdat de bauxietsector de ruggengraat is van de economie hebben veranderingen in de prijs van bauxiet een fundamentele uitwerking op de macro-economische situatie van Suriname. De Dutch Disease is vernoemd naar de economische ontwikkelingen in Nederland gedurende de periode rond 1970. De economische groei vertoonde destijds in eerste instantie een enorme opleving door de ontdekking van grote voorraden aardgas in de Noordzee. De economische voorspoed bleek echter niet duurzaam. Als gevolg van een sterke expansie van de export van aardgas apprecieerde de Nederlandse gulden aanzienlijk. Hierdoor verslechterde de concurrentiepositie van andere exportsectoren in Nederland. De daaropvolgende appreciatie van de reële wisselkoers verzwakte aan het einde van de jaren 70 de internationale concurrentiepositie van Nederland en dit resulteerde uiteindelijk in een langdurige recessie. De keten van economische effecten die uiteindelijk de Nederlandse economie slechter af maakte dan vóór de ontdekking van de gasvoorraden werd in de economische wetenschap ontwikkeld tot het model van de Dutch Disease. Op basis van dit oorspronkelijke Dutch Disease model kunnen economische verschijnselen in een kleine open economie, zoals Suriname, worden geanalyseerd. In het klassieke Dutch Disease model worden goederen onderverdeeld in drie categorieën; de natuurlijke grondstoffen, de binnenlands geproduceerde verhandelbare goederen zoals manufacturen en landbouwproducten en de binnenlands geproduceerde niet-verhandelbare goederen waarmee dienstensector en, in het geval van Suriname, de overheidsector worden bedoeld (Verbeke, 2007). De Dutch Disease wordt in eerste instantie veroorzaakt door een grote, plotselinge instroom van buitenlands geld. Daarom worden naast een expansie van de export van natuurlijke grondstoffen ook ontwikkelingshulp en buitenlandse investeringen tot potentiële oorzaken van de Dutch Disease gerekend (Verbeke, 2007). Bij de export van natuurlijke grondstoffen dient onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds de ontdekking van een nieuwe voorraad en anderzijds een sterk stijgende wereldprijs van grondstoffen. In het eerste geva l is de ontwikkeling van de expansie uitsluitend land of regio gebonden. In het tweede geval wordt de prijsstijging van natuurlijke grondstoffen veroorzaakt door cyclische of macro-economische ontwikkelingen op mondiaal niveau (CEPR, 2008). De economische fluctuaties van de Surinaamse economie in de jaren negentig worden worden aangemerkt als de cyclische vorm van de Dutch Disease (van Dijck, 2001). De externe financiële injectie zal ten eerste de vraag naar de valuta van het land vergroten. De toegenomen vraag zal op de internationale valutamarkt de nominale koers van de binnenlandse valuta opdrijven. Hierdoor zal, indien er sprake is van een vrij wisselkoersbeleid, de nominale wisselkoers van het land appreciëren. De internationale concurrentiepositie van de overige exportsectoren verslechtert als gevolg van deze nominale appreciatie. Ten tweede zal ook de reële wisselkoers appreciëren, waardoor de concurrentiepositie verder verslechtert. De reële wisselkoers is de verhouding tussen de prijzen van verhandelbare goederen en niet-verhandelbare goederen.
3
De appreciatie van de reële wisselkoers is een gevolg van het zogenaamde ‘bestedingseffect’ (CEPR, 2008). De externe financiële instroom zorgt voor een groter nationaal inkomen wat wordt gespendeerd aan zowel verhandelbare als nietverhandelbare goederen. De prijs van verhandelbare goederen wordt bepaald op de internationale markt en stijgt niet ten gevolge van de toegenomen binnenlandse vraag. De prijs van niet-verhandelbare goederen stijgt echter wel omdat zij op de binnenlandse markt wordt bepaald. De prijs van niet-verhandelbare goederen zal ten opzichte van verhandelbare goederen stijgen met als gevolg dat de binnenlandse productie van verhandelbare goederen minder winstgevend wordt. Hierdoor zal de binnenlandse productie van verhandelbare goederen afnemen. Dit proces wordt aangeduid als deïndustrialisatie (Neary, 2004). De toegenomen binnenlandse vraag zal resulteren in een toename van de importen en in een expansie van de binnenlands geproduceerde niet-verhandelbare goederen, meestal de dienstensector. Als gevolg van het ‘bestedingseffect’ zullen de prijzen stijgen, de inflatie zal toenemen. Indien de grondstofsector productiefactoren deelt met andere productiesectoren is er eveneens sprake van een ‘verschuiving van productiefactoren effect’ (CEPR, 2008). De prijs van productiefactoren arbeid en kapitaal neemt toe als gevolg van de toegenomen prijs en vraag naar grondstoffen. Hierdoor zullen op de middellange termijn de inzet van productiefactoren verschui ven van de landbouw- en nijverheidssector en fabrikatenproductie naar de expanderende grondstoffensector. De natuurlijke grondstoffensector is echter kapitaalintensief in tegenstelling tot de landbouw, nijverheid en fabrikatensectoren. De productiefactor arbeid zal dus maar gedeeltelijk naar de grondstoffensector kunnen verschuiven. Gevolg is dat de dienstensector zal groeien en het resterende deel van de productiefactor arbeid zal opnemen. In Suriname heeft dit geleid tot een expansieve groei van de overheidssector. Het ‘verschuiving van productiefactoren effect’ zal dus uiteindelijk ook leiden tot deïndustrialisatie. De twee bovengenoemde effecten hebben een destabiliserende werking op een kleine open economie. Het land zal meer en meer afhankelijk worden van de inkomsten uit de grondstoffen exportsector. Ten gevolge van de deïndustrialisatie zal de economie eenzijdig worden, een kentering die niet op korte termijn ongedaan kan worden gemaakt. Zolang de prijzen blijven stijgen en de voorraad strekt is er niet zo veel aan de hand. De grondstofvoorraden kunnen echter op een bepaald moment uitgeput raken. Daarnaast worden de prijzen van grondstof beïnvloedt door internationale macro-economische ontwikkelingen en zijn ze dus volatiel van aard. Indien de interna tionale prijzen kelderen is de kleine open economie haar voornaamste inkomstenbron kwijt. Dit terwijl de consument en de overheid net gewend zijn geraakt aan een hoger consumptieniveau. Een verhoogd consumptieniveau en terugvallende inkomsten zullen onder meer leiden tot een begrotingstekort en een tekort op de lopende- en kapitaalrekeningen. Naast deze structureel ontwrichtende uitwerking op de samenstelling van een economie heeft de deïndustrialisatie nog een ander nadelig effect. Deïndustrialisatie wordt tevens geacht schadelijk te zijn voor de groei van een economie omdat het verlies van positieve externe effecten met zich meebrengt (van Wijnbergen, 1984) en (Neary, 2004). Juist de landbouw- en nijverheidssector en de productie van manufacturen worden geacht positieve externe effecten te produceren. De internationale concurrentie binnen deze sectoren zou de technologische vooruitgang en efficiënte productie stimuleren, beide positieve externe effecten die neerslaan op de rest van de binnenlandse economie (Verbeke, 2007). De
4
verhandelbare manufacturenproductiesector wordt gezien als een belangrijke motor voor economische groei van ontwikkelingslanden. Daarom zijn ontwikkelingslanden, zoals Suriname, extra kwetsbaar voor de gevolgen van Dutch Disease (van Wijnbergen, 1984). Een eerste mogelijke remedie tegen de gevolgen van Dutch Disease is het opsparen van een deel van de inkomsten uit de natuurlijke grondstoffen in een ‘Niet vernieuwbaar grondstoffen fonds’ of een ‘Inkomsten Stabilisatie fonds’ (IMF, 2005). Met de opgespaarde grondstofwinsten kan tijdens de expansieve fase de consumptie wordt getemperd en in tijden van economische terugslag kan deze weer worden opgevoerd. Tijdens de economische expansie is het van belang om de consumptie te matigen enerzijds omdat dan de investeringen omhoog kunnen en anderzijds om oververhitting van het kostenpeil te voorkomen (van Schaaijk, 1987). Door middel van een stabilisatiefonds kan men de overheidsinkomsten vereffenen over de tijd en een economische basis voor toekomstige generaties veiligstellen. Een alternatieve manier om de consumptie over de tijd te verspreiden is het investeren in internationale activa (van Wijnbergen, 1984, p.43). Bovendien is dit mijns inziens een vorm van risicospreiding. Indien er wordt geïnvesteerd in landen waarvan de economische samenstelling tegengesteld is aan het Dutch Disease land, kan men de gevolgen van de grondstof cycli tot op zekere hoogte verzachten. Een bijkomend positief effect van een ‘niet vernieuwbaar grondstoffen fonds’ is naar mijn mening de geloofwaardigheid die een overheid vergaart. Omdat de overheid zich formeel vastlegt wordt haar anticyclische beleid aannemelijk, en wordt de kans van slagen vergroot. Met name het op inflatie gericht beleid, omdat daar verwachtingen een grote rol spelen. Een tweede mogelijkheid is productiesubsidies verlenen aan de landbouw- en nijverheidssectoren (van Schaaijk, 1987). Het geven van dit soort productiesubsidies kan de gevolgen van het ‘verschuiving van productiefactoren effect’ verzachten. Anders geformuleerd, het is een manier om deïndustrialisatie te voorkomen. Daarnaast is het geven van productiesubsidies aan de landbouw- en nijverheid sector een manier om te voorkomen dat een economie ten gevolge van het ‘verschuiving van produc tiefactoren effect’ steeds meer afhankelijk wordt van de export van grondstoffen en dus steeds kwetsbaarder voor de Dutch Disease. Ten derde is het wisselkoersbeleid een manier om de gevolgen van Dutch Disease te verzachten. Bij een vast wisselkoersbeleid, kan de nominale wisselkoers niet appreciëren als reactie op de grote instromen buitenlandse valuta. Het gevolg is dat de reële wisselkoers daardoor alle schokken moet opvangen. Daarbij komt dat een vast wisselkoersbeleid kan leiden tot hoge inflatie (Verbeke, 2007). Bij een volledig flexibele wisselkoers, zal de nominale koers een gedeelte van de externe schok kunnen opvangen, waardoor de reële wisselkoers minder zal appreciëren. Consequentie van dit beleid is echter wel dat de nominale wisselkoers zeer volatiel zal zijn, wat ook geen stimulans is voor economische ontwikkeling en groei. De gulden middenweg is in dit geval volgens Verbeke de beste oplossing, namelijk de ‘managed float’ (Verbeke, 2007, p. 26). Concluderend kan men stellen dat de structuur va n de economie Suriname vatbaar maakt voor de Dutch Disease. De mate waarin het land afhankelijk is van de export van grondstoffen is daarin bepalend. Om de Dutch Disease in de basis te bestrijden kan men proberen door middel van productiesubsidies de andere sectoren in de economie te stimuleren waardoor de basis van de economie diversifieert.
5
Daarnaast kan men de symptomen van Dutch Disease bestrijden door een sterk anticyclisch beleid te voeren. Dit is mogelijk door middel van speciale fondsen of het opkopen van buitenlandse activa. Zowel een vaste als een volledig flexibele wisselkoers zijn niet de optimale keuze van wisselkoersbeleid. Een ‘managed float’ verdient de voorkeur omdat dan de nominale wisselkoers een deel van de externe schokken kan opvangen, maar er wel enige vorm van externe stabiliteit behouden blijft.
6
De Surinaamse economie vanaf 1975 tot en met 2007 De eerste Surinaamse episode van Dutch Disease werd veroorzaakt door de ontdekking en exploitatie van nieuwe bauxietmijnen in combinatie met grote hoeveelheden ontwikkelingshulp afkomstig van Nederland. Vanaf het jaar van de onafhankelijkheid 1975 tot het begin van de jaren 80 was er in Suriname sprake van economische overvloed. Nederland had Suriname een recordbedrag aan ontwikkelingsgelden geschonken, welke bestonden uit het kwijtschelden van een openstaande schuld van 517 miljoen in destijds Nederlandse guldens en ontwikkelingshulp tot een bedrag van 3500 miljoen Nederlandse gulden (van Schaaijk en van der Straaten, 1984). Ook was Suriname in het jaar 1974 toegetreden tot de IBA (Internationaal Bauxiet Verbond). Door middel van kartelvorming waren de bauxietproducerende landen in Zuid-Amerika in staat de wereldprijs van bauxiet op te drijven. De toetreding tot verbond droeg tevens bij aan een forse stijging van het BBP eind jaren zeventig. In 1976 investeerde de Surinaamse overheid een aanzienlijk deel van bovengenoemde financiële middelen in het West-Suriname project in 1976. De opzet van dit project was een nieuwe bauxietindustrie te stichten in WestSuriname met bijbehorende infrastructuur. Ook zou er in hetzelfde gebied een grootschalig landbouwproject worden opgestart. De bedoeling was om de werkgelegenheid in de bauxietsector en de landbouw en –nijverheidssector aanzienlijk uit te breiden (Bakker e.a., 2007). Het lukte de Surinaamse overheid echter niet het project volledig te financieren omdat enerzijds de bestedingen aan consumptie- en importgoederen zorgwekkend waren gestegen. De consumptie van de overheid steeg in de periode van 1975 tot 1982 met 40% (van Schaaijk, 1987). Anderzijds omdat de resterende overheidsinkomsten volledig werden opgeslokt door het omvangrijke ambtenarenapparaat. De werkgelegenheid in bij de overheid steeg in de periode 1975 tot en met 1982 met 33%, terwijl de werkgelegenheid in de overige sectoren in dezelfde periode gelijk is gebleven (van Schaaijk, 1987). Deze stijging is een verschuiving van de productiefactor arbeid van de industriële sector naar de dienstensector, in dit geval de overheidssector. Tevens viel het aantal particuliere investeerders tegen. Ten gevolge van het ‘bestedingseffect’ waren de prijzen en lonen gestegen waardoor voor de grote multinationals andere ontwikkelingslanden in de regio, waar de lonen aanzienlijk lager lagen, aantrekkelijker waren. Het jaar 1981 was een omslagpunt; in dat jaar begon de prijs van bauxiet te dalen als gevolg van een internationale recessie (van Schaaijk, 1987). Tevens slonk het volume van bauxietexporten in dezelfde periode. Daarbij kwam dat Nederland, naar aanleiding van de decembermoorden in 1982, ook nog eens alle ontwikkelingshulp stop zette. Als reactie op het wegvallen van de ontwikkelingsgelden is Suriname gaan bezuinigen op ontwikkelingsprojecten. De overheid paste haar consumptieve uitgaven echter niet aan. De terugvallende inkomsten uit belasting op bauxiet werden gecompenseerd met leningen bij de Centrale Bank, teneinde het consumptieniveau op peil te houden (van Schaaijk, 1992). Dientengevolge slonken de deviezenvoorraden in rap tempo en liep het financieringstekort almaar op. In het jaar 1984 waren alle deviezenvoorraden uitgeput. In plaats van een bezuiniging op de overheidsuitgaven werd er een invoercontingentering ingesteld:
7
Er werden per kwartaal niet meer invoervergunningen uitgegeven dan de exportopbrengsten van dat kwartaal groot waren (van Schaaijk, 1992). Als gevolg van de monetaire financiering van de begrotingstekorten nam de geldhoeveelheid toe en door de importrestrictie kon geldoverschot niet meer via de import afvloeien naar het buitenland. Een stijgende inflatie en een depreciërende wisselkoers waren het gevolg. Omdat de nominale officiële wisselkoers is gekoppeld aan de US dollar, ontstond er een parallelle wisselkoers op de vrije markt en deze daalde aanzienlijk in de laatste helft van de jaren 80 (zie tabel 1). De spanning tussen de twee verschillende wisselkoersen was bovendien een voedingsbodem voor corruptie. De Surinaamse overheid heeft, genoodzaakt door substantiële verschillen tussen de officiële nominale wisselkoers en de officieuze parallelwisselkoers, de koers van de Surinaamse guldens een aantal keer moeten aanpassen (IMF, 2005). Tabel 1 Jaar BBP*
1980 -----
1981 -----
1982 1861
1983 1768
1984 1747
1985 1741
1986 1700
1987
1988
1989
Als percentage van het BBP
Overheids inkomsten Ontwikkellingshulp Uitgaves Balans
35.5
33.5
33.1
29.0
28.3
27.8
29.3
27.5
30.2
33.6
7.4
8.4
8.2
0.3
0.4
0.3
0.3
0.4
0.8
1.6
34.0 1.4
36.2 -2.7
37.5 -4.4
46.7 -17.7
46.2 -17.8
49.3 -21.5
55.8 -26.6
53.9 -26.3
51.5 -21.3
47.3 -13.7
Geldschepping Wisselkoers ** Officieel Wisselkoers** Parallelmarkt
-0.3 ----
3.1 1.36
1.6 1.47
5.3 1.72
12.0 1.96
19.5 1.70
19.2 1.20
13.6 ----
14.6 ----
10.8 ----
----
1.36
1.47
1.72
1.00
1.65
0.20
----
----
----
4.5
15.8
30.0
53.2
-7.6
2.0
Procentuele verandering aan het einde van het jaar
Inflatie
13.9
7.3
6.5
3.9
Bron: IMF * in miljoenen Surinaamse guldens ** Aantal Nederlandse voor Surinaamse guldens -----= geen gegevens
De jaren 1886 en 1987 waren het absolute dieptepunt. Zoals tabel 1 aangeeft waren de overheidsinkomsten in die jaren aanzienlijk gedaald, terwijl de uitgaven op recordhoogte waren. Dit resulteerde in begrotingstekorten van meer dan 26% van het BBP. Een groot deel van deze tekorten werden gedicht door middel van monetaire financiering. De geldschepping bedroeg in die jaren meer dan 19%. In 1987 bereikte de inflatie hierdoor een hoogtepunt van ruim 53% terwijl de wisselkoers op de parallelmarkt was gedaald tot een absoluut dieptepunt. Na dit economische dieptepunt was er sprake van herstel, maar Suriname was nog lang niet verlost van de destabiliserende gevolgen van de Dutch Disease. In de jaren negentig, nadat Suriname langzaam was hersteld van de eerste aanval van Dutch Disease, leidde een sterk fluctuerende aluminiumprijs tot twee keer toe tot een economische expansie gevolgd door een recessie. De terugkerende, cyclische episodes van Dutch Disease worden ook wel aangeduid als ‘the aluminium cycli’ (van Dijck, 2001).
8
Tabel 2: twee aluminiumcycli in de jaren negentig Periode Aluminium prijs (US$ per ton) Import goederen (in miljoen US$) Groei BBP(jaarlijks gemiddelde) Lopende rekening (% van BBP) Reële wisselkoers(1990=100) Nominale wisselkoers officieel* Nominale wisselkoers Parallel*
1989-‘90 Expansie 272.8
1991 overgang 182.2
1992-‘94 recessie 156.4
1995-‘97 expansie 192.5
1998 overgang 172.0
1999-2000 recessie 159.8
517.6
580.2
449.8
445.1
501.0
524.9
2.1
2.9
-7.2
8.5
2.5
-2.5
24.7
-20.0
4.8
9.7
-12.0
-13.5
100
81.7
106.3
74.0
57.3
60.7
----
----
----
414.5
401
1093.13
----
-----
-----
446.75
555.5
1596.33
227.5
17.6
22.9
112.7
Procentuele verandering aan het einde van het jaar
Inflatie
15.9
30.0
Bron: Pitou van Dijck, 2001 en IMF *Gemiddelde van alle kwartalen van betreffende periode, Surinaamse guldens per US dollar
De twee aluminium cycli in de jaren negentig verliepen in grote lijnen vergelijkbaar en werden gekenmerkt door de volgende keten van economische oorzaken en gevolgen: Een stijging van de internationale aluminium prijs veroorzaakte een expansie van de Surinaamse economie. De exportinkomsten namen toe en er ontstond een (tijdelijk) handelsoverschot. De groei van de exportinkomsten vergrootte de overboekingen van buitenlandse valuta van de bauxietproducenten naar de Centrale Bank. Hierdoor nam de voorraad buitenlandse reserves van de Centrale Bank enorm toe. Omdat de voorraad buitenlandse valuta ruimer werd, was er meer geld beschikbaar om de importen van de particuliere sector te financieren. Daarnaast stimuleerde de appreciatie van de reële wisselkoers de consumptie van relatief goedkope importproducten. De stijging van de aluminiumprijs liet de winsten van de bauxiet producerende bedrijven exponentieel toenemen. De totale belasting die deze bedrijven over hun winst moesten afdragen nam derhalve toe met als gevolg enorme stijgingen in de overheidsinkomsten. Het begrotingstekort sloeg om in een begrotingsoverschot en de consumptieve uitgaven van de overheid namen toe. De Surinaamse overheid heeft de gevolgen van de twee cycli versterkt door als reactie op toenemende aluminium inkomsten een expansief begrotingsbeleid te voeren (IMF 2005). De extra overheidsinkomsten werden voornamelijk besteed aan salarisverhogingen voor omvangrijke ambtenarenapparaat. Ook de aluminiumsector verhoogde de lonen van hun personeel met als gevolg dat het reële loonpeil in de overige sectoren van de nationale economie ook steeg. Hierdoor nam de consumptieve vraag naar verhandelbare en niet-verhandelbare goederen toe. De output van de niet-verhandelbare goederen sector expandeerde ten koste van de binnenlandse productie van verhandelbare goederen. Een proces wat eerder al werd aangeduid als deïndustrialisatie, veroorzaakt door het ‘bestedingseffect’. Tijdens de overgangsjaren verliep het bovenstaande proces, als gevolg van een dalende aluminiumprijs, in tegengestelde richting. Teruglopende inkomsten uit bauxiet export zorgden voor een handelstekort. Daardoor krompen de voorraden buitenlandse valuta van de centrale bank, waardoor de particuliere sector haar importen minder flexibel kon financieren. De geslonken voorraden buitenlandse valuta oefenden een neerwaartse druk uit op de wisselkoers en zowel de nominale 9
als de reële wisselkoers deprecieerden. Een gevolg van de dalende koers van de Surinaamse munteenheid was dat prijs van importen steeg, waardoor de importen afnamen. De winsten van de aluminiumbedrijven slonken waardoor ook de overheidsinkomsten afnamen. Het begrotingstekort nam toe waardoor de druk op de overheid om haar uitgaven te beperken groter werd. Naarmate de economische situatie verslechterde namen ook de belastinginkomsten uit de overige sectoren af en werd die druk alleen maar groter. De Surinaamse overheid heeft deze financieringstekorten in de jaren negentig wederom gedicht door middel van geldschepping, met als gevolg tweede episodes van hyperinflatie van gemiddeld 227% in de periode 1992 tot en met 1994 en gemiddeld 112,7% in de periode 1999 tot 2000 (zie tabel 2). De depressie van de tweede aluminiumcyclus in de jaren negentig heeft geduurd tot 2001. In dat jaar herstelde de Surinaamse economie zich enigszins met een groei van het BBP van 4,5% (zie tabel 3). De inflatie was in dat jaar, hoewel gedaald ten opzichte van de crises jaren 1999 en 2000, nog steeds hoog met een percentage van 38,9. In 2002 bleef de groei van het BBP steken op 2,6% met een inflatie van 28,5%. Deze tegenvallende cijfers waren het gevolg van terugvallende bauxietopbrengsten en hogere overheidsuitgaven. Ambtenaren kregen een salarisverhoging van 6,5 %. (IMF, 2003). Dit expansieve begrotingsbeleid leidde er toe dat het begrotingsoverschot van 3,2 % in 2001 omsloeg in een begrotingstekort van 7 % van het BBP in 2002. Dit tekort werd grotendeels gefinancierd door de Centrale Bank. De officiële koers van de Surinaamse gulden is gekoppeld aan de dollar, maar de parallelkoers deprecieerde met meer dan 35% in het jaar 2002. Deze depreciatie had onmiddellijke gevolgen voor het binnenlands prijspeil. De inflatie steeg van 5% in december 2001 naar 35% in maart 2003 (IMF, 2003). In de eerste helft van het jaar 2003 heeft de Surinaamse overheid maatregelen genomen om weer controle te krijgen over de publieke financiën. De belastingen op goederen en diensten werden verhoogd en tevens werd er een casino belasting ingevoerd. Ook de topinkomens werden extra belast, terwijl er geen salarisverhoging werd gehonoreerd voor het overheidspersoneel (IMF, 2003). Dit scherpere begrotingsbeleid heeft er mede voor gezorgd dat in 2003 de groei van het BBP weer toenam en de inflatiecijfers afnamen. De positieve trend in 2003 heeft de jaren daarna doorgezet zoals uit de cijfers in tabel 3 blijkt. Een fundamentele factor in deze positieve economische is echter wederom een globale prijsstijging van grondstoffen (IMF, 2007).
10
Tabel 3 Jaar 2000 2001 Procentuele verandering aan het einde BBP (1990 -0.1 4.5 prijzen als basis) Inflatie 58.9 38.9
2002 2003 van het jaar 2.6 6.0
2004
2005
2006
2007
8.1
5.5
5.8
5.3
30.3
24.8
15.7
11.3
10.0
10.0
Als percentage van het BBP
Overheids Inkomsten Ontwikkellingshulp Overheids Uitgaven Uitgaven aan salaris Balans Wissel Koers*officieel Lopende rekening
27.2
38.7
25.8
27.8
26.3
27.8
28.7
29.1
1.9
1.6
1.2
1.9
1.4
1.7
1.4
1.4
39.3
35.5
31.6
27.9
28.5
30.1
28.6
29.7
13.1
12.0
13.4
12.3
10.6
11.1
10.5
12.0
-12.1 1.313,4
3.2 2.157,0
-7.0 1.303,91
-0.1 2.578,33
-2.3 2.699,0
-2.2 2.692,0
0.1 2.705,0
-0.6 2.710,0
-9.4
-20.7
-10.3
-20.7
-11.7
-10.4
-10.5
-10.5
Bron: IMF en Centrale bank van Suriname
* Surinaamse dollars voor US dollars
Hoewel de Surinaamse overheid heeft aangegeven welwillend tegenover het oprichten van een stabilisatie fonds te staan is dit tot op heden nog niet gebeurd. De wisselkoers is nog steeds gekoppeld aan de dollar, maar een geslaagd stabilisatiebeleid in 2002 heeft ervoor gezorgd dat de parallelkoers op de zwarte markt minder belangrijk is geworden. In 2004 heeft de overheid de Surinaamse gulden vervangen voor de Surinaamse dollar waarbij er een devaluatie van ongeveer 4% van officiële koers heeft p laatsgevonden. Hierdoor is het verschil tussen de officiële en parallel wisselkoers gereduceerd tot minder dan 2,5%. Ondanks deze positieve ontwikkelingen bestaan er nog steeds verschillende wisselkoersen. Een structurele hervorming van de publieke sector en substantiële afslanking van het ambtenarenapparaat zijn nog niet tot stand gekomen. Eén van de grootste problemen bij deze maatregel is de noodzaak van een politiek draagvlak. Daarnaast benadrukt de regering dat zij grote werkeloosheid wil voorkomen. Het is de overheid wel gelukt de inflatie laag te houden bij een gemiddeld groeicijfer van meer dan 5%. Van groot belang blijft echter om een gedisciplineerd anticyclisch beleid te voeren. Dat betekent dat tijdens de huidige positieve economische situatie de binnenlandse vraag afgeremd dient te worden, zodat er financiële ruimte overblijft om de binnenlandse vraag ten tijde van een recessie weer wat op te voeren. Ook voor deze maatregel is een politiek draagvlak nodig. Een uiteenzetting van de huidige politieke situatie valt echter buiten het bestek van dit paper.
11
Conclusie Concluderend kan men stellen dat het de structuur van de Surinaamse economie is die haar vatbaar maakt voor de Dutch Disease. Suriname is gezegend met aanzienlijke voorraden grondstoffen en de productie en export ervan vormen de ruggengraat van de economie. De geschiedenis van de Surinaamse economie kent verschillende episodes van Dutch Disease. Daarbij is gebleken dat de Surinaamse overheid, door steeds weer een expansief begrotingsbeleid te voeren de effecten van de Dutch Disease heeft vergroot. De fluctuaties in de wereldprijzen van bauxiet maken de aanvallen van de Dutch Disease cyclisch. De manier om de symptomen van deze ziekte tegen te gaan is een gedisciplineerd anticyc lisch beleid te voeren. Daarnaast kan een stabilisatie fonds ervoor zorgen dat de exponentiele grondstofinkomsten ten tijde van de expansie kunnen worden opgespaard en verspreid over de toekomst. Hoewel Suriname haar begrotingsbeleid heeft aangepast is er nog geen stabilisatiefonds geïnstalleerd. Tot dat een dergelijk fonds is geïnstalleerd zal Suriname gevoelig blijven voor de gevolgen van Dutch Disease. Een stabilisatiefonds formaliseert namelijk de intentie van de overheid om een op de toekomst gericht, anticyclisch begrotingsbeleid te voeren. Zolang de Surinaamse overheid zich niet bindend voor de toekomst vast legt zal haar anticyclisch beleid niet geloofwaardig genoeg zijn om de fluctuaties in haar economie op te vangen. Uit de voorgaande episodes van Dutch Disease is ook gebleken dat de Surinaamse overheid te veel ambtenaren in dienst heeft. Ook op dit vlak zijn nog geen structurele hervormingen doorgevoerd. In 2007 bedroeg het salaris van de ambtenaren nog 12 % van het BBP. Zolang er geen structurele hervorming van de overheidssector wordt doorgevoerd zullen deze lasten drukken op de veerkracht van de Surinaamse economie. Het wisselkoersbeleid is wel verbeterd ten opzichte de periode rond de eeuwwisseling. Er heeft een significante devaluatie van de officiële wisselkoers plaatsgevonden waardoor de parallelwisselkoers minder belangrijk is geworden. Een positieve ontwikkeling voor de toekomst zou een ‘managed float’ zijn, waarbij de nominale wisselkoers binnen bepaalde grenzen de gevolgen van Dutch Disease kan opvangen. Ondanks dat er hervormingen hebben plaatsgevonden, ben ik niet van mening dat deze structureel en vooral formeel bindend genoeg zijn om eventuele toekomstige aanvallen van Dutch Disease voldoende te verzachten.
12
Literatuur Bakker, e.a. (2007) Geschiedenis van Suriname. Zutphen: Walberg Pers Van Dijck, P (2001) The Surinam economy: experiences of the 1990 and challenges ahead. Princeton: Ian Randle Publishers Hoefte, R en Meel, P. (2001) 20th Century Suriname; continuities and discontinuities in a new world society. Leiden: KITLV Press Neary, P. (2004) Deindustrialization and the Dutch Disease. CEPR Bulletin, www.cepr.org 26-2-2008 Neary, P en van Wijnbergen, S. (1986) Natural Resources and the macroeconomy. Oxford: Basil Blackwell van Schaaijk, M. (1987) Suriname’s Dutch Disease, ESB 26-6-1987, p.603-606 van Schaaijk, M en van der Straaten, J. (1984) Suriname’s economie en de ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Suriname. Economische Statistische Berichten, Rotterdam van Schaaik, M. (1992) Macro problemen in een micro economie. ESB 26-2-1992 Verbeke, K. (2007) Dutch Disease in Aid-recipient Countries; Are there medicines to avoid an outbreak? University of Antwerp: Institute of development policy and management. van Wijnbergen, S. (1984) The ‘Dutch Disease’: a disease after all? The Economic Journal, 94. pp 41-55 International Monetary Fund (2003). Suriname: Staff report for the 2003 Article IV cosultation, IMF Country Report No. 03/356, Homepage (www.imf.org). 21 februari 2008 International Monetary Fund (2005). Suriname: Selected Issues, IMF Country Report No. 05/143, Homepage (www.imf.org). 21 februari 2008 International Monetary Fund (2006). Suriname: Staff Repot for the 2005 Article IV consultation, IMF Country Report No. 06/135, Homepage (www.imf.org). 21 februari 2008 International Monetary Fund (2007). Suriname, Staff Report for the 2007 Article IV Consultation. IMF Country Report No. 07/180, Homepage (www.imf.org). 21 februari 2008
13